Qoot3 de dJeügd. Beden zijn vijand. door G. J. YISSGHER. Diep in den grond, veilig onder een platlen sleen, lag de worm, in een klein kluwentje ineen gerold. Weken en weken had hij daar slapend doorgebracht. De winterkou had hem die schuilplaats doen opzoeken. Vraat zuchtige mollen waren boven cn onder hem langs gegaan, maar de sleen had het kleine knikkertje beschermd; hel was niet tusschen de scherpe tanden van de sombere mijn werkers vermalen. Eindelijk werd het wormpje wakker uit zijn langen slaap. Hij stak het spitse snuitje uit en wilde naar boven kruipen, maar overal stiet hij tegen den harden steen. Heel lang zaam trachtte hij een uitweg te vinden; hij was nog zoo slaperig en ook was hij door het lange vasten niet weinig verzwakt. Na uren zoeken en tasten vond hij den rand van den steen en toen wrong hij zich met veel moeite naar boven. Hooger en nooger kroop hij en hij voelde, dat de kilheid, die hem bij 'l begin van den winter naar beneden gedre ven had, verdwenen was. De voorjaarslucht deed hem weldadig aan. Hij zette zijn tocht naar hoven voort. Hij bespeurde, dat de voort gang hem reeds belemmerd werd door jonge uitloopers van de o-ude worteleinden, die hem bij hel dalen zoo dor voorgekomen waren. Ilooger ging hij. Nog hooger. En eindelijk sliet hij een gaatje in de bovenste aardlaag. Hij stak zijn kop naar buiten. Hij trok zich op en daar lag hij, hijgend van vermoeidheid half boven, half onder 'den grond, zooals hij het vorige jaar gelegen had in menigen zomernacht. De maan stond aan den wolke- loozen hemel; de sterren tintelden. En wel •kon hij dat niet zien, maar wat hij heel dui delijk waarnam, dat was het voorjaars koeltje, dat over hem zoo heel anders aan deed dan de duffe kilheid van de pas verla ten diepte. Het wormpje voelde, dat het Lente was. En in een sloot, niet ver van daar, begon ook leven te komen. In den kant, onder do waterlijn, was een gat, de ingang van een verlaten rattennest. De holte liep schuin naar boven en kwam uit op een totaal droge, ruime rustzaal. Daar lagen zeker wel twintig kikvorschen dicht op elkaar. Ze vormden een vormloozcn klomp, 't Was daar niet koud, hei water drong er nooit door. 'ijf maanden hadden ze daar slapend doorgebracht. Nu werd er één wakker. Hij rekte zich uit, voor zoover het mogelijk was; 2ijn buren la gen hem wel een beetje in den weg. Hè! Wat was zijn linkerachterpoot stijf! Daar had een ander eenige dagen, ja misschien wel eenige weken, dwars overheen gelegen. De buurtjes sliepen allemaal nog. Stil kroop de kik- vorsch achteruit, steeds verder. Toen draaide hij zich om en hij daalde af tot aan het wa ter. Zou hij het wagen? Zou hij niet ie stijf zijn, om te zwemmen? Probeeren maarl Hij dook onder en op het gevoel kwam hij bij den uitgang en zoo in de sloot. Twee slagen brachten hem boven en hij kroop hijgend op den oever. Dat viel niet mee na zooveel maan den rust. Wat was het nog stil daarbuiten! Toob wel lekker weer. Zou hij de eerste zijn, die zijn slaapje uit had? Hij wou even kwaken, zoo als hij verleden jaar gedaan had. Waren er nog meer, dan zou hij wel antwoord krijgen. Maar och! Wat viel hem zijn eigen stem te gen! In plaats van een krachtig „Kwak!" kon hij niet laten hooren dan een dof „Oerrrt! Oerrrt!" Er kwam ook geen antwoord. Dat was geen wonder. Wal een kinderstemmetje! 'l Was hier toch beter dan beneden in dat vunzige hol. Als je slaapt, heb „e er geen last van, maar toen hij wakker werd had hij da delijk gedacht: ,JHet mocht hier wel eens ge lucht worden". Het gras kreeg al een aardig groen tintje, maar hij kon er toch nog niet in wegkruipen. Een hapje eten zou hem wel smaken, maar wal? Hij zag nog geen kroos in de sloot, dus de slakken zouden ook nog wel zeldzaam zijn. En muggen? Er dansten er een stuk of wal boven het wa'ter, maar zoo hoog, dat het kikkertje er niet bij kon komen. Dan maar hel weiland op. 't Kan zijn, dat daar wat voor hem is. Misschien vindt hij wel Pas op, wormpje! Dezelfde zoele lente lucht, die jouw naar boven heeft gelokt, maakte ook een einde aan den winterslaap van den kikvorsoh, en als die je op zijn weg ontmoet, is het met je gedaan! Een holle boom had tot winterverblijf ge strekt aan een ringslang. Dicht ineengerold had ze daar binnen gelegen op het ver molmde hout cn toen de kou haar zelfs daar nog hinderde, had ze zich, half slapende, ingegraven in het houtstof en daarbij waren nog een paar dikke larven van gouden tor ren haar prooi geworden. Maar toen de Lentezon den hollen stam bescheen, ont waakte de slang. Ze hief zich op en vond het gat, waardoor zij binnen gekomen was. Ze keek naar buiten en knipte met de oogen voor het felle licht, waaraan ze eerst nog moest gewennen. Maar heerlijk scheen de Eon en niets was haar meer welkom dan warmte. Ze slak den kop door het gat, trok zich op, en weldra liet ze zich langs de bui tenzijde van den stam naar beneden glijden. En aan den voet gekomen, rolde zij zich weer ineen, aan den zonnekant van den boom; o, wTat deden die warme stralen haar behagelijk aan. Maar toen aan haar verlan gen naar warmte voldaan was, openbaarde zich bij haar een nieuwe behoefteze kreeg honger. Eten wilde ze. Ja, maar wat? Vlin ders, slakken, veldmuizen zijn zeldzaam op de eerste Lentedagen. "Wacht! Hoort ze daar niet, al is het geluid nog zeer zwak, het ge kwaak van een kikvorsch? Wees voorzichtig, kikkertje! Er is een ka- jer op de kust! waarop hij zelf is uitgebroed waar hij verleden jaar zijn eigen jongen heeft groot gebracht. En luid klepperend staat hij op den rand van hel oude nest. En de kinderen wij zen hem met den vinger aan. „De ooievaar is weer ■""■«i-n yjjn, „Nu i<? Leute!" De ooie gen bo veld, v een rijl daar rt de wek vaarten niet en nog nk zeldzaai traag 0' aan dei gens b< een Gro kelend die zou ken, deden zij dit met gesloten oogen en in- geho-uden adem, totdat zij zich weer veilig voelden op een pikdonker plekje cn zij zich tusschen gewone ratten van vleescli en bloed bewogen. Maar de brutale, ionoe val cunt; An pon wat natuurlijk niemand haar kon tegenspre ken. Na cenigen tijd echter was de eigenlijke toedracht der zaak heelemaal vergeten, want ratten hebben niet zoo'n goed geheugen als .rrianjcrdien _i»n \vp wptpn. dat zelfs menschen „Hier ligt", zei Bougainville, „een schip vat mij op do roede; laat ons oven aan book gaan.' De argclooze reisgenoot ging mee. Toen nu het schip de ankers lichtte, zol dt eieenaar: ..Ik beji van nlan vo?c De L leven, en de r5 leg, al leven te eersten het best: de natu v ij a n d In één Woud 1 oud ges oud kas zamelinj gangen ken best oud ra krioelde de ratt muizen hooren. grimmig voorvadi zoo min voor rat zou je - ken, dat ren op o grappig trokken den van Zij lei het oude weldig v wen van lucht va recht. 1 ratten a) dors. Maar tenian.d i rustende winter d spreidde Niets witte ral en dat - verwacht het zien harer de halen rige kole grimmig vel ovei scheen twaalf sl verdween was bijn£ beelding moer gel De oud; te kunneD de ander verschijn! „Ieder eigen spo ik van d het bloed wilde d voort, „y< groot onh< werd, war en onmid' jft neerg vertellen, iemand in ringen uit ,,Phoe! er voor i voor oud moeders v ven ons moeten ui reTglag i. z. kindervoeding aan de cholen. Als voren. 60. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van een 8 u b 8 i d i e aan de Commissie voor Kindervoeding te Amersfoort. A 1 8 voren. 7o. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling eener verordening op het toelaten van kinderen tot b i 0 s c 0 0 p-v ertooningen. [G. V. Afd. I, n°. 240]. De heer Van Achtcrbergh: Mijnheer de Voorzitterl Ik kan mij met de verordening, zooals die ons is voorgelegd, niet vereenigen. B. en W. beginnen in hun motiveering met te wijzen op de brochure die is uitgegeven door den heer Simon Stokvis te Amsterdam. Ik heb mij de moeite getroost den boel eens goed na te zien en mij is gebleken, dat de zaak verbazend eenzijdig is voorgesteld. In de eerste plaats is die commissie niet officiëel samengesteld. Daar zijn verschillende menschen bijeen gekomendie het land hebben aan de bioscoop, dat kun je merken. Ik word in dio woening gesterkt doordat m Amsterdam, waar het in hoofdzaak om gedaan is, de Overheid aiet eens wil ingTijpen. Op grond daarvan aeeft de heer Stokvis op 13 Maart een leziDg gehouden te Amsterdam en er was absoluut geen belangstelling, een teeken dat men er bijzonder weinig voor voelde. En nawas daar een mijnheer Asman die debatteerde en naar aanleiding daarvan zijn een paar punten op genoemd die de heer Stokvis niet heeft kan nen beantwoorden. In de eerste plaats zeide hij de grooteren moesten absoluut niet komen, maar de kinderen moesten heelemaal geweerd worden. Daarop zeide Asmanwaarom begint U dan met Iw huisgezin iedere week een getrouw bezoek te brengen aan do bioscoop? want hij gaat iedere week met vrouw en kin deren naar de bioscoop. Hij zelf heeft ook een oioscoop geëxploiteerd cn heeft die wegens gebrek aan belangstelling moeten sluiteD. Iedereen kan uit het boekje zijn conclusies trekken, of er een overtuiging achter zit of wat anaere. En daarom vind ik ookdat B. en W. eenzijdig zijn te werk gegaan. Zij heb ben aan de hoofden van scholen gevraagd, of die een onderzoek willen instelleu. Nu is mij gebleken, dat de hoofden van scholen h:er ter »tede heel weinig en heel sporadisch de bios copen bezoeken. En bovendien weten wij allen, dat kinderen zeer kunnen fantaseeren. Als Jan vier raanl naar de bioscoop is geweest, dan is Piet er natuurlijk vijf maal geweest en Klaas zes maal, en daarom wil ik de cijfers van de hoofden van scholen eenigszins in twij fel trekken. Het verwondert mij ook dat het College niet heeft ingeroepen het advies van de officiëele commissie die hier is samengosteld. Er is hier van overheidswege voor de biosco pen een commissie samengesteld, en voor de genen die dit niet weten wil ik het even zeg- fen. Twintig maanden geleden is door de [atholieken een beweging op touw gezet om een bioscoop te krijgen. Dat hebben de bios- eoop-houders gehoord en zij hebben getracht het te verhinderen wegens do financieelo scha de. Toen heeft de rechtskundige adviseur uitgemaakt, dat voor iedere bioscoop een com missie van vijf leden iedere week de films zou keuren. Dat zijn achtenswaardige menschen in onze stad, en het oordeel van die menschen mis ik hier. B. en W. gaan af op het oordbei van de hoofden van scholen. En nu wil ik ©ven mijn eigen oordeel zeggen. Ik ga er getrouw iedere week naar toe en mijn kinde ren ook en ik heb mij nooit geschaamd voor de films ''die ik er gezien heb. Wanneer de verordening ongewijzigd in stemming komt, cal ik moeten tegenstemmen. Maar intusschen zal ik trachten in art. 1 drie woorden inge voegd te krijgen. Daar staat: „Het is aan ondernemers verboden, tot de vgn hunnentwege gegeven lichtbeeldenvertoo- ningen kinderen toe te laten" en daarin wilde ik gevoegd hebben de woordjes: „zonder meerderjarig geleide." De zitte hef J- 11 r 5 n Mijnheer de Voor- zijn. Ik heb met zeer veel aandacht de besprekingen van don heer Van Achterbergh gohoord en ik geloof dat bij meer den nadruk legt. op speciale toestanden dan wel op de zaak in het algemeen. Wat wij hier beoogen is eigenlijk gezegd, dat wij uilgaan van het algemeen standpunt: voor kinderen is het bezoeken van bioscopen niet foed. Ik had graag gezien, dat de tegenstan- ers van de verordening daarop in waren ge gaan. Maar ik heb helaas in de besprekingen van den heer Van Achterbergh alles gemist wat daarop betrekking had. Tot nog toe, Mijnheer de Voorzitter, heb ik geen enkel ar gument kunnen vinden, dat mij-zou kannen, doen stommen tegen een artikel van de ont- werp-verordening. Geeft men mij aan de hand een goed gedocumenteerd argument, welnu Mijnheer de Voorzitter, dan zal ik nog graag mijn etenr in overweging houden. Maar wat ik op het oogenblik gehoord heb van den heer Van Achterbergh, heeft niets te maken met de bedoelingen die hier in de verordening liggen. Dat heeft alleen te maken met de persoonlijke opvat'ingen van dezen en genen-, Neen, Mijnheer de "Voorzitter, daar vergis ik mij niet in. Hij zegt wanneer de onderwijzers een onderzoek instellen op de scholen, dan zegt de eene jongen ik ben er tweemaal ge weest, en dan zegt de andere daarom: ik ben er viermaal geweest. Toevallig is mij van middag hetzelfde argument tegemoet ge voerd, niet door den heer Van Achterbergh, maar door een ander, dat zeg ik er uitdruk kelijk bij. Dat luidde zooals een jongen op school door oen onderwijzer gevraagd wordt: Piet, ben jij in de bioscoop geweest dan zegt de jongen: Jawel Mijnheer, tweemaal! En als nu aan zijn buurman Jan gevraagd wordt: Jan, ben jij in de bioscoop geweest, dan wil hij niet voor Piet onder doen en zegt: Jawel, Mijnheer, drie keer. Ik vind do gelij kenis in die twee beelden toch zeer frappant, maar in ieder geval zie ik daarin niet een bestrijding van het ontwerp, zooals het hier voor ons ligt. De heer Van Achterbergh: Mag ik even antwoorden: Mijnheer de Voorzitter Wat ik heb gedacht is gebeurd. Ik wist het wel, de heer Jorissen zou de eerste zijn die op zou vliegendat zijn wij van den heer Jorissen ten opzichte van mijn besprekingen wel gewoon. Maar laat hij eens eventjes op letten. Van wie moeten hier nu werkelijk ae steekhoudende argumenten komen, van de Raadsleden of van B. en W. Dat vergeet hij heelemaal I Hij zegtwij hebben hier een ver ordening, en daar ben ik voor. Maar op welken grond is hij er voor Hij moet van de raads leden niet verwachten dat zij gaan bewijzen, maar het College van B. en W., dat beweert en een verordening voorstelt, dat moet bewij zen en niet de Raadsleden. Ik heb de over tuiging, dat deze verordening niet n >odig is en beweer, dat de commissies, die do heer Joris sen toch zeor goed kent, van de twee biosco pen, en die bestaai uit achtenswaardige men schenja, wanneer do heer Jorissen nn zegtzij weten het niet, dan moet hij dat zelf weten. Maar die menschen zeggen toch niet, dat de films zedekwetsend zijn. Dat zult U toch ook niet willen zeggenMaar de motiveering van B. en W. is tooh onmogelijk staande te houden. De heer Jorissen: Mijnheer de Voorzit ter, ik wil den hoer Van Achterbergh graag even nit den droom helpen. Hij heeft mij absoluut niet begrepen. In de eerste plaats begint hij met te zeggen, dat ik opgestoven ben [De heer Van Achterbergh: Dat zijn wij zoo gewend 1] Ja, dat is U zoo gewend I Maar als U dit nu hier als argument aanvoert, dan zoa ik nn weer opgestoven zijn. Ik heb er zelf6 Diet aan gedacht. Ik zou het ondoordacht hebben kunnen doen, maar dan roep ik de heeron beleefd allen als getuigen op, met do vraag heb ik kalm het mijne gezegd, of in een driftige opvliegende bui Ik zou niet weten waarom ik dit op een opvliegende ma nier zou moeten zeggen. Ik heb alleen ge zegd, en daaruit blijkt, dat de heer Van Achter bergh absoluut niet begrijpt wat ik bedoel.,.. 2 [De heer Van AchterberghNon, heel goed 1] wacht U nu evenik ben nog zoover niet,dat de heer Van Achterbergh ab soluut niet begrijpt wat ik bedoel. Ik heb alleen gezegdIk zio in de verordening geen enkel ding waarom ik er tegen zou zijn, ©n nu verlangt hij van mij, dat ik ook zou zeggen waarom ik er voor ben I Maar dat ligt in de verordening opgesloten. Als ik er niets in vind, waarom ik cr tegen zou zijn, dan ligt daar toch van zelf in opgesloten, dat ik het met de verordening eens ben. En nu zon ik nog moeton bewijzen waarom?! Mijnheer de Voorzitter, ik leg er mij eenvoudig bij neer, en ik wensch van don heor Van Achterbergh alleen in algemeeno beschouwingen te hooren, waarom hij er zoo absoluut tegen zou moeten zijn. Dat heb ik niet gehoord. Ik heb geen enkele beschouwing van hem gohoord, maar alleen persoonlijke meeningen of persoonlijke diDgen. U heb gezegd, dat er in Amsterdam feen belangstelling was, U hobt gezegd, dat ie mijnheer Asman zelf naar bioscopen ging..... [De beer Van AchterberghNeen, mijnheer Stokvis maar dat zegt toch allemaal niets tegen de algemeene. strekking van de verordening. Toen heb ik U uitdrukkelijk toegevoegd wan neer ik een degelijk, goed gedocumenteerd argument van U krijg, dan wil ik graag mijn stem nog ïd overweging houden. Zooniet,dan zal ik mij bij de verordening neerleggen. De heer Van Achterbergh: Ik heb Dog even iets te zeggen, Mijnheer de Voor zitter. Ik heb een voorstel gedaan De Voorzitter: Pardon, dat komt aan de orde bij de artikelen. U heeft een voorstel aangekondigd, ik heb het nog niet in ont vangst mogen nemen. Als ik goed begrijp, dan is het een amendement op eon van de artikelen. En als U dat hebt voorgesteld, dan hebt U straks de bevoegdheid om zooveel keereu als het noodig is het woord te voeren. Op het oogenblik zijn wij alleen bij de alge- meene beschouwingen, en daarom vraag ik, of nog een van de andere heeren het woord verlangt? Zoo niet, dan is thans het woord aan den Weihouder van Onderwijs. De Wethouder Rij kens: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben werkelijk eenigszins ver baasd. dat een voorstel, dat mot zulke goede bedooÜDgon door B. en W. aan den Raad is verzonden, nog op eenigen tegenstand moet stuiten. Wij hebben hier werkelijk op het oog het belaDg van het kind in het algemeen. Deze verordening gaat niet tegen de groote menschen, maar gaat alleen tegen het bioscoop-gevaar teneinde de kinderen te beschermen. Ik geloof, dat op dit punt eenige verwarring heerscht. De heer Van Achterbergh praat over een achtenswaardige commissie die hier bestaat. Het is ook mij bekend, dat er twee van die commissies zijn. Maar deze commissies zijn alleen, meen ik, bij elkaar gekomen, of ge kozen, dat wil ik in het midden laton, om na te gaan, of er ook zedenkwebendo «oorstellm- gen gegeven worden, en die --.allen er wel niet gegeven worden, dat geloof ik ook niet. Maar dat heeft abf-oluut niets met onze bedoeling te maken. Wij willen het kind be schermen. En nu wil ik den zirer Van Achter bergh wel zeggen, dat wij geraadpleegd hebben de personen die in do eerste plaats geraadpleegd moesten worden, en dat zijn de paedagogen. En nu is er geen enkele paeda- goog, geen enkel onderwijzer, noch in Amers foort noch in het geheele land, die Diet het verdorflijke van de bioscoop-voorstellingen ten opzichte van bet kind erkent. Maar B. en W. hebben ook zelf een onder zoek ingesteld. De Burgemeester en ik zijn er een paar keer op uitgegaan en hebben een bezoek gebracht aan de beide hier bestaande bioscopen. Het eerste wat ons trof, het was een middagvoorstelling, was dat toen wij in de zaal kwamen, daar aanwezig waren 8 groote menschen en 62 kinderen van vier tot elf jaar. Het programma, dat daar werd vertoond, was volstrekt niet zedenkwetsend, dat zal ik alweer niet zeggen, maar wat er werd voorgesteld, en zoo is het ook in de andere bioscoop, werkt in hooge mate prikkelend op de kinderen, Hunkerend van verlangen naar zijn ge boortegrond doorklieft de ooievaar met jachtige vleugelslagen het luchtruim. Ein- Welijk heeft hii het bereikt, het kerkdak. dagen nc0r een rat oiit de twintigste eeuw en ik wil wed den, dat het spook van jullie langs den een of anderen weg te verklaren is. Geloof maar, dat het spook één van ons zal blijken te zijn. die in een vat met meel gevallen of met een hoop kalk in aanraking is geweest en zich nu niet aan de anderen durft vertoonen. Maar spoken cn geesten onzin!" „Wat maken die ratten toch een leven, man!" zei de barones dien avond tegen haar echtgenoot, toen zij naar bed gingen. „IIè? Wat? Jat*'- antwoordde deze slaperig. „We moeten eens een paar vallen zetten." Het leven, dat zij gehoord hadden, werd veroorzaakt door de jonge rat, die zoo be slist gezegd had, dat er geen spoken beston den, waarop de oude rat ernstig het hoofd schudde als iemand, die wel beter wist en alle andere ratten piepten vol afkeuring over de brutaliteit van het jonge ding. Toen brak het gezelschap op en iedere rat zocht haar eigen holletje of gaatje op. Gedurende verscheiden nachten durfde er nauwelijks iemand te voorschijn komen; zij bleven in haar schuilplaats uit angst de spookachtige, witte rat tegen 4e komen. Iedere manestraal, die op een hoopje stof of een spinneweb viel, deed haar opschrikken; en als ze al eens een gang durfden OYerste- x_.cn iua-utx lier. uiciiifiovncrncnr x<rg, ine» even brommend zijn kop op, hetgeen de ver volgers der witte muis haastig rechtsomkeert deed maken. Deze sprong op het bed en liep al hijgende en bevende in de armen van baai- jongen meester, die wakker werd van het leven. „Zoo, stoute wegloopster, waar ben jij al dien tijd .geweest?" (riep de jongen uit. Hiermee eindigde de angst van de witte muis. Zij werd geliefkoosd en kreeg een lek ker beschuitje. Wat smaakte dat heerlijk en wat ging het er vlug in, nadat zij bijna een week honger had geledenZij werd zacht door haar meester berispt, dat zij was weg- geloopen en vond het heerlijk, dat zij weer in haar kooi gezet werd, waaruit zij zoo als jullie wel begrijpen zult nooit weer probeerde te vluchten. Integendeel zij be schouwde haar kool nu met een dankbaar hartje als een beschermster tegen die nare groote ratten, die haar zoo'n schrik hadden aangejaagd. De ralten waren inlaisschen druk bezig haar meening te zeggen over het heele geval en zij waren het er allemaal over eens, dat zij schandelijk voor den gek gehouden waren. Alleen de oude, blinde rat, die de vreemde ling natuurlijk niet gezien had, schudde het hoofd en zei. dat zii wish wat zii wisti ieü Uit rijden I Gen jc wel eens •uit rijden geweest? in 'n gr00ten janplezier? met 'n kattebak. en hoogen bok? o, wat 'n pret en gelier vóór iedereen een plaatsje had, een plaatsje naar zijn zin, want allen wilden op den bok en geen wou binnen-inl Mooi scheen de zon, de lucht was blauw de vogels zongen blij, en bloemen bloeiden 'r waar je zag ia 't nras der groene wei o, wat een pret zoo'n heelen dag te rijden met elkaar bij zonneschijn en vogelzang, en bloemen hier en daar! Ben je óók wel eens uit rijden geweest in 'n k a m e r-janplezier?, met 'n kattebak en hoogen bok Zooals wij zessen liier?. ja, kijk maar goed, het gaat wót leuk! we maken groot getier en regent 't buiten dat het giet fei .w ij hebben toch plezierI -f Hermannêl-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 10