Qooi3 de fleügd. St. Sylvester's petekind. (Een Oudejaarsavond-sprookje). „Dat zal mijn petekind zijn", sprak op ee>n tar-kouden Oudejaarsavond St. Sylvester tot en zijiner e®gele®, die hij naar de aarde zond, jin hij legde een klein, lief knaapje in zijn ar- nen. „Ga, mij® lieve bode, en breng dein jon- jesn bij ee® vrouw, die geen kindje beeft, en luister haar in, dat zij hem Sylvester moet loemcn." „Dat zal ik doen, vadertje Sylvester", sprak de engel en hij daalde, met het kindje in zijm armen, naar de aarde. De kleine engel was eerst wed wat verlegen met <Le taak, die hem was opgedragen, 't Was pas voor den eersten keer, sinds hij in den hemel was opgenomen, dat hij met de engelen van St. Sylvester de menschen ging bezoeken. En er zouden op de aarde zooveel eenzame moeders zijn, die graag een kindje wilden hebben! Aan wie zou hij nu Sylvester's petekind geven? Zoo den kende was hij gekomen oo de aarde, en 't eor- ate. dat hij daar zag, was een vervallen hutje in een nauw steegje, waar een bleeke, jonge ▼rouw op een stroozak lag. „Haar zal ik het kindje geven", dacht de engel; ze zal er blij mee zijn. F~i haar cogen zullen niet meer zoo droef voor zich uilstaren, als het kleine wezentje in haar airmen ligt Heel slacht sloop nu de engel de hut bin nen, legde den knaap in de armen der droe ve. bleeke vrouw, en fluisterde haar toe: „Noem hem Sylvester! 't Is St. Sylvester, die hem u zendt!" Toen verliet hij het hutje en vloog terug naar dien hemel met de andere engelen, die hij op zijn weg ontmoette. „Waar hebt ge mijn petekind gebracht?" vroeg Sylvester, toen de engel weer voor "hem stond „Tn een hut vadert ie Sylvester, waar een arme wouw eenzaam op een stroozak lag. Ze tal wri heel blij zim met uw geschenk!" Hoop dat mim Tv-t^kind er welkom zal zim", sprak St. Sylvester. Maar 't kleine kindje was er allesbehalve welkom. Wel drukte de moeder het tegen 7i~h aan maar ze zuchtte, want ze dacht aan de toekomst van haar kind. Ze voelde, dat ze spoedig zou moeten heengaan, cn dat er nie mand zou zi'n. die het knaapje zou bescher men en liefhebben. Terwijl die kleine Sylvester in de armen van zijn moeder li«rt wordt plotseling de deur der hut geopend. Een oude vrouw met ruwe trekken komt binnen hwipt zirii over d°n stroozak. en vraagt op het kind wijzend: „Hoe ral hü Vloten Svlve«^er. moeder" zert de bleeke vrouw met zwakke «tv*m. „F<*n der engeleai van St. Sylvester heeft hem gebracht..." „Die engel had den jongen hier niet moe ten brengen", zegt de vrouw op ruwen toon ..Hij had heter gedaan Svïvester's petekind bii riüke lieden neen- te leggen .Te man zal er ook zoo heel blij nipt mee zijn M Weer zucht dp bleeke vrouw, en t is haar laatste zucht. Want als haar man na ©enige uren thuis komt. vindt hii zün vrouw ge storven en Sylvester's petekind op den schoot der ruwe vrouw. ..Wat moote® we m^t hem beginnen, moe der?" vraagt hik als de wouw hem het kiind toont. ..We hebben zelf biima m'eit te eten..." Dp oude wotiw. de moeder van den man. haalt de schouders on 't Was beter geweest aks 't kind met de moeder was heengegaan" reet re ruw, en zie legt den knaap op den stroozak. Zoo werd Sylvester's petekind op de aarde ontvangen. Maar de knaap had met die ongastvrije ontvangst gespot Want ondanks de klappen, die hij •van vader en grootmoeder kreeg, en don horno-r di~o T»ï» ■'•mk was hij op gegroeid tot een sterken knaap Alleen was bet jammer dat hii door de omgeving waarin bij was grootgebracht een echt boefje-in-den- dop was geworden. Hij was ruw en leugon- aehlirt diefa^bSrr p.; on j>ina<*de dieren en me-nsch-euals hij de kans schoon zag. Nauwelijks was hij zes jaren oud, toen hij zim altiid dronken vader hem op een somen winterdag dc straat op zond om te bedelen. „Zes jaren heb ik je voor niets den kost ge geven", zei de dronkaard, „ca nu heen. en bedel zelf En kom ni~t thuis met leege han den!" Daarna zette hii den knaap vrij hard handig in <Jo sneeuw en sloot de deur. Daar stond nu de kleine Svlvester op dien koudon winterdag, hongerig en slecht ge kleed. op straat. De stad leek hem zoo groot, en hij voelde zich zoo angstig. Maar *t duur de niet lamg, of hii ontmoette bedeljongens even jong en ongelukkig als hii zelf was. Di* werden zajn vriendjes, en van ben leerde hij al heel gauw het bedelen en het stelen. Bedelend langs den weg. en stelend als hij er kans toe zag. was hii tien jaren oud ge worden Hij leidde het leven van een kleinen vagebond altiid zwervend langs drukke stra ten of pleinen. Zoo had hii oo Oudejaarsavond, juist op zirn tiendeni verjaardag, al slenterend laings de winkels een koek gestolen, 't Was een prach tige kocSc, eem echte Oudejaarsavond-koekt Dit zag een der engelen van St. Svlvester. die juist op de aarde was neergedaald. En 't was tot hèm, dat de co^de heilige gezegd had: „Ga heen. mijn lieve bode, en bezoek mijn petekind. Zie. of hij het waard is om in den hemel te worden opgenomen!" Blij St. Sylvester's petekind te zien, en hem misschien mee fre kunnen neme® naar den hemel, was de engel neergedaald. En nu... nu zag hij op eens een jongen die een koek stal, een man die den jongen achtervolgde. en die riep: ..Houdt den dief! Houdt den dief! Hdj heeft mijn moolsten koek gestolen!" De engel schrikte, toen hij in den vluchten den koek-dief Sylvester's petekind herkende. „Verbeeld je eens", dacht hij, „dat hij werd gegrepen en in de gevangenis gezet! Neen, dat kaai, dat mag niet gebeuren. Hij is nog zoo jong!" Zoo denkende hep hij op den be stolene toe, en fluisterde heel. heel zacht den map in t oor: „Ach, laat hem loopenl Bij is too arm en zoo hongerig, en hij is is nog zoo langl" Die woorden misten hun doel niet, want de ma<n ging naar huis en riep niet meer: «Houdt den dief!" Onderwijl was de engel Sylvester gevolgd naar een plein, waarop een kerk stond. Vóór die kerk liep eea klein, bleek meisje met blond haar en grootse blauwe oogen, waarmee ze droevig naar de sterren keek. Ze droeg een versleten jurkje, e® haar voetjes staken in gebarsten klompjes. En toe® nu het kleine meisje Sylvester zag, die met gulzige happen van den koek at, sprak ze: „Hè, wat heb jij daar een lekkeren koek!" Aandachtig luisterde nu de ongel naar Syl vester's antwoord. En hij schrikte toen hij d«-n ruwen, omaangenamen toon hoorde, waarop de knaap tot het meisje zeide: „Ja, die koek is erg lekker, maar jij krij<gt er niets van!" ,.'t Moeten toch wel goede menschen zijn, die je zulk een grooten koek gaven", begon weer het meisje. Lachend keek Sylvester 't kind aan. „Goede menschen", grinnikt hij, „er zijn geen goede menschen. Ze jagen me van hun deur, als ik bedel. En vader slaat me, en grootmoeder scheldt, als ik niet genoeg centen thuis breng. Neen, ze hebben mij dien koek niet gegeven, 'k Heb hem weggen-omen! En de man, die 't zag. liep me na. maar krijgen ko® hij mij niet..." t Kleine, bleeke meisje keek hem met haar groote blauwe oogen verschrikt aan. ..O, maar dan heb je den koek gestolen!" riep ze ..Ach, wat zal de lieve God dit akelig vinden 1" „Wie is de lieve God?" vroeg Svlvester. „Weet >e dat niet eens"? vroeg het meis je. en ze keek nog meer verschrikt. ,."*"eet je niet. dat de lieve God in den hemel woont, en toch alles ziet wat op de aarde gebeurt? En weet je ook niet. dat er in den hemel en gelen zijn? En dat ook wij eens in den hemel kunnen komen, als wc op aarde braaf geleefd hebben Svlvester kiikt nu even verbaasd als straks bet kleine meisje. ..Nee®, dat wist ik niet", zegt hij. „En krij gen we als wij in den hemel zij®, nooit slaag en altiid genoeg te eten?" „Moeder zegt", begint weer hot meisje, „da! bet alles mooi en goed in den hemel is. En dat we hef daar veel beter hebben, dan hier op aarde ..Nou, dan zou ik ook wel naar den hemel will°n" ze'-1 Svlvester. ..En ik zou Loei graag een kleine en art wil len worden", zegt weer het meisie. Fn als jii g^on koek meer steelt, dan wordt je mis schien ook wel een engel..." Even dacht Sv]venster pn Maar op eeps be gon hh hard 1** lachen. „*k Zou een mooie en gel riin". r-rocstte bil „Je moet miin vader maar eens hnoren. Hii noemt me een Oude iaarsavned-oneHuk! En grootmoeder scheldt nog allüd op St Svlvester. Ze zegt. dat die oude vent verbandleer had gedaan met me in een riikelm's huis near te leggen 0" riep h<*t kleine meisie. „hen ni ep S+ Svlvreter upbore®! Ach wat z-.J die goede hrilme bedroefd 'zim nu ie on je naamdag gesfolon hebt En do cn^rt die je in dieri na-riit on narde heeft gebracht, zal om je schreien\rh ctcel toch niet meer, Svlvester. *t .is 7on slfpVd" Toen hri kleine meisio zoo tot hem sprak begon Svlvester nog harden* te lachen. TTii drooid/» "Vb r-Ti do r>jr» ti «mrak STOt- te-nd: ..Jü be«t eon zemrikoois. die me wat wijs maakt *k Geloof toch «lort? van waf je mii verteld he**!'" Toep begon hij een straatdeuntje te fluiten, hapte daarna vap dpn Vrv4r on rn—fr Met haar groote. treurige oogen keek het hMive mrisie hem na. sehuddo treurig haar blond kopje en mompelde: „Hij gelooft mij piot. en wat ik hom vertelde is toch werke- liik waar!" Toen bües ze in haar verkleum de handjes en ging verder. Maar ze was ho-gerig en koud en zoo moe. „Misschien is b m de kerk warmer", derkt ze Maar als z voor de kerkdeur staat, vindt ze die ge- ten. Nu gnat ze op den drempel zitten, *nt met haar hoof* ie tegen de gesloten eur, vouwt haar verkleumde hardies en bid met gesloten oojpes: „Ach, onze lieve Heer, maak toch. dat ik gauw in den hemel kom. Tc Ben zoo koud en zoo moe, en *k heb zoo'n honger. En Tc zou zoo graag een kleine engel wordenNu wordt haar stemmetje steeds zachter, 't is biina fluisteren. Maar nog allüd bidt ze. Nu weer tot St. Svlvester. „Lieve St. Svlvester," fluistert ze, „als je van nacht je lieve engelen op de aarde laat komen, stuur er dan ook een naar Sylvester, \vapt mii ge looft hijnietenNog fluistert ze iets. zucht even, en.... 't kleine meisje is bid dend ingeslapen voor altijd, on dien sner- pend-kouden Oudejaarsavond. En de engel, die gekomen was om Sylvester mee raar den hemel terug te nemen, nam in zijn plaats het kleine bedelmeisje mee. „Zij is het waard om in den hemel te komen, maar Sylvester's pete kind durf ik niet te brengen voor God's troon", mompelt hij. het kleine meisje in zijn armen wegvoerend van de aarde. Schreiend kwam hij in den hemel aan. en Sylvester, die hem zag weeneu, vroeg: „Waarom zoo be droefd, mij® lieve bode? Waarom zoo treurig, nu gij mijn petekind in de® hemel biengt?" Schreiend toonde nu de engel het kleine meisje. „Dit is uw petekird niet, vaderlie, Sylvester", sprak hij met bedroefde stem. „Uw petekind is niet geschikt om in den hemel te worden opgenomen. In zijn plaats breng ik dit kleine meisje mee, dat moe is van 'l zwer ven op de aarde. Ze is goed en vroom en braaf, en zij wilde uw petekind, die hrtaas ruw is en slecht, op den goeden weg terug brengen, maar 't is haar niet gelukt, hoewel ze hera vertelde van God's schoonen hemel En ik schrei, vadertje Sylvester, omdat ik niet weet, wat er moet worden van uw pete kind, als hij zóó slecht blijft.-." St. Sylvester stond versteld, toen de engel dit vertelde. Hij fronste zijn zware wenkbrau wen, streek met de hand over zij® witten baard, en sprak: „Als ik zelf eens tol hem ging. Als ik hem eens in zijn droom verscheen en met hem sprak...." „Ja, doe dat, vadertje Sylvester", riep de engel, „en als ge gaat, neem dan de® kleinen engel, 't meisje, dat ik van de aarde mee bracht, mee. Zij zou misschien Sylvester's be schermengel kunnen worden Nog dienzelfden nacht daalde St. Sylvester met den nieuwen kleinen engel in de hut van Sylvester neer. Hij kwam heel dicht bij den stroozak, waarop de slapende knaap lag uitgestrekt, en 9prak: „Mijn lief petekind, waarom ben je toch niet zoo goed en vroom en braaf, als je zijn moet? Waarom heb je de menschen niet hef, en waarom ben je zoo ruw en zoo wreed?" Eerst schrikte Sylvester, toen hij die vreem de stem hoorde. Maar al heel gauw had hij zich hersteld en vroeg hij brutaal: „Wat is vroom, en wat is goed? En wat is braaf, en wat is de menschen liefhebben? Alleen ruw j en wreed zijn heeft men mij geleerd, niets I anders...." St. Svlvester werd heel bedroefd, toen hij die woorden hoorde. Hij begreep nu. dat zijn petekind het niet helpen kon, dat hij zoo ruw en zoo slecht was. Hij begreep, dat men den knaap het verschil tusschcn goed en kwaad niet geleerd had en dat geen lieve moeder hem leerde wat liefhebben is. „Mijn petekind", begon hij weer, en wees op den engel, „ziet ge dezen engel? Gisteren was hij nog een klein, arm kind, dat moe en hongerig op het kerkplein stond, 't Was het kleine meisje, dat tot jc zeide: „Ach, steel toch niet meer, Syl vester, 't is zoo slecht „Is zij het kleine bedelmeisje?" vroeg Syl vester. St. Svlvester knikte. ,.Ja, e® zij zal je be schermengel worden. Wil je luislerfn naar het goede, dat zij je lecren zal? Wil je eens worden zooals zij?" „Mag ik dan ook in den hemel komen?" vroeg Svlvester. „Als je geleerd hebt goed te doen en de menschen lief te hebben, dan brengt je be schermengel je naar den hemel. Sylvester. Doe daarom je best en tracht braaf en goed te worden, opdat je op jc naamsdag niet een zuiver geweien kunt terugzien op je daden, die je in 't afgeloopen jaar hebt verricht. Je beschermengel zal dan komen en zien, of je den hemel hebt verdiend. Doe je best, mijn petekind, doe je best." Toen nam St. Sylvester den engel weer bij de hand en vloog met hera naar den hemel terug. Lachend om den vreemden droom, werd Sylvester op Nieuwjaarsmorgen wakker. Hij stond van zijn stroozak op, liep de hut uit, en wilde een brood stelen. Hij had honger. Maar het stelen ping dien ochtend hee! moei lijk. Hongerig slenterde hij nu langs den weg, tot hij bij het plein kwam, waar hij den vori ge® avond het kleine meisje had ontmoet. Toen liep hij naar de kerk. zette zich neer op den drempel, juist zooals het kleine meisje had gedaan, en sloot de oogen, want de hon ger had hem flauw en duizelig gemaakt. Daar strompelde een oude vrouw op hem toe. „Ga niet zitten op dien drempel!" riep ze verschrikt. „Je zoudt doodvriezen. zoonis kleine Mientje. Ze vonden haar van nacht dood op dezen drempel. Kom, ga er af!" Svlvester sprong verschrikt op. „Had dat meisje blauwe oogen en blond haar?" vroeg hij. „En was ze klein en bleek en mager? En droeg ze een blauw schortje?" „Ja. ja. dat was ze!" riep de vrouw- „Dat was Mientje, 't dochtertje van bline Teunlje, een goed, vroom kind. Ze zal het in den hemel beter hebben dan hier Svlvester zei niets meer. Hij moest nu nog meer aan dien zonderlingen droom denken. „Als het eens geen droom, maar werkelijk heid was? Als die man, die van nacht tot hem gesproken had, eens werkelijk St. Svl vester geweest was? Als het kleine meisje, dat nu een engel moest zijn, omdat ze op aarde braaf geleefd had, eens werkelijk zijn beschermengel werd, die ook hem later naar den hemel moest brengen? Als.... als... hij rich eens beterdeeen goede jongen werd Maar een jongen, als Sylvester, die altijd meer kwade dan goede voorbeelden had ge had, die was opgevoed door een slechten vader en een ruwe, domme grootmoeder, betert zk*h niet zoo spoedig. Op oogenblik- I ken, dat hij dacht aan zijn zonderlingen I droom, liet hij vaak het stelen, kwelde peen dieren en plaagde geen ongelukkigen. Maar 't volgende oo gen-blik baalde hij zijn schade weer dubbel in. Dan kwam de lust om kwaad te doe® weer met kracht boven. Dan dacht hij niet aan St. Svlvester, noch aan ziin be schermengel. Zoo was 't ook gebeurd, dat hij kort voor Oudejaarsavond, uit puren plaag- lust, het reeds half-voltooi de werk bedierf van een arme, vlijtige kantwerkster, die in 't steegje, waar ook Sylvester's hut stond, woonde. 1 Triene, zoo heette de oude kantwerkster, was de eenige geweest in heel het buurtje, die zich het lot van Svlvester aantrok. Zij had hem. toen bij nog klein was, en van den hon ger schreide, zoo vaak een boterham toege stopt. Er toe® nu de jongen grooter w»rd, en 7e met angst zag, dat het eens verkeerd met hem zou afloopen, toen had ze hem, met de boterham, ook vaak een vermaning gegeven. Nu, de boterham was Svlvester altijd wel kom. maar de vermaningen verveelden hem op den duur. En toen hij nu op dien nood- lolligen dag weer voorbij Triene's hut kwam, zat de oude vrouw aan het venster voor haar kantkussen en liet met haar bevende vinger* de klossen zóó vlug door elkaar slingeren, dat Sylvester onwillekeurig bleef staan en er naar keek. 't Oudje had hem vriendelijk toegeknikt en gezegd: „Kom binnen. Sylvester, ik heb nog een boterham voor je." En Svlvester was toen haar hut binnenge gaan en ston<d nu in 't kamertie Daast het kantkussen. Nu legde Triene de klossen neer en stond op om in *t keukentje de boterham te gaan holen. Maar 't ongeluk wilde, dat ze, vóór ze heenging. Svlvester weer een geduch te vermaning gaf. Dit beviel den knaap beele- maal niet. en nauwelijk was het vrouv.iie in haar keuken, of Svlvester nam de klossen, rukte e® trok de draden in en door elkander, e® liaspelde daarna de klossen zoo schots en scheef door elkaar, dat er geen ontwarren meer mogelijk was. „Zie het nu maar weer te ontwarren, oude zemelkous", mompelde hij, en liep, voordat het oudje binnen was ge komen, de hut uit. Heel in de verte hoorde hij de kantwerk ster jammeren. Het fijne werk, waarop ze 1 weken getobt had, was geheel bedorven! De buren uit het steegje hadden sinds dien |dag nog meer hekel aan Sylvester dan voor heen. zoodat de knaap zich eenige dagen niet I overdag buiten de deur van zijn hut durfde te vertoonem Zoo kwam Oudejaarsavond, en toen Svl vester dien nacht rillende van koude op zijn stroozak lag, stond op eens zijn bescherm engel voor hem. „Sylvester", begon hij, „kunt ge met een gemst geweten op het afgeloo pen jaar terugzien?" «Ja", lokte Sylvester. ..En nu mag zeker mee naar den hemel, nietwaar? Ge zijt immers gekomen om mij te halen?" „Ja, Sylvester", sprak de engel met treurige stem, „wel ben ik gekomen om je te halen. Maar meenemen kan ik je niet...." „Waarom niet?" vroeg Sylvester. „Hoe kan ik een wrecden, leugenachtigen knaap voor God's troon brengen?" vroeg de engel. „Neen, Svlvester, wordt eerst een beter mensch, en maak goed, wat je misdreef in het afgeloopen jaar....." En zonder iets meer te zeggen, vloog de engel naar den hemel terug. „Waar is mijn petekind?" vroeg St. Sylves ter, toen de engel was gekomen. De engel sloeg de ooge.i neer en weende En St. Sylvester, die begreep, dat zijn pete kind nog niet van zijn. ondeugden genezen was, zuchtte. Een moeilijke tijd had Sylvester doorge maakt. 't Leven was dit jaar zoo zwaar voor hem geweest. Zijn grootmoeder was gestor ven. zijn vader zat in de gevangenis, en hém had men niet alleen uit de hut, maar zelfs uit 't steegje verjaagd. Men had nog altijd een af keer van den knaap, die, uit puren moedwil het werk van de oude kantwerkster beder ve a had. Nu zwierf Svlvester reeds sinds we ken dakloos rond; niemand wilde hem, deD zoon van een dief, in huis hebban. 't Was op Oudejaarsavond, dat de knaap afgetobd en *half ziek van den honger, een srirtTttplaats in een der mergelgroeven gevon den had. „Hier zal mijn beschermengel wel ni t komen," dacht hij Maar zie. toen hij daar zoo moe en zoo treurig lag, stond de engel op eens voor hem. „Sylvester", begon hij, „jc peetvader heeft mij weer naar de aarde ge zonden „*k Ben nog wel lang niet zoo braaf als ik zijn moest," sprak de "knaap, „maar "k ben ziek en zoo moe van het rondzwerven, zon de- ouders, zonder vrienden en zonder dak Overal word ik verjaagd als een wild dier. „Kunt ge met een gerust geweten op hel afgeloopen iaar neerzien?" vroeg de enpel. Neen", sprak Silvester eerlijk, ,/k Was wel niet wreed, en Tc plaagde geen menschen cn gpen dieren, en wel gaf ik het brood, ter wijl ik zelf honger had aan den blinden be delaar, maar k had dit brood gestolen. En de klossen van Triene, de oude kantwerkster heb ik ook nog niet ontward. Maar toch zou 'k zoo graag de aarde willen verlaten. *k Ben *oo moe, zoo heel erg moe „Arme Sylvester", sprak weer d<e engel en hij keek den knaap bemoedigend aan, ,.j' bent wel een beter niensch geworden, want je jokt niet meer, en je hebt je brood wegge geven. Maar toch mag ik je nog niet meene men. Kijk, Sylvester, je gaf het brood, terwijl ie zelf honger had, aan den blinden bedelaar Dat zou werkelijk een goede daad genoemd kunnen worden, als je het brood met werken verdiend, en niet gestolen had." Svlvcsrter boog het hoofd. „Ja, t Is waar." sprak hij. „En k zal mijn best doen om goed te worden." „Dat zult ge worde®, Sylvester," sprak de engel, e® thij vloog naar den hemel terug. „Uw petekind is op den goeden weg, va dertje Sylvester**, vertelde de engel dien nacht aan St. Sylvester. St. Sylvester knikte tevreden. Hij was nu gerust. De engel weende niet meer. Na dezen laatsten Oudejaarsavond, was dr lust tot werken bij de® vroeger zoo luien Syl vester ontwaakt. Hij ging naar het dorp, waar hij geboren was. ter*ug, en vroeg om werk Maar men jouwde hem uit, en riep* „We dulden geen zoon van een dief onder oas!" En toen hij er van sprak, dat hij alles wat hij vroeger micdreven had. weer wild goedmaken, en dat hij zou beginnen met de klossen van de kantwerkster te ontwarren toen lachte men ham uit. en riep weer: ,.De klossen behoeven niet ontward te worden, nu pr geen booze knaan is. die ze dooreen has- pell En toen ze dit gezegd hadden, joegen •/.e de honden op *hem af en vedboden hem in het dorp lenig te komen. Moedeloos liep -nu Svlvester naar de groote stad tenig Daar bleef hij. Soms verdiende hi: wat met pakjes dragen. Dan weer hielp bi' de koeien voortdrijven, en op de mirktdager hield hij de paarden vast voor de boeren, dii in de herberg zaten Maar meest leed hii hon ger, want stelen wilde hij niet meer. En hi" was zóó bl°ck en zóó mager, dat oe straat kinderen hem uitlachten en lhem met vuil steenen wierpen. En dit alles verdroeg Syl vester. „7e hebben er het recht *op", mompel de hij. .Uk plaagde vroeger zoo vasK nrmc weerlooze lieden Nu plagen zij mij, dat ic mijn straf, en ik heb die straf verdiend tWas kort voor Oudejaarsavond, toen Syl vester weer mocgcplaagd en hongerig et droef door de straten zwierf, dat men riept „Er is brandl Er is brand in een van de k» zernehuizen op de groote gracht!" Mug liep Sylvester met de menschcnmass* mee. hij wilde ook naar den brand kijken. Wellicht viel er déér iets voor hem to doen. Heel de bovenverdieping van het 'hooge ge- bo*uw brandde reeds, toen Sylvester er aan kwam. Maar de brandweer was nog met ge komen. „Zijn alle menschen gered?" vroeg Sylves ter aan een vrouw, die naast hem stond. „Nee®", sprak de vrouw bijna schreiend, „de twee jongens van Manus, den voddenra per, zijn nog boven; ze z;jn in d.» achterkamer op de vierde verdieping, en de trap brandt al; ze kunnen niet gered worden, vóórdat de brandweer is gekomen Sylvester schrikt. „De jongens van Manus," denkt hij. „de twee boefjes, waarvan hij al tijd t meeste te lijden had. sinds hij gekomen was in de groote stad! De jongens, die hem uitscholden cn met vuil en steenen wierpen 1 Zijn die nog boven!" Maar Sylvester bedenkt zich niet lang. Met vaart duwt hij de menigte op zijde, holt ^het huis binnen cn klimt de brandende trap op. Op de derde verdieping komt een dichte rook wolk hem tegemoet, maar moedig klimt hij duor rook en vuur naar dc vierde verdieping, waar hij de jongens hoort schreeuwen om hulp. Want ook daar brandt de zolder reeds, en de vlammen lekken met vurige tongen het oude behang. Spinnen, m'uizen cn ander ge dierte zoek reeds een uitweg. Maar Sylvester staat daar. en weet niet wat hij met de beide iongens moet aanvangen, want nu brandt de trap reeds. Daar hoort hij opeens *het geratel van wagens, 't is de brandweer, die eindelijk gekomen is. Maar hier op de achterkamer kunnen ze niet gered worden Hij moet de voorkamer zien te bereiken, dan eerst zijn ze gered. Vlug trekt hij nu de jongens met zich mee de kamer uit, voorhij de brandende trap, en heeft weldra zonder moeite de voor kamer bereikt Maar ook dóér brandt reeds 't plafond, en de glasruiten zijn gesprongen Die ruiten brengen Svlvester tot bezinning; hij slaat ze sluk en roeot naar benedien: „vangt de jongens van Manus op!" Eenige oogenblikken later zijn de jongens behouden heneden. maar Sylvester ligt roer loos in de brandende kamer op de® vloer... Op Oudejaarsavond ligt een met brandwon den overdekte knaap in ce® der helderwitte bedde® van het groote ziekenhuis, 't Is Syl vester. Juist fruigt een pleegzuster zich over hem hce®, en vraagt: „Heb je nog erge pijn, mijn arme. dappere jongen?" „Neen. zustier, niet zoo Hiéél erg", fluistert de knaap. „Maar zijn de jongens va® Manus niet gewond? 't Zou zoo jammer zijn, als ze zich bezeerd hadden „Neen, die kwamen ongedeerd beneden, beste vent", zegt de zuster. „Maar kom, ga nu wat slapen!" „Tk Kan niet slapen, zuster," zegt weer Syl vester. „Mijn beschermengel moet vanavond komen. Maar ik heb dc klossen van oude Triene nog niet ontward. N® zal hij mij nog wel niöl meenemen, wel. zuster?" De zuster kijkt hem medelijdend aan; zo zegt niets, want ze ziet maar al te goed, dat Sylvester niet lang meer op de aarde zal blij ven. „Als mijn beschermengel komt, zeg hem dan dat Ik niet gestolen heb. en dat ik de klossen ook wel zal ontwarren," zegt hij weer tot de zuster. Dan 6luit hij met moeite zijn pijnlijke oogleden en slaapt in „Vadertje, van avond breng ik uw petekind mee", sprak vroolijk de kleine engel tot St.- Sylvester, toen hij gereed stond om met de andere engelen op de aarde neer te dalen. Vriendelük knikte St -Sylvester hem toe. ,röoe dat lieve bode!" zegt hij. N*u daalt de kleine engel vroolijk naar de narde. Hij dringt in het groote ziekenhuis en zet zich neer naast Sylvester's bed. Bij dit bed staat ook de pleegzuster, en zij weent. Maar de kleine engel weent niet. hij streelt met zijn koele, witte vleugels langs Sylvester's gloeiend hoofd cn zegt tot hem: „Nu kom ik je halen, Sylvester! Nu mag je mee naar den hemelI Kom. je peetvader wacht je!" „Maar 'k hri) de klossen nog niet ontward," stamelde de knaap, „de klossen van .Toch neem ik je mee" sDrak de engel,en hij nam Silvester's ziel en vloog er mee naar den hemel. En St Svlvester kwam hen tegemoet, en snrak: .Welkom, miin petekind!" En toen leidde hij zelf den knaap voor God s troon. Tante Joh. Vriend Mops laai zijn por'rat sch Ideren. jpWilt u vooral voor een goed-gelijkende, vriendelijke uitdrukking zorg dragen? vraagt h\j aan den schilder. Een klein geldstukje in een glas slaan. Men neemt een servet, draalt dat In een rol van 30 centimeter lengte stevig ineen, zet het recht overeind in een wijnglas, zoo dat ruim da helft boven het glas uitsteekt en legt boven op de rol een geldstukje. Nu houdt men met de linkerhand het glas vast en slaat met de rechterhand ster g met een stok tegen bet servet. Dit zal eindelijk uit het glas springen en het geld in gise vallen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7