(joot3 de dJeügd. De kranige boschwachter. Sprookje door J. P. ZOOMERS—VERMEER. (Slot). Den volgenden morgen vroeg de koning veer eens„Niets vernomen, looze Reinaard?" „Neen, Hoogheid!" „Uw dagen schieten op", sprak de koning no. „Ge weet wel, dat uw hoofd er af gaat!'* „Ach Majesteit! ik zal de stroopers bij dag en nachit zoeken!" „Zoeken helpt niet, gij moet ze vinden, wilt ge uw leven behouden." Maar de arme Reinaard vond ze niet. al eocht hij ook bij dag en nacht. Met angst zag hij het einde der maand tegemoet. En toen de laatste nacht was aangebroken en hij, huiverend voor den anderen dag. door het woud liep. viel hij op eens op °en grooten steen neer en begon te schreien. Wie zou dat Dok niet doen. als men in zoo'n toestand was ris Reinaard Vos! Toen hij uitgeschreid had. bleef hij stil zit ten. hij wilde niet meer door het bosch loo- pen, want het hielp hem toch niet. En mor gen ging zijn hoofd er afO, wat was hij benauwd Doch stil! hoort hij daar niet iets? Er schijnt geritsel in het kreupelhout te ziin. Reinard blijft stil zitten, krrkt sch'*rp toe en waarlijk, daar komt een stevige beer aan achter dien nog een en nog een ja, een heele rij. Van den andeTen kant komt een wolf. nog een en nog een ja, een tiental. Reinaard Vos blijft van schrik stil zitten, daardoor zien ze hem niet. En h»j denkt: „Waarom heb ik dat gezelschap nooit eerder gezien?" Hij zou hooren hoe dat kwam. De stToopers staan op den weg 4e beraad slagen en de een vraagt: „Aan weP-en kant Is de slimme Reinaard?" En de ander zegt: „Wij hooren hem niet stappen, hij is zeker vanavond thuis gebleven.'' „O, des te beter, we kunnen nu wel eens een rondedansje doen!'' .Ja. dat is nu wel vertrouwd, hij zal ons niet komen storen." Ze pakken pltr^ar vast en dansen een galon In den maneschijn Rrinaard maakt van de ge- leg'mheid gebruik en sluipt weg. Fïij kan toch geen twintig stroopers tegelijk aanpak ken! Maar nu hii weet. dat ze er zijn. moet hii een list verzinnen om ze allrtn te pakkan dan zal de koning hem weer prijzen en blüft rijn hoofd ffpsnaard. Hoe zal hij dat zaakje nu klaarspelen? De laarzen moesten er bij uit. dat was ze ker. die hadden hem reeds lang genoeg den buit ontnomen. Vossen behooren ook geen laarzen te dragen, dit begreep hij thans ten volle. Als een vos hovhwa^Ver is. behoort hij te sluipen, maar niet te stappeD, dat men het overal hoort. Ziezoo, de laarzen verdwijnen in een kuil en Reinaard staat op zijn gewone vossebee- nen. Een poosje staat hij na te denken doch dan opeens begint hij had te loopen, hij gaat den kant van het paleis op. Het is nog nacht, doch hij smeekt den koning hem gehoor te geven. Deze roept hem aan zijn legerstede en zegt: „Waarom stoort ge mii in den nacht?" „Ach. Majesteit!, vergun mij nog één dag en één nacht te leven. Ik zal u daarvoor zeer dankbaar zijn.'' „Neen", zegt de koning, „om zeven uur Wordt het vonnis voltrokken." Nu neemt Reinaard zijn geweer, zet den loop er van op zijn borst en zegt„Nu, dan schiet ik zelf Wilt u mii éé-n dag geven of u riet mij hier neervallen!" De koning schrikt, hij wil geen bloed zien. „Nu, één dag dan," zegt hij. „maar ik be loof u. dat ik dan streng zal zijn. Ik geef u nog aparte straf voor deze euveldaad „Mijn euveldaad zal komen." zegt Reinaard en gaat dan heen. Met het krieken van den dag is hij weer in 't bosch; hij draagt thans geen geweer en patroontasch. maar een zwaar houweel en een schop. Op de plaats, waar de heerooms en de wolven gisteren dansten, staat hij stil en begint terzijde van den weg zijn werk. Natuurlek is er nu geen slrooper te bekennenzij slapen in hun eigen land en droomen wellicht van hun dieverij op het vossengebied, ze zijn voornemens van- oacht terug te komen en het enkele konijntje dat nog rondloopt, te vangen en op te eten Dan als er geen een meer is blüven ze weg en de koning van het „Vosschenwoud" en al zijn onderdanen zullen van honger ster ven. „Maar deze nacht zal de laatste van jullie zijn," spreekt Reinaard Vos beslist terwijl hij zijn houweel diep in den grond «laat. „Mijn hoofd liep gevaar door jullie schuld, maar nu gaan jullie er aan door mij „Graven maar een kuil, zóó diep, dat er wel een boom in kan en ook even lang. Ha ha dal kost moeite, maar dat is niets. Zie, wat ik doe! Ik hak den grond los. graaf ze nit en breng ze een eind weg; als ik een gat heb, zoo groot als ik hebben wil gaat er.... Maar neen, ik vertel het niet hardop. Spitten maar jongen, je hebt je hoofd nog maar één dag!" Reinaard werkte als een paard voor den ploeghij at of dronk dien dag niet hij had geen tijd. Tegen den middag was de kuil zoo diep als hij hem hebben wildehij kruide het zand weg en haalde toen wel durend pn oog eens duizend emmers water, die hij alle in den kuil leer wicrr» Die werd vol' Nu lange stokken halen, 1 liefst rijsjes, heel dun. die over den kuil heen leggen mi mos er op en dan.... O, wat een prachtige hinderlaag, mooier kan hel zak er niet. Hoera voor de looze stroo pers." Reinaard danste, omdat hij dit zoo mooi bedacht had. Hij kon zelf niet eens meer zien, waar hij den kuil gegraven had, zoo netjes had hij dien toegedekt. Maar iets ontbrak er nog. Hij ging naar de boerderij en haalde daar twee konijnen dood natuurlijk, die hij een ririk om den hals tegde en toen voorzichtig aan den overkant van den kuil neerzette. Toen rustte hij even uit, wamt hij was van wcoe# -wpek vreeaelifk moe. Gezeten op een verborgen plaatsje wachtte hij in den nacht de komst der stroopers af. Evenals den vorigen avond, was er ook nu geritsel tusschen hel kreupelhout te veme men.... één voor één kwamen toen de beren en wolven opdagen, zij vergaderden op den boschweg. „Hebt ge den slimmen boschwachter ook gezien?" vroeg een dikke beeroom smalend „Och. hoe wijs is hij, door vanavond weer thuis te blijven en te slapen!" riep een an dere. „Misschien heeft hij zijn staplaarsjcs uitge daan en komt hij ons zoo overvallen." zei er weer een. „Laat hem maar komen, wij staan thans met twintig man tegen één!" Reinaard hoorde al deze woorden, hoe ze hem bespotten en uitlachten. Natuurlijk kwam hij niet voor den dag, hij had geduld en hoopte daardoor beier in zijn wraak te sla gen, dan wanneer hij op hen invloog. Ver scholen achter een boom, hield hij nu zijn adem in. Een paar gingen tusschen de hoo rnen loopen en keken, of er ook eeu spoor van een dikken haas te zien was. Verbeeldtje nu, dat die twee op de konijnen in de strikken aanstormden en de andere achttien bleven staan, dan was hij toch stel lig verloren. De twee zouden omkomen en de anderen begriTnend. dot de slimme Rei naard hun dien kuil gegraven had zouden gaan zoeken en hem achter den boom vin den. O wee! de haren rezen hem ten berge. „Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in", had Reinaard Vos vroeger van den meester op school gehoord. Zoud?n die wiize woorden hier thans bewaarheid worden? Hij rilde als een blad aan een boom en be reidde zich reeds half op zijn dood voor. Plotseling begon de maan heel helder te schtj- j nen en nu kon hij de stroopers nog beter zien. 't Waren allemaal fiksrhe snaken, met vurige oogen en groote tanden, dikke bor-nen scherpe nagels. O wat een knapen waren ebt! Toen zei de dikke heeroom: Wel wat is het vanavond Kcht in het woud! Zouden we niet eens een maneschijndansie doen?" „Ja, dat moet gebeuren. Komt, doet allen meel" riep weer een ander. Zoo gebeurde het. Hand aan band dansten ze rond, eerst op den boschweg" dorii al spoe dig draaiden ze om de boomen heen. P.einaard Vos zette groote oogen, want dadelijk zou er wat gebeuren. „Ruik ik hier geen overheerliik konijntje?" riep er een onder het dansen. Allen stonden stil en keken. „Warempel, daar ginder zitten twee vet- ters in de strikken strikken van den Vns- senkoning; maar dat hindert niet, wij zullen ze vast en zeker stelen." Allen vlogen vooruit, ieder voor zich wilde er een pakken, en toenO, stel je voor- bons bons ging bet eerst, enkelen voel den den grond onder zich wegzinken ze hoorden bet krak<*n van houten plons plons vielen ze voorover in den diepen kuil. die gevuld was met water. Bij de eersten bleef het niet. doordat ze allen veel vaart had den. buitelde de een over den ander heen. aan het plonzen scheen geen einde te komen toen eindeliik viel ook de laatste er in Toen sprong Reinaard Vos achter den boom va-ndaan, Hen naar den kuil toe. keek er in, en ja hij zag, dat lïij zijn doel be reikt had. Nu vlug naar dean koning en hem smeeken. toch mee te gaan en te zien. hoe hij door list het land van een schare stroopers be- vriid had, dan zou de koning genade schen ken en hem priizen voor zon stoute daad. Fluks rende de slimme Reinaard heen. Weer was het nacht, weer sliep de koning, maar hi? smeekte toch toegelaten te worden De koning was daarover zeer boos en hij dreigde Reinaard verschikkelijk, toen deze voor hem trad. „Waarom stoort ge mii ten tweede male in den nacht? Tk zal Mii ziin al* morgen uw hoofd er af is!" bromde de vorst. .Edele koning, mijn hoofd gaat er niet af, het büi.ft er aan en wel zoo stevig als een muur!" „Gij onbeschaamde man, hoe durft ge „Sire, ik durf alles, ik durf wel twintig be ren en wolven te vangen. Kom mee en u zult het zelf zien „Wat praat je daar voor rare taal?" riep de vorst Doch Reinaard kon niet meer vertellen, hij riep niet anders dan: ICom mee. en zie het werk van Reinaard Vos, den slimmen komnkliflcen bosrhwachter!" Zuchtend stond de komoc op. kleedde zich aan en zei: .Ik zal meegaan, maar zoo gc mii fopt. zal ik u eerst nog drie dagen te kijk stellen voor het geheele volk, ik noem u dan rustverstoorder. Wel R>°i. dat gij uw koning niet kunt laten slapen Reinaard draafde zóó hard, dat de vorst haast niet kon meekomen; toen ze bij den kuil kwamen waarin alle stroopers verdron ken waren. ri°p hij uit: ,JMl deed ik voor u. edele koning' Tk heb uw land van emnnprc vg«pf mii nu genade en dan verhooging van trartement!" De koning was getroffen door de daad van Reinaard Vos ..Gil ziit 7°er listig" zei hii ..als bewïis van waardeering geef ik u hier genade en verdobbel meteen uw loon dat hebt ge verdiend." Zoo werd Reinaards hoofd dan gespaard, de koning gaf hem heel veel ®eld en ten «lotte werd hij nog zeer beroemd Alle hovelingen en onderdan%ü moesten on last van den ko ning naar het weric van Remaard gaan Vii'VoTi. Hoe h'I in één da® roo'n v**n v0a Vronen gra ven, bleef voor menigeen een raadsel, doch het was de angst die Reinaard kracht gege ven had het te doen. De kuil werd dichtgemaakt en op dezelfde plaats verscheen een gedenkteeken met het beeld van den wakkeren hoschwaehferdit vermeldde zijn groote trouw aan koning en vaderland. Hij moest in dienst van den vorst blijven deze wilde niet, dat hii zou heengaan. Zoo sliep hij dan weer overdag en lien 's nachts door het bosch. om voor de vend^re veilig heid te waken. Veel was er niet meer te doen. maar als trouwe boschwachter deed hij zijn plicht. Nu droeg hij geen laarzen meer. zoo als voorheen, want weet ge, w hij altijd dacht?" Gedreven door ijdelheid tTok ik ze eens aan «n gedreven door doodsangst trok ik ze weer uit"7n dan riep hij heel hard ..Dan moeten ze ook uitblijven! Ja, dat moet! En ik denk nog aan mijn arm hoofd. Ja, het zit er nog stevig aan, maar eerst hing het aan een zijden draad dit door dc ecliuld van mijn staplaarsjes." Een snoeplustige kaffer jongen. Er was eens een ka ff er jongen, die op den farm van een Engclsdhe familie werkte en het daar heel goed had. Hij was een brutale levendige, kleine rakker, die vol grappen zat; werken kón hij als !de beste, mits hij 't wou maar gewoonlijk had hij er nietis geen lust in en ontsnapte zoo gauw hij er kans toe zag, waarbij hij dan van louter plezier een soort krijgsdans uitvoerde. Inkedama, zoo heette de kleine kaffer, had een lastige eigpnschap. hij snoepte graag, kon zijn vingers gewoon niet thuis houden; vooral de suikerton had groote aantrekkingskracht voor hem. Op zekeren dag word hij er op heeterdaad bij betrapt, maar zelf was hij er zich volko men onbewust van. Hij dacht, dat zijn me vrouw ver weg was, bij de kippen, en bleef dus kalmpjes aan 't snoepen, totdat hij ein delijk volkomen verzadigd van suiker was Toen sloop hij stilletjes weg; hij huppeldeen sprong nu niet zooals anders daarvoor had hij te veel suiker gegeten, die ondeugende jongen! Zijn mevrouw had hem evenwel gadegesla gen door de deur. die in de zitkamer uit kwam. In plaats echter van hem te roepen en hem meteen voor zijn snoepen te straffen, bleef zij hem rustig bespieden en bedacht on derwijl con plan. waardoor zij hem tegelijk zou kunnen straffen en hem zijn ondeugd zou kunnen afloeren. Een half uurtje later liet zij hem roepen en gelastte hem de suiker aiil de provisiekaintu in eenige bruine steenen polten overste stor ten ,Er niet van snoepen, Inkedamal" zei ze waarschuwend. De kafferjongen beweerde bij hoog en bij laag, dat hij dit niet zou doen en scheen er zelfs verontwaardigd over te zijn, dat me vrouw deze waarschuwing nog noodig vond. Vlug en met lust kweet hij zich van zijn taak. Nu zou immers niemand kunnen zien dat hij aan de suiker in de provisiekamer was geweest. Hij lachte vroolijk in zich zelf en toen hij klaar was, veegde hij den vloer ook nog netjes aan. „Zoo, heb je *t al gedaan?" vroeg zijn me vrouw, je bent een brave jongen! Nu zal je tot belooning wat suiker van mij hebben Haal maar eens een schaal!" Inkcdama sprong op van plezier en haalde gauw een schaal. Geen kleintje was het, da» kan ik je verzekeren! Toen werd di'e groote schaal tot aan den rand met donkerbruine suiker gevuld. Inkcdama lachte bij. de gedachte, hoe lek ker hem nu zijn gort zou smaken. Hieraan zou hij wel voor eenfge dagen genoeg hebben! Maar toen hij er mee weg wilde gaan, werd hij teruggeroepen. Zijn mevrouw zed, dat hij wel OiD den vloer mocht gaan zitten, om de traktatie dadelijk op te eten. Nu was dit juist iets. wat hij liever niet wou doen, omdat hij vooreerst -meer dan genoeg had van suiker. Hij antwoordde dus. dat hij zijn suiker graag voor 's avonds wou bewaren. O, neen, daar wou mevrouw niets van hoo ren. neen. hij was zoo'n brave jongen ge weest. hij mocht dit nu allemaal opeten; van avond zou zij hem wel meer geven. „Kom. ga hier maar zittetn en begin vlug anders zal ik nog moeten dteftken, dat je suiker gesnoept hebt, toen ik niet naar je keek De arme Inkcdama liet zich op den grond glijden en begon dapper een paar lepels vol in le slikken. Toefo kreeg hij een idee; hii vroeg, of 3iij Makarsh de suiker mocht ge en, omdat deze zoo goed voor hem was ge weest en hem vleesch had gegeven. „Daar komt niets van in." zei zijn mevrouw op slelligen toon; „je eet dit alleen op; ik zal Makarsh zelf wel wat geven." Dus begon hij opnieuw en trachtte lepel nn lopel door zijn keel te werken. De tranen kwa men hem er bij in <de oogen, zij rolden langs zijn wangen en druppelden eindelijkin de schaaL ,Je eet 't allemaal op, hoor," sprak zijn mevrouw en zette een paar groote oogen op. „er mag niets van overblijven, geen enkel hapje, je gaat niet weg, voordat de schaal leeg is." Toen begon Inkcdama te kermen, want hij voelde wel, dat hij o-p op z'n minst verdacht werd. Hij tradhtte nog een mondvol door te slikken, maar 't ging niet De schaal rolde op den grond en Inkedama vluchtte overhaast weg. Toe<n hij eenige uren later hout binnen bracht voor het vuur, kroop hij langs den donkersten wand van het vertrek; hij was vreeselijk beschaamd en durfde zijn oogon niet op te slaan. Zijn mevrouw wachtte, totdat hij weer bij de deur was. „Nu, Inkedama'. zei zo toen lachend, „breng je schaal maar binnen, dan zal ik je nog wat suiker voor je avondeten geven." Geen antwoord, slechts een gesmoorde kreet van afschuw, en Inkedama rende weg griezelend bij dc gedachte aan nóg mee? suiker. Sedert dien dag was de kleine kaffer totaal van zijn snoeplust genezen: niet alleen, dal hij nu de suiker met rust liet, maar ook al lerlei nadere dingen, die vroeger niet veilig voor hem waren geweest. Chatterbox naverteld door Hermanna. Een Zondar^sje* door Clara. Met een knorrigen trek op haar gewoonlijk zoo zonnig gezichtje, zit Baby in het onge zellige rommelkamertje en verveelt zich on beschrijfelijk! Waarom ze dan wel zoo heel alleen is gelaten? Och, als je maar eens eventjes naar haar ondeugend snuitje kijkt, dan begrijp je dat wel! Baby is stout ge weest, heel erg stout en Moeder hoopt, dat de eenzaamheid haar klein zorudaresje goed ral doen. Dat begrijpt onze Baby ook wel, want ze is voor haar vier jaren al een heel verstandig persoontje, maar ze heeft zich voorgenomen om „lekker boos" te blijven! Wat had ze dan ook eigenlijk voor kwaad godaan? Was het dan wezenlijk zoo erg om je witte jurk vuil te maken, als je nog een hecleboel schoone had? En och. waarom re gende het dan ook zoo vreeselijk vandaag, terwijl ze juist zoo verlangde in den tuin te mogen spelen! iMoeder b^d gezegd, dat ze heel zoet met IDoes en de poppen moest spelen, omdat Moeder eventjes een boodschap ging doen en haar toen heel alleen in de tuinkamer ach tergelaten. Maar kom, dacht Baby, ze gaf immers n-iet om een beetje regen en Does stellig ook niet! Hij had tenminste ongedul dig aan de tuindeur gekrabd en geblaft van plezier, toen zijn ondeugend meesteresje, na op een stoeltje geklommen te zijn, den deur knop omdraaide. Heerlijk hadden ze toen geravot in den natten tuin, waar van die groote plassen wa ren, zoo groot, dat Baby, toen ze probeerde er overheen te springen, er juist middenin terecht kwam, zoodat haar de druppels om de ooren spatten! Ze had wel den geheelen dag in den tuin willen plassen en hield juist een wedloop door dik en dun met den uit gelaten Does, toen Moeder met een vreese lijk boos gezicht in dc open tuindeur ver scheen. „Kom dadelijk hier, stoute meid!" riep Moeder, maar Baby, diep beleedigd, schudde koppig het hoofdje. Toen had Moeder haar bij een mouw van haar jurk gepakt, maar toen zij zag, dat Baby haar voetjes stijf op den grond plantte en niet loopen wilde, had Moeder haar opgenomen cn naar de keu ken gedragen, terwijl Baby als een kleine fu rie met haar vuile, natte laarsjes tegen Moe- der's witte japon schopte. Maar toen was de maat vol! Moeder zei, dat zij haar een Lecl stout meisje vond en vooreerst niot meer zien wilde. Mieke had haar toen gewasschen en dat was heelemaal niets prettig geweest, want ze deed het zoo veel harder dan Moe der en belcedigde haar zoo vrecscli|k dooi tc zeggen, dat zij er uit zag om met oog geen tang aan te durven pakken. Daarna bracht ze haar in dit vervelende kamertje en draai de de deur In 't slot. In het eerst had Baby, die vast besloten was geen berouw te toonen, zich vermaakt door de jaloezieën op en neer te laten lan sen. Toen haar dat verveelde kwam het denkbeeld bij haar op om het lint, waarmee haar weerspannige haren zoo netjes bijeen gehouden werden, er af te trekken, zoodot er een wanhopig slordig kopje overbleef. En ze dacht er juist over, hoe jammer het was, dat er geen spiegel hing, waarin ze haar ragebol bekijken kon, toen een welbekend ge luid, het omdraaien van een sleutel m de buitendeur, haar met schrik deed bedenken, dat Vader thuis kwam en hij niet zooals ge woonlijk zijn klein dochtertje vond, die hem vol verlangen reeds bij de deur opwachtte. Met een heel bedrukt gezichtje luisterde zo nu naar Vader's stevigen stap, die regelrecht naar de huiskamer ging. En voor haar le vendige verheel g rees het teleurgestelde gezicht van dien goeden, lieven Vader, wan neer hij in de huiskamer komend geen klei ne Babv, maar alleen Moeder vond, die al haar stoute streken zou vertellen. Baby zuchtte diep en een groote traan rol de over haar blozend wangetje, maar met liaar mollig handje veegde ze hem driftig weg. Nee, ze zou toch niet gaan hullen, want ze was „weez'lijk boos". De huiskamerdeur werd geopend en weer gesloten cn nu hoor de ze een vluggen stappen de trap opkomen, de sleutel draaide in het slot en Vader trad binnen. .Wat hij zag was een klein meisje in haar onderjurk en met een boos gezichtje, omlijst door eon massa slordige krullen. Baby gluurde in spannang onder haar wimpers door cn zag, hoe Vader een stoel naar zich toetrok en ging zitten. Toen hoorde ze Va der's stem, die zoo bijzonder ernstig klonk: ..Kom een hier, Baby". Baby aarzelde, maar durfde toch niet ongehoorzaam zijn, ze kwam vlug een paar pasjes nader, maar sloeg toch ha ar oogen niet op. „Nee, hier", zei Vader op zijn knie wijzend. Dat was een heel gewone udtnoodiging, waaraan anders met verbazende vlugheid voldaan werd. Maar nu? Met neerhangend hoofdje voldeed ze aarzelend aan Vader's verzoek. Toen nam Vader haar klein ge zichtje ia zijn beide groote handen en hief het naar hem op, zoodat zij wel moest kij ken naar Vader's oogen, die nu niet vroolijk lachten, maar erg bedroefd keken. Babay's oogleden knipten en er kwam een verdacht trekje om haar stijf gesloten mondje. Toen zei Vader met een stem, die niet boos, maar o zoo verdrietig klonk: „Is dat nu m'n lief medsie. dat zoo stout tegen Moeder Is ge weest?" Een stortvloed van tranen, overvloedig als een regenbui op een zomerdag over stroomde nu Babv's gezichtje. Heelemaal ver geten was haar besluit om „weez'lijk boos" te blijven. Met haar blauwe kijkers, badend in tranen, naar Vader opgeheven, snikte ze: „O Vader! Ik heb zoo'n spijt, zoo'n weez'lijk groote spijt!" Een prettige glimlach lichtte toen over Va der's gelaat. „Dat is goed, m'n kindje" zei hij. „Willen we dat dan maar eens saampjes aan Moeder gaan vertellen?" Een diepe snik was Baby's welsprekend antwoord! En dan, met de armpjes om Va der's hals geslagen, de tranen nog schitte rend aan haar wimpers, gaat het kleine zon dares je om vergeving vragen, die haar o zoo gaarne geschonken wordt. Napoleon. Den 5en Januari 1780 reden te Brienne 5 leerlingen der militaire school op de toen maals zeer diepe walgracht schaatsen. Toen bet vijf uur sloeg, riep een hunner: „Vijf uur, ik nioet gaan eten! „Kom blijf nog wat" zeiden zijm makkers. „Neen. neen, ik heb veel te grooten honger", was het antwoord. Hij bond af, ging heen en de anderen reden verder. Plotseling brak het ijs en alle vier verdronken. De vijfde echter, die zijn mak kers verliet om to gaan etc*. was de jonge Bonaparte, later keizer Napoleon I. Winterpret.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7