Qoot3 de dJeügd.
Beden zijn vijand.
door
G. J. YISSGHER.
Diep in den grond, veilig onder een platlen
sleen, lag de worm, in een klein kluwentje
ineen gerold. Weken en weken had hij daar
slapend doorgebracht. De winterkou had
hem die schuilplaats doen opzoeken. Vraat
zuchtige mollen waren boven cn onder hem
langs gegaan, maar de sleen had het kleine
knikkertje beschermd; hel was niet tusschen
de scherpe tanden van de sombere mijn
werkers vermalen.
Eindelijk werd het wormpje wakker uit
zijn langen slaap. Hij stak het spitse snuitje
uit en wilde naar boven kruipen, maar overal
stiet hij tegen den harden steen. Heel lang
zaam trachtte hij een uitweg te vinden; hij
was nog zoo slaperig en ook was hij door
het lange vasten niet weinig verzwakt. Na
uren zoeken en tasten vond hij den rand van
den steen en toen wrong hij zich met veel
moeite naar boven. Hooger en nooger kroop
hij en hij voelde, dat de kilheid, die hem bij
'l begin van den winter naar beneden gedre
ven had, verdwenen was. De voorjaarslucht
deed hem weldadig aan. Hij zette zijn tocht
naar hoven voort. Hij bespeurde, dat de voort
gang hem reeds belemmerd werd door jonge
uitloopers van de o-ude worteleinden, die hem
bij hel dalen zoo dor voorgekomen waren.
Ilooger ging hij. Nog hooger. En eindelijk
sliet hij een gaatje in de bovenste aardlaag.
Hij stak zijn kop naar buiten. Hij trok zich
op en daar lag hij, hijgend van vermoeidheid
half boven, half onder 'den grond, zooals hij
het vorige jaar gelegen had in menigen
zomernacht. De maan stond aan den wolke-
loozen hemel; de sterren tintelden. En wel
•kon hij dat niet zien, maar wat hij heel dui
delijk waarnam, dat was het voorjaars
koeltje, dat over hem zoo heel anders aan
deed dan de duffe kilheid van de pas verla
ten diepte. Het wormpje voelde, dat het
Lente was.
En in een sloot, niet ver van daar, begon
ook leven te komen. In den kant, onder do
waterlijn, was een gat, de ingang van een
verlaten rattennest. De holte liep schuin naar
boven en kwam uit op een totaal droge,
ruime rustzaal. Daar lagen zeker wel twintig
kikvorschen dicht op elkaar. Ze vormden een
vormloozcn klomp, 't Was daar niet koud,
hei water drong er nooit door. 'ijf maanden
hadden ze daar slapend doorgebracht.
Nu werd er één wakker. Hij rekte zich uit,
voor zoover het mogelijk was; 2ijn buren la
gen hem wel een beetje in den weg. Hè! Wat
was zijn linkerachterpoot stijf! Daar had een
ander eenige dagen, ja misschien wel eenige
weken, dwars overheen gelegen. De buurtjes
sliepen allemaal nog. Stil kroop de kik-
vorsch achteruit, steeds verder. Toen draaide
hij zich om en hij daalde af tot aan het wa
ter. Zou hij het wagen? Zou hij niet ie stijf
zijn, om te zwemmen? Probeeren maarl Hij
dook onder en op het gevoel kwam hij bij
den uitgang en zoo in de sloot. Twee slagen
brachten hem boven en hij kroop hijgend op
den oever. Dat viel niet mee na zooveel maan
den rust.
Wat was het nog stil daarbuiten! Toob wel
lekker weer. Zou hij de eerste zijn, die zijn
slaapje uit had? Hij wou even kwaken, zoo
als hij verleden jaar gedaan had. Waren er
nog meer, dan zou hij wel antwoord krijgen.
Maar och! Wat viel hem zijn eigen stem te
gen! In plaats van een krachtig „Kwak!"
kon hij niet laten hooren dan een dof „Oerrrt!
Oerrrt!" Er kwam ook geen antwoord. Dat
was geen wonder. Wal een kinderstemmetje!
'l Was hier toch beter dan beneden in dat
vunzige hol. Als je slaapt, heb „e er geen last
van, maar toen hij wakker werd had hij da
delijk gedacht: ,JHet mocht hier wel eens ge
lucht worden". Het gras kreeg al een aardig
groen tintje, maar hij kon er toch nog niet
in wegkruipen.
Een hapje eten zou hem wel smaken, maar
wal? Hij zag nog geen kroos in de sloot, dus
de slakken zouden ook nog wel zeldzaam
zijn. En muggen? Er dansten er een stuk of
wal boven het wa'ter, maar zoo hoog, dat het
kikkertje er niet bij kon komen. Dan maar
hel weiland op. 't Kan zijn, dat daar wat
voor hem is. Misschien vindt hij wel
Pas op, wormpje! Dezelfde zoele lente
lucht, die jouw naar boven heeft gelokt,
maakte ook een einde aan den winterslaap
van den kikvorsoh, en als die je op zijn weg
ontmoet, is het met je gedaan!
Een holle boom had tot winterverblijf ge
strekt aan een ringslang. Dicht ineengerold
had ze daar binnen gelegen op het ver
molmde hout cn toen de kou haar zelfs daar
nog hinderde, had ze zich, half slapende,
ingegraven in het houtstof en daarbij waren
nog een paar dikke larven van gouden tor
ren haar prooi geworden. Maar toen de
Lentezon den hollen stam bescheen, ont
waakte de slang. Ze hief zich op en vond het
gat, waardoor zij binnen gekomen was. Ze
keek naar buiten en knipte met de oogen
voor het felle licht, waaraan ze eerst nog
moest gewennen. Maar heerlijk scheen de
Eon en niets was haar meer welkom dan
warmte. Ze slak den kop door het gat, trok
zich op, en weldra liet ze zich langs de bui
tenzijde van den stam naar beneden glijden.
En aan den voet gekomen, rolde zij zich
weer ineen, aan den zonnekant van den
boom; o, wTat deden die warme stralen haar
behagelijk aan. Maar toen aan haar verlan
gen naar warmte voldaan was, openbaarde
zich bij haar een nieuwe behoefteze kreeg
honger. Eten wilde ze. Ja, maar wat? Vlin
ders, slakken, veldmuizen zijn zeldzaam op
de eerste Lentedagen. "Wacht! Hoort ze daar
niet, al is het geluid nog zeer zwak, het ge
kwaak van een kikvorsch?
Wees voorzichtig, kikkertje! Er is een ka-
jer op de kust!
waarop hij zelf is uitgebroed waar hij
verleden jaar zijn eigen jongen heeft groot
gebracht. En luid klepperend staat hij op den
rand van hel oude nest. En de kinderen wij
zen hem met den vinger aan. „De ooievaar
is weer ■""■«i-n yjjn, „Nu i<? Leute!"
De ooie
gen bo
veld, v
een rijl
daar rt
de wek
vaarten
niet en
nog nk
zeldzaai
traag 0'
aan dei
gens b<
een Gro
kelend
die zou
ken, deden zij dit met gesloten oogen en in-
geho-uden adem, totdat zij zich weer veilig
voelden op een pikdonker plekje cn zij zich
tusschen gewone ratten van vleescli en bloed
bewogen.
Maar de brutale, ionoe val
cunt; An pon
wat natuurlijk niemand haar kon tegenspre
ken.
Na cenigen tijd echter was de eigenlijke
toedracht der zaak heelemaal vergeten, want
ratten hebben niet zoo'n goed geheugen als
.rrianjcrdien _i»n \vp wptpn. dat zelfs menschen
„Hier ligt", zei Bougainville, „een schip vat
mij op do roede; laat ons oven aan book
gaan.'
De argclooze reisgenoot ging mee.
Toen nu het schip de ankers lichtte, zol dt
eieenaar: ..Ik beji van nlan vo?c
De L
leven,
en de r5
leg, al
leven te
eersten
het best:
de natu
v ij a n d
In één
Woud 1
oud ges
oud kas
zamelinj
gangen
ken best
oud ra
krioelde
de ratt
muizen
hooren.
grimmig
voorvadi
zoo min
voor rat
zou je -
ken, dat
ren op o
grappig
trokken
den van
Zij lei
het oude
weldig v
wen van
lucht va
recht. 1
ratten a)
dors.
Maar
tenian.d i
rustende
winter d
spreidde
Niets
witte ral
en dat -
verwacht
het zien
harer de
halen
rige kole
grimmig
vel ovei
scheen
twaalf sl
verdween
was bijn£
beelding
moer gel
De oud;
te kunneD
de ander
verschijn!
„Ieder
eigen spo
ik van d
het bloed
wilde d
voort, „y<
groot onh<
werd, war
en onmid'
jft neerg
vertellen,
iemand in
ringen uit
,,Phoe!
er voor i
voor oud
moeders v
ven ons
moeten ui
reTglag i. z. kindervoeding aan de
cholen.
Als voren.
60. Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot het verleenen van
een 8 u b 8 i d i e aan de Commissie voor
Kindervoeding te Amersfoort.
A 1 8 voren.
7o. Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot vaststelling eener
verordening op het toelaten van kinderen tot
b i 0 s c 0 0 p-v ertooningen.
[G. V. Afd. I, n°. 240].
De heer Van Achtcrbergh: Mijnheer
de Voorzitterl Ik kan mij met de verordening,
zooals die ons is voorgelegd, niet vereenigen.
B. en W. beginnen in hun motiveering met
te wijzen op de brochure die is uitgegeven
door den heer Simon Stokvis te Amsterdam.
Ik heb mij de moeite getroost den boel eens
goed na te zien en mij is gebleken, dat de
zaak verbazend eenzijdig is voorgesteld. In
de eerste plaats is die commissie niet officiëel
samengesteld. Daar zijn verschillende menschen
bijeen gekomendie het land hebben aan de
bioscoop, dat kun je merken. Ik word in dio
woening gesterkt doordat m Amsterdam, waar
het in hoofdzaak om gedaan is, de Overheid
aiet eens wil ingTijpen. Op grond daarvan
aeeft de heer Stokvis op 13 Maart een leziDg
gehouden te Amsterdam en er was absoluut
geen belangstelling, een teeken dat men er
bijzonder weinig voor voelde. En nawas daar
een mijnheer Asman die debatteerde en naar
aanleiding daarvan zijn een paar punten op
genoemd die de heer Stokvis niet heeft kan
nen beantwoorden. In de eerste plaats zeide
hij de grooteren moesten absoluut niet komen,
maar de kinderen moesten heelemaal geweerd
worden. Daarop zeide Asmanwaarom begint
U dan met Iw huisgezin iedere week een
getrouw bezoek te brengen aan do bioscoop?
want hij gaat iedere week met vrouw en kin
deren naar de bioscoop. Hij zelf heeft ook een
oioscoop geëxploiteerd cn heeft die wegens
gebrek aan belangstelling moeten sluiteD.
Iedereen kan uit het boekje zijn conclusies
trekken, of er een overtuiging achter zit of
wat anaere. En daarom vind ik ookdat B.
en W. eenzijdig zijn te werk gegaan. Zij heb
ben aan de hoofden van scholen gevraagd, of
die een onderzoek willen instelleu. Nu is mij
gebleken, dat de hoofden van scholen h:er ter
»tede heel weinig en heel sporadisch de bios
copen bezoeken. En bovendien weten wij allen,
dat kinderen zeer kunnen fantaseeren. Als
Jan vier raanl naar de bioscoop is geweest,
dan is Piet er natuurlijk vijf maal geweest en
Klaas zes maal, en daarom wil ik de cijfers
van de hoofden van scholen eenigszins in twij
fel trekken. Het verwondert mij ook dat het
College niet heeft ingeroepen het advies van
de officiëele commissie die hier is samengosteld.
Er is hier van overheidswege voor de biosco
pen een commissie samengesteld, en voor de
genen die dit niet weten wil ik het even zeg-
fen. Twintig maanden geleden is door de
[atholieken een beweging op touw gezet om
een bioscoop te krijgen. Dat hebben de bios-
eoop-houders gehoord en zij hebben getracht
het te verhinderen wegens do financieelo scha
de. Toen heeft de rechtskundige adviseur
uitgemaakt, dat voor iedere bioscoop een com
missie van vijf leden iedere week de films zou
keuren. Dat zijn achtenswaardige menschen
in onze stad, en het oordeel van die menschen
mis ik hier. B. en W. gaan af op het oordbei
van de hoofden van scholen. En nu wil ik
©ven mijn eigen oordeel zeggen. Ik ga er
getrouw iedere week naar toe en mijn kinde
ren ook en ik heb mij nooit geschaamd voor
de films ''die ik er gezien heb. Wanneer de
verordening ongewijzigd in stemming komt,
cal ik moeten tegenstemmen. Maar intusschen
zal ik trachten in art. 1 drie woorden inge
voegd te krijgen. Daar staat:
„Het is aan ondernemers verboden, tot de
vgn hunnentwege gegeven lichtbeeldenvertoo-
ningen kinderen toe te laten" en daarin wilde
ik gevoegd hebben de woordjes: „zonder
meerderjarig geleide."
De
zitte
hef J- 11 r
5 n Mijnheer de Voor-
zijn. Ik heb met zeer
veel aandacht de besprekingen van don heer
Van Achterbergh gohoord en ik geloof dat bij
meer den nadruk legt. op speciale toestanden
dan wel op de zaak in het algemeen. Wat
wij hier beoogen is eigenlijk gezegd, dat wij
uilgaan van het algemeen standpunt: voor
kinderen is het bezoeken van bioscopen niet
foed. Ik had graag gezien, dat de tegenstan-
ers van de verordening daarop in waren ge
gaan. Maar ik heb helaas in de besprekingen
van den heer Van Achterbergh alles gemist
wat daarop betrekking had. Tot nog toe,
Mijnheer de Voorzitter, heb ik geen enkel ar
gument kunnen vinden, dat mij-zou kannen,
doen stommen tegen een artikel van de ont-
werp-verordening. Geeft men mij aan de
hand een goed gedocumenteerd argument,
welnu Mijnheer de Voorzitter, dan zal ik nog
graag mijn etenr in overweging houden. Maar
wat ik op het oogenblik gehoord heb van den
heer Van Achterbergh, heeft niets te maken
met de bedoelingen die hier in de verordening
liggen. Dat heeft alleen te maken met de
persoonlijke opvat'ingen van dezen en genen-,
Neen, Mijnheer de "Voorzitter, daar vergis ik
mij niet in. Hij zegt wanneer de onderwijzers
een onderzoek instellen op de scholen, dan
zegt de eene jongen ik ben er tweemaal ge
weest, en dan zegt de andere daarom: ik
ben er viermaal geweest. Toevallig is mij
van middag hetzelfde argument tegemoet ge
voerd, niet door den heer Van Achterbergh,
maar door een ander, dat zeg ik er uitdruk
kelijk bij. Dat luidde zooals een jongen op
school door oen onderwijzer gevraagd wordt:
Piet, ben jij in de bioscoop geweest dan
zegt de jongen: Jawel Mijnheer, tweemaal!
En als nu aan zijn buurman Jan gevraagd
wordt: Jan, ben jij in de bioscoop geweest,
dan wil hij niet voor Piet onder doen en zegt:
Jawel, Mijnheer, drie keer. Ik vind do gelij
kenis in die twee beelden toch zeer frappant,
maar in ieder geval zie ik daarin niet een
bestrijding van het ontwerp, zooals het hier
voor ons ligt.
De heer Van Achterbergh: Mag ik
even antwoorden: Mijnheer de Voorzitter
Wat ik heb gedacht is gebeurd. Ik wist het
wel, de heer Jorissen zou de eerste zijn die
op zou vliegendat zijn wij van den heer
Jorissen ten opzichte van mijn besprekingen
wel gewoon. Maar laat hij eens eventjes op
letten. Van wie moeten hier nu werkelijk ae
steekhoudende argumenten komen, van de
Raadsleden of van B. en W. Dat vergeet hij
heelemaal I Hij zegtwij hebben hier een ver
ordening, en daar ben ik voor. Maar op welken
grond is hij er voor Hij moet van de raads
leden niet verwachten dat zij gaan bewijzen,
maar het College van B. en W., dat beweert
en een verordening voorstelt, dat moet bewij
zen en niet de Raadsleden. Ik heb de over
tuiging, dat deze verordening niet n >odig is en
beweer, dat de commissies, die do heer Joris
sen toch zeor goed kent, van de twee biosco
pen, en die bestaai uit achtenswaardige men
schenja, wanneer do heer Jorissen nn
zegtzij weten het niet, dan moet hij dat
zelf weten. Maar die menschen zeggen toch
niet, dat de films zedekwetsend zijn. Dat zult
U toch ook niet willen zeggenMaar de
motiveering van B. en W. is tooh onmogelijk
staande te houden.
De heer Jorissen: Mijnheer de Voorzit
ter, ik wil den hoer Van Achterbergh graag
even nit den droom helpen. Hij heeft mij
absoluut niet begrepen. In de eerste plaats
begint hij met te zeggen, dat ik opgestoven
ben
[De heer Van Achterbergh: Dat zijn wij
zoo gewend 1]
Ja, dat is U zoo gewend I Maar als
U dit nu hier als argument aanvoert, dan zoa
ik nn weer opgestoven zijn. Ik heb er zelf6
Diet aan gedacht. Ik zou het ondoordacht
hebben kunnen doen, maar dan roep ik de
heeron beleefd allen als getuigen op, met do
vraag heb ik kalm het mijne gezegd, of in
een driftige opvliegende bui Ik zou niet
weten waarom ik dit op een opvliegende ma
nier zou moeten zeggen. Ik heb alleen ge
zegd, en daaruit blijkt, dat de heer Van Achter
bergh absoluut niet begrijpt wat ik bedoel.,..
2
[De heer Van AchterberghNon, heel goed 1]
wacht U nu evenik ben nog zoover
niet,dat de heer Van Achterbergh ab
soluut niet begrijpt wat ik bedoel. Ik heb
alleen gezegdIk zio in de verordening geen
enkel ding waarom ik er tegen zou zijn, ©n
nu verlangt hij van mij, dat ik ook zou zeggen
waarom ik er voor ben I Maar dat ligt in de
verordening opgesloten. Als ik er niets in
vind, waarom ik cr tegen zou zijn, dan ligt
daar toch van zelf in opgesloten, dat ik het
met de verordening eens ben. En nu zon ik
nog moeton bewijzen waarom?! Mijnheer de
Voorzitter, ik leg er mij eenvoudig bij neer,
en ik wensch van don heor Van Achterbergh
alleen in algemeeno beschouwingen te hooren,
waarom hij er zoo absoluut tegen zou moeten
zijn. Dat heb ik niet gehoord. Ik heb geen
enkele beschouwing van hem gohoord, maar
alleen persoonlijke meeningen of persoonlijke
diDgen. U heb gezegd, dat er in Amsterdam
feen belangstelling was, U hobt gezegd, dat
ie mijnheer Asman zelf naar bioscopen ging.....
[De beer Van AchterberghNeen, mijnheer
Stokvis
maar dat zegt toch allemaal niets tegen
de algemeene. strekking van de verordening.
Toen heb ik U uitdrukkelijk toegevoegd wan
neer ik een degelijk, goed gedocumenteerd
argument van U krijg, dan wil ik graag mijn
stem nog ïd overweging houden. Zooniet,dan
zal ik mij bij de verordening neerleggen.
De heer Van Achterbergh: Ik heb
Dog even iets te zeggen, Mijnheer de Voor
zitter. Ik heb een voorstel gedaan
De Voorzitter: Pardon, dat komt aan
de orde bij de artikelen. U heeft een voorstel
aangekondigd, ik heb het nog niet in ont
vangst mogen nemen. Als ik goed begrijp,
dan is het een amendement op eon van de
artikelen. En als U dat hebt voorgesteld, dan
hebt U straks de bevoegdheid om zooveel
keereu als het noodig is het woord te voeren.
Op het oogenblik zijn wij alleen bij de alge-
meene beschouwingen, en daarom vraag ik,
of nog een van de andere heeren het woord
verlangt? Zoo niet, dan is thans het woord
aan den Weihouder van Onderwijs.
De Wethouder Rij kens: Mijnheer de
Voorzitter. Ik ben werkelijk eenigszins ver
baasd. dat een voorstel, dat mot zulke goede
bedooÜDgon door B. en W. aan den Raad is
verzonden, nog op eenigen tegenstand moet
stuiten.
Wij hebben hier werkelijk op het oog het
belaDg van het kind in het algemeen. Deze
verordening gaat niet tegen de groote menschen,
maar gaat alleen tegen het bioscoop-gevaar
teneinde de kinderen te beschermen.
Ik geloof, dat op dit punt eenige verwarring
heerscht. De heer Van Achterbergh praat over
een achtenswaardige commissie die hier bestaat.
Het is ook mij bekend, dat er twee van die
commissies zijn. Maar deze commissies zijn
alleen, meen ik, bij elkaar gekomen, of ge
kozen, dat wil ik in het midden laton, om na
te gaan, of er ook zedenkwebendo «oorstellm-
gen gegeven worden, en die --.allen er wel
niet gegeven worden, dat geloof ik ook niet.
Maar dat heeft abf-oluut niets met onze
bedoeling te maken. Wij willen het kind be
schermen. En nu wil ik den zirer Van Achter
bergh wel zeggen, dat wij geraadpleegd
hebben de personen die in do eerste plaats
geraadpleegd moesten worden, en dat zijn de
paedagogen. En nu is er geen enkele paeda-
goog, geen enkel onderwijzer, noch in Amers
foort noch in het geheele land, die Diet het
verdorflijke van de bioscoop-voorstellingen ten
opzichte van bet kind erkent.
Maar B. en W. hebben ook zelf een onder
zoek ingesteld. De Burgemeester en ik zijn er
een paar keer op uitgegaan en hebben een
bezoek gebracht aan de beide hier bestaande
bioscopen. Het eerste wat ons trof, het was
een middagvoorstelling, was dat toen wij in
de zaal kwamen, daar aanwezig waren 8 groote
menschen en 62 kinderen van vier tot elf jaar.
Het programma, dat daar werd vertoond, was
volstrekt niet zedenkwetsend, dat zal ik alweer
niet zeggen, maar wat er werd voorgesteld,
en zoo is het ook in de andere bioscoop,
werkt in hooge mate prikkelend op de kinderen,
Hunkerend van verlangen naar zijn ge
boortegrond doorklieft de ooievaar met
jachtige vleugelslagen het luchtruim. Ein-
Welijk heeft hii het bereikt, het kerkdak.
dagen nc0r
een rat oiit de twintigste eeuw en ik wil wed
den, dat het spook van jullie langs den een
of anderen weg te verklaren is. Geloof maar,
dat het spook één van ons zal blijken te zijn.
die in een vat met meel gevallen of met een
hoop kalk in aanraking is geweest en zich
nu niet aan de anderen durft vertoonen.
Maar spoken cn geesten onzin!"
„Wat maken die ratten toch een leven,
man!" zei de barones dien avond tegen haar
echtgenoot, toen zij naar bed gingen.
„IIè? Wat? Jat*'- antwoordde deze slaperig.
„We moeten eens een paar vallen zetten."
Het leven, dat zij gehoord hadden, werd
veroorzaakt door de jonge rat, die zoo be
slist gezegd had, dat er geen spoken beston
den, waarop de oude rat ernstig het hoofd
schudde als iemand, die wel beter wist en
alle andere ratten piepten vol afkeuring over
de brutaliteit van het jonge ding. Toen brak
het gezelschap op en iedere rat zocht haar
eigen holletje of gaatje op.
Gedurende verscheiden nachten durfde er
nauwelijks iemand te voorschijn komen; zij
bleven in haar schuilplaats uit angst de
spookachtige, witte rat tegen 4e komen.
Iedere manestraal, die op een hoopje stof of
een spinneweb viel, deed haar opschrikken;
en als ze al eens een gang durfden OYerste-
x_.cn iua-utx lier. uiciiifiovncrncnr x<rg, ine»
even brommend zijn kop op, hetgeen de ver
volgers der witte muis haastig rechtsomkeert
deed maken. Deze sprong op het bed en liep
al hijgende en bevende in de armen van baai-
jongen meester, die wakker werd van het
leven.
„Zoo, stoute wegloopster, waar ben jij al
dien tijd .geweest?" (riep de jongen uit.
Hiermee eindigde de angst van de witte
muis. Zij werd geliefkoosd en kreeg een lek
ker beschuitje. Wat smaakte dat heerlijk en
wat ging het er vlug in, nadat zij bijna een
week honger had geledenZij werd zacht
door haar meester berispt, dat zij was weg-
geloopen en vond het heerlijk, dat zij weer
in haar kooi gezet werd, waaruit zij zoo
als jullie wel begrijpen zult nooit weer
probeerde te vluchten. Integendeel zij be
schouwde haar kool nu met een dankbaar
hartje als een beschermster tegen die nare
groote ratten, die haar zoo'n schrik hadden
aangejaagd.
De ralten waren inlaisschen druk bezig
haar meening te zeggen over het heele geval
en zij waren het er allemaal over eens, dat zij
schandelijk voor den gek gehouden waren.
Alleen de oude, blinde rat, die de vreemde
ling natuurlijk niet gezien had, schudde het
hoofd en zei. dat zii wish wat zii wisti ieü
Uit rijden I
Gen jc wel eens
•uit rijden geweest?
in 'n gr00ten janplezier?
met 'n kattebak.
en hoogen bok?
o, wat 'n pret en gelier
vóór iedereen
een plaatsje had,
een plaatsje naar zijn zin,
want allen wilden op den bok
en geen wou binnen-inl
Mooi scheen de zon,
de lucht was blauw
de vogels zongen blij,
en bloemen bloeiden 'r
waar je zag
ia 't nras der groene wei
o, wat een pret
zoo'n heelen dag
te rijden met elkaar
bij zonneschijn en vogelzang,
en bloemen hier en daar!
Ben je óók wel eens
uit rijden geweest
in 'n k a m e r-janplezier?,
met 'n kattebak
en hoogen bok
Zooals wij zessen liier?.
ja, kijk maar goed,
het gaat wót leuk!
we maken groot getier
en regent 't buiten dat het giet fei
.w ij hebben toch plezierI
-f
Hermannêl-