^Joot3 de Dea^d. keizer." Wat wil Je worden, Horst?" „Luite nant." ,,Je vader is majoor, je moet zien dat Je *t ook wordt." ,,Neo meneer de keizer, ik word lie ver luitenant." „Maar waarom? majoor ia toch hoo- ger." „Een luitenant is veel vroolijkcr en een majoor krijgt pijn in de beenon van 't rijden", antwoordde Horst. De keizer en al de heeren lach ten. De keizer klopte hem op den schouder en zei,,Je bent een grappige jongen, zeg, wat wil je graag van me hebben?" In dat oogenblik dacht Horst aan een heeleboel mooi speelgoed, maar hij bad eens hooren zeggen,,als je een cadeautje hebt gegeven, moet je er niet dadelijk een terug willen hebben", en vastberaden zei hy„Dank u, meneer de keizer, ik wil nieta hebben." De keizer kreeg hoe langer hoe meer schik in den jongen. Hij vroeg hem een eindje mee te loo- pen en vertelde Horst van zijn achterkleinzoons Wilhelm en EitehFrits, dio een bokkewagen zou den krijgen als ze een beetje grooter waren. „Zou j\j er geen willen hebben??" Horst af n oogen straalden. Maar op 'fc zelfde oogenblik betrok zijn vroolijk gezicht en hij knikte een bloemenmeisje toe. ,,Nu Horst, hoe denk je er over?" ,,Ik dank u wel", antwoordde Horst haastig, „maar niet waar, u kunt alles?" De keizer schudde weemoedig 't grijze hoofd en zei„Nee niet allee, maar toch wel veel." Horst ging vlug naar 't bloemenmeisje, nam haar bij de hand en trok haar meo naar den keizer. „Ze heeft honger, meneer de keizer", zei hy hijgend, ..en haar broertjes ook en haar moeder heeft pjjn in de 'beenen, maar niet van 't rijden, en als ze de viooltjes niet verkoopt, heeft zo geen geld." Vriendelijk zag de keizer naar de twee kinde ren. 't Bloemenmeisje moest zeggen waar ze woon de, en de keizer kocht al baar viooltjes. Wat was ze gelukkig, 't onne kindl Daar kwam een meisjeskostschool vcorb\j. Al de meisjes maakten een buiging voor den keizer. Er kwam een ondeugend lachje op het gezicht van den grijsaard. Hij ging naar de directrice van de koatscbool en zei„Mag ik uw leerlingen roet dexe viooltjes vcjrsiören?" De verwonderde directrice stamelde i „Heel graag, Majesteit." Toen ontvin gen al de leerlingen een ruikertje uit de hand van den keizer en de directrice wercl niet vergeten- Eén ruikertje bleef er over. Dat kreeg Horst. „Tot een gedachtenis aan je oudea keizer; zorg er voor, dat je een dappere kerel wordt. Horst von Hoideok." „Ja meneer do keizer." Horst voelde hce ev zachtkens een hand op zijn hoofd werd gelogd ende keizer was heengegaan. Den volgenden middag was Horst in den tuin van 'fc hotel. Vader kwam naar hem toe met zoo'n vroolijk gezioht als Horst nog nooit had gezien- Vader trok hem naar zich toe en zei: „Tk ben trofcsch op je, mijn jongen." Horst begreep dat vader den keizer bad gesproken. En toen vader hem kuste, sprongen de tranen in zijn oogen. „Raar", docht hy, „en ik ben tóch zoo bly." „Zorg er voor dat je een dappere kerel wordt", had de oude keizer tot Horst gezegd. En hy is 't geworden 't Is twintig jaar later. Horst dient als luitenant in Afrika. Een troep Duilsche soldaten zijn over vallen door de Herero's een Afrikaansche volks stam. Horat trekt er met zijn soldaten heen om ze te bevryden. Het lukt. Maar Horst stort doode- lijk gewond van zijn paard. Toen zijn makkers hem zouden begraven, legde zijn besté vriend een stukje zilverpapier met een paar gedroogde viooltjes tusschen zijn handen. ,,'t Was Horst z'n liefste bezitting", zei de vriend, „die viooltjes van den ouden keizer." (Uit Prettige Winteravonden). Om ie kleuren. Een kleine held. Naar het Engelsch van Mrs. MUSGRAVE. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK V- „Papa, pap! Komt u eens gauw! Er ver drinkt iemand in liot meer. En o, ik ston ln de gang, toen Jeff de trap af- en de voor deur uitstormde. Hij zag spierwit en ha groote, starende oogen. Hij moet hot van bo ven al gezien hebben hij stond voor een raam. O papa, misschien ifl hot Brian wel hij is al zoo lang buiten." De kleine Jessie verschrikte haar vader en moeder niet weinig door haar ongewoon bin nentreden. In een oogenblik was mijnheer Colquhoun de deur uit, gevolgd door den huisknecht en den koetsier. Een vrees el ijk voorgevoel dreef hem naar het meer. Hij hoorde kreten, die hoe langer hoe zwakker werden en eindelijk heclemaal verstomden; een geplas, alsof iemand aan het worstelen was; nog één kreet en toen een onheilspel lende stilte. Hij maakte een roeiboot los, sprong er in en deed eenlge slagen. Een omgekeerd bootje vertelde zijn geschiedenis van herhaalde on gehoorzaamheid. Eén hand hield Jeff nog om den rand geslagen, met de andere klemde hij Brian's haar vast, doch zijn hand had juist losgelaten op het oogenblik, dat mijnheer Colquhoun hem bereikte. Zij werden beiden gered. In vijf minuten tijds hadden de knecht en de koetsier de 'wee bewustelooze jongens naar binnen ge dragen en hen veilig in dc bibliotheek ge legd. Spoedig begon Brian teekenen van leven te geven. Een zuchten hij deed de oogen open en zag zijn moeder over hem heen ge bogen. Zij dwaalden door de kamer en zagen, dat zijn vader naar Jeff stond te kijken, of ook bij hem het bewustzijn terugkeerde. Deze angstige oogenblikken waren een fol tering voor mijnheer Colquhoun. Misschien had Jeff zijn leven gegeven voor dat van zijn zoon, want het leven scheen niet weer te kecren in dat kleine gezichtje, dat daar stil en rustig lag, omlqst door de mooie, nu door weekte krullen. Eindelijk echter opende Jeff de oogen, doch zij keken verwilderd en zin neloos rond. „Moeder ik heb het geprobeerd ze zul len u vertellen, dat ik het geprobeerd heb", zei hij mot zwakke stem. Toen sloten zijn oogen zich weer en mompelde hij: „nu wil ik het zoggen gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren!" Plotseling begreep mijnheer Colquhoun alles. Hier was werkelijk een kleine held, die leed door de schuld van een ander een zwak en gevoelig kind, dat het hem aange dane onrecht in stilte verdragen had en ein delijk zijn leven in de waagschaal had ge» stcld voor dengenc, dien hij wist. dat hem bedrogen had. Spoedig kwam dc dokter en werd Jeff naar boven gebracht en uitgekleed. Er was reeds om Maggie gestuurd, die nu als verpleegster in Jeff's kamertje zat. De dokter had de natte krullen van zijn voorhoofd weggenomen en een groote buil ontdekt. Blijkbaar had dc jon gen ergens tegenaan ges'.ooten, toen hij in liet bootje gesprongen was, dat een eindje van den leant lag. Dezen zomer had Sandy Jeff cn Brian heiden leoren zwemmen; maar Brian had geen vorderingen gemaakt, ter- wi.il Jeff reeds een paar slagen kon doen. Het was een nacht van angst en beven in Loeh Lossie, zelfs kleine Jessie liep na tien uur nog in de gang. Een zwarte schaduw scheen boven het huis te hangen. Brian werd door zijn moeder naar zijn eigen kamer ge bracht en uitgekleed. „Breng hem uit mijn oogen. Hij is de schuld van alles", zei mijnheer Colquhoun streng, toen hij zag, dat zijn zoon niets Rcheelde en hij zich wilde verontschuldigen. Mijnheer Colquhoun en Maggie bleven bij Jeff waken. Het grootste gedeelte van den naoht lag hij onbewegelijk. Tegen den mor gen kreeg hij wat kleur, hij ademde sneller en werd onrustig. Eindelijk begon hij te spreken „O Moeder, ik kan het hier r.iet langer uit houden heusch, ik kan het niet! Nie mand houdt hier van me cn ze willen me niet eens gelooven ze denken, dat ik een leuge naar ben. Brian ziet er zoo onschuldig uit cn hij wordt altijd geloofd ze denken, dat hij altijd de waarheid spreekt. "Wanneer komt u, Moedor? o, ik verlang zoo naar u!" Al het in weken en maanden opgekropte verdriet uitte zich in dien laatslen. wanhopi- pen kreet. Toen, alsof hij plotseling wakker werd door zijn eigen roepen, opende hij dc oogen en kwam weer tot bewustzijn. Oom Hugo, waar ben ik? Waarom zit u hier? Ben ik ziek geweest? O ja, nu herin ner ik mij weer alle.s. Ik hoorde Brian roe pen en ik holde naar het meer. Hij is immers niet verdronken? O, wat zal Moeder blij zijn, als ik hem gered hebWant hij is mijn vij and. ziet u. Waarom doet mijn hoofd zoo'n pijn? Ik wou, dat u mij geloofde. Oom Hugo. Heusch, ik spreek de waarheid." De man „uit het doosje" boog zich over Jeff, zoodat zijn gezicht heel dicht bij dat van zijn neefje kwam. Zij stem klonk heesch, toen hij zei „Ik geloof je nu, mijn beste jongen. Nooit zal ik meer aan je twijfelen; je bent een fcleine held Jeff ging half overeind zitten. Er kwam oen flauwe glimlach op zijn bleek gezicht. „O. zegt u dat r.og eens. „Ek zou zoo graag een held zijn, voordat Moeder komt." Hij zakte weer in het kussen terug en mompelde „Be ben zoo moe en slaperig en zoo geluk kig nu. Oom Hugo, mag ik mijn gebedje bij u opzeggen? Als ik me ongelukkig had gevoeld, mocht ik dat altijd bij Moeder doen. Tic ge loof, dat ik in den laatst en tijd God bedrogen heb sinds u mij strafte, want ik wou"niet loggen, „vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren!" Ik wou u cn Brian niet vergeven en kon het niet zeg gen. Nu wel en nu is alles weer in orde. God *al het wel begrijpen." Spoedig daarna viel Jeff in diepen slaap. Hij sliep door, totdat de zon reeds hoog aan den hemel stond en toen de dokter kwam, vond hij het patiëntje veel beter. „Mongen mag je opstaan en als het mooi weer is naar buiten gaan, kleine baas", zei hij vriendelijk. Jeff keek zijn oom aan. „Ja, Jeff", hij noemde hem voor het eerst Jeff „zorg maar, dat je gauw weer beter bent." En Jeff was den volgenden dag heelemaal beier en voelde zich veel gelukkiger dan hij nog ooit in Loch Lossie gedaan had. (Wordt vervolgd). De Viooltjes wan den ouden Keizer. Je hebfe zeker allen wel eens een portret gezien van keizer "Wilhelm I, den grootvader van don tegenwoordigen Duitschen keizer. Zoo'n eerwaar dige grijsaard met een vriendelijk gezicht. Van hem wil ik je eens iets vertollen dat gebeurd is op de badplaats Baden-Baden. 't Was in de laatste jaren van zijn leven, dab de oude keizer in Baden-Badcn was. Onder de vele badgasten was ook een jongetje van by na acht jaar. Zijn voornaam zal je wel vreemd vinden, hij heette „Horst", en zijn familienaam was „Von Heideck". Horst had geen moeder meer. Hij was er dus met zijn vader, die majoor was, èn met de juffrouw. Vader had 't druk met de kuur en mei een paar oude vriend-en en juf had vriendinnen ontmoet. Zoo kwam 't dat Horst veel aan zich zelf was over gelaten. In. den tuin van 't hotel kent Horst reeds alle hoekjes. Daarom gaat hij op een morgen een ont dekkingstocht maken in een beroemde laan, die de „Licbtenthaler Allee" heet cn waar altyd veel badgasten wandelen. Daar komen huzaren aange reden, en adhter die huzaren een rijtuig. „De kei zer," „de keizer!" hoort Horst zeggen en al de wandelaars gaan aan den kant van den weg 6toan. Horal springt op een bank. Zóó kan hij over de menschen heen zien. En als de keizer nadert en dc menschen eerbiedig groeten en buigen, zwaait Horst opgewonden met zijn strooien hoed, en zijn schel stemmetje roept jubelend i „de keizer! leve dc keizer!" Glimlachend ziet de keizer naar den jongen, dio zijn naam zoo blij uitjubelthij kijkt Ilorat recht in de oogen ende keizer is voorbij. Horst z'n wangen gloeien. Hy springt van de bank en rent naar den tudn van 'b hotel, waar hij in c-en stil hoekje overdenkt wal er gebeurd is. Wat moet die keizer een lieve man zijn, om een jongen dien hij niet eens kent, zóó aan te kijken I Ilc-el zijn hartje brandt van liefde voor die ouden keizer. Was hij maar groot en een soldaat, dan zou hij iels heel dappers doen en de keizer zou 't hooren. en vader zou trotsöh op hem wezen en vroolijk kijken. Vader kijkt aïlyd zoo ernstig „dat komt omdat je moeder er niet meer is" heeft juf gezegd. Horst is zoo in zijn gedachten verdiept, dat hij d<* hel voor 't eten om één uur niet hoort. Juf vindt hem eindelijk en bromt erg. Maar Horst luis tert er niet eens naarhij denkt maar aan den keizer, en aan tafel hoort hij niets van al het ge praat om hem heen. Alleen als hij' een meneer tot vader hoort zeggen „vanmiddag zal de keizer hot concert in do kurzaal bijwonen." spitst by de ooren, En dan maakt Horst een plan. Als de groote menschen hun kop koffie n» 't eten drinken, mag Horst opstaan Hij rent naar boven, scheurt een blad uit zijn schoonschrift en sohrijft er iets op. Hèdat kost moeite, want Horst kan nog niet vlug schrijven en zonder fouten spel len. Eindelijk vouwt hij het papier toe en doet 't in een rose couvert, dat hij eens van juf gekregen heeft. „Aan meneer do keiser" schrijft bij er op. Dan neemt 'hy al 't geld dat in zijn spaarpot is, steekt het couvert tusschen zijn blouse eu gaat naar den tuin bij de concert-zaal. Een bloemenmeisje van zijn leeftijd zit op een van de banken. Ais zij 't deftige jongetje aan ziet komen, slaat riji op en neemt haar mand met rui kertjes van de bank. ,,Je mag wel blijven zitten", zegt Horst, „wil je die viooltjes verkoopen?"' Ver rast kijkt het meisje hem aan. „Als 't u blieft," zegt ze. Horst aarzelt. Hij begrijpt dat hy 't arme meisje geüukkig kan maken, maar.... nee 't gaat niet, nu midden in den zomer viooltjes en dan nog wel voor den keizer? „Adieu", zegt hij en laat 't meisje teleurgesteld achter. Hij gaat naar een bloemcnstaT.etje, legt al zijn geld op de toonbank en zegt.- „Wil u me hier iels heel moti's voor geven?" Lachend zegt do bloemt n- verkoopster: „Zeker voor mama." „Ik heb geen mama nicer," zegt Horst, ,,'t is voor een oude meneer." ,0! dan heb ik hier iets heel mooi's, korenbloemen en klaprozen, freule Von Solnis zou 't aan den keizer hebben aangeboden, maar zo is ziek geworden 't kost het dubbele, maar je mag 't er voor hebben." Verheugd over zijn goeden koop, gaal Horst naar de bank terug. Het rose couvert wil hij tu&schen de bloemen steken. Dat gaat niel best. Het viooL- tjos-meisjo komt bij hem staan en reikt hem een touwtje toe, zeggend1: „Wil je 't vastbinden? of zal ik 't doen?" „Graag," zegt Horst. Terwijl het meisje er mee bezig is, zegt Horst „Zie je, 't ie voor den keizer, en daarom vond ik viooltjes niet mooi genoeg." „Niemand wil ze bobben", zegt 't meisje treurig, „en ik wou ze toch graag verkoopen, want de broertjes hebben honger en moeder is ziek, ze heeft 't zoo in de beenen." „Dat heeft vader ook, dat komt van 't paard rijden", zegt Horst wijs. Het meisje moet lachen „mijn moeder rijdt geen paard." „Dank je wel", zegt Horst, de bouquet aannemend, „nu moet ik weg, als ik een kwartje van vader krijg, zal ik 'b je brengen",en weg was hij naar ^Be conoert- zaal. Frits de zaalwachter kende hfj wel en die moest hem helpen om de bloemen op den leuningstoel van den keizer te leggen. „Zoo?" zei Frits, „de lievelingsbloemen van Zyne Majesteit? Dat treft, ik zal er voor zorgen, hoor." In lang had de oude keizer niet zoo'n schik gehad als toen hij liet grappige briefje van Horst las. Het concert was al begonnen, dus zei hij nirts, maar liet het briefje lachend zien aan den adju dant. die naast hem zat. Horst had geschreven „Liefo meneer de keiser. Omdat ik zooveel van u hou. U liefhebbende Horst von Heideck." Na het concert liet de keizer aan de zaalwachter vragen wie de bloemen gebracht had. „D© b:uine krullebol met het blauwe matrozenpak, daar in den tuin. Zal ik hem bij Uwe Majesteit brongen?" „Nee, roep hem maar niet", zei de keizer, „ik go toch wandelen." Even laler stond Horst voor zijn keizer, kaars recht, met een gloeiend gezicht en den stroohoed tusschen zijn handjes. „Dio mooie bloemen waren van jou?" „Ja, me neer de keizer." „Dank je wel hoor, jij stond van morgen op een bank in de allee?'? „Ja, meneer d« De kleine Ojeral-Bij. Tom was een kleine jongen van acht jaar. Hij had twee groote broers: Frits en Karei. Tom was con leuk ventje cn de vrienden van zijn broers hadden veel schik in hem. Als Frits en Karei met hun vrienden een tocht gingen maken, dan wilde Tom altijd mee en de jo-ngens vonden dat allemaal goed. Als dc kleine Tom moe werd, dan nam een bijzonder groote jongen: Herman hem altijd op den rug. Moesten ze over een breede sloot, dan sprong Tom cr over tusschen twee groote jooigens in. Toen de jongens van Toms klasse dat hoorden, wilden ze ook mee, maar hun groo- tere broers zeiden: „Neen, dat gaat niet, Tom gaat nu eenmaal mee, maar meer dan één, dat kan niet!" De jongens van zijn klasse waren daarom ja- loersch op Tom en ze noemden hem spot tend: „Dc kleine Overal-Bij." Eens had Tom weer zoo'n tocht meege maakt. Den volgenden dag, toen hij op sdhool kwam, keken zijn makkers hem schuin aan. Dc jongens zouden echter niets gezegd heb- l>en, als Tom zelf niet over den tociht begon nen was en er op was gaan bluffen, dat hij over zulke breede slooten ko-n springen. Dat was te veel voor zijn vriendjes. „Net of jij alleen over die slooten springt; je doet het tusschen twee groote jongens inl" zei één van hen. „Nu ja", zei Tom, „maar ik zou er alleen ook wel over kunnenI" „Dat moeten we eens zien, spring dan eens over de sloot hier achter de schooll" „Best!" zei Tom, die door zijn eigen bluf- ferij zelf heusch was gaan denken, dat hij het kon, „wij hebben nog een kwartier tijd, gaan jullie maar mee, ik spring er even over!" Alle jongens gingen met Tom mee. Eén van hen zei nog aarzelend: „Tom, zou ]o het wel doen?" Maar Tom antwoordde: „Ja zeker, ik doe hetl" Ilij bedacht zich geen oogenblik, nam ee® flinken aanloop enverdween in da sloot en kwam niet eens weer boven. De schrik sloeg alle jongens om het hart. Ze gilden om het hardst, zoodat de mijn heer van hun klasse kwam aanloopen. „Wat is er, jongens?" riep hij. „O, Mijnheer, Tom ligt in de sloot en we zien niets meer van hem!" „Waar?" vroeg mijnheer kort Met bevende vingers wezen de jongens naar de plaats. Dadelijk sprong mijnheer er in. Hij zonk een beetje in de modder, maar al heel gauw had hij Tom beet. Tom was met zijn handen en zijn. voeten in de modder blijven steken, daarom was hij niet weer boven gekomen. Zijn hoofd was gelukkig «iet in het slijk ge raakt. Tom was bewusteloos, toen Mijnheer hem aan den kant bracht. „Och, och, die kleine Overal-Bij", zei Mijn heer meewarig. Hij schudde Tom flink en hield hem met het hoofd naar beneden, zoodat het water uit zijn mond kon loopen, daarna legde hij Tom op den grond en bewoog zijn armen heen en weer. Al gauw begon Tom weer to ademen. Wat waren ze allemaal blij I Toen Tom bij was gekomen, zei Mijnheer: „Kom vent, nu de modder een beetje afge- wasschen aan de kraan en dan gauw naar huis, ik zal je wel brengem Ik moet zelf ook een ander pak aantrekken!" Tom keek om zich heen, hij herinnerde zich nu, wat er gebeurd was, maar hij koD nog niets zeggen. Mijnheer ging even naar het hoofd van de school, om te vragen, of die met zijn klasse wilde beginnen, en toe® nam hij Tom mee. Tom woonde gelukkig niet ver af en Moeder stond al in de deur; ze had hen toevallig in de verte zien aankomen, „Ben je in 't water gevallen, Tom?" riep zo. „En hebt u hem cr uit gehaald, Mijnheer? Ik dank u hartelijk!" „Tom ls wel een beetje versuft van het ge val, Mevrouw, U moet hem maar gauw on der de dekens stoppen!" zei Mijnheer. „WjJ ik U een handje helpen?" „Neen, dank u! U moogt ook wel voor u zelf gaan zorgen. Maar komt u later eens dikwijls, heel dikwijls bij ons?" „Heel graag, Mevrouw!" en met een har- telijken handdruk nam Mijnheer afscheid. Wat was Tom blij, toen hij onder de dekens lag, lekker gewasschen en met schoon goed aan. Bijna direct viel hij in een vasten slaap Dén geheelen dag bleef hij in bed. Gelukkig kreec hij heelemaal geen koorts- Den volgenden morgen werd hij laat wa$ ker, het was al negen uur. Tom schrok er erg van, toen hij dat hoorde; hij wou graag naar school, hij verlangde naar Mijnheer. Moeder zei, dat hij toch wel gaan kon, al kwam hij dan een uurtje later. Mug stond Tom op, kleedde zich aan, ai oen flinken boterham en om kwart vóór tien stond hij voor de school. Hij liep direct de klas in. Daar stond Mijnheer vóór de klas. Tom zag, dat er vlak naast Mijnheer een stoel stond. In een oogenblik klom Tora op dien stoel, sloeg zijn armen om Mijnheert hals en kuste Mijnheer op beide wangen! „Dank u, dank u wel, Mijnheer!" riep hij, terwijl de tranen hem zoo maar uit de ooger. stroomden. De jongens van de klasse werden ook aam gedaan, doch ze wilden het niet toonen, ze keken maar strak op hun boeken. Doch toen ze ook tranen in Mijnkeers oogen zagen, durfden ze hun zakdoeken te voorschijn te halen. Mijnheer zei niet veel. Hij zei alleen harte* Lijk: „Dag Tom, beste jongen!" en niets over het gebeurde tegen Tom of tegen de ander# jongens, geen enkel woord van verwijt. Maar toch zou geen van de jongens dien morgen ooit vergeten. Toen Tom op zijn plaats zat, begon de lei weer. Achttien jongens keken bewonderend op naar hun meester, het was of zc Mijnheer op dat oogenblik voor het eerst zagen.-...* Ze hadden altijd van Mijnheer gehouden, maar wat er gisteren gebeurd was, dat was iets heel bijzonders. Zc voelden allemaal, dat Mijnheer hun vriend was, die elk oogenblik bereid zou zijn voor ieder van hen zijn leven te wagen. En Tom? Tom was voortaan niet meer „de kleiiu Overal-Bij" .Hij wilde niet meer met de groote jongens gaan wandelen en was veel meer met de jongens van zij® klas. Maar wat Tom het heerlijkst vond, was dat Mijnheer werkelijk deed, wat hij aan Moeder beloofd had: Mijnheer kwam dikwijls 's avonds aan dc thee een praatje maken mei Vader en Moeder, als ze allemaal gezellig samen zaten in den liuiselijken kring. Agatha Snellen. Van alles wat. Hoe het hert vuur haalde. Een inidiiaansclie sage. In 't begin hadden de mensehen geen vuur. Dat was dn den tijd, toen ze nog allen in de gedaante van diereu rondliepen. Maar «e wisten wel dat het vuur bestond, en dat de sdieeuw-uiil, ver in de zee, liet bewaakte. Dat had de raaf, die alles wist, hun verteld. Nu moesten a'lle dieren er beurt om beur! op uit, om hel vuur te gaan halen. Maar 't gelukte geen van allen! Eindelijk zei het hert, dojt toen nog een langen staart had: „Ik zal het dennenhout aan mijjn staart binden, en zoo zal ik het vuur gaan halen." En hij trok uit, en kwam bij het huis van den sneeuwuit. Daar voerde hij och dans uit rondom het vuur, e® op 't laatst slak hij zijn s/taart er even in. Dadelijk oinlvkimde het hout, en het hert liep cr vlug mee weg, ei> bracht het vuur op do aarde. Maar eep stuk van zijn staart heelt hij cr bij verloren er bleef maar een stompje over. Noten vergulden. Nu langzamerhand de nieuwe noten ko men, weet ik een aardig werkje. Je slaat voorzichtig een spijker in het einde van een noot. Daarna bestrijk je de noot met edwit en rol je haar (terwijl je haar bij, den ingeslagen spijker vasthoudt) in kla ter- of bladgoud. Je moet cr echter voor zor gen, dal je bij dit werkje niet al le sterk adem haalt, daar je anders het goud er licht af blaast. Misschien heeft Moeder wel een flcschje verguldsel en mag je de noot voorzichtig me! een penseeltje bestrijken. Hang de noot nu te drogen. Desnoods zou je haar ook wel met water kunnen bevochti gen en dan nat in het goud wentelen. Het spreekt van zelf, dal je ook dennc- appels op die manier kunt vergulden en je kunt al vast een mooie verzameling voor den kerstboom maken. Zilveren noten en denneappels zul je mi ook gemakkelijk kunnen maken. De Haaf en de Kreef. Er vloog eens een. raaf boven de zee, en, hij keek naar beneden in het water. Daar zag hij een kreeft, en hap! daar had hij. hem beet! Nu gauw naar 't bosch, om 't lek kere hapje daar rustig op le peuzclenl De kreeft begreep best wat cr ging ge beuren, en ze besloot haar best te doen. om aan den dood te ontkomen. „Iloo>r eens, zwarte vogel," zei ze, „ik beq heel oud en in mijn jeugd heb ik je vader en moeder gekend, en die waren goed en braaf, hoor! „A—al" zei dc raaf, maar hij paste wel op, dat hij zijn bek niet opendeed. „Je broers en je zusters heb ik ook alle maal wel gekend, hoor! Die waren ook alle maal heel braaf en oppassend." „A—a!" zei de raaf. „Allemaal even braaf en goed, hoor allemaal! Maar vreemd, ze leken heelemaal ract op jou! Ik zou zeggen, dat iii veel dommee uit jo oogen kijkt, dan die anderen 1" „Kal ka! ka!" riep nu de raaf, zoo hard hij maar kon, cn plons! daar lag d'e kroell weêr in de zee. Dat hEelpl De kleine Hans schrijft en praat ln dc school steeds van: „ik heb geschrijfd" in plaats van „ik heb geschreven." Noch verma ningen, noch berispingen baatten. Toen liet de onderwijzer hem nablijven om honderd maal te schrijven „ik heb geschreven". De on derwijzer gaat naar huis, en vergeet heele maal den kleinen baas; eerst na drie uur her innert hij zich het geval en loopt zoo hard hij kan naar schooL Op zijn lessenaar vindt hij een briefje: „Lieve meneer, ik heb honderd maal geschrijfd: „ik heb geschreven" en bcD toen naar huls gegaan."

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 8