Ooop de Ueügd.
Moustache 9
De viervoetige soldaat.
Moustache was een NormandiCr van ge
boorte. Hij zag 1 levenslicht in 1799 in een
klein stadje. Hij hechtte zich nimmer aan
eenigen meester en diende alleen zijn land.
Reeds op jeugdigen leeftijd trad hij in den
krijgsdienst. Hij was amper zes maanden oud,
toen hij de plaat poetste en zich bij een com
pagnie grenadiers 'aansloot, die op marsch
haar Italië waren. De opgeruimdheid en hel
goede humeur dezer flinke soldaten schenen
onzen vriend Moustache voornamelijk aan te
trekken. Met zijn 'gekrulden staart en zijn spit
se opren deed hij zich zoo ferm mogelijk voor
en toonde, dat hij gaarne In de gelederen zou
worden opgenomen. Zijn stilzwijgend verzoek
werd toegestaan, ofschoon niet zonder aarze
len. Hij was namelijk vuil en leelijk, maar hij
scheen levendig van aard en zag er schran
der uit en dit pleitte voor hem.
„Er is geen andere hond ln ons regiment,"
zei de jongste trommelslager, die zijn zaak
verdedigde en zoo kwam alles in orde. Mous
tache werd behoorlijk in dienst van de Fran-
sche Republiek genomen, en voegde zich wel
dra bij het hoofdkorps van het leger.
De jonge hond was schrander en had al
spoedig wat geleerd. Hij kon apporteeren,
stond op zijn achterste poolen, kunstjes, welke
tot de opvoeding van een hond behooren. Zijn
nieuwe kameraden leerden hem een geweer
vasthouden, op schildwacht staan en mar-
cheeren. Hij kreeg even goed zijn rantsoen als
de anderen, en niemand misgunde hem zijn
aandeel. Zij* instinct scheen hem de noodza
kelijkheid te doen beseffen om in de gunst te
staan van den koksmaat en dit gelukte Mous
tache uitstekend.
Met het leger trok hij Italië binnen en be
wees bij -dien tocht, dat hij even goed tegen
vermoeienis als plezier kon en even vlug op
marsch was als hij naar beentjes sprong. Kort
daarna rukte men legen den vijand op. Mous
tache, die nu reeds aan het geweervuur en
het geraas der trommels gewend was, bewees
■weldra, dat hij een natuurlijken aanleg voor
oorlogvoeren had, ofschoon 't een poos duur
de voor de gelegenheid zich voordeed om zijn
moed te toonen tegenover een vijand van zijn
eigen soort. -
De eerste dienst, dien hij het Fransche leger
bewees, verdiende aller dankbaarheid. Het
regiment, dat hij gevolgd was, lag op zekeren
nacht in diepe rust, terwijl een Oostenrijksch
legerkorps het trachtte te verschalken, een
plan, dat vermoedelijk gelukt zou zijn. Indien
het niet door de waakzaamheid cn schrander
heid van den viervoetigen soldaat verijdeld
werd. Moustache liep juist met zijn neus in de
lucht het kamp rond en meende stappen te
hooren. Achterdochtig snuffelde hij overal
rond. Toen besloot hij alarm te maken en vloog
luid blaffend naar zijn grenadiers terug. Nu
werd de aandacht der schildwachten op de
onverwachte nadering van den vijand geves
tigd. Het gehecle kamp was in rep en roer:
in een oogenblik sprong iedereen op en greep
naar de wapenen. Toen nu de Oostenrijkers
zagen, dat hun aanval mislukt was, maakten
zij spoedig rechtsomkeert.
Toen het dag werd en men van den schrik
bekomen was, waren allen van oordeel, dat
Moustache zijn vaderland een groolen dienst
bewezen had. Wat zou ziin belooning zijn? De
Grieken zouden een standbeeld voor hem heb
ben opgericht; de Romeinen hadden hem in
triomf rondgedragen, even als de ganzen van
het KapilooL De Franschen toonden echter
meer verstand. Zij vonden, dat zij op de beste
manier aan zijn eerzucht konden voldoen,
door hem een eervollen rang te geven. Daarom
schreef de kolonel hem op in de rol van het
regiment. Er werd bevolen, dat hij eiken dag
hetzelfde rantsoen als ieder grenadier zou
ontvangen en Moustache werd de gelukkigste
dllcr honden. Om zijn hals kreeg hij een band
met den naam van zijn regiment er op en den
harbier werd gelast wekelijks zijn haar te
kammen en in orde te brengen. Na deze ge
beurtenis begon zich een ernstig gebrek in zijn
karakter te vertoonen: hij werd trotsch en
verwaardigde zich zelden naar andere honden
die hij ontmoette, om te kijken.
Hij was bij een uitstekend regiment aange
nomen. Spoedig daarop had er een gevecht
plaats, waarin hij zich als een flink soldaat
gedroeg en aan het hoofd van zijn compagnie
den. vijand aanvieL Daar ontving hij zijn eer
ste wond, een bajonetsteek in den schouder.
Het dient vermeld te worden, dat Moustache
zijn leven lang nooit anders dan in 't front
gekwetst werd. Deze wond verdroeg hij zon
der eenige klacht Zij werd door den regi
mentsdokter verbonden en heelde spoedig, na
dat Moustache eenige dagen in het hospitaal
had doorgebracht.
Nog was hij niet geheel genezen, toen hij
den veldslag bij Marengo bijwoonde, want, al
was onze held nog een beetje lam, bij zoo'n
gelegenheid bleef hij niet weg. Hij kendo de
kleuren van zijn regiment en volgde dit overal,
en evenals de pijper in het leger van Frederik
den Grooten, die zoo lang blies als het gevecht
duurde, hield Moustache geen oogenblik op
tegen den vijand te blaffen. Alleen 't gezicht
van de glanzende rijen bajonetten hield hem
er van terug om de Oostenrijksche gelederen
aan te vallen; doch zijn gelukkig gesternte
verschafte hem een welkome gelegenheid om
zich te onderscheiden. Een Oostenrijker had
een hond, die zich tot dicht bij de Fransche
gelederen waagde. Dezen te ontdekken, er
heen te vliegen en hem bij de keel tc grijpen,
dit was voor Maustache 't werk van een
oogenblik.
Daarop had er een lang en wanhopend ge-
Vecht plaats. De andere hond, zwaar en sterk
gis een echte Germaan, vocht vastberaden.
Moustache besefte, dat Frankrijk's eer van
hem afhing en liet niets onbeproefd. Aan het
gevecht werd een einde gemaakt door een ko-
'gel, die den vijand doodde, na Moustache's oor
Afgeschoten en hem eenige kwetsuren veroor
zaakt Te hebben, die meer pijnlijk dan ernstig
waren. Onze held was wezenloos, doch niet
ilood. Toen hij zag, dat het Fransche leger de
^verwinning behaalde en op zijn 'lauweren
Fustte, achtte hij zich gerechtigd om zich naar
ïe achterhoede te begeven, en hinkte hij naar
t kamp terug met een trotschem blik, die
Icheen te zeggen;
„Wanneer het nageslacht van Moustache
spreekt, zal er bij vermeld worden, hoe moe
dig hij in dén veldslag van Marengo vocht."
Onze held hechtte zich nooit aan een bepaal
den meester, maar altijd aan een geheel re
giment. Na eenigen tijd bij de grenadiers te
hebben gediend, kreeg hij ruzie met hen, om
dat zij, toen zij in een vreemde stad in garni
zoen lagen, hem wilden vastleggen. Daar hij
zulk een beleediging niet kon verduren, de
serteerde Moustache en voegde zich bij een
escadron kurassiers. Hij toonde altijd bijzon
dere genegenheid voor soldaten, doch veracht
te burgers en vrouwen, verwaardigde zich zel
den om kinderen te beschermen en was heel
teruggetrokken jegens vreemden, als hij zich
niet sterk genoeg waande om heil aan te val
len. Hij bezat een verwonderlijk instinct, zoo
als men uit het volgende voorval kan afleiden.
Eenigen tijü voor den veldslag van Auster-
lilz sloop een Oostenrijksch spion het Fran
sche leger binnen; hij sprak zóó goed Fransch,
dat niemand argwaan jegens hein koesterde
behalve Moustache. Het trouwe dier belette
hem naar het Oostenrijksche leger terug te
keeren door hevig blaffend tegen hem op te
springen. Eerst vermaakte dit de toeschou
wers, doch weldra rees er argwaan. Mousta
che's scherpzinnigheid was overbekend. Hij
maakte zulk lawaai niet voor niemendal. De
vreemdeling werd in hechtenis genomen, on
derzocht en als een spion herkend. Vanaf dien
dag werd Moustache een dubbel rantsoen toe
bedeeld.
Daarop kwam de veldslag bij Austerlitz.
waar Moustache het vaandel der kurassiers
volgde, die hem nu hadden aangenomen. Plot
seling zag hij den vaandeldrager van het re
giment door den vijand omsingeld. De hond
snelde hem te hulp, blafte, beet, deed alles wat
hij kon om zijn kameraad aan te moedigen
en den Oostenrijkers schrik aan te jagen. Zijn
pogingen waren echter vruchteloos. De vaan
deldrager stortte met wonden overdekt ter
aarde, het vaandel om zijn bloedend lichaam
gewikkeld, en uitroepend, dat hij gelukkig
stierf, daar de zegekreten hem in 't oor klon
ken. Drie zijner aanvallers waren eveneens
gevallen, maar vijf of zes bleven er nog over.
die nu hel vaandel trachtten te bemachtigen
Moustache wierp zich op het levenloozo
lidhaam en zou het volgende oogenblik door
stoken zijn geweest, zoo niet de vijand uiteen
gedreven was. De hond verloor een poot, doch
bekommerde er zich niet om. Zoodra hij zich
vrij voelde, greep hij met zijn bek het Fran
sche vaandel en probeerde het weg te dragen.
Doch de stervende soldaat hield het zoo ste
vig vast, dat de hond het niet los kon krijgen,
al spande hij ook zijn uiterste krachten in.
Ten slotte scheurde hij dc flarden van het
vaandel van den slok af en kwam uitgeput en
lam, doch met zijn zegenrijken last beladen,
naar 't kamp terug.
Nog eenmaal verdiende hij de algemeeiffe
bewondering zijner kameraden. Zijn moedige
daad werd van alle zijden erkend. De hals
band, dien hij droeg, werd vervangen door
een koperen medaille -aan een rood lint met
het opschrift:
„Hij verloor een poot ln den veld
slag blij Austerlitz en redde het
vaandel van zijn regiment."
Aan de andere zijde der medaille was ge
graveerd:
„Moustache, een Fransche hond,
die overal als een held behoort
geacht en behandeld te worden."
'tWas noodzakelijk het arme dier zijn ge
kwetsten poot af te zetten. Moustache verduur
de de operatie veel beter dan menig mensch
gedaan zou hebben en hinkte daarna trotscher
dan ooit te voren. Men herkende hem gemak
kelijk aan zijn gang en niet minder aan zijn
band en medaille en er werd bevolen, dat hij
door elk regiment, waar hij zich möcht aan
dienen, zou onderhouden worden. Doch hij
bleef nog een poos bij denzelfden troep, tot op
zekeren dag een kurassier, die hem waar
schijnlijk niet herkende, hem een slag met zijn
sabel gaf. In zulke slagen stelde Moustache
geen eer. Hij voelde zich beleedigd, deserteer
de weer en voegde zich bij de dragonders, die
hij in Spanje volgde.
Ook daar heeft hij belangrijke diensten be
wezen. Eiken dag was hij 't eerst op hij
had niet veel tijd voor zijn toilet noodig; hij
marcheerde vooruit, gaf kennis van alles wal
hem verdacht voorkwam en blafte wanneer
hij geluid hoorde, tenzij de soldaten hem ge
lastten stil te zijn, want dan was niemand stil
ler en voorzichtiger dan hij. Hij leverde ver
scheiden veldslagen met de dragonders en
vocht, zoo dikwijls zich daartoe de gelegen
heid aanbood. Bij den veldslag van Sierre Mo-
rena bracht Moustache een dragonderpaard,
welks berijder gesneuveld -was, naar het kamp
terug.
Nu was hij bij het geheele leger door bekend
en bij allen in de gunst. Doch evenals andere
helden bespeurde hij, dat roem niet zonder
schaduwzijde is.
Een kolonel, die gaarne zulk een beroemd
dier wilde beziten, lokte hem, legde den armen
Moustache vast en deed al zijn best dat de
hond zich toch maar aan -hem zou hechten
Doch Moustache, die in de laatste jaren hoe
langer hoe trotscher geworden was, wiens da-
gelijksch rantsoen hem er boven verheven had
om zijn eten te moeten bedelen, die er zoo
lang aan gewToon was geweest om in vrijheid
te leven, toonde niets dan verachting voor den
man, die hem zoo geketend hield.
Na zeventien dagen slavernij ontsnapte hij
en voegde zich bij de artillerie.
Met dit korps maakte hij zijn laatslen veld
tocht. Op den llden Maart T8I1, in den ouder
dom van twaalf jaar, werd deze krijgsman
met drie pooten en één oor door een kogel
bij het innemen van Badajos doodelijk getrof
fen. Hij werd op 't slagvefd met zijn medaille
en lint begraven. Op zijn graf plaatste men
een steen, waarop de woorden gebeiteld wer
den: „Hier ligt dq moedige Mous
tache"
Iets over de wetten in
Normandië.
(Een ware anecdote).
De strijdzucht der Normandiêrs is alge
meen bekend. Het wetboek kennen zij bijna
uit hun hoofd en een proces is hun halve
leven; het gebeurt "zelfs vaak, dat dit van
vader op kind. en. kleinkind overgaat. Ook
veroorzaakt de spitsvondigheid, welke den
bewoners van Normandië aangeboren
menigvuldige tegensprekingen tegen bestaan
de wetten en verordeningen.
In een stad in Normandië vaardigde hel
bestuur een verordening uit, dat niemand na
zonsondergang zonder lantaarn op straat
mocht loopen. Hoe gewichtig ook de rede
nen geweest mogen zijn, die het stadsbestuur
tot die verordening drongen, toch vatte men
op den eersten avond, waarop de verorde
ning in werking was getreden, een burger,
die tegen de wet handelde. Men bracht hem
voor den kantonrechter.
„Het spijt mij", begon deze, terwijl hij in
den overtreder een der achtenswaardigste
burgers herkende, „dat ik door de wet ge
dwongen hen, u als eerste overtreder der
nieuwe verordening aangeklaagd te zien."
„Ik geloof niet, dat ik haar overtreden
heb", antwoordde de ander koel.
„Hebt gij die verordening niet gelezen?"
„Zeker", antwoordde de aangeklaagde,
„doch misschien heb ik haar verkeerd be
grepen. Ik verzoek u beleefd mij haar nog
eens voor te lezen en mij dan te zeggen, in
welk opzicht ik de wet overtreden heb."
De kantonrechter las nu heel duidelijk:
„Niemand zal na zonsondergang zonder lan
taarn op straat loopen, op straffe van 6 da
gen arrest, enz."
Reeds wreef de politieagent, die den man
aangeklaagd had, zich vergenoegd in de han
den, in afwachting van dc belooning, die hem
ten deel zou vallen, toen de aangeklaagde
zei
..Ik heb een lantaarn!" meteen haalde hij
er een onder zijn jas vandaan.
„Goed", antwoordde de kantonrechter,
„maar er is geen licht in."
..Daarvan staat niets in de verordening",
antwoordde de ander, „er staat alleen „zon
der lantaarn". Die heb ik bij mijik heb het
gebod dus niet overtreden."
„HanT zei de rechter, terwijl hij de veror
dening nog eens overlas „ik moet u ge
lijk geven. Dit punt is per abuis overge
slagen het spijt mij, dat u overlast werd
aangedaan gij zijt vrij, de zaak is uit de
wereld."
„Niet zoo spoedig", antwoordde de burger,
„mijn eer is aangetast. De politiedienaar
aldus luidt de wet verder die een persoon
onschuldig vat, moet een boete van 10 francs
betalen. Ik eisch derhalve, dat de wet stipt
nagekomen worde."
De politiedienaar keek niet zuinig op zijn
neus, toen hij de 10 francs betalen moest en
den volgenden dag werd de wet als volgt ver
anderd „Het is' verboden na zonsondergang
zonder lantaarn met een kaars
er in op straat te loopen, op straffe van,
enz. enz."
De avond was daar en zie, ae eerste, die
als offer der herziene verordening viel, was
weer dezelfde burger, die met een lantaarn
zonder licht op straat -wandelde. "Woedend
vloog dezelfde politiedienaar op den overtre
der los. De tien franken, die hij den vorigen
dag had moeten betalen, lagen hem nog
versch in het geheugen. De burger werd ten
tweeden male voor den kantonrechter ge
bracht.
„Wail? Zijt gij daar weer?" liep deze uit.
„Gij zelf zijt de aanleiding tot wijziging der
verordening en .gij handelt, alsof gij haar niet
kendetf
„Ik ken die verordening heel goed", ant
woordde de burger koel, „ik verzoek u echter
het verbod nog eens voor te lezen."
Aan dit verzoek werd voldaan: „Het is ver
boden na zonsondergang zonder lan
taarn met een kaars er ln op straat
te looipen, op straffe van, enz. enz."
„Nu, wat dunkt u?" vroeg de kantonrech
ter, „de woorden zijn nu toch zeker duide
lijk genoeg?"
„Ja, heel duidelijk!" riep de politiedienaar
uit, die nauwelijks zijn vreugde kon verber
gen in het vooruitzicht, dat de aangeklaag
de nu werkelijk gestraft zou worden."
„Ja, heel duidelijk!" zei de burger met een
spottend lachje, terwijl hij de lantaarn liet
zien met een vette vetkaars er in. „Ziet ge,
ik heb de verordening heel goed verstaan!
Hier is de lantaarn en hier de kaars."
„Maar die brandt niet aha! die brandt
niet!" viel de agent hem juichend in de rede.
„De kaars brandt niet en heeft niet gebrand,
dat bewijst de vette pit!"
„Zonder een lantaarn met een
kaars er in'\ hernam de burger glim
lachend „aldus staat het ln de verordening.
Ck beroep mij op die wet. Er staat niet in
de wet„Zonder een lantaarn met
een brandende kaars, enz. enz."
De gezichten van den kantonrechter en
den dienaar des gerechts waren onbetaal
baar. Zij keken, alsof zij het te Keulen hoor
den onweeren. De kantonrechter keek na
denkend in de verordening en de agent krab
de zich achter de ooren. De beurs van den
laatste bloedde opnieuw en de eerste liet de
verordening ten tweeden male veranderen,
door er (het woord brandende bij te Yoe-
gen.
Van alles waf.
Een koning uit de sprookjes.
Toen Koning Lodewijk II van Beieren nog
niet geheel menschenschuw was geworden
en nog te Munchen, te midden zijnci onder
danen leefde, was hij toch al heel anders dan
een gewoon mensch. Hij stelde zichzclven
meer voor, als een Koning uit een sprookje,
dan als een Koning van den tegenwoordige
lijd. Op het plat van zijn paleis te Münclien
liet hij eenen vijver maken en in dien vijver
liet hij zich in <en bootje varen, dat voort
getrokken werd door een kunstzwaan, die
door een mechanisch toestel in dat dak
meer rondzwom. Allerlei middelen werden
er door den Koning verzonnen om a-1
dit water eene helderblauwe kleui
geven. Hij-zelf verbeeldde zich dan. dat ij
Lohengrin, de bekende Zwaanridder, was.
Toen het water niet genoeg golfde liet hij
het, natuurlijk alweer langs mechanischcn
weg, zoo sterk golven, dat het bootje omsloeg.
Onze nieuwerwetsche Lohengrin duikelde
ln het water en na dien tijd wilde hij geen
Lohengrin meer zijn. Hij ging in de bergen
on prachtige kasteelcn wonen, die millioene
guldens gekost hebben. Daar maakte hij van
den dag nacht cn van den nacht dag. .Voor
ichzclven alleen liet hij een tooneel, dat al
weer duizenden guldeus gekost had, de stuk
ken opvoeren van don beroemden componist
Richard Wagner, die tot zijn ongeluk, wel
licht zijn eenigen vriend is geweest. De stuk
ken van Wagner waren juist geschikt om
den zin voor sprookjes bij den Koning nog
meer aan te wakkeren. Dikwijls ging hij in
den winternacht door de bergen eene slede
vaart maken, en alles was dan sprookjes
achtig ingericht. Soms liet hij zlcli in eene
vergulde boot op de schouders van eenige
mannen door de bergen en wouden dragen.
Hij verbeeldde zich dan dat hij een berg
geest was, die door de lucht zweefde en om
te maken, dat de mannen door het geluid hun
ner voetstappen hem niet aan de aarde de
den denken, moesten ze vilten pantoffels aa
de voeten hebben. 7ie, we mogen medelijden
met den armen Vorst hebben, maar cm nu te
doen, als do Beierschc boeren, die wat boos
warenAdat de regcerings des lands den krank
zinnigen Koning onder voordijschap stelde,
dat toch niet. Lodewijk kon niet meer regee-
ren. Zijn broeder Otto, die hem nu opgevolgd
is, is ook krankzinnig. Zou het geluk wel
altijd ln de paleizen wonen?
Zuinigheid.
„Zuinigheid? Bah, goed voor arme drom
mels en voor menschen, die hard moeten
werken om aan den kost te komen I Maar
voor rijke menschen, gekheid 1"
Zegt nu niet, dat er geene rijke kinderen
zijn, die dat zeggen; want het is toch waar.
Ja, er zijn zelfs wel kinderen, die niet rijk
zijn en dat toch zeggen of, althans denken, en
heel wat vermorsen.
Dat een rijk en voornaam mensch ook wel
zuinig kon zijn, bewees de grootvader van
den tegenwoordigen Keizer van Duilsch
land.
Wanneer hij aan zijne werktafel zat, opende
hij de brieven, die in eene envellope zaten
en dichtgelakt waren, niet door ze van boven
open te snijden. Neen, met een schaar knipte
hij het couvert langs het zegel open. Was de
brief gelezen en moest er een ontwoord op
gegeven worden, dan liet hij dat door zijnen
geheimschrijver klaar maken, en was het vol
tooid dan stak de Keizer het in hetzelfd
couvert waarin de brief zat waarop nu het
antwoord kwam. Hij vouwde het sluitend ge
deelte wat verder om cn lakte den brief da
toe. Het lak droeg dan den afdruk van een
Koningskroon, die in den zegelring des Kei
zers gegraveerd was.
Maar nu het oude adres? Zoo kon .de brie
toch niet verzonden worden!
Hieron wist hij ook raad. Op 't couvert stond
Z. M. den Keizer en Koning. De Keiz£r zett
hier Van voor, en onder: „Van Z. M. den
Keizer en Koning" schreef hij da" den naar
van den persoon aan wien de brief gerich
was.
Me dunkt zoo, dat de grijze Vorst menig
verkwister hier een lesje gaf.
De zonsverduistering op bevel.
Lang, heel lang geleden, toen Frankrijk nog
geen republiek was, was er aan het Fransche
hof een markies, die even verwaand was als
dom.
Eens, toen er een zonsverduistering zooi
plaats hebben en het kwasterige maririesje er
tegen de andere hovelingen op snoefde, dat
een beroemd astronoom uit dden tijd heflj
had uiitgenoodigd om in diens observatorium
de zon-eclips te komen zien, vroegen twe*
jonge hofdames: „Wij zouden zoo graag de
zonsverduistering héél mooi willen zien. Mo
gen wij met u meegaan, markies?"
„Wel, met heel veel genoegen", zei de mar
kies. „Als ge maar zorgt, dat ge mijn rijtuig
niet te lang laat wachten. We moeten op een
bepaalden tijd in het observatorium zijn,
heeft de astronoom gezegd."
„Nu, we beloven u, dat wc op tijd. gereed
zullen zijn zeiden de hofdames. Maar daar
ze nogal ijdel waren, wilden ze zich voor dio
gelegenheid eens heel mooi maken. En toen
de koets van den markies reeds op haar
wachtfle, moest hier nog een krulletje en daar
nog een strikje en een plooitje aangebracht
worden, en zoo duurde #hct tamelijk lang,
voordat men wegreed.
Ze zaten dan ook nauwelijks in de koels,
toen de zonsverduistering begon, en toen ze
bij het observatorium aangekomen waren,
was reeds de zon-eclips geëindigd en helder
scheen weer het zonnetje.
Nu betreurden de dames het, dat ze zoo
hadden getalmd. Maar de markies stelde haar
gerust mei de woorden:
„Laat het u toch niet spijten, dat de zon
eclips geëindigd is, want mijn vriend, de
groote astronoom, zal, als ik het hem ver
zoek, met genoegen opnieuw de zonsverduis
tering voor ons vertoonen
Maar hoe verbaasd stond de domme hove
ling te kijken, toen de groote astronoom hem
vertelde, dait hij dóórtoe niet in staat was.
Maar", zei hij vriendelijk, „als er later
weer een zon-eclips zal plaats hebben, dan
zal ik u bijtijds waarschuwen."
„Bestel er dan spoedig een", beval do
domme hoveling.
De aslTonoom boog diep, maar toen de
markies was heengegaan, lachte de geleerde
man hartelijk over zooveel onkunde.
TANTE JOH.
Woordafleiding.
Het woord paleis heeft een heel merk
waardige' afleiding. Het komt af van ja,
raad eens! van werpen, dat in het Grielcsch
luidt pa 11 o o, vandaar on9 woord bal. IIoc
men van palloo op paleis is gekomen, is zeker
vreemd. De godin Minerva droeg in Grieken
land den naam van Pallas, omdat zij met
een werpspcer gewapend was. Dc Romeinen,
dir de Grieksche godenleer aannamen, slicht
ten ook voor de Grieksche godheden tempels,
zoo ook een voor Pallas.
Deze tempel van Pallas was gebouwd op één
der zeven heuvelen van Rome en die heuvel
kreeg den naam van mons palatinus oi
Palatium. Langzamerhand werd die heu
vel de voornaamste wijk van Rome. Ook Cae
sar woonde daar en toen hij keizer werd,
noemde men zijn woning naar de wijk, die
hij bewoonde en zei men b.v.: in het palatiuni
zijn de gezanten ontvangen, enz.
Op hun veroveringstochten in andere lan
den noemden de Romeinen het gebouw, dat
bun landvoogd bewoonde, eveneens naar het
huis van den keizer: palatium, en die naam,
welke weldra de woning der vorsten aanduid
de, is door den tijd verbasterd in palcis, welke
naam nog steeds aan het verblijf van een vorst
gegeven wordt.
Een muizenverhaaltje op rijm.
Er waren eens neven twee muizen
die heetten er allebei Vaal;
z' ontmoetten elkaar op een bruiloft
het feest werd gevierd in een zaal,
een zaal, die heel hoog was gelegen
ver boven de huizen der stad;
het was me een klim voor de gasten,
ik -denk: niemand benijdde hun dat!
De bruid en haar heele familie
bewoonden de spits van den Dom,
Juist boven de beierende klokken;
dat gaf een geweldig gebrom
er waren ook gasten van buiten,
bij voorbeeld neef Vaal van De Bilt,
die konden er moeilijk aan wennen
en hebben voortdurend gerild.
„Er gaat", zei neef Vaal in vertrouwen
toen tegen neef Vaal uit de stad,
,,m' een griezeling over de leden
„als bij het gezicht van een kat;
„bij ons in De Bilt is het stiller
,,'k beloof je een vriend'lijk onthaal
„als j' ook in mijn huis eens wilt komen*
„dat wil ik heel graag", sprak neef
Vaal.
Toen werd het meteen afgesproken,
dat spoedig de neef uit dc stad
bij neef Vaal te eten zou komen
in *t huisje aan 't Ulrechtsche pad;
hij woonde daar o zoo genoeglijk,
gelijkvloers en vlak bij het veld
dit en nog een heeleboel anders
heeft neef van De Bilt toen verteld.
Niet lang na het feest bij de Hokken
verscheen reeds neef Vaal uit de stad,
heel keurig in 't pak van de bruiloft
hij neef op het Utrechtsdhe pad:
d' ontmoeting was hart'lijk, o zeker,
maar toenwee, o wee, kwam 't
onthaal
geen spek en geen kaaskorsl, geen worstjes
kreeg neef uit de stad bij neef Vaal!
Twee aren slechts vond hij op tafel,
zoo juist versoh geplukt op het veld
„dat is er mijn lievelingskostje",
zei neef, „*k heb de korrels geteld;
„ze zijn van het jaar heel voordeelig,
„ik heb ze wel minder gekend"
maar neef Vaal zei heel uit de hoogte
„zóó hen ik het thuis^ niet gewend."
Hij proefde een enkele korrel,
maar weet je, daar bleef het ook bij j
neef Vaal van de Bilt vond 't bespott'lijk
ze hadden geen schik, allebei
,,'k verkies", sprak neef Vaal bij het af
scheid,
„den Dom met zijn klokkengebrom,
,)hier buiten is 't mij te eenvoudig
„je ziet mij zoo gauw niet weerom."
„Ja, ja", zei zijn neef toen, verstandig,
„een elk heeft zijn plaatsje, mijn viand,,
„gelukkig als leder zijn woning
„dan ook maar het prettigste vindt;
„ik blijf wat ik ben: slechts een veldmuis
„en jij blijfteen muis uit de stad
toen bracht hij zijn gast heel vriend*
schappHjk
het hek door op 't Utrechtsche pad.
Neef Vaal uit de stad moest eens lachen
neef Vaal van De Bilt zei het goed f
hij keek nog eens om bij het hoekje
en wuifde hem toe met zijn hoed» --Hj-;
H e r m a (i rt V