^Joot3 de Dea^d.
keizer." Wat wil Je worden, Horst?" „Luite
nant." ,,Je vader is majoor, je moet zien dat Je *t
ook wordt." ,,Neo meneer de keizer, ik word lie
ver luitenant." „Maar waarom? majoor ia toch hoo-
ger." „Een luitenant is veel vroolijkcr en een
majoor krijgt pijn in de beenon van 't rijden",
antwoordde Horst. De keizer en al de heeren lach
ten. De keizer klopte hem op den schouder en
zei,,Je bent een grappige jongen, zeg, wat wil
je graag van me hebben?" In dat oogenblik dacht
Horst aan een heeleboel mooi speelgoed, maar hij
bad eens hooren zeggen,,als je een cadeautje
hebt gegeven, moet je er niet dadelijk een terug
willen hebben", en vastberaden zei hy„Dank u,
meneer de keizer, ik wil nieta hebben."
De keizer kreeg hoe langer hoe meer schik in
den jongen. Hij vroeg hem een eindje mee te loo-
pen en vertelde Horst van zijn achterkleinzoons
Wilhelm en EitehFrits, dio een bokkewagen zou
den krijgen als ze een beetje grooter waren. „Zou
j\j er geen willen hebben??"
Horst af n oogen straalden. Maar op 'fc zelfde
oogenblik betrok zijn vroolijk gezicht en hij knikte
een bloemenmeisje toe.
,,Nu Horst, hoe denk je er over?" ,,Ik dank u
wel", antwoordde Horst haastig, „maar niet waar,
u kunt alles?"
De keizer schudde weemoedig 't grijze hoofd en
zei„Nee niet allee, maar toch wel veel."
Horst ging vlug naar 't bloemenmeisje, nam haar
bij de hand en trok haar meo naar den keizer. „Ze
heeft honger, meneer de keizer", zei hy hijgend,
..en haar broertjes ook en haar moeder heeft pjjn
in de 'beenen, maar niet van 't rijden, en als ze
de viooltjes niet verkoopt, heeft zo geen geld."
Vriendelijk zag de keizer naar de twee kinde
ren. 't Bloemenmeisje moest zeggen waar ze woon
de, en de keizer kocht al baar viooltjes. Wat was
ze gelukkig, 't onne kindl
Daar kwam een meisjeskostschool vcorb\j. Al de
meisjes maakten een buiging voor den keizer. Er
kwam een ondeugend lachje op het gezicht van
den grijsaard. Hij ging naar de directrice van de
koatscbool en zei„Mag ik uw leerlingen roet dexe
viooltjes vcjrsiören?" De verwonderde directrice
stamelde i „Heel graag, Majesteit." Toen ontvin
gen al de leerlingen een ruikertje uit de hand van
den keizer en de directrice wercl niet vergeten-
Eén ruikertje bleef er over. Dat kreeg Horst.
„Tot een gedachtenis aan je oudea keizer; zorg
er voor, dat je een dappere kerel wordt. Horst von
Hoideok." „Ja meneer do keizer." Horst voelde
hce ev zachtkens een hand op zijn hoofd werd
gelogd ende keizer was heengegaan.
Den volgenden middag was Horst in den tuin
van 'fc hotel. Vader kwam naar hem toe met zoo'n
vroolijk gezioht als Horst nog nooit had gezien-
Vader trok hem naar zich toe en zei: „Tk ben
trofcsch op je, mijn jongen." Horst begreep dat
vader den keizer bad gesproken. En toen vader
hem kuste, sprongen de tranen in zijn oogen.
„Raar", docht hy, „en ik ben tóch zoo bly."
„Zorg er voor dat je een dappere kerel wordt",
had de oude keizer tot Horst gezegd. En hy is 't
geworden
't Is twintig jaar later. Horst dient als luitenant
in Afrika. Een troep Duilsche soldaten zijn over
vallen door de Herero's een Afrikaansche volks
stam. Horat trekt er met zijn soldaten heen om
ze te bevryden. Het lukt. Maar Horst stort doode-
lijk gewond van zijn paard.
Toen zijn makkers hem zouden begraven, legde
zijn besté vriend een stukje zilverpapier met een
paar gedroogde viooltjes tusschen zijn handen.
,,'t Was Horst z'n liefste bezitting", zei de vriend,
„die viooltjes van den ouden keizer."
(Uit Prettige Winteravonden).
Om ie kleuren.
Een kleine held.
Naar het Engelsch van
Mrs. MUSGRAVE.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK V-
„Papa, pap! Komt u eens gauw! Er ver
drinkt iemand in liot meer. En o, ik ston
ln de gang, toen Jeff de trap af- en de voor
deur uitstormde. Hij zag spierwit en ha
groote, starende oogen. Hij moet hot van bo
ven al gezien hebben hij stond voor een
raam. O papa, misschien ifl hot Brian wel
hij is al zoo lang buiten."
De kleine Jessie verschrikte haar vader en
moeder niet weinig door haar ongewoon bin
nentreden. In een oogenblik was mijnheer
Colquhoun de deur uit, gevolgd door den
huisknecht en den koetsier. Een vrees el ijk
voorgevoel dreef hem naar het meer. Hij
hoorde kreten, die hoe langer hoe zwakker
werden en eindelijk heclemaal verstomden;
een geplas, alsof iemand aan het worstelen
was; nog één kreet en toen een onheilspel
lende stilte.
Hij maakte een roeiboot los, sprong er in
en deed eenlge slagen. Een omgekeerd bootje
vertelde zijn geschiedenis van herhaalde on
gehoorzaamheid. Eén hand hield Jeff nog om
den rand geslagen, met de andere klemde hij
Brian's haar vast, doch zijn hand had juist
losgelaten op het oogenblik, dat mijnheer
Colquhoun hem bereikte.
Zij werden beiden gered. In vijf minuten
tijds hadden de knecht en de koetsier de
'wee bewustelooze jongens naar binnen ge
dragen en hen veilig in dc bibliotheek ge
legd.
Spoedig begon Brian teekenen van leven te
geven. Een zuchten hij deed de oogen
open en zag zijn moeder over hem heen ge
bogen. Zij dwaalden door de kamer en zagen,
dat zijn vader naar Jeff stond te kijken, of ook
bij hem het bewustzijn terugkeerde.
Deze angstige oogenblikken waren een fol
tering voor mijnheer Colquhoun. Misschien
had Jeff zijn leven gegeven voor dat van zijn
zoon, want het leven scheen niet weer te
kecren in dat kleine gezichtje, dat daar stil
en rustig lag, omlqst door de mooie, nu door
weekte krullen. Eindelijk echter opende Jeff
de oogen, doch zij keken verwilderd en zin
neloos rond.
„Moeder ik heb het geprobeerd ze zul
len u vertellen, dat ik het geprobeerd heb",
zei hij mot zwakke stem. Toen sloten zijn
oogen zich weer en mompelde hij: „nu wil ik
het zoggen gelijk ook wij vergeven onze
schuldenaren!"
Plotseling begreep mijnheer Colquhoun
alles. Hier was werkelijk een kleine held,
die leed door de schuld van een ander een
zwak en gevoelig kind, dat het hem aange
dane onrecht in stilte verdragen had en ein
delijk zijn leven in de waagschaal had ge»
stcld voor dengenc, dien hij wist. dat hem
bedrogen had.
Spoedig kwam dc dokter en werd Jeff naar
boven gebracht en uitgekleed. Er was reeds
om Maggie gestuurd, die nu als verpleegster
in Jeff's kamertje zat. De dokter had de natte
krullen van zijn voorhoofd weggenomen en
een groote buil ontdekt. Blijkbaar had dc jon
gen ergens tegenaan ges'.ooten, toen hij in liet
bootje gesprongen was, dat een eindje van
den leant lag. Dezen zomer had Sandy Jeff
cn Brian heiden leoren zwemmen; maar
Brian had geen vorderingen gemaakt, ter-
wi.il Jeff reeds een paar slagen kon doen.
Het was een nacht van angst en beven in
Loeh Lossie, zelfs kleine Jessie liep na tien
uur nog in de gang. Een zwarte schaduw
scheen boven het huis te hangen. Brian werd
door zijn moeder naar zijn eigen kamer ge
bracht en uitgekleed.
„Breng hem uit mijn oogen. Hij is de
schuld van alles", zei mijnheer Colquhoun
streng, toen hij zag, dat zijn zoon niets
Rcheelde en hij zich wilde verontschuldigen.
Mijnheer Colquhoun en Maggie bleven bij
Jeff waken. Het grootste gedeelte van den
naoht lag hij onbewegelijk. Tegen den mor
gen kreeg hij wat kleur, hij ademde sneller en
werd onrustig. Eindelijk begon hij te spreken
„O Moeder, ik kan het hier r.iet langer uit
houden heusch, ik kan het niet! Nie
mand houdt hier van me cn ze willen me niet
eens gelooven ze denken, dat ik een leuge
naar ben. Brian ziet er zoo onschuldig uit cn
hij wordt altijd geloofd ze denken, dat hij
altijd de waarheid spreekt. "Wanneer komt u,
Moedor? o, ik verlang zoo naar u!"
Al het in weken en maanden opgekropte
verdriet uitte zich in dien laatslen. wanhopi-
pen kreet. Toen, alsof hij plotseling wakker
werd door zijn eigen roepen, opende hij dc
oogen en kwam weer tot bewustzijn.
Oom Hugo, waar ben ik? Waarom zit u
hier? Ben ik ziek geweest? O ja, nu herin
ner ik mij weer alle.s. Ik hoorde Brian roe
pen en ik holde naar het meer. Hij is immers
niet verdronken? O, wat zal Moeder blij zijn,
als ik hem gered hebWant hij is mijn vij
and. ziet u. Waarom doet mijn hoofd zoo'n
pijn? Ik wou, dat u mij geloofde. Oom Hugo.
Heusch, ik spreek de waarheid."
De man „uit het doosje" boog zich over
Jeff, zoodat zijn gezicht heel dicht bij dat van
zijn neefje kwam. Zij stem klonk heesch, toen
hij zei
„Ik geloof je nu, mijn beste jongen. Nooit
zal ik meer aan je twijfelen; je bent een
fcleine held
Jeff ging half overeind zitten. Er kwam
oen flauwe glimlach op zijn bleek gezicht.
„O. zegt u dat r.og eens. „Ek zou zoo graag
een held zijn, voordat Moeder komt."
Hij zakte weer in het kussen terug en
mompelde
„Be ben zoo moe en slaperig en zoo geluk
kig nu. Oom Hugo, mag ik mijn gebedje bij u
opzeggen? Als ik me ongelukkig had gevoeld,
mocht ik dat altijd bij Moeder doen. Tic ge
loof, dat ik in den laatst en tijd God bedrogen
heb sinds u mij strafte, want ik wou"niet
loggen, „vergeef ons onze schulden, gelijk
ook wij vergeven onze schuldenaren!" Ik wou
u cn Brian niet vergeven en kon het niet zeg
gen. Nu wel en nu is alles weer in orde. God
*al het wel begrijpen."
Spoedig daarna viel Jeff in diepen slaap.
Hij sliep door, totdat de zon reeds hoog aan
den hemel stond en toen de dokter kwam,
vond hij het patiëntje veel beter.
„Mongen mag je opstaan en als het mooi
weer is naar buiten gaan, kleine baas", zei
hij vriendelijk.
Jeff keek zijn oom aan.
„Ja, Jeff", hij noemde hem voor het eerst
Jeff „zorg maar, dat je gauw weer beter
bent."
En Jeff was den volgenden dag heelemaal
beier en voelde zich veel gelukkiger dan hij
nog ooit in Loch Lossie gedaan had.
(Wordt vervolgd).
De Viooltjes wan den ouden
Keizer.
Je hebfe zeker allen wel eens een portret gezien
van keizer "Wilhelm I, den grootvader van don
tegenwoordigen Duitschen keizer. Zoo'n eerwaar
dige grijsaard met een vriendelijk gezicht. Van hem
wil ik je eens iets vertollen dat gebeurd is op de
badplaats Baden-Baden.
't Was in de laatste jaren van zijn leven, dab de
oude keizer in Baden-Badcn was. Onder de vele
badgasten was ook een jongetje van by na acht
jaar. Zijn voornaam zal je wel vreemd vinden, hij
heette „Horst", en zijn familienaam was „Von
Heideck".
Horst had geen moeder meer. Hij was er dus met
zijn vader, die majoor was, èn met de juffrouw.
Vader had 't druk met de kuur en mei een paar
oude vriend-en en juf had vriendinnen ontmoet.
Zoo kwam 't dat Horst veel aan zich zelf was over
gelaten.
In. den tuin van 't hotel kent Horst reeds alle
hoekjes. Daarom gaat hij op een morgen een ont
dekkingstocht maken in een beroemde laan, die
de „Licbtenthaler Allee" heet cn waar altyd veel
badgasten wandelen. Daar komen huzaren aange
reden, en adhter die huzaren een rijtuig. „De kei
zer," „de keizer!" hoort Horst zeggen en al de
wandelaars gaan aan den kant van den weg 6toan.
Horal springt op een bank. Zóó kan hij over de
menschen heen zien. En als de keizer nadert en
dc menschen eerbiedig groeten en buigen, zwaait
Horst opgewonden met zijn strooien hoed, en zijn
schel stemmetje roept jubelend i „de keizer! leve
dc keizer!" Glimlachend ziet de keizer naar den
jongen, dio zijn naam zoo blij uitjubelthij kijkt
Ilorat recht in de oogen ende keizer is voorbij.
Horst z'n wangen gloeien. Hy springt van de
bank en rent naar den tudn van 'b hotel, waar hij
in c-en stil hoekje overdenkt wal er gebeurd is.
Wat moet die keizer een lieve man zijn, om een
jongen dien hij niet eens kent, zóó aan te kijken I
Ilc-el zijn hartje brandt van liefde voor die ouden
keizer. Was hij maar groot en een soldaat, dan
zou hij iels heel dappers doen en de keizer zou
't hooren. en vader zou trotsöh op hem wezen
en vroolijk kijken. Vader kijkt aïlyd zoo ernstig
„dat komt omdat je moeder er niet meer is" heeft
juf gezegd.
Horst is zoo in zijn gedachten verdiept, dat hij
d<* hel voor 't eten om één uur niet hoort. Juf
vindt hem eindelijk en bromt erg. Maar Horst luis
tert er niet eens naarhij denkt maar aan den
keizer, en aan tafel hoort hij niets van al het ge
praat om hem heen. Alleen als hij' een meneer tot
vader hoort zeggen „vanmiddag zal de keizer hot
concert in do kurzaal bijwonen." spitst by de
ooren, En dan maakt Horst een plan.
Als de groote menschen hun kop koffie n» 't
eten drinken, mag Horst opstaan Hij rent naar
boven, scheurt een blad uit zijn schoonschrift en
sohrijft er iets op. Hèdat kost moeite, want Horst
kan nog niet vlug schrijven en zonder fouten spel
len. Eindelijk vouwt hij het papier toe en doet 't
in een rose couvert, dat hij eens van juf gekregen
heeft. „Aan meneer do keiser" schrijft bij er op.
Dan neemt 'hy al 't geld dat in zijn spaarpot is,
steekt het couvert tusschen zijn blouse eu gaat naar
den tuin bij de concert-zaal.
Een bloemenmeisje van zijn leeftijd zit op een
van de banken. Ais zij 't deftige jongetje aan ziet
komen, slaat riji op en neemt haar mand met rui
kertjes van de bank. ,,Je mag wel blijven zitten",
zegt Horst, „wil je die viooltjes verkoopen?"' Ver
rast kijkt het meisje hem aan. „Als 't u blieft,"
zegt ze. Horst aarzelt. Hij begrijpt dat hy 't arme
meisje geüukkig kan maken, maar.... nee 't gaat
niet, nu midden in den zomer viooltjes en dan nog
wel voor den keizer? „Adieu", zegt hij en laat
't meisje teleurgesteld achter.
Hij gaat naar een bloemcnstaT.etje, legt al zijn
geld op de toonbank en zegt.- „Wil u me hier iels
heel moti's voor geven?" Lachend zegt do bloemt n-
verkoopster: „Zeker voor mama." „Ik heb geen
mama nicer," zegt Horst, ,,'t is voor een oude
meneer." ,0! dan heb ik hier iets heel mooi's,
korenbloemen en klaprozen, freule Von Solnis zou
't aan den keizer hebben aangeboden, maar zo is
ziek geworden 't kost het dubbele, maar je mag
't er voor hebben."
Verheugd over zijn goeden koop, gaal Horst naar
de bank terug. Het rose couvert wil hij tu&schen
de bloemen steken. Dat gaat niel best. Het viooL-
tjos-meisjo komt bij hem staan en reikt hem een
touwtje toe, zeggend1: „Wil je 't vastbinden? of
zal ik 't doen?" „Graag," zegt Horst.
Terwijl het meisje er mee bezig is, zegt Horst
„Zie je, 't ie voor den keizer, en daarom vond
ik viooltjes niet mooi genoeg." „Niemand wil ze
bobben", zegt 't meisje treurig, „en ik wou ze
toch graag verkoopen, want de broertjes hebben
honger en moeder is ziek, ze heeft 't zoo in de
beenen."
„Dat heeft vader ook, dat komt van 't paard
rijden", zegt Horst wijs. Het meisje moet lachen
„mijn moeder rijdt geen paard." „Dank je wel",
zegt Horst, de bouquet aannemend, „nu moet ik
weg, als ik een kwartje van vader krijg, zal ik 'b
je brengen",en weg was hij naar ^Be conoert-
zaal.
Frits de zaalwachter kende hfj wel en die moest
hem helpen om de bloemen op den leuningstoel
van den keizer te leggen. „Zoo?" zei Frits, „de
lievelingsbloemen van Zyne Majesteit? Dat treft, ik
zal er voor zorgen, hoor."
In lang had de oude keizer niet zoo'n schik
gehad als toen hij liet grappige briefje van Horst
las. Het concert was al begonnen, dus zei hij nirts,
maar liet het briefje lachend zien aan den adju
dant. die naast hem zat. Horst had geschreven
„Liefo meneer de keiser. Omdat ik
zooveel van u hou. U liefhebbende Horst
von Heideck."
Na het concert liet de keizer aan de zaalwachter
vragen wie de bloemen gebracht had. „D© b:uine
krullebol met het blauwe matrozenpak, daar in
den tuin. Zal ik hem bij Uwe Majesteit brongen?"
„Nee, roep hem maar niet", zei de keizer, „ik go
toch wandelen."
Even laler stond Horst voor zijn keizer, kaars
recht, met een gloeiend gezicht en den stroohoed
tusschen zijn handjes.
„Dio mooie bloemen waren van jou?" „Ja, me
neer de keizer." „Dank je wel hoor, jij stond van
morgen op een bank in de allee?'? „Ja, meneer d«
De kleine Ojeral-Bij.
Tom was een kleine jongen van acht jaar.
Hij had twee groote broers: Frits en Karei.
Tom was con leuk ventje cn de vrienden van
zijn broers hadden veel schik in hem. Als
Frits en Karei met hun vrienden een tocht
gingen maken, dan wilde Tom altijd mee en
de jo-ngens vonden dat allemaal goed.
Als dc kleine Tom moe werd, dan nam
een bijzonder groote jongen: Herman hem
altijd op den rug.
Moesten ze over een breede sloot, dan
sprong Tom cr over tusschen twee groote
jooigens in.
Toen de jongens van Toms klasse dat
hoorden, wilden ze ook mee, maar hun groo-
tere broers zeiden:
„Neen, dat gaat niet, Tom gaat nu eenmaal
mee, maar meer dan één, dat kan niet!" De
jongens van zijn klasse waren daarom ja-
loersch op Tom en ze noemden hem spot
tend: „Dc kleine Overal-Bij."
Eens had Tom weer zoo'n tocht meege
maakt. Den volgenden dag, toen hij op sdhool
kwam, keken zijn makkers hem schuin aan.
Dc jongens zouden echter niets gezegd heb-
l>en, als Tom zelf niet over den tociht begon
nen was en er op was gaan bluffen, dat hij
over zulke breede slooten ko-n springen.
Dat was te veel voor zijn vriendjes.
„Net of jij alleen over die slooten springt;
je doet het tusschen twee groote jongens inl"
zei één van hen.
„Nu ja", zei Tom, „maar ik zou er alleen
ook wel over kunnenI"
„Dat moeten we eens zien, spring dan eens
over de sloot hier achter de schooll"
„Best!" zei Tom, die door zijn eigen bluf-
ferij zelf heusch was gaan denken, dat hij het
kon, „wij hebben nog een kwartier tijd, gaan
jullie maar mee, ik spring er even over!"
Alle jongens gingen met Tom mee. Eén van
hen zei nog aarzelend:
„Tom, zou ]o het wel doen?"
Maar Tom antwoordde: „Ja zeker, ik doe
hetl"
Ilij bedacht zich geen oogenblik, nam ee®
flinken aanloop enverdween in da sloot
en kwam niet eens weer boven.
De schrik sloeg alle jongens om het hart.
Ze gilden om het hardst, zoodat de mijn
heer van hun klasse kwam aanloopen.
„Wat is er, jongens?" riep hij.
„O, Mijnheer, Tom ligt in de sloot en we
zien niets meer van hem!"
„Waar?" vroeg mijnheer kort
Met bevende vingers wezen de jongens
naar de plaats.
Dadelijk sprong mijnheer er in. Hij zonk
een beetje in de modder, maar al heel gauw
had hij Tom beet. Tom was met zijn handen
en zijn. voeten in de modder blijven steken,
daarom was hij niet weer boven gekomen.
Zijn hoofd was gelukkig «iet in het slijk ge
raakt.
Tom was bewusteloos, toen Mijnheer hem
aan den kant bracht.
„Och, och, die kleine Overal-Bij", zei Mijn
heer meewarig.
Hij schudde Tom flink en hield hem met
het hoofd naar beneden, zoodat het water
uit zijn mond kon loopen, daarna legde hij
Tom op den grond en bewoog zijn armen
heen en weer. Al gauw begon Tom weer to
ademen.
Wat waren ze allemaal blij I
Toen Tom bij was gekomen, zei Mijnheer:
„Kom vent, nu de modder een beetje afge-
wasschen aan de kraan en dan gauw naar
huis, ik zal je wel brengem Ik moet zelf ook
een ander pak aantrekken!"
Tom keek om zich heen, hij herinnerde
zich nu, wat er gebeurd was, maar hij koD
nog niets zeggen.
Mijnheer ging even naar het hoofd van de
school, om te vragen, of die met zijn klasse
wilde beginnen, en toe® nam hij Tom mee.
Tom woonde gelukkig niet ver af en Moeder
stond al in de deur; ze had hen toevallig in
de verte zien aankomen,
„Ben je in 't water gevallen, Tom?" riep
zo. „En hebt u hem cr uit gehaald, Mijnheer?
Ik dank u hartelijk!"
„Tom ls wel een beetje versuft van het ge
val, Mevrouw, U moet hem maar gauw on
der de dekens stoppen!" zei Mijnheer. „WjJ
ik U een handje helpen?"
„Neen, dank u! U moogt ook wel voor u
zelf gaan zorgen. Maar komt u later eens
dikwijls, heel dikwijls bij ons?"
„Heel graag, Mevrouw!" en met een har-
telijken handdruk nam Mijnheer afscheid.
Wat was Tom blij, toen hij onder de dekens
lag, lekker gewasschen en met schoon goed
aan. Bijna direct viel hij in een vasten slaap
Dén geheelen dag bleef hij in bed. Gelukkig
kreec hij heelemaal geen koorts-
Den volgenden morgen werd hij laat wa$
ker, het was al negen uur. Tom schrok er
erg van, toen hij dat hoorde; hij wou graag
naar school, hij verlangde naar Mijnheer.
Moeder zei, dat hij toch wel gaan kon, al
kwam hij dan een uurtje later.
Mug stond Tom op, kleedde zich aan, ai
oen flinken boterham en om kwart vóór tien
stond hij voor de school. Hij liep direct de
klas in. Daar stond Mijnheer vóór de klas.
Tom zag, dat er vlak naast Mijnheer een
stoel stond. In een oogenblik klom Tora op
dien stoel, sloeg zijn armen om Mijnheert
hals en kuste Mijnheer op beide wangen!
„Dank u, dank u wel, Mijnheer!" riep hij,
terwijl de tranen hem zoo maar uit de ooger.
stroomden.
De jongens van de klasse werden ook aam
gedaan, doch ze wilden het niet toonen, ze
keken maar strak op hun boeken. Doch toen
ze ook tranen in Mijnkeers oogen zagen,
durfden ze hun zakdoeken te voorschijn te
halen.
Mijnheer zei niet veel. Hij zei alleen harte*
Lijk: „Dag Tom, beste jongen!" en niets over
het gebeurde tegen Tom of tegen de ander#
jongens, geen enkel woord van verwijt.
Maar toch zou geen van de jongens dien
morgen ooit vergeten.
Toen Tom op zijn plaats zat, begon de lei
weer. Achttien jongens keken bewonderend
op naar hun meester, het was of zc Mijnheer
op dat oogenblik voor het eerst zagen.-...*
Ze hadden altijd van Mijnheer gehouden,
maar wat er gisteren gebeurd was, dat was
iets heel bijzonders. Zc voelden allemaal, dat
Mijnheer hun vriend was, die elk oogenblik
bereid zou zijn voor ieder van hen zijn leven
te wagen.
En Tom?
Tom was voortaan niet meer „de kleiiu
Overal-Bij" .Hij wilde niet meer met de groote
jongens gaan wandelen en was veel meer
met de jongens van zij® klas.
Maar wat Tom het heerlijkst vond, was
dat Mijnheer werkelijk deed, wat hij aan
Moeder beloofd had: Mijnheer kwam dikwijls
's avonds aan dc thee een praatje maken mei
Vader en Moeder, als ze allemaal gezellig
samen zaten in den liuiselijken kring.
Agatha Snellen.
Van alles wat.
Hoe het hert vuur haalde.
Een inidiiaansclie sage.
In 't begin hadden de mensehen geen
vuur. Dat was dn den tijd, toen ze nog allen
in de gedaante van diereu rondliepen. Maar
«e wisten wel dat het vuur bestond, en dat
de sdieeuw-uiil, ver in de zee, liet bewaakte.
Dat had de raaf, die alles wist, hun verteld.
Nu moesten a'lle dieren er beurt om beur!
op uit, om hel vuur te gaan halen.
Maar 't gelukte geen van allen! Eindelijk
zei het hert, dojt toen nog een langen staart
had: „Ik zal het dennenhout aan mijjn staart
binden, en zoo zal ik het vuur gaan halen."
En hij trok uit, en kwam bij het huis van den
sneeuwuit. Daar voerde hij och dans uit
rondom het vuur, e® op 't laatst slak hij zijn
s/taart er even in. Dadelijk oinlvkimde het
hout, en het hert liep cr vlug mee weg, ei>
bracht het vuur op do aarde. Maar eep
stuk van zijn staart heelt hij cr bij verloren
er bleef maar een stompje over.
Noten vergulden.
Nu langzamerhand de nieuwe noten ko
men, weet ik een aardig werkje.
Je slaat voorzichtig een spijker in het
einde van een noot. Daarna bestrijk je de
noot met edwit en rol je haar (terwijl je haar
bij, den ingeslagen spijker vasthoudt) in kla
ter- of bladgoud. Je moet cr echter voor zor
gen, dal je bij dit werkje niet al le sterk adem
haalt, daar je anders het goud er licht af
blaast.
Misschien heeft Moeder wel een flcschje
verguldsel en mag je de noot voorzichtig me!
een penseeltje bestrijken.
Hang de noot nu te drogen. Desnoods zou
je haar ook wel met water kunnen bevochti
gen en dan nat in het goud wentelen.
Het spreekt van zelf, dal je ook dennc-
appels op die manier kunt vergulden en je
kunt al vast een mooie verzameling voor den
kerstboom maken.
Zilveren noten en denneappels zul je mi
ook gemakkelijk kunnen maken.
De Haaf en de Kreef.
Er vloog eens een. raaf boven de zee, en,
hij keek naar beneden in het water. Daar
zag hij een kreeft, en hap! daar had hij.
hem beet! Nu gauw naar 't bosch, om 't lek
kere hapje daar rustig op le peuzclenl
De kreeft begreep best wat cr ging ge
beuren, en ze besloot haar best te doen. om
aan den dood te ontkomen.
„Iloo>r eens, zwarte vogel," zei ze, „ik beq
heel oud en in mijn jeugd heb ik je vader
en moeder gekend, en die waren goed en
braaf, hoor!
„A—al" zei dc raaf, maar hij paste wel op,
dat hij zijn bek niet opendeed.
„Je broers en je zusters heb ik ook alle
maal wel gekend, hoor! Die waren ook alle
maal heel braaf en oppassend."
„A—a!" zei de raaf.
„Allemaal even braaf en goed, hoor
allemaal!
Maar vreemd, ze leken heelemaal ract op
jou! Ik zou zeggen, dat iii veel dommee uit
jo oogen kijkt, dan die anderen 1"
„Kal ka! ka!" riep nu de raaf, zoo hard
hij maar kon, cn plons! daar lag d'e kroell
weêr in de zee.
Dat hEelpl
De kleine Hans schrijft en praat ln dc
school steeds van: „ik heb geschrijfd" in
plaats van „ik heb geschreven." Noch verma
ningen, noch berispingen baatten. Toen liet
de onderwijzer hem nablijven om honderd
maal te schrijven „ik heb geschreven". De on
derwijzer gaat naar huis, en vergeet heele
maal den kleinen baas; eerst na drie uur her
innert hij zich het geval en loopt zoo hard hij
kan naar schooL Op zijn lessenaar vindt hij
een briefje: „Lieve meneer, ik heb honderd
maal geschrijfd: „ik heb geschreven" en bcD
toen naar huls gegaan."