Qooi3 de Dea^d. ,Mijn jongen mijn eigen kleine jongen", fluisterde zij herhaaldelijk. „Hij is mij ko men halen, hij zal mij beter maken." In de volgende oogenblikken vertelde Jeff van zijn avontuurlijke vlucht uit Lock Lossie. Hij haastte zich echter de tekortkomingen van de familie te verontschuldigen. „Zij wisten niet, dat u zoo ziek was, Moe der. Zij dachten, dat u maar een klein beetje ongesteld was, toen u uit Indiö vertrok. Tante Annie dacht, dat uw kamenier u heel goed naar Schotland zou kunnen brengen, maar o. ik kon dat denkbeeld niet verdragen. Ik was er zoo bedroefd om en ik kón niet langer wachtenik begreep wel, dat u er niet boos om zou zijn." ,Boos? Lieveling 1" zei zijn moeder met een wonderlijken glimlach, terwijl haar magere vingers over zijn haar streken. „Wat heb je mooie krullen, Jeff, en wat ben je gegroeid en zie je er goed uitWat zou Vader blij zijn, als hij zag, dat je zoo groot cri sterk bent ge worden. Hij komt ook gauw. We zijn niet meer zoo arm als we geweest zijn. Een oom van Vader heeft ons wat geld nagelaten; daardoor kon ik naar Engeland komen. Even flitste de gedachte door Jeff's brein, dat Tante Annie zeker op de hoogte was van de verbeterde geldelijke omstandigheden zij ner ouders, toen zij zijn moeder vroeg in Loch Lossie té komen; doch hij drong die gedachte terug. ,En Grootmoeder, vertel mij alles van Grootmoeder, Jeff, en van Brian en Jessie. Ut heb zoo verlangd van je eigen lippen over iedereen te hooren." Er kwam een zacht blosje, op het gelaat der moeder en haar mooie oogen schitterden als sterren. Juffrouw Parsons kwam dichterbij zij keek bezorgd naar de patiënt en zei vriendelijk „U moet nu werkelijk niet meer praten, mevrouw. Ik zal u bouillon halen en laat uw zoontje dan stil naast u blijven zitten, dam kunt u elkaar toch zien." Mevrouw Scott glimlachte flauw, "terwijl haar hand Jeff's bruine ringers drukte. „Hij mag niet weggaan, juffrouw Parsons belooft u me dat zelfs niet als ik inslaap." En zoo bleef Jeff den geheelen morgen zit ten bijna zonder tc spreken of te bewegen. Om twaalf uur kwam kapitein Clark bin nen om te vertellen,-dat hij alle maatregelen genomen had om mevrouw Scott op haar gemak naar Londen te vervoeren en te vra gen of juffrouw Parsons zorgen wilde, dat mevrouw vroeg in den middag gereed was. „En hier is een telegram, mevrouw Scott, dat zooeven gekomen is", zei hij, terwijl hi] haar een enveloppe overhandigde. De ma gere vingers strekten zich langzaam naar de tijding uit. Had zij niet haar geheele wereld naast zich? „Zal vanavond in St. Pancras Hotel zijn. Zend daarheen antwoord. Geef je adres op. Is Geoffry bij je? Colquhoun." Het antwoord was spoedig geschreven en de vriendelijke kapitein nam het mee om het af te zenden. De toebereidselen voor me vrouw Soott's vertrek waren spoedig gemaakt en Jeff maakte zich verdienstelijk door het overbrengen van boodschappen. Tegen den avond bereikten de zieke en haar zoon onder geleide van kapitein Clark de be stelde kamers in Brook Street. Tegen zeven uur verscheen Oom Hugo. Hij sprak geen en kel verwijtend woord tegen Jeff en zei hem zelfs bijzonder vriendelijk goeden dag. De arme jongen zat alleen in de zitkamer en bladerde in een oude Graphic. Zijn ge zicht droeg nog sporen van tranen. „En hoe is het mot je moeder, Jeff? Ik hoop, dat we haar morgen mee naar Schotland kunnen nemen." „Morgen, Oom Hugo? O nee! Zij is heel ziek veel erger dan we dachten. Misschien zal ze langen tijd ziek zijn. De dokter is nu bij haar; de reis in den trein heeft haar zoo vermoeid. Zij is al driemaal flauw gevallen sinds we hier aankwamen." Al Jeff's krachten begaven hem, toen hij begon te spreken hij kon zijn tranen niet langer inhouden en barstte in snikken uit. „Oom Hugo, wat moet ik doen? Zij lijkt heelemaal niet op de Moeder van vroeger! Zij kan nog niet eens door dtf kamer loopen of opzitten." Mijnheer Colquhoun had niet vermoed, dat de toestand van zijn schoonzuster zóó ernstig was en dit waren de eerste berichten, die hij over haar vernam. Doch spoedig nadat hij den dokter ge- sproken had besefte hij den ernst van den toestand. Er was heel weinig hoop op beter schap. Alle illusies van herstel in Schotland en een verzoening in Loch Lossie vervlogen. Hij herinnerde zich dc laatste woorden van zijn vrouw: „Breng Mary vooral dadelijk hierheen en laat je daar.niet van afbrengen." Helaas! De arme Mary zou nooit meer naar haar ouderlijk tehuis reizen. $Iaar einde na derde. (Slot volgt). Een bal op den bodem der zee. tig er zoo aan herinnerd te worden, dat hij oud werd, cn toen de koningin hem dit zei, keerde hij zich eerst brommig om, maar goedhartig als hij was, gaf hij ten slolite toe en dc koningin ging haar gang. Nu werden al de uitnoodigingskaarten ge schreven, maar in het Fransch, want de ge wone rischtaal vond men niet deftig genoeg. Als deftige visschen samen zwommen spra ken ze ook altijd Fransch. Daarop ontbood zij den Zeekreeft, haar kok, en zei hem, dat hij een ruimen voorraad vischlijm moest verzamelen. Toen riep ze den zalm en beval hem alle schelpen en ge wassen van den bodem der zee te halen en ze schoon te maken. Daarenboven moesten alle zeesterren en kwabben goed blinkend ge wreven en met olie gevuld worden. De zalm zei, dat hij al dat werk niet doen kon, als men hem geen hulp verschafte. Toen plaatste ko ning Walrisch in het Zeegras-dagblad een advertentie, waarin knechten werden ge vraagd. Van alle kanten kwamen er nu visschen opdagen, maar de meesten zagen er zóó on handig uit, dat de zalm ze niet durfde aan nemen. Ten slotte vond hij een paar krabben, die hem zeer handig schenen, en deze huur de hij dadelijk. Maar toen één der krabben een sehelp op tafel zette, was haar gang zoo lomp, dat de zalm er verbaasd over stond. Doch gelukkig kwamen er twee alen bij. Dat waren vlugge, handige lui, wier haar netjes glad zat. Op den avond van het bal kwam de kamer heer-ceremoniemeester, een deftige, breede tarbot, met twee gewone kamerheeren, een paar tarbotten van minder omvang, binnen. Daarop de juffertjes witrisch, heel keurig en frisch. Vervolgens eenige groote, mannelijke kabeljauwen met fieren blik, omgeven door talloozc spieringen, die nu niet bang waren voor hun dwingelanden, daar koning "Wal risch tegenwoordig was. Toch waren de spie ringen heel bedeesd en schuw, want ze kwa men kersversch van de Militaire Academie, en in zulke volle zalen, tegenover zulke groot heden, voelden ze zich niet erg op hun ge mak. Een stokkerige haai, een oud-minister, op wien niemand het voorzien had. omdat hij zich zoo verrijkt had met het geld der inge zetenen, vroeg op knorrigen toon: „Wat zijn dat voor bakvischjes?" waarop een al gemeen gelach volgde.' Later slopen er nog een paar jonge sprot ten binnen, 't Waren gewone burgerjongens, die niet gevraagd waren, maar op een of an dore wijze hun kans hadden waargenomen, toen de zalm en zijn alen een anderen kant uilkeken. Want deze hadden genoeg te doen om al 't gepeupel: mossels, garnalen en bloedzuigers die over het hek hingen, op een afstand te houden. Verscheiden bloedzuigers zeiden stoutweg, dat menige schol en tarbot daarbinnen bij hen in het krijt stonden en geheel van hen afhingen; maar de zalm en zijn ondergeschikten waren onverbiddel- lijk. Ten slotte werd het gedrang voor 't pa leis zóó groot, dat de zalm verplicht was, een krokodil als commissaris van politie te halen, die dreigde hen allen op te zullen eten, als ze zich niet uit de voeten maakten. Ten tien ure begon het bal. Een paar uur later verzocht de koningin het gezelschap te gaan zitten, daar er een vertooning zou plaats hebben. Zangers of tooneelspelers zijn er niet onder de zee. Maar een heel jolig en vlug we zen, de vliegende risch genaamd, kwam nu voor den dag en deed allerlei halsbrekende toeren, totdat de jonge spieringen en sprot ten met hun vinnen klapten en „bravo!" rie pen. Doch te midden der vertooning hoorde men geklots in 't water. Het was de douairière oester, een zeer deftige oude dame. Zij was zoo bang voor die gewone mosselen, dat ze het portier van haar rijtuigje stijf dichttrok. Toen ze dus aan 't paleis kwam, kon niemand haar rijtuig openmaken, totdat de krab uit de keuken kwam, en deze en de zeekreeft dit samen met geweld openbraken. De arme douairière oester was er zoo ontsteld van, dat ze flauw viel, doch toen het souper klaar was, werd ze beter. Nooit zag ik mooier gezicht, noch zooveel schelpen en zeegras bij elkaar. De zalm en de alen bedienden. Bij 't einde van het souper tikte de deftige tarbot even met zijn vinnen tegen de tafel en stelde voor om op de ge zondheid van den kroonprins te drinken. En daarop begonnen de spieringen vroolijk te zingen Wien 't vissohenbloed door de ad'ren vloeit, Van vreemde smetten vrij, Wiens hart voor zee en koning gloeit, Verhef den zang als wij. Daarop werd er luid niet de vinnen ge klapt en ontstond er een groote drukte. Een ontelbare massa haringen kwamen op tegen het kaken, dat de'Hollanders sedert eeuwen met hen deden, cn lieten een protest rond gaan, dat ieder verzocht werd te teekenen. Vervolgens kwam er groote beweging in 't water; de visschen zwommen weg; ik wou nog een prachtig glinsterend goudvischje grijpen toen plotseling het duikertoeslel werd op gehaald en ik lot mijn leedwezen weer boven water kwam. 1, Bij Doris op zolder, o, daar is 't zoo leukl een kist staat er vol ouden rommel; daar diepen zij allerlei „moois" nog uit op - dat gaat er niet zonder gestommel Boms raken w' aan -t vechten en geeft het krakeel, want ieder kiest 't beste graag zelf voor zijn deel. Laatst waren w' aan 't snuff'len en vonden een kroon van goudpapier; jongens, zoo aardig! „daar kunnen wij „koning" mee spelen," riep Piet en vond voor die rol zich wel waardig „jij, koning? dót zou je wel willen 1 neen, maat!" zei Doris en toen werd ons Pietje erg kwaad. 3. Wij anderen vonden't kwam Doris zelf toe, om koning te zijn; dat was eerlijk, want cigénlijk was toch die kroon ook van hem nu, Doris vond ?t voorstel wót heerlijk Hoe 't eind was. en Piet kwam toen weldra ook weer in 1 humeur lang boos zijn dót is maar vervelend go zeur. We renden foen met onze vondst naar be< neên "op 't plaatsje zou 't kroningsfeest we zen maar 't ging er volstrekt niet zoo vlug ii zijn werk als jullie het hier nu kunt lezen! vóór ieder een rol had, dót had me wat in, ten slotte toch werd het geschikt naar elks zin- 5. Maar nü moet je hooren.! het ging eeni zoo mooi lot op het moment van de kroning, toen bleek 't, dat de kroon veel te klein was. te nauw, voor 't hoofd van den nieuwbakken ko ning. Piet drukte te hard en de kroon ging toen stuk zoo eindigde 't feest met een groot onge luk. HER MAN NA. Een kleine held. Naar het Eugelsch Yan Mrs. MUSGRAVE. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK VIL Het was dezelfde boot, waarmee Jeff twee jaar geleden uit Indié gekomen was. Weer heerschip er dezelfde drukte aan boord. Van uit de verte zag Jeff reeds de groote gestalte van kapitein Clark heen cn weer loopen. Het scheen den jongen een droom, die hem zijn eigen aankomst weer levendig voor den geest riep. Ilij wreef zich eens goed de oogen uit, alsof hij niet good wist, of hij waakte of droomde. De groote stoomboot was reeds een half uur geleden aangekomen en de passagiers, die niet in Gravesend waren afgestapt, waren druk bezig met hun bagage. „Kapitein Clark, herkent u mij nog? Jeff Scott." De jongen had zijn pet afgenomen om zijn ouden vriend te begroeten. Zijn mooie krullen waren nu geheel zichtbaar. Alle ziekelijke bleekheid, waaraan de tropische hitte inder tijd schuld had gehad, was uit zijn gezicht verdwenen en hij stond daar als een stevige en gezonde Engelsche jongen. Kapitein Clark herkende onmiddellijk zijn bruine oogen. Zij herinnerden hem aan een paar andere, die wel is waar veel treuriger keken, maar er toch zoo op geleken! De zwakke, vriendelijke eigenares er van was aan zijn zorgen toevertrouwd, doch de zee reis had geen kleur op haar wangen en geen licht in haar oogen gebracht. Vol medelijden keek de goede man den jongen aan. „Zoo, mijn jongen, ben jij het werkelijk? Wat aardig jc weer eens te zien. Ga je weer met me mee terug?" Maar Jeff was dien morgen niet in een stem ming om grappen te maken. ..Ik kom Moeder halen", zei hij heel ern stig. „Zij is met deze boot meegekomen. Mag ik alsjeblieft dadelijk naar haar toe gaan? En wilt u mij wijzen, waar haar hut is?" Het goede, verweerde gezicht van den ouden zeeman veranderde plotseling. „Je wilt haar misschien verrassen, mijn jongen? Zij is ziek cn heel zwak zij kan geen aandoeningen verdragen. Wie van haar vrienden of familieleden komt haar halen?" „Ik ik alleen kom haar halen", ant woordde Jeff. „Ik ben er voor weggeloopen, want ik moclil niet en zij rekende natuurlijk op mij." Kapitein Clark keek den jongen aan, wiens gezicht vertrok bij de een of andere pijnlijke herinnering. „Flink zoo, Jeff." De stem van den ouden kapitein klonk heesch. „Kom maar dadelijk mee, dan zullen wc dc kamenier van je moe der wel vinden, maar jc moet beloven heel stil te zijn en haar niet zenuwachtig te ma ken.'' Jcff glimlachte slechts. Hoe zou zijn tegen woordigheid zijn lieve moeder zenuwachtig kunnen maken! Kapitein Clark klopte nu zacht aan een deur. Een oudere vrouw opende deze onmiddel lijk en liield waarschuwend haar vinger op. „St! Zij slaapt, de arme mevrouwl maak haar niet wakker." Jeff kwam nu naar voren en beefde over al zijn leden. Hij verlangde zoo zijn arme, zieke moeder te zien. „Dit is haar zoon, juffrouw Parsons, hij is heelemaal alleen uit Schotland gekomen om haar te halen." Jeff's oogen ontmoetten die der kamenier, maar hij begreep den blik vol medelijden niet. Waarom zou hij bedroefd zijn, nu de nare jaren van scheiding voorbij waren? „Kom maar binnen, vent, maar heel zacht jes. Zn praat dag en nacht over haar jongen, maar je moet haar eerst laten uitslapen. Zij heeft den geheelen nacht geen oog dicht ge daan." Toen mocht Jeff heel stil binnenkomen. Dc arme jongen kon zich bijna niet goed houden, toen hij zijn wasbleeke moeder na derde. Met moeite bedwong hij zijn opkomen de tranen, toen zijn oogen rustten op het lieve, bekende gezicht, bekend en toch zoo veranderd! Het fijna, ovale gezicht was erg ingevallen; het zachte, blonde haar omlijstte een mar meren voorhoofd. De diepe, donkere lijnen onder dc gesloten oogen maakten de wangen nog magerder en schenen te spreken van pijn en slapelooze nachten. Jeff kón zich niet goed houden, dikke tra nen biggelden langzaam langs zijn wangen. Ilij vroeg fluisterend aan de kamenier: „Is Moeder zóó ziek geweest? Dat heeft zij looit geschreven." „Ja, heel ziek", antwoordde de oude vrouw, terwijl zij het hoofd afwendde. Zij had moeite haar eigen tranen te bedwingen. Jcff bleef doodstil zitten, half verscholen achter het gordijn, dat de zieke beschutte. Plotseling schenen geluiden van buitenaf de zieke wakker te maken. Zij bewoog en zuchtte, zonder echter haar oogen op te slaan. „Juffrouw Parsons, wilt u eens vragen, of er ook brieven of telegrammen voor mij geko men zijn? Ik zal nooit naar Schotland kunnen reizen zonder mijn familie. Natuurlijk zal er wel iemand komen." Weer een diepe zucht. Jcff stak zijn klein, bruin handje om het gordijn en heel zachtjes nam hij de witte, dunne vingers tusschen de zijnen. „Moeder, ik ben gekomen uw eigen kleine jongen. Moeder, o lieve Moeder De zachte, donkere oogen keken verwon derd op. Toen ontmoette plotseling haar blik vol verlangende moederliefde dien van Jeff. In het volgende oogenblik lag hij geknield naast haar met zijn armen om haar hals ge slagen- „U nooit, nooit weer tc verlaten, Moeder ultifd uw handen te voelen u iederen avond een kus te geven u te verplegen beter te maken u te vertroetelen. O, hoe kon ik iet zoo lang zonder u uithouden I Er is nie- nand als u niemand niemand 1" Er kwam een glans van dankbaarheid, van froote, innige liefde over het zachte, bleeke /elaat. Door een duSker verteld. Heel diep in zee, zoo diep als nog maar zelden iemand in zee is geweest, is het paleis van Walrisch, koning der visschen. Eigenlijk behoort hij tot een heel ander en veel voor namer geslacht dan de visschen, maar dit neemt niet weg, dat het Walrisschen-geslacht reeds sinds ecuwen van vader op zoon over de risschen geregeerd heeft. Het paleis van koning Walrisch is een pïachtig gebouw van rotssteen en zand, dat zelfs bij het warmste weer altijd frisch en koel is. Walvisschen leven over 't algemeen op groolen voet en zien niet veel buren. Doch een jaar of wat geleden gaf deze koning een groote partij, en als je nog nooit kopje onder gedoken hebt, moet je toch eens lezen, hoe 't er daar uitzag. De koningin Walrisch wist haar man over te halen, dat hij een groot bal zou geven. Zij zei tegen hem: „Manlief, onze zoon is nu al een knappe, groote walrisch geworden, hij spuit het water uit zijn neusgaten als een fontein en ik vind het nu wel noodig, dat hij eens eemge zijner toekomstige onderdanen leert kennen." Koning Walrisch vond het echter niet pret Van alles waf. Tegen den wind in. O windeke-slout, o windeke-zuid wat haal je vainidiaag toch een kattekwaad uit! vanmorgen, heel vroeg, was je al aan den gang wij hoorden je wel, maar we waren niet bang, wc lachten je zelfs om je drulktie nog uit en llo'en werdt je boos, is 't niet, windeke- zudd? Je wachtte ons op bij den hoek van de straat; wij gingen naar school, 't was al vreeselijk laat we moesten ons haasten, dus ging 't op een draf, daar kwam je op eens met geweld op ons afl Je gierde en tierde en blies ons terug; wij zetten ons schrap 't was daar net bij de bru£ we wilden toch verder, al werdt jo ook kwaad, en gauw ook, we waren zoo vreeselijk laatl Wij drietjes, we hielpen elkaar legen jou: o windeke-zuid, zeg, wat deedt je toen flauw I toen ging je ons plagen op and Te manier: jo pakte mijn hoed af cn hadt er plezier dat niemand hem greep, neen, jij was ons te vlug en joeg hem al verder en verder terug. Zoo kwamen wij drietjes ten slotte weer thuis en Vonden den hoed in de gracht vóór ons huis; 't was onder bedrijven al bijna half tien, op school heeft dus niemand ons 's ochtends gezien. Jij lacht in jc vuistje en viwdit het „net goed" dat wij voor je vluchtten, maar't was om den hoedl wij. drietjes zijn voor jou geen sikkepit bang al ben je nog erger dan nu aan den gamg; wij lachen wat om je en sliepen je uit, zeg, hoor je 't wel, windeke, wlndeke-zuid? Hermann a. Een mooie reclame. In New-York wandelt een buitengewoon lange meneer op het drukste gedeelte van een der voornaamste straten; hij maakt den in druk van iemand, die zich daar niet heel erg op z'n gemak voelt in de geweldige drukte. Maar dan neemt hij een besluit en op het onhandigste oogenblik steekt hij de straat over, dwars tusschen autö's, bussen, trams, rijtuigen en andere voer tuigen. Politie-agenten snellen toe, om den ongelukkige het leven te redden; zij ste ken hun orde-stokken omhoog (Amerikaan- sche politieagenten hebben n.L, evenals hun ne collega's in Den Haag, witte stokken in de hand en wanneer zij deze opsteken moeten alle rijtuigen, auto's enz. onmiddellijk halt houden) en stremmen het verkeer. De lange meneer schijnt niet eens te bemerken door welke teere zorgen hij wordt omgeven. Maar van de open ruimte maakt nu ook een andere meneer gebruik; deze valt op door zijn meer dan gewone corpulentie, en dan houdt hij bo vendien een sterken, nijdigen, bulldog aan een touw. Dikkert en hond gaan den lange ach terna, die zich blijkbaar niet bewust is, dat hij op den voet gevolgd wordt. Maar op het oogenblik, dat hij op een der wachtende trams wil stappen, hebben dc dikke en zijn hond hem bereikt. Hap!... Terwijl hij opstapt slaat de bulldog z'n tan den in 's mans been. De lange schijnt zich aan letterlijk niets te storen, want terwijl de hond van geen loslaten wil weten, bestijgt de lange onverstoord de treden van de tram, de hond, om zoo te zeggen, bungelend aan z'n broek. Natuurlijk" is de algemeene aandacht ten hoogste gespannen. Iedereen is nieuwsgierig, hoe dit zal afloopen. Maar dan heeft de lange zich met een plot selinge beweging omgedraaid. En uit zijn zak een pak met circulaires nemende, begint, hij die rond te dcelen onder het publiek. Het is een nieuwe reclame-truc! De lange, de dikke en de hond zijn in dienst van een kleer maker. En die adverteert op de strooi-papier- tjes, dat zijn broeken zóó sterk zijn, dat zelfs de scherpste hondenbeet er geen yat op heeft.., Struisvogels en hun veeren. De grootste vogel, die er bestaat, is de struisvogel. Een volwassen mannelijke struis vogel is van vijf tot zes voet hoog, zoo groot als een menscb. Het eigenlijke land van de struisvogels is Afrika; maar ze zijn tegen woordig ook til Amerika overgebracht, waar ze worden aangefokt om hun prachtige vee ren. In de woestijnen, waar ze thuis behooren, zijn ze soms bij troepen van vijftig of meei bijeen, op plaatsen waar gras en planten groeien, 't Zijn sierlijk gevormde dieren; ze hebben een kleinen kop, een langen, buigza- men hals, en heel lange pooten. Die pooten zijn buitengewoon sterk, en een struisvogel kan dan ook héél hard loopen; hij zou in snelheid zelfs met een locomotief kunnen wedijveren. Zijn vleugels zijn te klein om hem tot vlie gen in staat te stellen, maar bij 't harde loo pen spreit hij ze uit, en dan doet hij wel wat denken aan een schip, dat, met volle zeilen op, vooruilstevent. In zijn vleugels heeft hij heel wat kracht, en zelfs tijgers en leeuwen zijn bang voor den slag van een struisvogel Bij 't jagen op die dieren, is 't dikwijls ge beurd, dat een hond of een man door één slag van zoo'n vleugel werd gedood. De struisvogel van de woestijn zou voor '1 bouwen van zijn nest niets, zelfs géén takjt kunnen vinden. Dat probeert hij dan ooi niet: hij holt eenvoudig een plek uit in he'. zand, en daar legt liet vrouwtje haar eieren in. Gedurende 't broeden kan ze gerust nv en dan haar eieren verlaten, omdat de zon de eieren toch warm houdt, 's Nachts zit hel mannetje te broeden, want hij is sterker er. dus meer in staat het nest tegen rondslüi' pende jakhalzen en tiigerkalten te verdedi gen. Een struisvogel-ei weegt zoowat drie pond en de inhoud er van staat gelijk met diea. van twee dozijn kippeneieren. De Arabieren en Afrikanen vinden 't een lekker voedsel. Ze hangen zoo'n ei boven een vuur, nadat ze eerst in den bovenkant een gaatje hebben ge maakt, en door dat gaatje roeren ze dan met een stokje in het ei, onder 't koken. Als de mooie veeren van een struisvogel volgroeid zijn, vallen ze uit. Op de struisvo» gel-fokkerijen worden ze uit de vleugels ge lrokken, als ze zich beginnen los te laten wat driemaal in 't jaar gebeurt. In alle Jan den brengen ze een flinken prijs op, want ze worden overal heel mooi gevonden. Zelfs koninginnen dragen struisvogelYeeren, te zamen met haar diamanten en andere kost bare sieraden. Klein Zusje gaat naar bed. Staat 's avonds op tafel de thee gereed. Dan wordt klein zusje uitgekleed. Zus vindt het heerlijk met beentjes bloot, Ze kraait en schatert op Moeders schoot, Ze speelt met ons allen kiekeboe En schuilt dan telkens weg bij Moe, Haar kunstjes daar genieten wij van, Van alles vertoont ze, wat ze maar kan. Ze klapt in haar handjes en: „Zoo gnxft word ik" En ons kleintje heeft den meesten schik, Als Moeder een kunstje doet met haar, Ze houdt dan haar beide voetjes al klaar: „Van dit voetje en dat voetje „Die zouden de gansjes wachten, „De gansjes waren in 't koren verloren „En de voetjes liepen er achter 1" En is straks Moeders kunstje uit, Dan roept ze: „meer" die kleine guit* En zeggen wij: „Neen, zusje, naar bedl* Dan klapt ze op Moeders gezicht van dC pretl Wat doen wij op 't laatst met die kleine zus?. 5Ve geyen haar allen een lekkeren kusf AGATHA SNELLEN#

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 8