Qooi3 <k <fleu§d. Een kleine held. Naar het Engelsch -van Mrs. MUSGRAVE. yertaald door C. H. HOOFDSTUK VI. Jeff was mi tien jaar oud, want er waren bijna twee jaar verloopen sinds hij in En geland was -gekomen. Hij was flink gegroeid en een stevig-gespierde jongen geworden met een opgewekt, •vriendelijk gezicht. Doch als hij alleen was of dacht, dat niemand hem zag, was hij soms in zich zelf gekeerd en kwam er een peinzende, verlangende blik in zijn groote, bruine oogen, een bewijs, dat hij niet in alle opzichten gelukkig -was. „Heb je vandaag nieuws uit Indië, Geof- fry?" vroeg Oom Hugo op zekeren morgen vrij stijf, terwijl hij den jongen met een brief in de hand op de trap tegenkwam. „Tante Annie heeft ook een brief van je moeder." Jeff zag cr uit, alsof hij gehuild had cn zijn stem beefde, toen hij mijnheer Colquhoun antwoordde „Ja, ik heb een brief gekregen. Moeder komt eindelijk. Maar o, zij is ziek!" Jeff had moeite zich goed te houden. „Oom llugo, mag ik de volgende week naar Lon den gaan om haar te halen?" Smeekend keeik Jeff zijn oom aan. Hij was gewend weigeringen in Loch Los- sic te krijgen, maar nu gold het iets heel bij zonders. „Ik geloof, beste jongen, dat het beter is van niet. Tante en ik hebben de zaak reeds besproken. Zij begrijpt, dat de ontmoeting met haar zuster pijnlijk zal zijnzij scheidde niet op vriendschappelijken voet van je moe der. Een verzoening zal aangenamer zijn Id Loch Lossie. Jeff kreeg een hooge kleur. Hij kende de befeokenis van deze woorden. Oom Hugo's bedekte woorden waren hem volkomen dui delijk. „Ja, dat weet ik Sandy heeft het mij ver teld. U en Tante Annie yonden niet goed, dat zij met vader trouwde, omdat hij arm was en een officier. U waart er allemaal boos om en maakte haar heel ongelukkig, maar zij gaf niet om geld en een groot huis en en zij hield van Vader. Zij is heel gelukkig we waren zoo gelukkig samen, lotdat ik hier heen kwam. Denk eens aan. Oom Hugo, in twee volle jaren heb ik haar niet gezien. U hield toch ook van uw moeder? En nu niaar één dag of één uur te moeten missen, na zoo'n langen tijd. O. laat mij booh alsjeblieft gaan Maggie zal wel met me meegaan, als u niet kunt!" Mijnheer Colquhoun stond een oogenhlik zwijgend uit hef raam te kijken. Hij had me delijden met den jongen, want hij was veel van Jeff gaan houden. ..Misschien kunnen wij er wat op vinden," zei hij. „Ga er zelf maar eens met Tante An nie over spreken." .Tcff zag er nog bedrukt uit, toen hij lang zaam de kamer uitging en weer naar boven liep. Tante Annie was iemand die haar een maal gemaakte plannen nooit prijsgaf. Zij was heaï trotseh op haar helder oordeel en door- richt en zou dit voor geen geld ter wereld wijzigen. Jeff was ervan overtuigd, dat zijn smeekbeden daarin geen verandering zouden brengen. Geen medelijdgn met het kind en de moe der, die spoedig hercenigd zouden worden, kon haar vermurwen. „Neen Jeff, ik heb aan Oom gezegd, dat ik vast besloten ben, de verzoening tusscKen je moeder en haar familie onder mijn dak plaats te laten hebben. Een kind van jouw leeftijd kan zoo iets nog niet begrijpen en ik verzoek jo, er niet op terug te komen. Je moeder en H; scheidden niet op goeden voet, maar dat is nu vergeven en vergeten." Jeff maakte een ongeduldige beweging. ..Ik zal over het verleden zwijgen en als Mary hier eenmaal is, er niet op zinspelen." Dit klonk allemaal heel mooi. maar het hielp Jeff voor het oogenblik niet. „Maar als Moeder toch alleen komt en ziek i zal zij het veel vriendelijker vinden, als li haar komt halen," zei hij hevig verontwaar digd. Doch het mocht niet baten en mevrouw Colquhoun bleef bij haar besluit. Misschien zag zij niet den boozen blik op het gezicht van den jongen, toen hij zich omkeerde en de kamer uitging. Hij was aan haar verwant en iets van haar vastberaden natuur schuilde ook in het karakter van het kind. Maar Tante Annie ging rustig voort met het vertalen van haar Duitschen roman, .zonder zich in te denken in de diepe kindernntuur, waarmee zij bijna dagelijks in botsing kwam. Het volhouden van haar kleinen tegenstan der had haar een oogenblik verrast, maar haar nadrukkelijke weigering zou hem stel lig overtuigd hebben. Wat was de teleurstel ling van dien kleinen jongen vergeleken bi) haar eigen waardigheid, die zij toch niet prijs kon geven! Maar Jeff ging in zich zelf gekeerd naar benedent scheen, of hij over iets peinsde en de wanhopige, donkere blik op zijn gezicht voorspelde niet veel goeds, dacht mijnheer Colquhoun. De week verliep kalm en Jeff kwam niet weer op zijn verzoek terug; hij was echter heel stil en dikwijls in gedachten verdiept Op den dag vóór dien, waarop men de boot uit Indië verwachtte, werd Jeff 's morgens in Lock Lossie vermist. Brian kwam haastig bij zijn vader binnenloopen om hem dit te ver- lellen. „Je moet in geen geval mijnheer M'Gregor laten wachten, Brian- Ga dus naar hem toe en wacht niet op je neefje," zei mijnheer Col quhoun. Brian had dien geheelen dag alleen les en hoewel er in alle richtingen mannen uitge stuurd werden, had men 's avonds nog geen spoor van den vermisten jongen ontdekt. Te vergeefs had men geïnformeerd in de nabu rige stad en aan het station van Lossie Brid ge. Men had geen kleinen reiziger gezien. Laat in den avond kwam er een witkiel van het station, dat in zuidelijke richting op Los sie Bridge volgde, om mijnheer Colquhoun mee ie deelcn, dat een kleine jongen. die vol- gens de beschrijving geheel met Jeff over eenkwam, den morgensneltrein naar Londen had genomen. Het was reeds te laat voor mijnheer Colqu houn om dien avond den vluchteling nog na te reizen, doch hij maakte zich gereed den volgenden morgen vroeg te vertrekken. Intusschen was Jeff in de groote stad aan gekomen, waar hij een eenzame, kleine vreemdeling was met slechts drie gulden op -zak! Maar hij kende geen vrees. Het vooruit zicht den volgenden dag zijn moeder terug te zien gaf hem moed en zijn hart klopte bij de gedachte, dat hij spoedig zijn armen om haar hals zou kunnen slaan. Natuurlijk dacht hij er wel over, hoe hij te werk moest gaan. Naar alle waarschijnlijk heid zou een groot hotel zijn drie gulden heelemaal opmaken zonder hem nog wat over te laten om nnnr de boot te gaan. Hij ging naar een vriendelijk^uitzienden witkiel, die hem met verbazing aankeek, toen hij be merkte, dat de jongen heelemaal geen bagage bij zich had. „Wat kost het om een nacht in een hotel te slapen?" vroeg hij. De witkiel lachte sarcastisch. „Meer dan jij kunt betalen", luidde hel ant woord, terwijl hij doorliep. Jeff zag dat hij lachte met een anderen witkiel. Uit angst, dat men hem ten slotte nog tegen zou houden, liep hij hard het station uit en bevond zich weldra in de drukke straten van Londen. Eindelijk vond hij een eenvoudig kosthuis. Voor de ramen stond„Commensalen ge vraagd. De vrouw, die de deur open deed keek den jongen eerst wantrouwend aan, maar toen Jeff zijn geld te voorschijn haalde en vooruit wilde betalen, was de moeilijkheid uit den weg geruimd. „Ik ga morgen naar de aanlegplaats van de booten om mijn moeder te halen, die uit Indië komt", zei hij om zijn plannen uiteen te zetten. ,.Ik zal heel vroeg moeten opstaan en vanavond nog betalen." De vrouw glimlachte om het parmantige optreden van haar kleinen commensaal en noodigde hem uit binnen te komen, dan zou zij een bed voor hem in orde maken. Zij begon iets van de waarheid te vermoeden. Toen .Teff in de keuken kwam, zaten daar een paar werklieden te eten. Een sterke lucht van uien en gebakken vet kwam hem tege moet. Jeff begreep, dat hij niet kieskeurig moest zijn en ging Bij het vuur zitten om zijn han den te warmen. „Hier is een nieuwe commensaal. Ben" zei de vrou wmet een breeden glimlach. „*k Wil wedden, dat je van school bent weg- geloopen, kleine baas", zei een der mannen, terwijl hij .Teff hij den arm greep. De jongen keek hem vrijmoedig aan. „Nee. ik ben nooit op school geweest," ant woordde hij kalm .Maar zij vonden t niet goed, dat ik mijn Moeder ging halen, die uit Tndië komt en daarom nam ïk al het geld uft mijn spaarpot en reisde hierheen zonder er Iemand iets van te vertellen. De man Het hem los. „Uit Indië? Dat is nok ver weg. En wilden ze niet eens. dat Je haar ging halen? Dat is schande. Je bent een flinke jongen, hoor!" Na eenige oogcnblikken kreeg Jeff thee en een paar boterhammen en ging daarna naar bed. ..Tk zal je naast mün zoontje HaTrv leggen", zei de vrouw, terwijl zij een kaars opstak .daar lig je heerlijk rustig." Jeff zuchtte, toen hij op den donkeren zol der kwam, waar hij den nacht moest door brengen, en hij aan zijn eigen wit bedje en zijn gezellige kamer in Loch Lossie dacht. Bij het aanbreken van den dag stond hij op en zonder een blik te werpen op zijn slaapka mer, ging hij naar beneden. Het kostte hem veel moeite de deur open te maken, maar het gelukte hem toch. Hoewel het reeds April was, was het nog koud op dit vroege morgenuur en de jongen bibberde erg. In een melksalon kocht hij een dikke bo terham en een warmen kop thee. Hierdoor versterkt begaf hij zich weer op weg cn vroeg aan den eersten den besten politieagent den koristen weg naar het station, waar hij even over zevenen reeds was. Het duurde ander half uur, voordat de trein vertrok, doch hij ging vasit op een bank zitten, waar hij onop gemerkt bleef, totdat de trein klaar stond. Ongeveer op hetzelfde uur ging mijnheer Col quhoun op reis om den vluchteling op te spo ren. (Wordt vervolgd). Wat een musch van de zwaluwen dacht. Op den hoogsten tak van een vlierboom zat Piet, een vroolijke musch. Waarom zij zulk een verheven zitplaaïs had uitgekozen, wist eigenlijk niemand, want zij hield haar plan nen altijd heel geheim, maar 't leek wel, of zulk een vrij uitzicht haar dienen moest om op een of ander acht te geven, dat voor haar bekje, of liever voor haar maag, geschikt zou zijn. Op eens riep zij, haar zwart kopje buk kend: „Hé. wat was dat daar? Ik geloof haast, dat het een druppel was. Ja, ja, nu voel ik het heel goed. Waar komt die toch vandaan?" Dit zeggende wendde zij haar kopje een weinig naar boven en zei: „O. nu verwondert het mij volstrekt niet meer! Daar hangt een wolk, zoo dik en zoo donker, dat men wel reden heeft er bang voor te worden. Ik zal maar bijtijds een schuilplaats zoeken; wil de bui dan losbreken, dan bekommer ik er mij niet om. Zoo gezegd, zoo gedaan. In een oogenblik zat Piet op een pin boven de staldeur, die gewoonlijk diende om er tuingereedschap aan op te hangen. Het bleek spoedig, dat zij zich niet vergist had. Nauwelijks had zij haar zit plaats ingenomen, of de druppels begonnen al dichter en dichter te vallen, tot het eindelijk hard regende. Piet had echt plezier in het plassen van den regen, maar vooral ook in het angstige heen-en-weer-fladderen van haar makkers, die zich te lang hadden opgehou den, en in het op-en-neer-trippelen van de kippen, die den benauWd kakelenden haan op den voet volgden en eindelijk, mismoedig de veeren schuddend, de vlucht namen onder het afdakje op de plaats, waar zij pal bleven zit ten. In korten tiid was er niet* meer te zien van alles wat nog maar weinig minuten gele den zich daar had bewogen en voedsel ge zocht. En toch was er nog leven midden in den ergsten regen. Hoog boven in de lucht vlo gen ze rond, her- en derwaarts, die rechts en die links, nn naar boven, dan naar beneden, altijd maar rusteloos voort Dat waren de zwaluwen, die ondanks het neerstroomende water, haar bezigheid niet opgaven cn nog geen lust schenen te hebben in haar nesten een schuilplaats te zoeken. Lang keek Piel er naar, zonder een woord te zeggen. Slechts enkele onverstaanbare klanken stiet zij uit, men kon er niet goed wijs uit worden. Ein delijk kon zTfhaar ergernis toch- niet langer verzwijgen. „Wat een roekeloos volkje toch", riep zij uit, „die zwaluwen! Ik ben ook niet voor een kleintje vervaard, maar d&t is toch wel wat erg. Denken ze dan, dat z ij niet nat zullen worden? Je zult nog zien, dat er eentje naar beneden tuimelt en voor de poes is. 't Is dan ook hun eigen schuld! Wie niet hooren wil, moet voelen! Ik zie ook volstrekt niet in. wat ze daar in de hoogte noodig hebben, 't Is niets dan pocherij en waaghalzerij! Ja, ja, jullie zijn precies mijn jongen, die, als zij voor 't eerst uitvliegen, ook van overmoed niet weten, wat ze doen zullen en zoo lang rondfladderen tot ze nauwelijks meer voort kunnen. Ja" riep zij naar boven alsof de zwaluwen het konden hooren, „jullie stelt je aan als jonge lafbekken cn moest je schamen! Jullie zijn nu werkelijk oud genoeg om je ver standig te gedragen. Maar wat helpt al mijn praten! Dat gaat zijn gang maar, en ah het kan hoe langer hoe woester en onbesuisder! Nu, voor mijn part! Wat heb ik mij er ook aan te ergeren! Van mijn eigen volkje heb ik al verdriet genoeg! Ga je gang maar!" Nu zweeg zij eenige oogenblikken en keek lusteloos naar den grond. Lang echter kon zij zich niet stil houden. „Maar ik zou toch wel eens willen weten", begon ze weer, „hoe zij zoo onafgebroken hun vleugels in beweging kunnen houden. Dat begrijp ik niet. Wacht, daar komt er een aanvliegen! Ili zal 't haar eens vragen. „Zeg eens, Buurvrouw! waarom vlieg begon zij, maar patsch! daar kreeg zij een vracht druppels in haar gezicht, terwijl de zwaluw haar voorbij vloog, door het open venstertje den stal in, waar zich terstond na haar aankomst een vroolijk gepiep liet hoo ren. „Kun je niet voorzichtiger zijn? Zie je dan niet, dat* hier iemand zit?" zoo tjilpte zij voort en wel zoo luid, dat de zwaluw het hoo ren moest Het duurde dan ook niet lang, of deze kwam weer te voorschijn en ging in het venstertje vlak tegenover de musch zitten. „Is er iets?" vroeg zij wel wat uitdagend. Plet wilde juist een snibbig antwoord ge ven, maar bedacht nog bijtijds, dat haar nieuwsgierigheid dan niet bevredigd zou wor den. Daarom verbeet zij haar ergernis en zei heel vriendelijk: „Ja buurvrouw, als je een oogenblikje tijd hebt en niet meer in dien plasregen naar bui ten wilt, zou ik wel graag een raadsel door je opgelost willen zien." „En dat is?" vroeg de zwaluw In gespannen verwachting. „Hoe komt het toch, dat je volstrekt niet zoo nat wordt als een van ons, als dio zich eens in zulk een stortbui buiten zou willen verlustigen?" „Hihihil" lachte de zwaluw, „dat komt om dat wij ons veel gladder en netter houder, dan jij, beste Pietje! Omdat wij ons veel meer in acht nemen, als we met een muur of zoo iets in aanraking komen, dan juflie doen en niet in alle hoeken rondfladderen. Dat is alles, buurtje-lief! Ieder druppeltje loopt terstond weer van onze veeren af en daardoor kunnen we het lieel lang in den dichtstcn regen uit houden, eer wij genoodzaakt zijn naar binnen te vluchten." Piet was niet weinig beschaamd, toen zij zoo werd afgescheept. Om echter de zwaluw nog eens een fermen zet te geven, voegde zij er suibbig aan toe: „'Maar wat voer je dan toch eigenlijk in zulk weer buiten uit? Wie maar half bij zijn verstand is, zoekt immers een droog plekje op." „Zie zoo, die is raak!" dacht zij bij zich zelf cn keek naar de zwa luw, die, meende zij, van beschaamdheid wel een flauwte krijgen moest. Maar hoe verbaasd was ze, toen deze haar met de grootste ver- wonderin- aankeek, alsof ze haar vragen wilde: „Wat vertel je toch? Ik begrijp je niet." Zij zei echter heel kalm: „Piet, ik krijg heusch medelijden met je. Kijk eens, mijn makkers en ik stellen er meer prijs op voor onze kinderen te zorgen, dan jij dit doet. Het is trouwens, ook onze plicht, daar onze jon gen sterk moeten worden voor een lange reis, terwijl de musschen zich maar in den tuin hier naast of een paar honderd schreden naar builen op hel veld zullen bezig houden! Je schijnt gedacht te hebben, dat wij heel roeke- looze schepseltjes zijn. Ik vergeef je dat, want )e was niet wijzer! Kijk echter: hoog, veel hooger dan jij ooit gekomen bent, leeft en krioelt het ook van allerlei diertjes, die ons en onzen kleinen goed smaken. En als het regent, dan komen die al lager en lager en wij zitten er achter heen en maken een rij ken buit, dien wij grootendeels aan onze jon gen brengen. Heb je niet gehoord, hoe ik daar even werd verwelkomd? Heb daarom voort aan betere gedachten omtrent ons, hoor Piet! Ga je soms mee? Ik vlieg weer naar buiten, ondanks dat het nog stortregent. Hoezee!" Weg was 'zij en Piet? Die zweeg en was wel een beetje uit haar humeur, keek ook niet meer naar boven, maar naar beneden, waar zich hier en daar reeds een voorbarige regen worm zien liet. Prrr! Daar had zij er een en smulde dien in den regen op? Neen, daar zag zij tegen op. Zij pikte hem met haar sna vel od en zat weer op de pin. Daar vergat zij haar ergernis onder het lekkere maaL Van alle» wat. Een stuk kaars opeten. Neem hiertoe een stuk van een rondge- schilde lange raap, die echter heel schoon moet worden gehouden, of snijd een stuk van een grooten appel in den vorm van een kaars, steek in het midden daarvan de kern van een droge noot, wat het meest op een pit gelijkt. Steek deze in brand, laat de zoogenaamde kaars een poosje branden, blaas haar uit en eet haar op. Bij avond en op eenlgen afstand kan dit kunstje werkelijk cTe grootste verba zing wekken. Los blad u t de kroniek der hazen» De hazen hielden eens een algemeene ver gadering en beklaagden zich heftig over hun ellendig lot, dat zij niet alleen door wilde dieren en vogels, ijiaar zelfs door menschen werden vervolgd gedood en opgegeten. Zij be sloten daarom met algemeene stemmen, dat zij - als de menschen hen toch zouden doo- den het er nog maar eens goed van zouden nemen cn zoofeel kool eten, als zij maar lustten. Terwijl zij daarvoor allerlei plannen maak ten, steek er plotseling een hevige storm op, die de boomen in het bosch deed ruischen, hetgeen den hazen niet weinig schrik aan joeg. Daar cr niet ver van de plek, waar de hazen vergaderden, een groot meer was en zij toevallig in die richting gevlucht waren, konden zij plotseling niet verder. Toen zij den oever bereikt hadden, zagen zij de kikvor- schen, die aan den waterkant in het gras za ten, uit vrees voor hen bij hoopen in het wa ter springen. Plotseling draaide de oudsteen verstandigste haas zich om cn zei: „Staat al len stil, mede-hazen, en jaag dezen dieren geen schrik aan. Ge ziet, dat er nog dieren ge vonden worden, die voor ons bang zijn en er ongetwijfeld nog slechter aan toe zijn dan wij, die toch sneller kunnen loopen om ons te red den. Laten we dus met ons geluk en ons on geluk tevreden zijn. Niemand is zoo ongeluk kig, of hij vindt iemand, die nog ongelukki ger is. 'Dit moet en kan, dunkt mij, ons allen tot troost zijn." Hoe het Madaliefje ontstaan is. Sprookje. Op zekeren dag smeedden Vorst en Noor- dewind een complot tegen Moeder Natuur, op wie zij jaloersch waren, omdat Moeder Na tuur zooveel schoone kinderen bezat en zij enkel maar IJs en Sneeuw hadden. Zij wisten haar te overrompelen en sloten haar op in den grond. Langen tijd moest zij daar vertoeven en was in groote zorgen voor het lot van haar kinderen. <De vogeltjes misten haar en wer den onrustig. "Weldra spoedden zij zich weg en vlogen* naar het Land van de Zon. De Zon hoorde hen onder elkaar fluiste ren en ifwam haar vriendin tc hulp zoo spoe dig zij kon. Toen Noordewind de uitgezonden boden der Zon zag, vluchtte hij en liet zijn vriend Vorst lafhartig in den steek; deze moest zelf maar zien, hoe hij er zich uit redde. Arme VorstI Hij had een harden dobber en moest toch ten slotte wijken; onder tra nen vluchtte ook hij. Nu was Moeder Natuur vrij. Wat was zij blij en dankbaar! 1. Moeder Eekhoorn heeft vol zorgen, haar provisie opgeborgen, want, naar zij heeft vernomen, zal de winter spoedig komen en dan blijven eekhoorns thuis, veilig in bun warme kluis. 2. Kleine Roodstaart komt eens kijken en laat zijn verrukking blijken: vol met noten al die borden, wat een smulfeest kan dat worden! en hij draagt er nog meer aan. Moeder zegt: „dat 's knap gedaan, 3. „Maar ga nu weer buiten spelen, „1 Is geen tijd nog om te deelen." „Roodstaart hier is te gevaarlijk*, denkt zij bij zichzelf en waarlijk al9 hij meent, dat Moe t niet ziet, schaamt hij zich het stelen niet "Weet je, hoe zij haar dankbaarheid au toonde? Op zoo'n aardige manier! Zij maakte eeq bloempje, dat er net uitzag als de Zon; een geel hartje, rond als de Zon, kreeg het, me\ mooie, witte sfralen er om heen, zooala de zonnestralen. Het is nu dc plicht van dit bloempje eiken morgen en avond de zon te begroeten. Daar om houdt het z'n gezichtje den heelen dag naar haar op, terwijl zij haar loop aan den hemel volbrengt. Is z'n plicht gedaan, dart slaapt het den heelen nacht om in den mors gen weer frisch en schoon te zijn. Maar elk jaar als Hare Majesteit de Zoi het Land der Zon bezoekt, komen Noord^t wind en Vorst terug en brengen IJs én Sneeuw mee. Moeder Natuur brengt, door ervaring g*( leerd, dan evenwel eerst al hare kinderen veilig ter ruste, en behoeft dus geen zoi*g meer over hen te hebben. Naverteld door Hermanna. (Naar het Engelsch van C. Ilëusaer), Voor do kleine Broertjes en Zusjef Klomperfje etn zijn wijfje Die gingen eens vroeg opstaan, Met boter en met eiertjes. Om naar de markt te gaan. Ze waren halverwege. Halverwege den dijk. Toen braken alle eiertjes, En 't boftertje viel in 't slijk. Het speet haar niet om die eiertjes, Maar om den mooi en doek, Dien ze gisteren nog gemaaikt had Van klompertjes bestebroek! Daar was eens 'n vrouw.»» Toe luister nou! Daar was eens 'n man... Kom, luister dan! Daar was eens 'n heer... Nou weet ik niet meer. Waarom de Uil „Hoe! Hoe!" roept. (Een oud zegje.) Eens op een keer had het winterkoninkje al zijn veeren verloren, en toen gaven alle vogels hem elk een paar van de hunne. Allee» de uil wou geen enkel veertje afstaan. „Ne-e hoor'„ zei ze, „geen enkele van mijn veêren kan ik missen, want de winter is in aantocht, en ik heb ze allemaal noodig voor de kou!" „O jij zelfzuchtige uil," zei toen de koning der vogels, „je zult van dit oogenblik af aan de ongelukkigste van alle vogels zijn! Altijd zal je koud zijn, en alleen 's nachts zal je uit je holletje tc voorschijn durven komen; want als je je overdag durft vertoonen, dan zullen alle andere vogels je pikken en vervolgen." En sinds dien dag hoort men den uil 's nacht altijd „Hoe! Hoe!" roepen, net of ze t van de kou bijna niet meer kan uit' houden. 4. In de haast schiet hem het hapje in 't verkeerde keelgat, snap je? hij moet niezen, snuiven, hoesten, Moeder hoort den schelm wel* proesten, en zegt: „boon komt om zijn loon ,,'tis je eigen schuld, mijn zoonl 5. „Als de noten op gaan raken „van den winter en bij 't kraken „looze doppen zich vertoonen, „zal ik jou daarmee beloonenl" Roodstaart jammert: „nee,, o nee, „Moederlief, "k nam er maar tweel* 6. Samen gaan zij nu naar boven cn daar moet hij haar beloven nooit meer noten weg te kapen; hij belooft 't en gaat zoet slapen. - - ck *S nachts komt fluks de winter aan, 't noten zaamlen is gedaan. Hermann». Voorraad voor den winter.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 8