Qooi3 de fleagd.
Een kleine held.
Naar liet Engelsch. van
Mrs. MUSGRAVE.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK III.
„Hier is jullie neefje uit Indië, kinderen
zed mijnheer Colquhoun, terwijl bij Jeff uit de
dog-cart tilde.
Dc kleine reiziger zag, dat de andere jon
gen heelemaal niet op zijn vader geleek. Het
meisje droeg een grooten zonnehoed en Jeff
zag alleen twee frissche, blozende wangen-
„En jullie zijn Brian en Jessie. Ik heb veel
van je gehoord. Moeder heeft je portretten.
Ik kan door die grooten hoed niet zien, of
Jessie er even lief uitziet als op haar portret
maar wat heb jij dunne beenen, Brian, net
'als mijn pony. Oom Hugo, vertelt u eens
waarom pony's altijd zulke dunne beenen
hebben. Vader weet het niet."
Oom Hugo was één van die menschen, die
zich nooit moeite geven om kindervragen te
beantwoorden.
„Ga naar binnen, Brian en neem Je neefje
mee naar de kinderkamer om te ontbijten
Is je moeder al op?"
„Maar Oom Hugo, ik ontbijt nooit meer
in de kinderkamer. Vader en Moeder vinden,
dat ik groot genoeg ben om met hen de maal
tijden te gebruiken. Maggie, zeg jij ook eens
tegen Oom, dat het zoo is. Moet ik heusch
met hen meegaan? Mag ik eerst niet naar
Grootmoeder of Tante Annie gaan? Zij zijn
Moeders eigen familie, ziet u. En zij heeft
mij zooveel boodschappen meegegeven. Ik
heb ze op reis steeds in mezelf herhaald om
ze niet te vergeten. Het is heel gewichtig, is
't niet. Oom Hugo, om een opdracht uit te
voeren?"
Arme Jeff! Er werd geen acht geslagen op
zijn smeekbeden. Hij moest- het vastberaden
en strenge karakter van den stijven oom met
bakkebaarden nog leeren kennen.
„Brian, gehoorzaam mij onmiddellijk. "Wijs
je neefje den weg."
Schoorvoetend -iep Jeff achter zijn neefje
en nichtje aan de trappen op en een lange
gang met zware tochtdeuren door, eindelijk
een smal gangetje, dat naar een groole, vier
kante kamer Leidde. Jeff zag overal dikke
tapijten en veel licht in de kamers. In Indiö
werd de zon altijd builen gesloten.
In de kinderkamer stond de ontbijttafel
klaar: dampende pap, brood en een heerlijke
pot marmelade.
„Is Vader niet vreeselijk stijf?" vroeg Brian
spottend, terwijl zijn nee'fje zich bij het groote
haardvuur nestelde en zijn wollen hand
schoenen die zijn moodcr voor hem ge
breid had uittrok.
„Is jouw vader ook zoo lastig?"
Jeff schudde heftig het hoofd.
„Mijn vader is nooit hard voor zijn onder
geschikten. Bedoel je dat soms, Brian? Hou je
niet van je vader? Ik vind hem ook niet zoo
heel aardig, maar ik hoef ook niet zooveel
van hem te houden, omdat hij mijn oom maar
ls een soort oom nog wel geen echte."
Brian had een aardig uiterlijk, donkerbruin
haar en groote, onschuldige, blauwe oogen.
Jessie had haar zonnehoed afgezet en Juf
deed haar nu een schort voor. Zij kon niet
verstaan wat de twee jongens aan den an
deren kant van de kamer zeiden, daar
Maggie en Juf spoedig in een druk gesprek
gewikkeld waren.
„O Jeff, ik weet zeker, dat je 't niet eens
prettig zou vinden beneden te ontbijten. Ik
heb het eens gedaan, toen Juf ziek was en
het was vreeselijk", riep Jessie uit, terwijl
ze bij de herinnering er aan haar hoofdje
ernstig schudde. „Je mag niet drinken van
Vader, als je ook maar nog zoo'n klein stukje
in je mond hobt, en Vader zegt van alles wat
lekker is, dat het geen kinderkost is. Juf,
mogen we beginnen? Ik heb zoo'n honger."
De kinderen gingen nu aan tafel zitten en
Jeff proefde voor het eerst in zijn leven pap.
Hij vond het niets lekker, maar zag tot zijn
niet geringe verbazing, dat het Maggie best
smaakte.
„At Moeder het ook altijd, Maggie?"
„Ja, mijn jongen, en je zult er goed van
groeien."
„Dan zal ik probeeren er ook van te hou
den", zei Jeff onzeker, terwijl hij een moe
dige poging deed om weer een paar happen
naar binnen te krijgen.
Binnen enkele dagen had Jeff reeds uitge
vonden, dat Brian heelemaal niet de lieve jon
gen was. die hij leek. Ilij plaagde Jessie, die
een zacht meisje was en bedroog zijn ouders
in herige mate.
Bij Grootmoeder, die toch een vriendelijke
oude dahie was, hoefde hij met zijn uitvluch
ten en liefkoozingen niet aan te komen. Niet,
dat hij, daar eigenlijk om gaf, want hij was
te ongeduldig voor haar langzame bewegin
gen en had geen mcdelijidcn met haar zwakke
oogen en slechte beenenmaar hij hield van
de rijksd a alders, die zij zoo nu en dan uit
deelde en hoopte er nog meer te krijgen, als
hij wal voor haar deed.
Jeff echter hield van het eerste oogenblik
nf veel Aran dc oude dame. In Indië ziet men
maar weinig dames op leeftijd en de waar
digheid en beminnelijkheid van haar ver
schijning roerden een teere snaar aan bij het
kind. Hij bewonderde haar sneeuwwit haar
en mooie trekk'en en zij droeg zulke stijf-uit-
staande zijden japonnen, prachtige kanten en
ouderwetsche broches t Haar zachte, witte
handen liefkoosden hem dikwijls en zij had
zoo'n lieve slem, die veel op de stem van
zijn moeder geleek.
De arme Jeff verlangde zoo naar liefde en
die scheen zoo heel ver weg. Hij durfde er
niet aan denken, hoe lang het nog zou du
ren, voor hij zijn moeder terug zou zien.
Grootmoeder moest hem veel vergoeden,
maar zij was oud en zwak en hij mocht niet
lang achter elkaar in haar zitkamer blijven
Het scheen Jeff erg hard, dat zij nooit doen
mocht, wat zij zelf graag wilde dat haar
leven door anderen werd geregeld. Na tien
minuten kwam Tante Annie altijd om den
kiemen jongen weg te halen, zelfs al had
Grootmoeder hem zelf laten roepen.
Maar toen het na een paar weken bleek,
dat Jeff heel stil kon zitten zonder veel te
praten of te vragen, mocht hij langer blij
ven. Soms mocht hij zelfs met Grootmoeder
dammen of haar voorlezen.
Over Tante Annie was Jeff het nog niet met
zich zelf eens. Zij was een groote vrouw met'
een liarde stem en mooie trekken en scheen
altijd bezig en druk te zijn.
Brian vertelde, dat zijn moeder Grieksch en
Latijn kende, waaruit Jeff opmaakte, dat zij
heel geleerd was. Zij, droeg geen mooie klee-
ren of kanten, zooals Grootmoeder en Moe
der. Haar japonnen waren heel eenvoudig,
haar manieren wat kortaf cn zij scheen nooit
geduld te hebben voor iets, dat dc kinderen
zeiden.
Jeff dacht, dat dit kwam omdat zij zoo ge
leerd was.
Jeff vond het heel vreemd, dat ieder in
Schotland hard werkte en dat men er zoo
veel kon doen. Zelfs rijke dames deden er
allerlei dingen en hun ontspanning geleek
dikwijls nog op hard werk. Jongelui wan
delden, reden, speelden tennis of cricket. Er
werd 'smiddags niet gerust of in hangmat
ten gelegen om te rooken of te lezen. Het
was nooit te warm om uit te gaan of iets te
doen. Jeff vond het zelfs dikwijls heel koud.
Langzamen-hand begon hij echter aan het kli
maat te wennen en vóór het volop zomer was
begon zijin bleek gezichtje al meer kleur te
krijgen, hetgeen zijn moeder, als zij het ge
zien had, stellig verheugd zou hebben. Hij
was al meer dan een maand in Loch Lossie,
toen de volgende brief naar Indië geschreven
werd:
Loeh Lossie. 10 Mei.
Liefste Moeder,
Ik ben nog heelemaal geen held, zelfs nog
niet eens dapper, maar ik hoop het toch te
worden. Er zijn heel veel dingen, die ik hier
niet prettig vind en ik word dikwijls boos en
kibbel«met Brian, omdat hij leugens vertelt
of een soort leugens en heel onaardig is
tegen Jessie. Hij knijpt haar, als zij niet doet
wat hij wil. Niemand gelooft ooit. dat Brian
de waarheid niet spreekt. Hij lijkt zoo ge
hoorzaam en verveelt de menschen nooit met
vragen en hij kent zijn lessen altijd op zijn
duimpje. Hij kent ze altijd dadelijk. Mijnheer
M'Gregor, onze gouverneur, zegt, dat Brian
heel knap is, „een veelbelovende leerling",
zegt hij togen Tante Annie. Maar ik geloof,
dat hij Tante Annie vleit en dat Brian niet
nadenkt over de dingen, die hij leert. Hij
vraagt nooit naar het waarom er van. U
weet wel, dat die vraag altijd in mij opkwam,
als ik mijn lessen bij U en Vader leerde.
Jessie is heel aardig en ik heb gemerkt, dat
zij een goed hart heeft. Zij gaf laast een gul
den uit haar spaarpotalles wat zij op
gespaard had aan een klein bedelmeisje
zonder schoenen, dat aan de deur kwam.
Tante Annie was er boos om en zei, dat „nie
mand hoefde te bedelen of arm te zijn."
Grootmoeder is heel lief maar waarom
luistert zij toch nooit, als ik over Vader
spreek? Ik ga dikwijls naar haar toe en lees
haar dan voor; zij zegt, dat ik het beter doe
dan Brian. Hij vliegt er zoo over heen cn
houdt nooit eens even op, omdat hij er gauw
af wil zijn. Soms houd ik midden in een hoofd
stuk op en praat dan wat. Wc praten zoo ge
zellig over u. Dan zucht Grootmoeder altijd
en zegt, dat het zoo hard is. dat u met een
officier gebrouwd bent en in Indië moet wo
nen. Ik geloof, dat ze hier veel over rijk-zijn
denken, maar ik vind, dait eer en roem beter
zijn en ik wil officier worden.
Dc geloof niet, dat Tante Annie veel van
haar kinderen houdt. Zij geeft ze alleen
's morgens en 's avonds een zoen en pakt
hen nooit eens; ook stopt rij hen 'savond*
nooit toe.
Dc vind het zoo gek, dat Jess en Brian dit
heel gewoon schijnen te vinden. Oom Hugo
noem ik altijd „de man uit het doosje", alleen
tegen me zelf natuurlijk. Hdj ziet er nooit slor
dig of warm of koud uit. Ik geloof zelfs, dat
hij al netjes is, als hij 's morgens opstaat,
want ik zag hem eens in zijn nachthemd en
toen was rijn haar even glad als altijd.
Ifcit is het mijne niet, als ik opsta, omdat
ze het hier niet zoo kort knippen en het zoo
krult. Dc zal Maggie vragen, of zij een krul
wil afknippen, dan kunt u het zien.
Maggie heeft toch zoo'n aardigen broer.
Hij zegt. dat hij zich u nog heel goed her
innert van toen u een klein meisje was en
dat ik uw oogen heb. Hij is nu boscliwachtcr
en ik mag met hem visschen. Hij heeft steil,
rood haar en zoo'n rooden baard! En hij
praat zoo grappig dat doen ze hier alle
maal, maar ik begin het al te begrijpen.
Maggie gaat bij Sandy in huis wonen. Hij
heeft een vrouw gehad, matir die is gestor
ven en nu is er niemand om voor hem te zor
gen en %e koken. Maar ik zal Maggie bijna1
iederen dag zien en de Juf van Jessie en
Brian zal mijn kleeren verstellen.
De sleutelbloemen zijn beelderig geweest.
Ze zullen wel heelemaal verwelkt zijn als ze
uit de Roode Zee komen en niet meer ruiken,
maar ik wil u er toch een paar sturen. Moe
der, u hebt mij nog vergeten te vertellen, hoe
de bloemen er hier uitzien ze zijn prach
tig!
Ik hoop, dat de majoor het goed maakt en
dat hij vooral niet dikker wordt voor zijn
arm paardje. Be wou, dat hij eens kon zien
hoe mager Oom Hugo is. Soms verwon
dert het mij, dat ik niet door hem heen lean
kijken. Hij klimt de steilste heuvels op en
loopt uren over de hei zonder zelfs maar
even stil te staan.
Vertel u eens aan Vader, dat ik even goed
kan paardrijden als Brian en Oom Hugo zegt,
dat ik er goed op zit. Het zal wel waar zijn,
want hij prijst nooit iemand.
O. liefste Moeder, mijn hand is zoo moe
cn ik ben al twee middagen met dezen brief
bezig geweest. Ik wou, dat ik u eventjes
maar kon zien en omhelzen, maar ik weet
nog precies, hoe u er uitziet. Ik kan niet dik
wijls naar uw portret kijken, want dan krijg
ik de tranen in mijn oogen en u hebt niet
graag, dat ik huil. Als ik 's avonds in bed lig,
doe ik mijn oogen heel gauw en heel stijf
dicht on probeer aan niets uit Indië te den
ken. Meestal slaap ik heel gauw in. Als ik
den volgenden keer schrijf, zal ik misschien
al een beetje een beid zijn. Rt ben. het nu nog
lang niet, maar het zou vreeselijk zijn, als ik
het niet was, voordat u komt. Duizend kus
sen voor u en Vader van
Uw U zoo liefhebbend zoontje Jeff.
Deze brief was niet zoo goed gespeld, maar
zoo was hji toch gezegd en bedoeld.
(Wordt vervolgd).
KijkaispeStjes.
Er stonden bij Scheepers op het erf drie
welheladen appelbommen. 'I Waren bellefleurs
en menigeen, die zo zag, zei: „daar zal aar
dig wat afkomen!" Toen October in 't land
kwam, plukte Scheepers ook imlerilaad vier
mud prachtige appels van zijn boomen en de
appels waren, in dat jaar nog al prijzig, dus
de man was wel in zijn schik. Hij behield "een
half mud voor zich zelf en de rest zou hij
naar de markt brengen.
't Waren liooge boomen met breede kro
nen en ze slonden rijk in 't blad. 't Spreekt
van zelf, dat er zoo hier cn daar nog wel
een appeltje bleef hangen, dat aan de aan
dacht van den eigenaar ontsnapt was.
„Als men in 't veen is, kijkt men niet op
een turfje", zegt het spreekwoord.
Zoo ging het hier ook. Scheepers was al
wat in zijn scihik met de vier mud; hij kon
dus zoo'n enkel k ij k a p p e 11 j e, zooals men
die achterblijvers noemt, wel missen.
Daar kwaimèn 'smiddags na schooltijd
twee jongens het erf op. Waren buurjon
gens, Jan en Leen. Toen zij uit school kwa
men, hadden zij gezien, dat Scheepers zijn
bellefleurs had afgeplukt Zij wisten, dat die
appels heerlijk smaakten. Er was er wel eens
eentje over de schutting gewaaid en, om de
waarheid te zeggen, rij hadden er wel eens
eentje binnen de schutting gevonden ook. Zij
zouden het zonde en jammer vinden, als er
een paar van die lekkere appels aan de tak
ken bleven bungelen, totdat ze ten plotte
overrijp op den grond vielen, waar ze óf
door de varkens, óf door de slakken zouden
worden opgegeten.
Zij trokken dus dc stoute schoenen aan en
vroegen aan Scheepers, of zij de kijkappel-
tjes van den boo'm mochten halen.
„Ga je gangl" zei Sdheepers, „maar be
schadig de boomen niet."
Dat zouden zij niet doen en in minder dan
geen tijd zaten beiden, met een stok gewa
pend, boven in den boom.
Ieder had zijn ei gen boom uitgezocht, maa.
Jan was gelukkiger geweest dan Leen, war.;
toen Leen er nog maar één gesnapt had,
kreeg Jan nummer vier in 't oog, terwijl hij
d*e andere drie reeds in dtm zak had.
„Jiij bent beter af dan ik", zei Leen.
„Och, je moet maar gelukkig wezen", gaf
Jam tem. antwoord en, daar hij den vierden
appel niet met dc hand bereiken kon, sloeg
hij er naar met zijn stok. Bons! De appel viel
in 't gras.
„Die is van mij, hoor!" riep hij.
„Wees maar niet bang!" zei Leen een beet
je gemelijk. „Weet je wót? Deze boom is
niets waard. Ik kom ook in jouw boom."
„Doe dat nu niet," zei Jam. „Als we met
ons tweeën im één boom zitten, kunnen er
wel eens lakken afbreken en dan worden we
misschien weggejaagd. Neem jij liever den
derden boom."
Meteen plirkte hij nummer vijf af. Leen zag
het en ging aar beneden.
„Ik dank je," zei hij. „Ga jij in in dien
boom. Jc hebt nu al zoo lang Eet beste plaats
je gehad."
„Och, blijf daar nu!" riep Jan weer. „Daar
komen die vervelende varkans."
Leen keek om en jawel! Daar kwamen ze
met hun drieën al knorrende om den hoek
van de schuur. Ze begrepen dadelijk, dat er
wajt te halon was en in een oogenblik was
de appel, dien Jan even te voren had afge
slagen, door 't voorste varken verslonden.
„Daar heb je 't al," riep Jan. „Ksss! Ksss!"
Jawel. „ICnof!" deed het varken en hij
keek met zijn kleine oogjes naar boven, alsof
hij zeggen wou: „Gooi or nog eens «entje
naar beneden 1"
Leen joeg eerst do varkens weg, die op een
draf voortholden, maar niet verder dam een
meter of zes. Toem bleven ze staan en keerde
ze zich, als op koanmamdo, om. Leen sloeg
zijn armen om den stam van Jam's puiken
boom en zag, dat de varken® weer terug
kwamen.
„Blijf jij nu beneden!" riep Jan weer, ,4k
zie er nog wel een stuk of vier hangen, maar
ik kan er zoo niet bij. Ik zal ze met mijn stok
afslaan, en dan kan jij ze oprapent Anders
eten de varkens ze allemaal op. Dan zullen
we samen deelen."
„Ook de appels, die je in je zak hebt?"
vroeg Leen
„Ja. Die ook, Ifaar als het oneven is, moet
ik er een meer hebben voor de moeite."
„Dat goed," zei Leen en hij bleef bene-:
den staan. Af en ,to»e plofte er een appel op.
den gremd en dan raapte Leen hem op. Tiet
was goed, dat hij er gauw bij was, want de
varkens kwamen er ook op at. 't Spreekt van
zelf, dat hij zijn werk wel af ikon, want zoo
heel veel zaten er niiöt meer aan den boom.
Om zich te verzetten, zette hij de tanden in
een mooi appeltje. Dat smaakte!
Maar dat 'kreeg Jan in de gaten.
„Je eet ze op!" riep hij van boven.
„Eénrtje maar! Jij hebt er straks ook een
opgegetenl"
„Dat doe ik niet. Dat is niet eerlijk. Ik zal
er geen mogen opeten, als ik het meeste werk
heb! Jij behoeft ze alleen maaT op te rapen."
„Hij smaakt goicd, hoor!antwoordde Leen
tergend.
„Dan schei ik er uit," zei Jan en hij liet
zich naar beneden zakken.
„Goed. Dan klim ik er inl"
„Dat doe je niet!"
JDat doe ik wèll"
„Laten we dan eerst deelen", zei Jan, dlc
wel zag aankomens dat zij ruzie zouden krij
gen an 'hij vreesde, dat ar, als het eenmaal
zoo ver was, van het deelen» niet veel terecht
zou komen.
„Ik heb er net zooveel als jij", zei Leen eu
hij hield de handen op zijn zakken.
„Maar dat weet je toch niet!"
„En hooveel heb je er opgegeten, toen jt>
in den boom zat?"
„Wou je die ook meetellen?"
„Dat spreekt van zelf. Dat zou wel dienen."
„Ik zeg van niet!"
„Ik zeg van ja!"
•Meer werd er niet gesproken en weldra
lagen de jongens al vechtende op den grond.
Maar hun broekzakken waren niet diep on do
appeltjes waren mooi rond, zoodat ze er
weldra uit rolden en tussohen het gras te
recht kwamen. Dam lag Jan boven en dan
Leen weer. De varkens zagen dat katjesspel
eerst onverschillig aan, maar toem zij de ap
peltjes zagem ontsnappen, begonnen hun klei
ne oogjes te fonkelen. Ze sprongen rondom
de jongens heen en 't eene appeltje na het
andere werd buitgemaakt.
De jongens hadden er eerst geen erg in, zoo
druk waren zij mef elkaar bezig, maar toen
Leen, misschien voor den vijfden keer, boven
lag, zag hij juist een pracht van een appel
in een groolem varkensmuil verdwijnen. Hij
liet zijn tegenstander los, sprong overeind en
rende het varken na, maar te la»at natuur
lijk. Toen hij zich omkeerde, stond Jan ook
overeind.
,Jk heb er maar twee meer," zei Jan.
„Ik ook!" zei Leen, zijn zakken navoelend.
„lis jouw schuld!" zei Jan.
„Nietes 1 De jóuwel" mopperde Leen.
„Hot komt door die akelige varkens",
meende Jan.
„Zoo is het," stemde Leen toe.
Half eens heelemaal eens; zoo gaat het
onder jongens. Ze koelden het restanitje van
hun woede, door met groote kluiten en stee-
nen te gooien naar de drie varkens, die naar
hun meening de schuld waren van alles.
Juist kwam Scheepers de deur uit. Hij
moesH zien, hoe zijn varkens werden nage
rend en met steenen gegooid door de beido
jongens, die hij een half uur te voren ver
gund had), een kijkappeltje van de boomen
te halen.
„Wil je wel oens ophouden kwajongens!
Vooruit! iMarsdh! Het erf af en gauw ook,
anders zal ik eens cch eindje lat halen!"
Of de vrienden beenen maakten!
Onder het naar huis gaan bekeken zij den
schralen buit: elk twee kleine appeltjesI
„Daar zijn we kaal afgekomen," zei Jam
,;Dat kwam door die mare varkens," zei
Leen.
Jan was het volkomen met hem eens; de
varkens hadden liet gedaan.
Was dat wel zoo?
G. J. VISSCIIER.
1.
Nettie steekt haar handje uit,
't kalfje met zijn natten snuit
snuffelt naar wat Net daar heeft,
of zij hem wat lekkers geeft.
2.
Nettio aait hem op zijn snuit
en zegt lachend: o jou guit,
heb je al op mij gewacht?
kijk eens wat k heb meegebrachU
3.
Sappig gras en geurig kruid -» -s
ziet dat er niet lekker uit?
't kalfje zegt nu: boe-oe-oe,
<111 béteekent: geef 't me, toel -s
4.
Nettie steekt haaT handje uitj
't kalfje met <zijn natten snuit
snuffelt en smult dan van Tt gras»,
alsof het een koekje was.
5.
Nettie zkt het lachend aan
gauw is kalfje's maal gedaan,
neen, zegt Nettie, k heb niet meer,
maar 'k kom morgen stellig weer!
Hermann a.
Het Geleerde Varken.
Naar het Engelsch van
ASGOTT HOPE.
Vertaald door C. H.
Tn den goeden ouden tijd, toen men nog
rondreizende kermistroepen had, was er eens
een Geleerd Varken, dat door zijn meester
naar alle mogelijke kermissen in het geheele
land meegenomen werd en wel in gezelschap
van een reus, een dwerg en allerlei andere
merkwaardigheden, om nog niet eens te
spreken van een groote trom en een draai
orgel; doch het Geleerde Varken had dc groot
ste aantrekkingskracht van de geheele ker
mis en het slaagde er altijd in de jongens en
meisjes, die een stuiver hadden om binnen
te gaan, te laten lachen.
Ons varken was evenwel geen groot ge
leerde; hij zou zelfs een slecht figuur hebben
gemaakt op een •bewaarschool, maar voor een
varken was hij toch werkelijk knap. Hij kon
woorden van één lettergreep spellen, waarbij
hij de letters met zijn snuit uit een alphabet
zocht en zelden een fout maakte. Hij kon
kleine getallen uit het hoofd optellen, want
zonder een potlood of lei te gebruiken zette
hij zijn poot op de cijfers van het antwoord
en het was niet gemakkelijk om te zeggen,
hoe zijn meesiter hem geleerd had de goede
cijfers te kiezen. Zijn grootste kunst was te
knielen voor den mooisten, te buigen voor
of beter gezegd te knikken tegen den gees-
tigsten en degeen, die hem het meest aan
stond uit het gezelschap, te kussen, maar jul
lie kunt natuurlijk wel begrijpen, dat hii
geleerd had zijn snuit altijd tegen het gezichi
van zijn meester te wrijveji, als het'aan; dil
laatste kwam Hij kon zelfs grappen-maken
want als hij s-n-u-i-t moest spellen» kon hij
soms z-a-a-g aanwijzen, hetgeen het éetfYOijJ
dige boeren-publiek heel grappig vond.
Over het algemeen had het Geleerde
ken geen slecht leven. Hij reisde door hét gé-,
heele land, had steeds verandering van lucht
bij lichte insponning en kreeg voor een yaf>
ken goed eten. De kinderen 'gaven, hem diktj
wijls appels, stukjes koek en andere lekken
nijen, die hij nooit gekregen zou hebben oy
de boerderij, waar hij geboren was. Zijn
ter was goed voor hem, maar dat mochb oöE
wel, daar hij zooveel geld met de taleatéfl
van het varken verdiende. En toch werd hél
varken naar het schijnt ontevreden.
Nu heeft veel leeren dat voor\ dat Eo
meer men leert, hoe meer men oox kan
ren. Een verstandig varken zou zich zekej
ingespannen hebben om woorden van two
lettergrepen te spellen en van een eenvoudig:
optelling op een vermenigvuldiging te kd
men. Doch dit varken was, hoewel hij vooi
geleerd doorging, niet verstandig. Hij was
van oordeel, dat hij meer te eten en minder,
te doen moest hebben; hij zon op middelen!
om zijn meester lot dezelfde overtuiging ta
brengen. 'Misschien was zijn dwaas hoofd
door inbeelding geheel in de war geraakt,'
misschien had hij een vlaag van koppigheid
en verzet, iets dat zelfs bij kinderen wel eens
voorkomt, als zij niet verstandig zijn. Hof
het zij, plotseling begon hij heel lui en dorfl
te worden. Aanhoudend zocht hij verkeerde
cijfers en letters uit, zoodat dc kleinste schoot*
jongen hem hartelijk uitlachte, als hij rijp
eigen naam hij heette Mie x-ij-z spelde
en beweerde, dat drie en vier vijf was. Al9
hij zijn groote kunst yertoonen moest, knielde
hij voor den een of anderen dikken boer met
een rooden neus, als zijnde de mooiste, boog
voor een kleinen jongen, die nog nauwelijks
spreken kon, als zijnde de geestigste, terwijl
hij zijn meester zijn staart toekeerde in plaats
van hem met zijn snuit te kussen. Als hem
gezegd werd op te zitten en te bedelen als
een hond, ging hij plat op den grond liggen,
koppig varken als hij wast Om kort te gaan,
hij gedroeg zich al even slecht als het stoute
meisje, dat riep: „Ik kan n^et spellen k-a-t
kal; ik wil niet spellen h-o-n-d hond!"
„Het beedt wordt dol!" zei zijn meester in
wanhoop; maar ik geloof, dat ons varkentje
zich uit luiheid maar zoo 'hield.
In. elk geval hij ging voort met zijn domme
streken, totdat hij eindelijk heelemaal niet
meer gebruikt kon worden om kunsten te
verloonen. Slaan en honger laten lijden werd
tevergeefs toegepast; zijn meester verspilde
uren aan privaatlessen, in de hoop hem zijn
kennis weer bij te brengen, maar het leek
wel, of het varken hoe langer hoe dommer
cn koppiger werd, totdat zijn meester het
eindelijk opgaf en zijn plaats ingenomen
werd door een knappen pony, die niet alleen
spellen en oplcilen kon, maar ook bellen cn
pistool afsclüeten en de toekomst voorspellen,
benevens allerlei andere kunrten, te veel om
allemaal op te noemen.
Nu had het varken zijn zin; hij lachte in
rich zelf van plezier hij de gedachte, hoe
verstandig hij het aangelegd had. Hij werd
in een varkensstal opgesloten en had niets
anders te doen dan te slapensen vet te wor
den. Als er nog iets van zijn aangeleerde kun
sten was blijven hangen, dan zou hij toch
niet in de gelegenheid geweeslt zijn die te
vertoonen. Ik weet zeker, dat geen van mijn
lezers of lezeressen graag den geheelen dag
in bed zou zijn blijven liggen en volgepropl
worden met graan, ondermelk, koolstronken,
gerst en dergelijke zaken, maar varkens zijn
niet zoo kieskeurig.
„Hé, hé, dat is me een leventje 1" knordt
hij telkens. Hij was erg in zijn nopjes en in
het minst niet beschaamd, dat hij zoo laag
gezonken was.
Langzamerhand werd hij zóó vet, dat hij
zich bijna niet "meer bev.'egen kon. Hij begon
zich zelf nu te bekennen, dat het vrij verve
lend was zoo op zijn ééntje te wonen en
niemand te zien, behalve als een nieuwe la
ding voer binnengebracht werd, of zijn mees
ter kwam om hem in de zij te voelen en le
berekenen hoeveel hij woog. Hij had nu een
nieuwen meester, want de kermisnvrn. had
hem verkocht en hij hoorde dus niet meer
het gejuich en gelach, dat zijn opvolger, de
Geleerde Pony, ten deel vieL Zijn eigen roem
behoorde tot het verleden, hij kon nu niets
anders dan slurpen, snorken en zich in de
modder wentelen, hetgeen natuurlijk elk var
ken doen kan
EIndelyk echter kreeg hij een bezoeker
Zijn baas bracht een langen man met een
rood gezicht mee, die een blauw voorschool
droeg en een scherp mes op zij had hangen.
Deze man nam het arme varken mee voor
een wandeling waarvan het echter nooit te
rugkeerde.
Een vreeselijk geluid klonk uit de plaats,
waarheen hij gedreven werd; het klonk als
een laatste poging om den weerspannigen
leerling één-lettergrepigo woorden als ah!
eh! o hl te leeren spellen.
Ik wil liever niet vertellen, wat er verder
gebeurde. Het verhaal is te vreeselijk! Den
volgenden dag werd er ham, spek cn worsl
van het Geleerde Varken gemaak'.
•Had hij zijn goede dagen toch .naar meer
op prijs gesteld!
De spin van (Seethoven.
Jullie hebt misschien wel eens gehoord, dal
spinnen veel van muziek houden, vooral van
muziek, die gespeeld wordt op een snaren
instrument. Een aardige anecdote wordt hier
omtrent verteld van den jeugdigen Beetho
ven». Hij was t'oen zeven jaar en leerde viool
spelen. Eiken keer dat hij studleerde, kwam ei
een spin, die liaar verblijf hield in een hoek
van de kamer, naar den jongen toe en bleef
éenige centimeters boven de viool hangen, zoo
lang dd/t instrument bespeeld werd*. Op een
keer nam de moedJer van den jeugdigen mu
sicus het spinneweb weg en dooddJe de spin.
De jongen was zóó verontwaardigd, dat hij
zijn viool op den grond wierp en verklaar
de, nooit meer muziek ie zullen maken. Ge
lukkig voor ons echter, dat zijn boosheid
gpetedig vergeten waa.