m. Qooi3 de |)ea§d. Een kleine held. Naar het Engelsch van Mrs. MUSGRAVE. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK I. De jongen, van wien ik jullie vertellen ga, svas acht jaar en heette Geoffry, maar werd 'altijd Jeif genoemd. Broertjes of zusjes had hij niet, zoodat hij de eenige lieveling van Zijn ouders was. Jeff had groote, helder-bruine oógen, die er uitzagen, alsof ze nooit slaperig konden zijn. Hij had blond haar, dat echter heel kort geknipt was, zoodat er geen krul in zat. Dit Was een heel verstandige maatregel, want hij woonde in het warmste gedeelte van Indië. Hij had geen baboe, zooals de meeste kin deren in Indië hebben. Een oude Scho-tsche vrouw, die Maggie heette en haar vaderland verlaten had om met Jeff's moeder mee te gaan, toen deze trouwde, deed alles wat voor den jongen noodig was. Zij had heel wat te verstellen, want Jeff was een levendige jon gen, die dikwijls zijn kleercn scheurde of gaten in zijn kousen kreeg. En Maggie was niet altijd even vriendelijk en beknorde hem wïi de minste kleinigheid. Maar loch hield zij Zielsveel van den jongen en Jeff wast dit heel goed en ook, dat haar booze woorden niet Zoo gemeend waren. Iedereen in huis hield van den jongen. Hij tvas zoo vroolijk en flink, zoo eerlijk en vrij moedig, dat hij aller Harten won. Zijn leventje was tot nu toe heel gelukkig geweest, maar plotseling kwam aan dat geluk een einde en Jeff dacht, dat hij nooit meer zoo vroolijk kon worden als vroeger. „Moeder, waarom maakt u toch zooveel nieuwe kleeren voor mij?'' vroeg hij op een morgen, terwijl hij met zijn elleboog op den schoot van ziin moeder leunde en met de zachte, blauwe linten van haar japon speelde. Op de tafel lag een stacel nieuwe hemden en een groote voorraad kousen, die allen klaar lagen om gemerkt te worden. „Ik weet zeker, dat ik al die dingen hier niet dragen zal, omdat zc veel tc warm en te dik zijn, en ik weet ook, dat wij dezen zomer niet naar de bergen gaan, want ik heb Vader hooren zeggen, dat hij het niet Betalen kon!" Op dit oogenblik kwam Maggie binnen met een stapel boorden en zakdoeken. Jeff's moeder legde haar werk neer en trok het hoofd van haar jongen naar zich toe. Hij kon nu haar horloge hooren tikken, maar hij hoorde en voelde ook. dat haar hart snel klopte. Glimlachend keek hij in de lieve, ern stige oogen. „Maar u hebt toch niet hard geloopen, Moe der!" en hij legde zijn klein, bruin handje legen haar hart. Arm hart, dat zóó leed in Mille en nu eindelijk tot een uiting zou ko to en. „O, mijn lieve jongen, hoe kan ik je weg laten gaan?" zei zij zacht, terwijl zij het kind Blijf tegen zich aan drukte. Jeff maakte zich echter haastig uit haar omarming los en keek vragend naar Maggie en den stapel klee- ren. „Waarheen? Waarheen ga ik dan?" vroeg hij met kinderlijke nieuwsgierigheid. „Maar toch niet zonder u, Moeder?*' De anno moeder keerde zich met een «nik om en zei „Maggie, vertel jij het hem. Ik kan hef niet." En toen Jeff van zijn verbazing bekomen was, zag hij, dat zijn moeder de kamer ver- laten had. „Jeffie, wij gaan samen over de zee jij en ik naar Engeland naar je groot moeder." De neus van oude Maggie was rood en het scheen Jeff, die geen teergevoeligheid van haar gewoon was, dat haar stem vreemd klonk en beefde. Wat beteekende dit alles loch? „Wie gaat er naar Engeland?" vroeg hij haastig. „Vader cn Moeder, en jij en ik ze ker?" „Nee", zei Maggie, terwijl ze begon te snuiven, „je vader gaat niet mee." „Maar Moeder gaat toch mee en jij ook om mijn kleeren te verstellen", zei hij met over tuiging. „Ja, ja, ik ga mee, mijn jongen, mijn lieve jongen ik zal je in het vreemde land niet alleen laten maar je moeder gaat niet mee." Jeff wierp een minachtenden blik op de oude meid en riep boos „Moeder niet! Dat geloof ik nooit! Je weet er niets van. Moeder moet meegaan. Jij weet toch even goed als ik, dat ze mij nog nooit alleen gelaten heeft." Toen vloog hij de deur uit, de gang in en gilde, terwijl zijn gezicht rood was van kwaadheid en opwinding: „Moeder, u gaat mee naar Engeland. Zeg toch, dat u meegaat en dat Magigie er niets van weet. - Geen antwoord. Misschien kreeg de kleine jongen door deze stilte een vaag voorgevoel Van de vrees el ijlke waarheid, dat hij spoedig gescheiden zou zijn van degenen, die hij zoo jdelslief had. Jeff rammelde aan den deurknop van Moe ders kamer. „Moeder, Moeder, doe gauw open!" Er kwam nog geen antwoord, maar de deur ging open en Jeff stond in haar kamer. jZijin moeder was van haar rustbank opge staan, want hij zag aan het kussen, dat haar hoofd er op gelegen had. Zij stond nu mid den in de kamer en sloeg zonder een woord jte zeggen haar armen om Jeff heen. Hij zag niet, hoe bleek zijn moeder was en hoe haar $ppen trilden. „U zult me toch niet wegsturen, Moeder! tk zal heel gehoorzaam zijn en nooit meer 'óndeugend of lastig, als u maar met me mee gaat naar Engeland. Heusch Moeder, dat be loof ik u. Ik kan niet zonder u gaan; nee, Jtfoedór, fle kan het met!" f Jeff snikte nu luid. Het stilzwijgen van zijn tpoeder benauwde hem. Hij voelde instinct- batig, dat dit een ernstig oogenblik in zijn leven' was. „Breek mij het hart niet, mijn jongen. Kom eens naast me zitten op de rustbank, dan zal ik probeeren je te vertellen hetgeen je weten moet." En terwijl Jeff heel dicht naast zajn moe der zat en haar slanke handen tusschen zijn koortsachtige vingers hield, vertelde zij hem, waarom hij zonder haar naar Engeland moest gaan. Jeff wist wel. dat er heel veel kinderen in Indië waren, die naar Engeland gestuurd werden cn nooit terugkwamen. Hij had op die manier verscheiden vriendjes verloren, niet als ze nog heel klein waren, maar juist als zij aardig begonnen te worden. Van zijn eigen leeftijd was er niemand meer in de buurt. Toen zijn moeder hem herinnerde aan de hitte van het vorige jaar, hoe akelig en ziek hij zich toen gevoeld had, schoot het hem weer te binnen, hoe loom en moe hij toen geweest was. Nu zou de hitte weer gauw aanbreken en de dokter had gezegd, dat als Jeff niet naar een koeler klimaat gestuurd werd, hij sterven zou. „We zijn niet rijk, lieveling, en je vader kan hier niet weg. Ik kan niet met je naar de bergen gaan, zooals verleden jaar, toen je zoo ziek was. Jij bent alles wat ik heh, lieve ling haar slem begaf haar bijna. „Je zou stellig weer ziek worden je zou mis schien sterven als ik je hier hield. Groot moeder weet dit en ze heeft mij in een brief gevraagd, of ik je naar haar wilde sturen. Je zult bij de heele familie wonen in Loch Lossie, totdat wij ook over kunnen komen Jeff's moeder zuchtte en streek zich het zach te, bruine haar van het voorhoofd. „Twee of drie jaar, lieveling, zullen spoe dig voorbij zijn voor jou en mij. Ik hoop, dat ik bericht krijg, dat je groot en sterk en Moe ders eigen dappere jongen, een kleine held wordt, dde geduldig wacht, totdat zij bij je kan komen. Wees een man en, mijn kleine vent, maak mijn verdriet niet nog grootcr door je tranen. Er zijn nog zooveel dingen, die ik je vóór je vertrek wil zeggen en als je huilt, kan ik dat niet doen." liet gezicht van den ldeinen jongen was heelemaal verborgen in den schoot van zijn moeder. Eén- of tweemaal snikte hij en toen was alles stil in de groote kamer, zóó stil, dat de arme moeder op hel laatst dacht, dat Jeff in slaap was gevallen. Haar hand rustte op zijin hoofd, terwijl haar mooie, treurige oogen door het open raam over het droge tuintje heen naar de bergen in de verte dwaalden. O, als zij maar met haar kind naar de bergen kon gaan om in de heerlijke, groene tuinen de kleur weer op zijn wangen terug te zien ko men! Zij schreide niet, hoewel zij bitter be droefd was. Het scheen haar zoo wreed, het kirïcl ver weg te sturen naar familie, die hij niet kende die zij wist, dat niet bijzonder hartelijk voor kinderen was, geen medelijden zou hebbem met heimwee. Ze zouden Jeff niet l>egrijipen. En zou hun koude tucht niet alle edele gevoelens in het kind dooden? Zacht streek haar hand over het rustige hoofdje. Zij kon zijn gezicht niet zien, maar het tengere lichaam beefde meermalen onder Maar toen Mongkir vroeg: „Is je kleinzoon, En nauwelijks was Djojo's ziel het lichaam Djojo, altijd lief en goed voor je geweest, Ta- ontvloden, of de graf-engelen Nakir en Mong- lim?" toen durfde de oude man, uit liefde voor kir daalden neer, haalden lalims ziel uit de den boozen knaap, jokken en hij antwoord- het lijgerlichaam cn brachten haar in het pa- de: „O, ja, Djojo was altijd heel goed voor radijs. me." „Neen, dat is niet zoo, je jokt, Talim",En sedert dien tijd gelooven de Javanen, sprak nu Nakir, en omdat je jokt blijft hetdat soms dc ziel van hun gestorven grootvn- paradijs voorloopig voor je gesloten." „En je der verhuist naar het lichaam van een tijger, zult er niet inkomen, voordat-jij, als grootva-| Tante JOH. der, meer macht hebt dan hij. de kleinzoon, eerbiedige groet. goeden dag, grootva der. dorp. 4) boomen, die men algemeen op de Jav. begraafplaatsen aantreft. 5) Als een Ja vaan gestorven is komen Nakir en Mongkir de graf-engelen en ondervragen hem, hoe hij leefde op aarde, enz. krokodil. 7) waterstraal, die, langs een bamboe goot, van de bergen naar beneden valt Een vrouwelijke booze geest, die woont be en van nu af aan zult ge zijn vijand zijn' gong weer Mongkir. „Ja, eerst dan mag je het paradijs betre den", zei Nakir. „En toon nu je macht!" En toen hij dit gezegd had, namen hij en Mong kir Talim's ziel, deden haar in het lichaam van een krokodil cn lieten dit monster neer in dc rivier, waar Djojo twee keer per dag een bad nam. En 't gebeurde op zekeren morgen, toen Djojo met zijn vriendjes rondplaste in dej in den Zuid-Oceaan, en die gebiedt over heel brcede rivier, dat opeens een monsterachtige den omtrek van het Zuiderstrand. e) Suiker- boeaja op hem af kwam en hem zoodanig toetakelde, dat hij meer dood dan levend thuis werd gebracht. Maar Djojo, jong en sterk als hij was, herstelde weer en was weldra weer de stoute knaap, die, nu hij zijn grootvader niet meer kon plagen, vooral de dieren plaag de. Sinds het voorval in de rivier, nam Djo jo nu uit voorzorg vader's kris mee als hij ging baden, want zijn vriendjes hadden ge- zegd: „Als de boeaja je één keer te pakken heeft gehad, dan kom je cr den tweeden keer niel zoo goed af." Djojo had er om moeten lachen, maar toch had hij daarna de kris meegenomen. 't Was op een namiddag in den West-moes son. Dagen aaneen had het geregend, cn de palm. Van alles wat. 'Als je de klinkers de vorige week goed in gevuld hebt, luidt het versje: Laat and'ren morrend klagen, Wijl 't lot niet meer hun biedt, Elk moet zijn pakje dragen, Deels vreugde, deels verdriet. Tegenwoordigheid wan geest. Er leefde in de XVHIc eeuw een abt de Vo>isenon. Op zekeren dag was hij ultgcnoo- olgd om bij den prins de Conti het middag maal te komen gebruiken. Hij vergat dit echter en ging den volgenden morgen naar rivier was hoog en troebel. Djojo stond opden prjns om hem zijn verontschuldigingen en oever met zijn vriendjes, besluiteloos, ofaan j>|eden. Deze was zeer vertoornd en zij zouden gaan baden of niet. I keerde hem den rug toe. „Men had mij gezegd, dat Zijne Hoogheid boos op mij was, „Lalen wij liever onder den pantjoeran gaan" begon een der jongens. „Je kunt nooit welen; er kan best een boeaja op het oever zand zitten, en nu het water zeo troebel is, heeft hij ons te pakken, vóórdat we het we ten." „Ik ga er in!" riep Djojo, en met zijn kris in de hand sprong hij in dc troebele ri vier. Hoog spatte bet water op, en Djojo plas te en lachte en dook en kwam weer boven doch ik zie tot mijn genoegen, dat dit niet het geval Is." zei de abt. „Zijine Hoogheid heeft mij den rug toegekeerd: dat is Iets, dat zijn vijanden hem nog nooit hebben zien doen." 0e zonnebloem. In den vollen zomer verschijnt dc zonne bloem, een echte zomerplant, niet alleen om- totc at.... een schreeuw. De boeaja had hem^at zc dan bloeit, maar haar bloem is ook weer tc pakken. - Maar Djojo, woedend door|200 geheel in overeenstemming met het volle de pijn, stak het ondier met zijn kris, waar ijvht. hij het raken kon, totdat het losliet en naarj zij heet zoo, misschien omdat de bloem aan de diepte zonk. de zonneschijf doet denken én om den vorm èn ,,i li kan^ ik voortaan zonder kris in de ri-dc gr0otte èn om de schittering van haar gele vier baden sprak Djojo, toen men hem naar randblaadjcs, die helder afsteken bij het don- r droef?. Wan! weer liarl Tn»t I,j.__ i. v j. i B-|i ster hem flink toegetakeld. „Nu is mijn vijand dood!" Maar ziet. op 't oogenblik, dat de boeaja stierf, zweefde weer Talim's ziel rond, en ze zweefde en zweefde, totdat ze weer kwam bij de graf-engelen, Nakir en Mongkir. „Hier ben ik weer", begon Talim's ziel. „Wat is dat nu!" riep Nakir verbaasd. „Is de ziel van je kleinzoon niet bij je?" vroeg Nakir. „Neen", sprak Talim's ziel, „mijn kleinzoon haar aanraking en zij begreep, dat hij niet is er bctcr afgekomen dan bij heeft mijn sliep. Zij sprak niet meer tegen hem zij kon geen woorden vinden haar hart was te vol. Plotseling hdcf Jeff zajn hoofd langzaam van haar schoot op. Zijn oogen volgden haar blik. Hiij kon haar niet dadelijk in het go- zicht zien. „Lieve Moeder, ik zal er goed aan denken. Ik heb het telkens in mij zelf gezegd om het niet te vergelen. Et wil flink zijn; Vader heeft altijd gezegd, dat het een deugd is om dapper te zijn. Als u mij komt halen, zult u zien, dat dk niet vergeten heb wat u gezegd hebt, maar maar laat het niet te lang du ren. Het is zoo moeilijk om een man te zijn voor een jongen om een man te zijn om werkelijk dapper te zijn -zoo heel moeilijk! Ik wou, dat ik huilen mocht, maar nu u mij gevraagd hebt om het niet te doen kan ik het niet wil ik het niet." Jeff's moeder stond haastig op en liep met samengeknepen handen en neergeslagen oogen de kamer op en neer. De kleine jon gen bleef stil op zijn plaatsje zitten. ,Jeff, morgen nog niet, maar overmorgen moet je gaan. Vader zal je naar Bombay brengen en de boot zien. We zijn nog maar kort bij elkaar, lieveling, en ik zal je niet alles meer kunnen zoggen, waarvan mijn hart zoo vol is. Je zou het toch niet kunnen onthou den en het zou je nog bedroefder maken. Ik zou jouw verdriet nog maar vergroolen door over het mijne te spreken." Jeff snikte of huilde niet, toen hij eindelijk met zijn bruine oogen zijn moeder aankeek. Maar zijn stem trilde, toen hij langzaam zei: „Ik zal moedilg van u weggaan, Moeder, zooals u het graag hebt. Ik zal probeeren er altijd aan te denken, dat u graag hebt, dat ik heel dapper ben, een Held, als u komt Toen, met een hartverscheurend en kreet: „Moeder, o Moeder, blijf alsjeblieft niet al te lang we»gl'-t (Wordt vervolgd). Talim'a ziel. Ontmoet de Javaan op zijn weg een tijger, dan zal hij, wanneer de tijger hem niet dade lijk aanvalt, zijn sêmba maken en zeggen: „Tabé kjai!"2) „Want", denkt hij, „het kan gebeuren, dat in dezen tijger de ziel van mijn krokodillen-lichaam gedood. Nu kom ik toch zeker in het paradijs?" „Dat kan je denken", sprak Mongkir. „Eerst moeten wij de ziel van je kleinzoon hebben", zei Nakir, „tot zóó lang blijft het paradijs voor je gesloten." En weer namen de graf-engelen Talim's ziel, deden haar in het li chaam van een grooten koningstijger, zette den tijger in een der woeste wouden, nabij het Zuiderstrand, en daarna vlogen ze terug naar den hemel. Twee jaren zat Talim's ziel in het tijger-li- cliaam, twee jaren doolde reeds de tijger door de dichte wouden van Ratoe Loro Kidoel's 8) rijk, dóór, waar het kajoc-pèlèt groeit, het fraai-gevlamde hout, waaraan de Javaan ge heimzinnige krachten toekent en waaruit de kris-seheeden gesneden worden. In dien tijd was Djojo, Talim's kleinzoon, houthakker geworden aan het hof, en dage lijks trok hij met de andere houthakkers naar de wouden om hout te kappen. Op zekeren dag zond men hem met drie zijner makkers naar het groote, woeste woud, waar de graf- engelen den tijger hadden neergezet. Geen Javaan durft dit woud betreden, zon der zich door bidden en vasten voor te berei den. En dan nóg nadert hij het angstvallig, want niet alleen vreest hij de geheimzinnige gebiedster, Ratoe Loro Kidoel, die boos is en wreed, maar ook bewaken allerlei onzicht bare booze geesten het kajoe-pèlèt. Daarom loopt men, in eerbiedig-gebogen houding en zonder te spreken, gehuld in een stroozak en met zolen van arèn°)-vezelcn onder de voeten dit woud binnen. En zoo liep nu op dien dag ook Djojo met zijn drie metgezellen door het woud naar de plek, waar het kajoe-pèlèt groeit. Met zorg, en angstig een der talrijke boomgeesten te kwetsen, begonnen ze te hak ken, en zij kapten door, zonder te durven spreken, toen ze opeens in hun werk werden gestoord door een dof gebrul in hun nabij heid. „Tijgers", fluisterde Djojo. Maar de anderen gaven hem teekens, dat hij moest zwijgen. Toen zei Djojo niets meer, maar luisterde sidderend naar het gebrul, dat steeds duide lijker werd, en weldra zagen allen den ko ningstijger met gcopenden muil op hen afko men. De drie houthakkers bedachten zich geen oogenblik; zij klommen in de hóógste boomen naam aan de eigenschap, dat ze haar bloe men steeds naar het zonlicht wendt. Het eer ste gaf haar in Frankrijk den naam van „so- leil", het laatste dien van „tournesol". Lang Is de zonnebloem als een zeer alle- daagsche plant beschouwd, een boerenplaat, zouden we haast zeggen; eerst later fs zij door een ander publick in genade aangenomen en hebben de tuiniers de plant gekweekt ais sier plant Tegenwoordig ziet men haar overal en de afgesneden bloemen prijken in menige hee renhuizing in een vaas. "Waarom ook niet? Zij heeft alles voor: de kleur, den vorm en bovendien de mode heeft zich gewijzigd: men bepaalt zich niet als vroeger tot fijne bloeme tjes, ook het forsche trekt aan en men zet meer en meer een enkele bloem in een vaas. De zonnebloem Is als vele andere bloemen van uilheemsche afkomst In de 16e eeuw is ze uit Mexico naar hier overgebracht. Niet onmogelijk, dat daarbij ook haar nut gewicht in de schaal gelegd heeft. De knoppen worden hier en daar als groente gebruikt, de harde, bijna houtige stengels dienen als brandstof, de bladeren alf veevoeder en de bloem is rijk aan honing. Vooral dc zaden zijn gezocht. Niet allee^ omdat menigeen, die in den zomer het geno( van de bloem heeft gehad, er 's winters nog eens van kan genieten, door een zaadbodem (natuurlijk met de donkere pitten) in den tuin op te hangen om er de vogels op te traktec- ren, maar ook, omdat uit de pitten een goede olie kan bereid worden, die tot veler lei doeleinden wordt gebruikt. Al deze eigen schappen maken, dat dc zonnebloem hoe langer hoe meer in hel groot wordt gekweekt. In Amerika vooral legt men zich zeer op de aanplanting toe. Daar heeft men ook veel meer verscheidenheden. Ze eischt bovendien, behalve een goeden grond, weinig verzorging en het aantal zaden, dat een plant voort brengt, is zoo groot, dat men er spoedig „in zit". Bij ons te lande dient zij vooral als sier plant en wordt als zoodanig hoe langer hoe jneer gewaardeerd. Er gaat In den goeden tijd geen tuinier met snijbloemen naar de markt, of hij neemt een goed aantal zonne bloemen mee. Dg negers der wereld. Volgens de jongste onderzoeking zijn er op aarde 256 millioen negers en wel 180 nüllioeu in Afrika, 50 millioen in Azië, 16 mil lioen in Noord-Amerika, 9 millioen in Zuid- Amerika, 2.5 millioen op de eilanden in den Stillen Oceaan. Over de verschillende landen van Amerika Is dc vcrdceling als volgt: Ver- ecnigde Staten 9.6 millioen, Brazilië 8.3 mil lioen, Wcst-Indië 5.7 millioen, Zuid-Amerika (behalve Brazilië) 1.2 millioen, Middel-Ame- rika 0.5 millioen. Er bestaan vier staten, die door negers be stuurd worden, n.l. Abessiniö, Liberia, Haïti en San Domingo. Abessinië heeft 3.5 millioen inwoners, die voornamelijk van den landbouw leven, ver der exporteert het koffie, goud en ivoor. Liberia, dat sedert 1847 bestaat, wordt 'be woond door ongeveer 2 millioen negers, waar onder 40,000 bevrijde Amcrikaansche slaven. Dc handel beteckent or weinig; koffie, rub ber, cacao en palmolie zijn de voornaamste uitvocr-artikclen. HaXi bezit 2.8 millioen Inwoners, het voor naamste middel van beslaan is de koffie-cul- tuur; het land voert jaarlijks niet minder dan 70 millioen pond uit. Bovendien exporteert Haïti suikerriet, katoen en indigo. San Domingo, dat tot 1844 ccn deel van Haïti uitmaakte, heeft een bevolking van bij na 1 millioen negers, die echter van zeer ge mengd bloed zijn. Het exporteert suikerriet, koffie, cacao en bananen. Echter bezit San Domingo ook goud, koper cn ijzer, wat tot nog toe weinig geëxploiteerd wordt, Kunstje. Neem tusschen duim en vinger van elke hand een cent en strek je armen rechts en links zoo ver mogelijk uit, zoodat je daar staat als een wegwijzer. Nu zeg jc, dat je de twee centen in één hand kunt brengen, zonder de armen te buigen en vraag je, wie dit ook kan. "Wie het kunstje nog niet heeft zien vertoo- nen, zal het niet gelooven en 't lijkt ook heel vreemd. Toch is 't heel eenvoudig. Terwijl je je handen uitgestrekt houdt, draai je je zóó, dat je met de linkerhand bij de tafel, den schoorsteen of eenig ander voorwerp ter hoogte van Je hand komt Daarop leg je den cent neer. Nu draai je je half om en met de rechterhand neem je den cent weer op. Zoo zijn de twee centen dus in één hand, zonder dat je de armen gebogen hebt. Verhaaltje zonder woorden. gestorven grootvader huist." En waarom de Javaan dit denkt, vertelt de volgende sage: Eeuwen geleden woonde in een, op midden- en daar waren zij veilig. Maar Djojo liep in Java gelegen desa5) Djojo, een kleine, boo-zijn angst verder het bosch in, zoodat hij in ze knaap, die zijn ouden grootvader erg een oogenblik door het roofdier werd gegre- plaagde. Talim, zoo heette de grootvader, die pen niet alleen zeer arm, maar ook lam en bijna blind was, schreide dag en nacht door het verdriet, dat zijn booze kleinzoon hem gaf, en ten slotte moegeplaagd, bad de arme, oude man tot Allah cn vroeg om opgenomen te worden in het paradijs. En Allah had zijn ge bed verhoord, want op zekeren nacht, toen hij weer héél lang gebeden had, stierf Talim. Maar in den nacht, die volgde op den dag, dat men Talim onder de kambodjas4) had ge legd, kwamen de graf-engelen Nakir en Mong kir8) om hem te ondervragen, hoe hij geleefd had op de aarde en hieruit zouden zij opma ken of hij geschikt was om in het paradijs te worden opgenomen. „Laat me los, o, laat me losl" riep hij uit. „Ik ben een brave jongen!" Maar Talim's ziel, die naar het paradijs 1 verlangde, begon te spreken en zei: „Hoe durf i jij zeggen, dat je een brave jongen bent, jij j die je eigen grootvader, die lam was en half blind, het leven hebt verbitterd. Neen, je zult sterven Djojo stond versteld, toen hij den tijger zóó tot hem hoorde spreken, en hij riep tegen j zijn vrienden, die, toen ze Djojo in gevaar zagen met opgeheven kris kwamen toesnellen om den tijger te dooden: „Neen, neen, dood j hem niet; de ziel van Talim, mijn grootva-1 der, zit in zijn lichaam, en die is gekomen En op alle vragen, die de graf-engelen hem om mij te straffen..-" En toen hij dit gezegd j deden, antwoordde Talim naar waarheid, had stierf hit,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7