Ooop de Ueügd. Moustache 9 De viervoetige soldaat. Moustache was een NormandiCr van ge boorte. Hij zag 1 levenslicht in 1799 in een klein stadje. Hij hechtte zich nimmer aan eenigen meester en diende alleen zijn land. Reeds op jeugdigen leeftijd trad hij in den krijgsdienst. Hij was amper zes maanden oud, toen hij de plaat poetste en zich bij een com pagnie grenadiers 'aansloot, die op marsch haar Italië waren. De opgeruimdheid en hel goede humeur dezer flinke soldaten schenen onzen vriend Moustache voornamelijk aan te trekken. Met zijn 'gekrulden staart en zijn spit se opren deed hij zich zoo ferm mogelijk voor en toonde, dat hij gaarne In de gelederen zou worden opgenomen. Zijn stilzwijgend verzoek werd toegestaan, ofschoon niet zonder aarze len. Hij was namelijk vuil en leelijk, maar hij scheen levendig van aard en zag er schran der uit en dit pleitte voor hem. „Er is geen andere hond ln ons regiment," zei de jongste trommelslager, die zijn zaak verdedigde en zoo kwam alles in orde. Mous tache werd behoorlijk in dienst van de Fran- sche Republiek genomen, en voegde zich wel dra bij het hoofdkorps van het leger. De jonge hond was schrander en had al spoedig wat geleerd. Hij kon apporteeren, stond op zijn achterste poolen, kunstjes, welke tot de opvoeding van een hond behooren. Zijn nieuwe kameraden leerden hem een geweer vasthouden, op schildwacht staan en mar- cheeren. Hij kreeg even goed zijn rantsoen als de anderen, en niemand misgunde hem zijn aandeel. Zij* instinct scheen hem de noodza kelijkheid te doen beseffen om in de gunst te staan van den koksmaat en dit gelukte Mous tache uitstekend. Met het leger trok hij Italië binnen en be wees bij -dien tocht, dat hij even goed tegen vermoeienis als plezier kon en even vlug op marsch was als hij naar beentjes sprong. Kort daarna rukte men legen den vijand op. Mous tache, die nu reeds aan het geweervuur en het geraas der trommels gewend was, bewees ■weldra, dat hij een natuurlijken aanleg voor oorlogvoeren had, ofschoon 't een poos duur de voor de gelegenheid zich voordeed om zijn moed te toonen tegenover een vijand van zijn eigen soort. - De eerste dienst, dien hij het Fransche leger bewees, verdiende aller dankbaarheid. Het regiment, dat hij gevolgd was, lag op zekeren nacht in diepe rust, terwijl een Oostenrijksch legerkorps het trachtte te verschalken, een plan, dat vermoedelijk gelukt zou zijn. Indien het niet door de waakzaamheid cn schrander heid van den viervoetigen soldaat verijdeld werd. Moustache liep juist met zijn neus in de lucht het kamp rond en meende stappen te hooren. Achterdochtig snuffelde hij overal rond. Toen besloot hij alarm te maken en vloog luid blaffend naar zijn grenadiers terug. Nu werd de aandacht der schildwachten op de onverwachte nadering van den vijand geves tigd. Het gehecle kamp was in rep en roer: in een oogenblik sprong iedereen op en greep naar de wapenen. Toen nu de Oostenrijkers zagen, dat hun aanval mislukt was, maakten zij spoedig rechtsomkeert. Toen het dag werd en men van den schrik bekomen was, waren allen van oordeel, dat Moustache zijn vaderland een groolen dienst bewezen had. Wat zou ziin belooning zijn? De Grieken zouden een standbeeld voor hem heb ben opgericht; de Romeinen hadden hem in triomf rondgedragen, even als de ganzen van het KapilooL De Franschen toonden echter meer verstand. Zij vonden, dat zij op de beste manier aan zijn eerzucht konden voldoen, door hem een eervollen rang te geven. Daarom schreef de kolonel hem op in de rol van het regiment. Er werd bevolen, dat hij eiken dag hetzelfde rantsoen als ieder grenadier zou ontvangen en Moustache werd de gelukkigste dllcr honden. Om zijn hals kreeg hij een band met den naam van zijn regiment er op en den harbier werd gelast wekelijks zijn haar te kammen en in orde te brengen. Na deze ge beurtenis begon zich een ernstig gebrek in zijn karakter te vertoonen: hij werd trotsch en verwaardigde zich zelden naar andere honden die hij ontmoette, om te kijken. Hij was bij een uitstekend regiment aange nomen. Spoedig daarop had er een gevecht plaats, waarin hij zich als een flink soldaat gedroeg en aan het hoofd van zijn compagnie den. vijand aanvieL Daar ontving hij zijn eer ste wond, een bajonetsteek in den schouder. Het dient vermeld te worden, dat Moustache zijn leven lang nooit anders dan in 't front gekwetst werd. Deze wond verdroeg hij zon der eenige klacht Zij werd door den regi mentsdokter verbonden en heelde spoedig, na dat Moustache eenige dagen in het hospitaal had doorgebracht. Nog was hij niet geheel genezen, toen hij den veldslag bij Marengo bijwoonde, want, al was onze held nog een beetje lam, bij zoo'n gelegenheid bleef hij niet weg. Hij kendo de kleuren van zijn regiment en volgde dit overal, en evenals de pijper in het leger van Frederik den Grooten, die zoo lang blies als het gevecht duurde, hield Moustache geen oogenblik op tegen den vijand te blaffen. Alleen 't gezicht van de glanzende rijen bajonetten hield hem er van terug om de Oostenrijksche gelederen aan te vallen; doch zijn gelukkig gesternte verschafte hem een welkome gelegenheid om zich te onderscheiden. Een Oostenrijker had een hond, die zich tot dicht bij de Fransche gelederen waagde. Dezen te ontdekken, er heen te vliegen en hem bij de keel tc grijpen, dit was voor Maustache 't werk van een oogenblik. Daarop had er een lang en wanhopend ge- Vecht plaats. De andere hond, zwaar en sterk gis een echte Germaan, vocht vastberaden. Moustache besefte, dat Frankrijk's eer van hem afhing en liet niets onbeproefd. Aan het gevecht werd een einde gemaakt door een ko- 'gel, die den vijand doodde, na Moustache's oor Afgeschoten en hem eenige kwetsuren veroor zaakt Te hebben, die meer pijnlijk dan ernstig waren. Onze held was wezenloos, doch niet ilood. Toen hij zag, dat het Fransche leger de ^verwinning behaalde en op zijn 'lauweren Fustte, achtte hij zich gerechtigd om zich naar ïe achterhoede te begeven, en hinkte hij naar t kamp terug met een trotschem blik, die Icheen te zeggen; „Wanneer het nageslacht van Moustache spreekt, zal er bij vermeld worden, hoe moe dig hij in dén veldslag van Marengo vocht." Onze held hechtte zich nooit aan een bepaal den meester, maar altijd aan een geheel re giment. Na eenigen tijd bij de grenadiers te hebben gediend, kreeg hij ruzie met hen, om dat zij, toen zij in een vreemde stad in garni zoen lagen, hem wilden vastleggen. Daar hij zulk een beleediging niet kon verduren, de serteerde Moustache en voegde zich bij een escadron kurassiers. Hij toonde altijd bijzon dere genegenheid voor soldaten, doch veracht te burgers en vrouwen, verwaardigde zich zel den om kinderen te beschermen en was heel teruggetrokken jegens vreemden, als hij zich niet sterk genoeg waande om heil aan te val len. Hij bezat een verwonderlijk instinct, zoo als men uit het volgende voorval kan afleiden. Eenigen tijü voor den veldslag van Auster- lilz sloop een Oostenrijksch spion het Fran sche leger binnen; hij sprak zóó goed Fransch, dat niemand argwaan jegens hein koesterde behalve Moustache. Het trouwe dier belette hem naar het Oostenrijksche leger terug te keeren door hevig blaffend tegen hem op te springen. Eerst vermaakte dit de toeschou wers, doch weldra rees er argwaan. Mousta che's scherpzinnigheid was overbekend. Hij maakte zulk lawaai niet voor niemendal. De vreemdeling werd in hechtenis genomen, on derzocht en als een spion herkend. Vanaf dien dag werd Moustache een dubbel rantsoen toe bedeeld. Daarop kwam de veldslag bij Austerlitz. waar Moustache het vaandel der kurassiers volgde, die hem nu hadden aangenomen. Plot seling zag hij den vaandeldrager van het re giment door den vijand omsingeld. De hond snelde hem te hulp, blafte, beet, deed alles wat hij kon om zijn kameraad aan te moedigen en den Oostenrijkers schrik aan te jagen. Zijn pogingen waren echter vruchteloos. De vaan deldrager stortte met wonden overdekt ter aarde, het vaandel om zijn bloedend lichaam gewikkeld, en uitroepend, dat hij gelukkig stierf, daar de zegekreten hem in 't oor klon ken. Drie zijner aanvallers waren eveneens gevallen, maar vijf of zes bleven er nog over. die nu hel vaandel trachtten te bemachtigen Moustache wierp zich op het levenloozo lidhaam en zou het volgende oogenblik door stoken zijn geweest, zoo niet de vijand uiteen gedreven was. De hond verloor een poot, doch bekommerde er zich niet om. Zoodra hij zich vrij voelde, greep hij met zijn bek het Fran sche vaandel en probeerde het weg te dragen. Doch de stervende soldaat hield het zoo ste vig vast, dat de hond het niet los kon krijgen, al spande hij ook zijn uiterste krachten in. Ten slotte scheurde hij dc flarden van het vaandel van den slok af en kwam uitgeput en lam, doch met zijn zegenrijken last beladen, naar 't kamp terug. Nog eenmaal verdiende hij de algemeeiffe bewondering zijner kameraden. Zijn moedige daad werd van alle zijden erkend. De hals band, dien hij droeg, werd vervangen door een koperen medaille -aan een rood lint met het opschrift: „Hij verloor een poot ln den veld slag blij Austerlitz en redde het vaandel van zijn regiment." Aan de andere zijde der medaille was ge graveerd: „Moustache, een Fransche hond, die overal als een held behoort geacht en behandeld te worden." 'tWas noodzakelijk het arme dier zijn ge kwetsten poot af te zetten. Moustache verduur de de operatie veel beter dan menig mensch gedaan zou hebben en hinkte daarna trotscher dan ooit te voren. Men herkende hem gemak kelijk aan zijn gang en niet minder aan zijn band en medaille en er werd bevolen, dat hij door elk regiment, waar hij zich möcht aan dienen, zou onderhouden worden. Doch hij bleef nog een poos bij denzelfden troep, tot op zekeren dag een kurassier, die hem waar schijnlijk niet herkende, hem een slag met zijn sabel gaf. In zulke slagen stelde Moustache geen eer. Hij voelde zich beleedigd, deserteer de weer en voegde zich bij de dragonders, die hij in Spanje volgde. Ook daar heeft hij belangrijke diensten be wezen. Eiken dag was hij 't eerst op hij had niet veel tijd voor zijn toilet noodig; hij marcheerde vooruit, gaf kennis van alles wal hem verdacht voorkwam en blafte wanneer hij geluid hoorde, tenzij de soldaten hem ge lastten stil te zijn, want dan was niemand stil ler en voorzichtiger dan hij. Hij leverde ver scheiden veldslagen met de dragonders en vocht, zoo dikwijls zich daartoe de gelegen heid aanbood. Bij den veldslag van Sierre Mo- rena bracht Moustache een dragonderpaard, welks berijder gesneuveld -was, naar het kamp terug. Nu was hij bij het geheele leger door bekend en bij allen in de gunst. Doch evenals andere helden bespeurde hij, dat roem niet zonder schaduwzijde is. Een kolonel, die gaarne zulk een beroemd dier wilde beziten, lokte hem, legde den armen Moustache vast en deed al zijn best dat de hond zich toch maar aan -hem zou hechten Doch Moustache, die in de laatste jaren hoe langer hoe trotscher geworden was, wiens da- gelijksch rantsoen hem er boven verheven had om zijn eten te moeten bedelen, die er zoo lang aan gewToon was geweest om in vrijheid te leven, toonde niets dan verachting voor den man, die hem zoo geketend hield. Na zeventien dagen slavernij ontsnapte hij en voegde zich bij de artillerie. Met dit korps maakte hij zijn laatslen veld tocht. Op den llden Maart T8I1, in den ouder dom van twaalf jaar, werd deze krijgsman met drie pooten en één oor door een kogel bij het innemen van Badajos doodelijk getrof fen. Hij werd op 't slagvefd met zijn medaille en lint begraven. Op zijn graf plaatste men een steen, waarop de woorden gebeiteld wer den: „Hier ligt dq moedige Mous tache" Iets over de wetten in Normandië. (Een ware anecdote). De strijdzucht der Normandiêrs is alge meen bekend. Het wetboek kennen zij bijna uit hun hoofd en een proces is hun halve leven; het gebeurt "zelfs vaak, dat dit van vader op kind. en. kleinkind overgaat. Ook veroorzaakt de spitsvondigheid, welke den bewoners van Normandië aangeboren menigvuldige tegensprekingen tegen bestaan de wetten en verordeningen. In een stad in Normandië vaardigde hel bestuur een verordening uit, dat niemand na zonsondergang zonder lantaarn op straat mocht loopen. Hoe gewichtig ook de rede nen geweest mogen zijn, die het stadsbestuur tot die verordening drongen, toch vatte men op den eersten avond, waarop de verorde ning in werking was getreden, een burger, die tegen de wet handelde. Men bracht hem voor den kantonrechter. „Het spijt mij", begon deze, terwijl hij in den overtreder een der achtenswaardigste burgers herkende, „dat ik door de wet ge dwongen hen, u als eerste overtreder der nieuwe verordening aangeklaagd te zien." „Ik geloof niet, dat ik haar overtreden heb", antwoordde de ander koel. „Hebt gij die verordening niet gelezen?" „Zeker", antwoordde de aangeklaagde, „doch misschien heb ik haar verkeerd be grepen. Ik verzoek u beleefd mij haar nog eens voor te lezen en mij dan te zeggen, in welk opzicht ik de wet overtreden heb." De kantonrechter las nu heel duidelijk: „Niemand zal na zonsondergang zonder lan taarn op straat loopen, op straffe van 6 da gen arrest, enz." Reeds wreef de politieagent, die den man aangeklaagd had, zich vergenoegd in de han den, in afwachting van dc belooning, die hem ten deel zou vallen, toen de aangeklaagde zei ..Ik heb een lantaarn!" meteen haalde hij er een onder zijn jas vandaan. „Goed", antwoordde de kantonrechter, „maar er is geen licht in." ..Daarvan staat niets in de verordening", antwoordde de ander, „er staat alleen „zon der lantaarn". Die heb ik bij mijik heb het gebod dus niet overtreden." „HanT zei de rechter, terwijl hij de veror dening nog eens overlas „ik moet u ge lijk geven. Dit punt is per abuis overge slagen het spijt mij, dat u overlast werd aangedaan gij zijt vrij, de zaak is uit de wereld." „Niet zoo spoedig", antwoordde de burger, „mijn eer is aangetast. De politiedienaar aldus luidt de wet verder die een persoon onschuldig vat, moet een boete van 10 francs betalen. Ik eisch derhalve, dat de wet stipt nagekomen worde." De politiedienaar keek niet zuinig op zijn neus, toen hij de 10 francs betalen moest en den volgenden dag werd de wet als volgt ver anderd „Het is' verboden na zonsondergang zonder lantaarn met een kaars er in op straat te loopen, op straffe van, enz. enz." De avond was daar en zie, ae eerste, die als offer der herziene verordening viel, was weer dezelfde burger, die met een lantaarn zonder licht op straat -wandelde. "Woedend vloog dezelfde politiedienaar op den overtre der los. De tien franken, die hij den vorigen dag had moeten betalen, lagen hem nog versch in het geheugen. De burger werd ten tweeden male voor den kantonrechter ge bracht. „Wail? Zijt gij daar weer?" liep deze uit. „Gij zelf zijt de aanleiding tot wijziging der verordening en .gij handelt, alsof gij haar niet kendetf „Ik ken die verordening heel goed", ant woordde de burger koel, „ik verzoek u echter het verbod nog eens voor te lezen." Aan dit verzoek werd voldaan: „Het is ver boden na zonsondergang zonder lan taarn met een kaars er ln op straat te looipen, op straffe van, enz. enz." „Nu, wat dunkt u?" vroeg de kantonrech ter, „de woorden zijn nu toch zeker duide lijk genoeg?" „Ja, heel duidelijk!" riep de politiedienaar uit, die nauwelijks zijn vreugde kon verber gen in het vooruitzicht, dat de aangeklaag de nu werkelijk gestraft zou worden." „Ja, heel duidelijk!" zei de burger met een spottend lachje, terwijl hij de lantaarn liet zien met een vette vetkaars er in. „Ziet ge, ik heb de verordening heel goed verstaan! Hier is de lantaarn en hier de kaars." „Maar die brandt niet aha! die brandt niet!" viel de agent hem juichend in de rede. „De kaars brandt niet en heeft niet gebrand, dat bewijst de vette pit!" „Zonder een lantaarn met een kaars er in'\ hernam de burger glim lachend „aldus staat het ln de verordening. Ck beroep mij op die wet. Er staat niet in de wet„Zonder een lantaarn met een brandende kaars, enz. enz." De gezichten van den kantonrechter en den dienaar des gerechts waren onbetaal baar. Zij keken, alsof zij het te Keulen hoor den onweeren. De kantonrechter keek na denkend in de verordening en de agent krab de zich achter de ooren. De beurs van den laatste bloedde opnieuw en de eerste liet de verordening ten tweeden male veranderen, door er (het woord brandende bij te Yoe- gen. Van alles waf. Een koning uit de sprookjes. Toen Koning Lodewijk II van Beieren nog niet geheel menschenschuw was geworden en nog te Munchen, te midden zijnci onder danen leefde, was hij toch al heel anders dan een gewoon mensch. Hij stelde zichzclven meer voor, als een Koning uit een sprookje, dan als een Koning van den tegenwoordige lijd. Op het plat van zijn paleis te Münclien liet hij eenen vijver maken en in dien vijver liet hij zich in <en bootje varen, dat voort getrokken werd door een kunstzwaan, die door een mechanisch toestel in dat dak meer rondzwom. Allerlei middelen werden er door den Koning verzonnen om a-1 dit water eene helderblauwe kleui geven. Hij-zelf verbeeldde zich dan. dat ij Lohengrin, de bekende Zwaanridder, was. Toen het water niet genoeg golfde liet hij het, natuurlijk alweer langs mechanischcn weg, zoo sterk golven, dat het bootje omsloeg. Onze nieuwerwetsche Lohengrin duikelde ln het water en na dien tijd wilde hij geen Lohengrin meer zijn. Hij ging in de bergen on prachtige kasteelcn wonen, die millioene guldens gekost hebben. Daar maakte hij van den dag nacht cn van den nacht dag. .Voor ichzclven alleen liet hij een tooneel, dat al weer duizenden guldeus gekost had, de stuk ken opvoeren van don beroemden componist Richard Wagner, die tot zijn ongeluk, wel licht zijn eenigen vriend is geweest. De stuk ken van Wagner waren juist geschikt om den zin voor sprookjes bij den Koning nog meer aan te wakkeren. Dikwijls ging hij in den winternacht door de bergen eene slede vaart maken, en alles was dan sprookjes achtig ingericht. Soms liet hij zlcli in eene vergulde boot op de schouders van eenige mannen door de bergen en wouden dragen. Hij verbeeldde zich dan dat hij een berg geest was, die door de lucht zweefde en om te maken, dat de mannen door het geluid hun ner voetstappen hem niet aan de aarde de den denken, moesten ze vilten pantoffels aa de voeten hebben. 7ie, we mogen medelijden met den armen Vorst hebben, maar cm nu te doen, als do Beierschc boeren, die wat boos warenAdat de regcerings des lands den krank zinnigen Koning onder voordijschap stelde, dat toch niet. Lodewijk kon niet meer regee- ren. Zijn broeder Otto, die hem nu opgevolgd is, is ook krankzinnig. Zou het geluk wel altijd ln de paleizen wonen? Zuinigheid. „Zuinigheid? Bah, goed voor arme drom mels en voor menschen, die hard moeten werken om aan den kost te komen I Maar voor rijke menschen, gekheid 1" Zegt nu niet, dat er geene rijke kinderen zijn, die dat zeggen; want het is toch waar. Ja, er zijn zelfs wel kinderen, die niet rijk zijn en dat toch zeggen of, althans denken, en heel wat vermorsen. Dat een rijk en voornaam mensch ook wel zuinig kon zijn, bewees de grootvader van den tegenwoordigen Keizer van Duilsch land. Wanneer hij aan zijne werktafel zat, opende hij de brieven, die in eene envellope zaten en dichtgelakt waren, niet door ze van boven open te snijden. Neen, met een schaar knipte hij het couvert langs het zegel open. Was de brief gelezen en moest er een ontwoord op gegeven worden, dan liet hij dat door zijnen geheimschrijver klaar maken, en was het vol tooid dan stak de Keizer het in hetzelfd couvert waarin de brief zat waarop nu het antwoord kwam. Hij vouwde het sluitend ge deelte wat verder om cn lakte den brief da toe. Het lak droeg dan den afdruk van een Koningskroon, die in den zegelring des Kei zers gegraveerd was. Maar nu het oude adres? Zoo kon .de brie toch niet verzonden worden! Hieron wist hij ook raad. Op 't couvert stond Z. M. den Keizer en Koning. De Keiz£r zett hier Van voor, en onder: „Van Z. M. den Keizer en Koning" schreef hij da" den naar van den persoon aan wien de brief gerich was. Me dunkt zoo, dat de grijze Vorst menig verkwister hier een lesje gaf. De zonsverduistering op bevel. Lang, heel lang geleden, toen Frankrijk nog geen republiek was, was er aan het Fransche hof een markies, die even verwaand was als dom. Eens, toen er een zonsverduistering zooi plaats hebben en het kwasterige maririesje er tegen de andere hovelingen op snoefde, dat een beroemd astronoom uit dden tijd heflj had uiitgenoodigd om in diens observatorium de zon-eclips te komen zien, vroegen twe* jonge hofdames: „Wij zouden zoo graag de zonsverduistering héél mooi willen zien. Mo gen wij met u meegaan, markies?" „Wel, met heel veel genoegen", zei de mar kies. „Als ge maar zorgt, dat ge mijn rijtuig niet te lang laat wachten. We moeten op een bepaalden tijd in het observatorium zijn, heeft de astronoom gezegd." „Nu, we beloven u, dat wc op tijd. gereed zullen zijn zeiden de hofdames. Maar daar ze nogal ijdel waren, wilden ze zich voor dio gelegenheid eens heel mooi maken. En toen de koets van den markies reeds op haar wachtfle, moest hier nog een krulletje en daar nog een strikje en een plooitje aangebracht worden, en zoo duurde #hct tamelijk lang, voordat men wegreed. Ze zaten dan ook nauwelijks in de koels, toen de zonsverduistering begon, en toen ze bij het observatorium aangekomen waren, was reeds de zon-eclips geëindigd en helder scheen weer het zonnetje. Nu betreurden de dames het, dat ze zoo hadden getalmd. Maar de markies stelde haar gerust mei de woorden: „Laat het u toch niet spijten, dat de zon eclips geëindigd is, want mijn vriend, de groote astronoom, zal, als ik het hem ver zoek, met genoegen opnieuw de zonsverduis tering voor ons vertoonen Maar hoe verbaasd stond de domme hove ling te kijken, toen de groote astronoom hem vertelde, dait hij dóórtoe niet in staat was. Maar", zei hij vriendelijk, „als er later weer een zon-eclips zal plaats hebben, dan zal ik u bijtijds waarschuwen." „Bestel er dan spoedig een", beval do domme hoveling. De aslTonoom boog diep, maar toen de markies was heengegaan, lachte de geleerde man hartelijk over zooveel onkunde. TANTE JOH. Woordafleiding. Het woord paleis heeft een heel merk waardige' afleiding. Het komt af van ja, raad eens! van werpen, dat in het Grielcsch luidt pa 11 o o, vandaar on9 woord bal. IIoc men van palloo op paleis is gekomen, is zeker vreemd. De godin Minerva droeg in Grieken land den naam van Pallas, omdat zij met een werpspcer gewapend was. Dc Romeinen, dir de Grieksche godenleer aannamen, slicht ten ook voor de Grieksche godheden tempels, zoo ook een voor Pallas. Deze tempel van Pallas was gebouwd op één der zeven heuvelen van Rome en die heuvel kreeg den naam van mons palatinus oi Palatium. Langzamerhand werd die heu vel de voornaamste wijk van Rome. Ook Cae sar woonde daar en toen hij keizer werd, noemde men zijn woning naar de wijk, die hij bewoonde en zei men b.v.: in het palatiuni zijn de gezanten ontvangen, enz. Op hun veroveringstochten in andere lan den noemden de Romeinen het gebouw, dat bun landvoogd bewoonde, eveneens naar het huis van den keizer: palatium, en die naam, welke weldra de woning der vorsten aanduid de, is door den tijd verbasterd in palcis, welke naam nog steeds aan het verblijf van een vorst gegeven wordt. Een muizenverhaaltje op rijm. Er waren eens neven twee muizen die heetten er allebei Vaal; z' ontmoetten elkaar op een bruiloft het feest werd gevierd in een zaal, een zaal, die heel hoog was gelegen ver boven de huizen der stad; het was me een klim voor de gasten, ik -denk: niemand benijdde hun dat! De bruid en haar heele familie bewoonden de spits van den Dom, Juist boven de beierende klokken; dat gaf een geweldig gebrom er waren ook gasten van buiten, bij voorbeeld neef Vaal van De Bilt, die konden er moeilijk aan wennen en hebben voortdurend gerild. „Er gaat", zei neef Vaal in vertrouwen toen tegen neef Vaal uit de stad, ,,m' een griezeling over de leden „als bij het gezicht van een kat; „bij ons in De Bilt is het stiller ,,'k beloof je een vriend'lijk onthaal „als j' ook in mijn huis eens wilt komen* „dat wil ik heel graag", sprak neef Vaal. Toen werd het meteen afgesproken, dat spoedig de neef uit dc stad bij neef Vaal te eten zou komen in *t huisje aan 't Ulrechtsche pad; hij woonde daar o zoo genoeglijk, gelijkvloers en vlak bij het veld dit en nog een heeleboel anders heeft neef van De Bilt toen verteld. Niet lang na het feest bij de Hokken verscheen reeds neef Vaal uit de stad, heel keurig in 't pak van de bruiloft hij neef op het Utrechtsdhe pad: d' ontmoeting was hart'lijk, o zeker, maar toenwee, o wee, kwam 't onthaal geen spek en geen kaaskorsl, geen worstjes kreeg neef uit de stad bij neef Vaal! Twee aren slechts vond hij op tafel, zoo juist versoh geplukt op het veld „dat is er mijn lievelingskostje", zei neef, „*k heb de korrels geteld; „ze zijn van het jaar heel voordeelig, „ik heb ze wel minder gekend" maar neef Vaal zei heel uit de hoogte „zóó hen ik het thuis^ niet gewend." Hij proefde een enkele korrel, maar weet je, daar bleef het ook bij j neef Vaal van de Bilt vond 't bespott'lijk ze hadden geen schik, allebei ,,'k verkies", sprak neef Vaal bij het af scheid, „den Dom met zijn klokkengebrom, ,)hier buiten is 't mij te eenvoudig „je ziet mij zoo gauw niet weerom." „Ja, ja", zei zijn neef toen, verstandig, „een elk heeft zijn plaatsje, mijn viand,, „gelukkig als leder zijn woning „dan ook maar het prettigste vindt; „ik blijf wat ik ben: slechts een veldmuis „en jij blijfteen muis uit de stad toen bracht hij zijn gast heel vriend* schappHjk het hek door op 't Utrechtsche pad. Neef Vaal uit de stad moest eens lachen neef Vaal van De Bilt zei het goed f hij keek nog eens om bij het hoekje en wuifde hem toe met zijn hoed» --Hj-; H e r m a (i rt V

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7