Qoof de iJeagd.
leder zijn vijand»
door
G. J. VISSQHER.
Diep in den grond, veilig onder een platten
steen, lag de worm, in een klein kluwentje
ineen gerold. Weken en weken liad hij daar
slapend doorgebracht. De winterkou had
hem die schuilplaats doen opzoeken. Vraat
zuchtige mollen waren boven en onder hem
langs gegaan, maar de steen had het kleine
knikkertje beschermd; het was niet tusschen
de scherpe tanden van de sombere mijn-
Werkers vermalen.
Eindelijk werd het wormpje wakker uit
zijn langen slaap. Iiij stak het spitse snuitje
uil en wilde naar boven kruipen, maar overal
stiet hij tegen den harden steen. Heel lang
zaam trachtte hij een uitweg te vinden; hij
was nog zoo slaperig en ook was hij door
hel lange vasten niet weinig verzwakt. Na
uren zoeken en tasten vond hij den rand van
den steen en toen wrong hij zich met veel
moeite naar boven. Hooger en noogcr kroop
hij en hij voelde, dat de kilheid, die hem bij
'l begin van den winter naar beneden gedre
ven had, verdwenen was. De voorjaarslucht
deed hem weldadig aan. Hij zette zijn tocht
naar boven voort. Hij bespeurde, dat de voort
gang hem reeds belemmerd werd door jonge
uitloopers van de oude worteleinden, die hem
bij het dalen zoo dor voorgekomen waren.
Hooger ging hij. Nog hooger. En eindelijk
sliet hij een gaatje in de bovenste aardlaag.
Hij stak zijn kop naar buiten. Hij trok zich
op en daar lag hij, hijgend van vermoeidheid
half boven, half onder 'den grond, zooals hij
het vorige jaar gelegen had in menigen
zomernacht. De maan stond aan den wolke-
loozen hemel; de sterren tintelden. En wel
■kon hij dat niet zien, maar wat hij heel dui
delijk waarnam, dat was het voorjaars-
koellje, dat over hem zoo heel anders aan
deed dan de duffe kilheid van de pas verla
ten diepte. Het wormpje voelde, dat het
Lente was.
En in een sloot, niet ver van daar, begon
ook leven te komen. In den kant, onder d»
waterlijn, was een gat, de ingang van een
verlaten rattennest. De holte liep schuin naar
boven en kwam uit op een totaal droge,
ruime rustzaal. Daar lagen zeker wel twintig
kikvorschen dicht op elkaar. Ze vormden een
vonnloozen klomp, 't Was daar niet koud,
hei water drong er nooit door. T'ijf maanden
hadden ze daar slapend doorgebracht.
Nu werd er één wakker. Hij rekte zich uit,
voor zoover het mogelijk was; zijn buren la
gen hem wel een beetje in den weg. Hèl Wat
was zijn linkerachterpoot stijf! Daar had eeD
ander eenige dagen, ja misschien wel eenige
weken, dwars overheen gelegen. De buurtjes
sliepen allemaal nog. Stil kroop de kik-
vorsch achteruit, steeds verder. Toen draaide
bij zich om en hij daalde af tot aan het wa
ter. Zou hij het wagen? Zou hij niet te stijf
zijn, om te zwemmen? Probeeren maarl Hij
dook onder en op het gevoel kwam hij bij
den uitgang en zoo in de sloot. Twee slagen
brachten hem boven en hij kroop hijgend op
den oever. Dat viel niet mee na zooveel maan
den rust.
Wat was het nog stil daarbuitenToch wel
lekker weer. Zou hij de eerste zijn, die zijn
slaapje uit had? Hij wou even kwaken, zoo-
als hij verleden jaar gedaan had. Waren er
nog meer, dan zou hij wel antwoord krijgen.
Maar och! Wat viel hem zijn eigen stem te
gen! In plaats van een krachtig „Kwak!"
kon hij niet laten hooren dan een dof „Oerrrt!
Oerrrt!" Er kwam ook geen antwoord. Dat
was geen wonder. Wat een kinderstemmetje!
't Was hier toch beter dan beneden in dat
vunzige hol. Als je slaapt, heb rfe er geen last
van, maar toen hij wakker werd had hij da
delijk gedacht: ,,Het mocht hier wel eens ge
lucht worden". Het gras kreeg al een aardig
groen tintje, maar hij kon er toch nog niet
in wegkruipen.
Een hapje eten zou hem wel smaken, maar
wat? Hij zag nog geen kroos in de sloot, dus
de slakken zouden ook nog wel zeldzaam
zijn. En muggen? Er dansten er een stuk of
wal boven het wa'ler. maar zoo hoog, dat het
kikkertje er niet bij kon komen. Dan maar
hel weiland op. 't Kan zijn, dat daar w*at
voor hem is. Misschien vindt hij wel
Pas op, wormpje! Dezelfde zoele lente
lucht, die jouw naar boven heeft gelokt,
maakte ook een einde aan den winterslaap
van den kikvorsch, en als die je op zijn weg
ontmoet, is het met je gedaan 1
Een holle boom had tot winterverblijf ge
strekt aan een ringslang. Dicht ineengerold
had ze daar binnen gelegen op het ver
molmde hout en toen de kou h-.ar zelfs daar
nog hinderde, had ze zich, half slapende,
ingegraven in het houtstof en daarbij waren
nog een paar dikke larven van gouden tor
ren haar prooi geworden. Maar toen de
Lentezon den hollen stam bescheen, ont
waakte de slang. Ze hief zich op cn vond het
gal, waardoor zij binnen gekomen was. Zp
keek naar buiten en knipte met de oogen
voor hel felle licht, waaraan ze eerst nog
moest gewennen. Maar heerlijk scheen de
eon en niets was haar meer welkom dan
warmte. Ze stak den kop door het gat, trok
zich op, en weldra liet ze zich langs de bui
tenzijde van den stam naar beneden glijden.
En aan den voet gekomen, rolde zij zich
weer ineen, aan den zonnekant van den
boomo, wat deden die warme stralen haar
behagelijk aan. Maar loen aan haar verlan
gen naar warmte voldaan was, openbaarde
zich bij haar een nieuwe behoefteze kreeg
honger. Eten wilde ze. Ja, maar wat? 'Min
ders, slakken, veldmuizen zijn zeldzaam op
de eerste Lentedagen. Wacht! Hoort ze daar
niet, al is het geluid nog zeer zwak, het ge
kwaak van een kikvorsch?
Wees voorzichtig, kikkertje! Er is een ka
ler op de kust!
waarop hij zelf is uitgebroed waar hij
verleden jaar zijn eigen jongen heeft groot
gebracht. En luid klepperend staat hij op den
rand van liet oude nest. En de kinderen wij
zen hem met den vinger aan. „De ooievaar
is weer -Nu is het Lente!"
De ooi
gen bc
veld, r
een rij
daar r
de wei
vaartei
niet en
nog ni
zeldzaa
traag o
aan de
gens h
een Gr<
kelend
die zou
ken, deden zij dit met gesloten oogen en in
gehouden adem, totdat zij zich weer veilig
voelden op een pikdonker plekje en zij zich
tusschen gewone ratten van vleescli cn bloed
bewogen.
Maar de brul ale, ion op roi—oi*
wat natuurlijk niemand haar kon tegenspre
ken.
Na eenigen tijd echter was de eigenlijke
toedracht der zaak heelemaal vergeten, want
ratten hebben niet zoon goed geheugen alg
o» wp xuaIaxi/lat zelfs menschel!
„Hier ligt", zei Bougainville, „een schip vai
mij op do roede; laat ons oven aan boort
gaan.'
De argeloozc reisgenoot ging mee.
Toen nu het schip de ankers lichtte, zei <J(
eï2enaar:_..Ik_bfin van Dlan a.
De L
leven,
en de r
leg, al
leyen t«
eersten
het bes!
de natii
v ij a n
Hunkerend van verlangen naar zijn ge
boortegrond doorklieft de ooievaar met
jachtige vleugelslagen hel luchtruim. Ein-
Helijk heeft hij het bereikt, het kerkdak,
In ééi
Woud 1
oud ge:
oud ka:
zamelin
gangen
ken bes
oud rr
krioeldt
de rat
muizen
hooren.
grimmlf
voorvad
zoo mii
voor ra
zou je -
ken, da
ren op 4
grappig
trokken
den var
Zij le.
het oud-
weldig
wen vai
lucht vf
recht,
ratten a
dors.
Maar
tenland
rustend/
winter i
spreididt
Niets
witte ra
en dat -
vervvach
het zien
barer dt
halen
rige koh
grimmig
vel ove
scheen
twaalf s
verdweej
was bijn
beelding
moer ge
De oud
te kunnei
de andei
verschijn
Jeder
eigen spo
ik van d
het bloed
wilde d
voort, „v
groot onb
werd, wa
en onmid
gift neerf
vertellen,
iemand ii
ringen ui:
„Phoe
er voor 3
voor oud
moeders
ven ons
moeten u,
dagen ni
▼an meening Is over de bedoeling van do ver
ordening, en ik geloof dafc de lieer Van A hter-
bergh heel gemakkelijk tofc het inzicht kan
Komen, wanneer hij maar wil begrijpen, dat
oiet de kindervoorstellingen worden verboden,
maar dat do algemeone voorstellingen voor
kinderen worden verboden. Dat is de idee
van de verordening.
De heer Van Achterbergh: Mijnheer
de Voorzitter! De heer Jorissen begint met
te zeggen, dat de voorstellingen voor kinderen
niet worden verboden en dat er kindervoor
stellingen zullen komen. Maar waar komen
die vandaan? Wil de heer Jorissen ons dat
eens vertellen
De heer Jorissen: Ik ben toch geen
bioscoop-ondernemer
De heer Yan Achterbergh: Maar U
zegt, dat zij er zullen komen.
De heer Jorissen: Zij worden immers
niet verboden!
De heer Yan Achterbergh: Maar
het gaat heel ergens anders om. Ik begrijp
wat goed, de Wethouder heeft het een beetje
scherp gezegd, maar ik begrijp hot wel: er
zijn verschillende menschen die er geen oor
deel over kunnen vellen, men moot een beetje
hooger staan om het te kannen beoordeelen of
een film nadeclig werkt of niet. Welnn, Mijn
heer de Voorzitter, mijn bol is gezond genoeg
en ik kan er heel goed een oordeel over vel
len.
De Wethouder Rij kens Ik heb geen per
soon op het oog gehad Mijnheer de Yoorzitter.
De heer Yan Achterbergh: Neen, U
spreekt in algemeene termen en dat doe ik
ook. Maar er zijn menschen die niet zoo hoog
staan als hij wel bodoelt en die toch zeer ze
ker een oordeel over de zaak kunnen vellen.
Doch nu is het eigenaardige, dat de twee
menschen die hier het meest er tegen zijn,
menschen zijn zonder kinderen. Als de heer
Jorissen er met zijn kinderen naar toe kon
gaan of de heer Rjjkens, dan zou men kannen
zeggen: zij voelen er iets voor.
De heer Kroes: Mag ik oven zeggen: ik
heb er zes.
De heer Yan Achterbergh:
Maar zij zijn nog nooit met hun kinderen naar
een bioscoop geweest. Dat vind ik het lenlcste
van de zaak. Zij kannen er heel moeilijk
over oordeelen.
De heer Wolterbeek: Mijnheer de
Yoorzitter: Ik heb meteen gezegd, dat die
35°/o van de kinderen ouders hebben waarvoor
het Gemeentebestuur nu vreeslijk vriendelijk
is en de zorg voor hun kinderen van die
ouders overneemt. Daarom geloof ik, dat het
amendement van den heer Van Achterbergh
eenigszins verzoenend kan werken. Te oordeelen
naar hetgeen ik van bioscopen heb gezien, ik
ben er heel weinig naar toe geweest, viDd ik
het, als ik voor mijn eigen persoon mag spro
ken, vervelend als mij verboden wordt er mot
mijn kinderen naar toe te gaan.
De hoor Jorissen: Mijnheer de Voor
zitter, een enkel woord naar aanleiding van
hetgeen de heer Wolterbeek thans mededeelt.
Hoe komt de heer Wolterbeek aan die 85
pCt. Door de volgende berekening300 van
de 1900 komen er tamelijk geregeld en de
anderen niet tamelijk geregeld, dos die anderen
zijn 85 pCt., die gaan niet of een enkelen
keer. Als deze verordening wordj; aangenomen,
dan zullen toch maar een heel enkelen keer
sommige ouders en kinderen er last van onder
vinden, en daarom kan ik niet begrijpen wat
voor bezwaren men er tegen heeft. Die 85 pCt.
sturen hun kinderen er nooit heon of een
heel enkelen koer en het is nog de vraag, of
dien enkelen keer het jongetje er niet stilletjes
is heen geloopen.
[De heer Wolterbeek: Ja, maar de
vrijheid!]
waar zij geen gebruik van maken
Ik xie niet in dat dit een argument kan zijn.
De heer Yan Duinen: Mijnheer de Voor
zitter, ik moet eerlijk verklaren, ik ben tegen
de verordening zooals zij hier ligt. Zij is mij
veel te krachtig. Wanneer een ouder de ge
legenheid wordt benomen om met zijn kinderen,
wanneer hij dat wil, naar een bioscoop-voor-
jtelling te gaan, dan moet ik zeggen: dat ia
mij een beetje heel kras. Vandaar dat ik mij
heel goed kan vereenigen met liet amende
ment dat hier is ingediend, waardoor hetgeen
hier vanavood voornamelijk besproken is, hot
misbruik maken van bioscoop-voorstellingen,
voor een groot gedeelte wordt voorkomen,
tenminste voor zoover wjj erover kunnen
oordeelen. Ik geloof dat wa ineor do kinderen
beneden oen zekeren leeftijd er niet anders
kunnen komen dan onder meerderjarig geleide,
er een heelo ma^sa kinderen zullen zijn die
er na geregeld komen en die er dan geen
gebruik moer van zullen maken.
De heer Gerritsen: Mijnheer de Voor
zitter. het laatste wat de heer Van Duinen
gezegd heeft zal eenvoudig een phantasie
worden. Wanneer dit amendement wordt aan
genomen, dan vrees ik dat wij op een nog
veel slechteren weg zijn Ik heb veel liever
n»ets dan deze verordening met het amende-
monfc er in. Men zal eenvoudig zien dat vier,
vijf, zes, zoven jongens te zamen een geleider
opsnorren. Wanneer de jongens in hun hoofd
hebben gozoc om naar de bioscoop te gaan,
dan zullen zij zich door niets laten weerhouden
en daar hebben zij betrekkelijk gelijk in, maar
desnoods zoeken zJ dan oen meerderjarige op,
dien zij met hnn zevenen betalen. Dat maakt
ze nog leugenachtiger en nog beroerder en
alleen ton gevolge van een dergel ij ken maat
regel. Ik heb veel liever geen verordening
dan een aldus geamendeerde.
De hoer Van Achterbergh: Met
hetzelfde recht zou ik kunnen zeggen geeft
gij dan alle kinderen onder de 16 jaar een
geboortebewijs mee. Want hoe kan men nu
zien of een jongen 15 of 16 jaar is en waar
is de grens Dat is precies hetzelfde
De Wothoader R ij k e n sMijnheer de Voor
zitter! Ik heb er mot eenige verbazing ge
hoord dat de heer Van Duinen deze verorde
ning te kras vindt. Dat iemand van 1903 tot
1914 een andere meening kan krijgen, wil ik
heel graag aannemen, maar hoe iemand van
17 Februari tot na kan omkeeren, zoodat hij
de verordening te streng vindt, is mij een
raadsel, want de heer Van Duinen heeft aan
de tot standkoming medegewerkt. De verorde
ning is besproken in de vergadering van B.
en W., waar hij tegenwoordig was. Met geen
enkel woord heeft hij zijn stem daartogen
verheven.
De heer Wolterbeek komt nog eens terug
op die statistiek. Ik heb hier meermalen ge
zegd, dat ik, tegenover statistieken vrij on
aandoenlijk sta, wanneer zij niet loopen over
roosachtige cijfers. Maar deze cijfers zijn m.i.
toch sterk genoeg. De heer Wolterbeek heeft
alleen gedrukt op de kinderen die vrij gere
geld de bioscoop bezochten, maar in de voor
dracht staat dat van de 1994 kinderen 1027
nu cn dan en 305 vrij geregeld komen. En
nn kunnen wij nog maar alleen beschikken
over de cijfers van de openbare scholen, maar
er zjjn ook nog cijfers van de bijzondere scholen.
Doch op die statiotiek zal ik niet verder ingaan.
Wat betreft het amendement van den hoor
Van Achterbergh, die kinderen met meerder
jarig geleide er wol toe te laten, ik heb ge
zegd, dat de verordening bedoelde de be
scherming van het kind en er komen gevallen
voor dat men de kinderen moet beschermen
tegen hun ouders. Als vader en moeder naar
de bioscoop gaan en zij nemen kinderen mee,
weinig grooter dan zuigelingen, omdat zij zelf
nu eenmaal willen gaan en de kinderen niet
thuis kunnen laten, aan moeten' die kinderen
in bescherming worden genomen en juist
daarom moet ik mij ton zeerste tegen het
amendement van den heer Van Achterbergh
verklaren.
De Voorzitter: Ik geloof dat nu de
zaak voldoende is toegelicht en sluit de be
raadslagingen.
Het amendemen t-V an Achter
bergh wordt in stemming gebracht en ver
worpen met 11 tegen 5 stemmen, die van
de heerenVan Achterbergh, Briët, Van Dui
nen, Leinweber en Wolterbeek.
Art. 1 wordt in stemming gebracht en
ongewijzigd aangenomen met 11 tegen 5
stemmen, als voren.
Art. 2—4 worden goedgekeurd
zonder hoofdelijke stemming.
De verordening in baar geheel wordt
in stemming gebracht en aangenomen
met 11 tegen 5 stemmen, als voren.
80 Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot het verzenden van
een adres aan den Minister van Bin-
nculandsche Zaken i.z. overname door
het R ij k van de Hoogere Burger
school. [G. V. Afd. I, 435].
Goedgekeurd z. h. 0.
9o. Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot vaststelling van eene
w ij z 1 g i n g van het uitbreidingsplan
voor de z.g. Bergterreinen.
De heer Wolterbeek: Mijnheer de
Voorzitter! Ik wilde oven een ding zeggen
de gemeente-architect heeft mij dat plan uit
gelegd, en juist omdat ik in een van de vorige
vergadoringen eenigszins oen lans gebroken
hob, dat de gemeente-architect het doen zon,
wil ik hier gaarne verblaren, dat ik met be
langstelling gezien heb wat de gemeente-
architect heeft gedaan en mij daar ernstig
over verheug.
De voordracht wordt goedgekeurd
zonder hoofdelijke omvraag.
lQo. Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot onbewoonbaar-
verklaring van het perceel Weversingel
no. 23, toebehoorende aan I. de Groot.
De Voorzitter verzookt de heeren Tromp
van Holst, v. Achterbergh en Kroes, zich als
gewoonlijk tot commissie te vereenigen, ten
einde deze zaak te onderzoekon.
Deze heeren nemen do benoeming aan.
r- In afwachting van hun rapport wordt de
voordracht aangehouden.
llo. Rapport van de Commissie benoemd
om advies uit te brengen omtrent het adres
van do Wed. M. A. R a m s e 1 a a r L z.
bouw van een perceel in de Krom-
me8traat,
met het reeds onder de ingekomen stokken
vermelde desbetreffende adresdat door den
Secretaris wordt voorgelezen.
De hoer Kroes: Mijnheer de VoorzitterI
Als lid van de commissie moet ik zeggen, dat
het mij spjjt dat de weduwe Ramselaar een
vorkeerde voorstelling geeft van dit artikel
van de bouwverordening. Als ik mij niet zeer
vergis, staat er duidelijk in, dat als rooilijn
wordt aangenomen do lijn langs het meest
achterwaarts gelegen perceel, en dat is dunkt
mij in goed-Hollandschen stijl opgesteld. Hoe
adressante komt aan het perceel van den hoer
Bronsdijk, daarvan kan ik geen begrip krjjgen.
Het spijt mij natuurlijk voor de weduwe Ram
selaar, die zich had voorgesteld daar een flink
perceel te kunnen bouwen en daar den toestand
te verbeteren, maar ten slotte is het haar
schulddat ze zich niet eerst op de hoogte
heeft gesteld, hoe de rooilijn zou loopen. We
doen hier niets onrechtvaardigs, maar volgens
het adres van deze weduwe zou dit wel eens
aldus kannen schijnen en daartegen wensoh
ik my in het openbaar te verzetten.
De heer Jorissen: Mjjnheer de Voor
zitter Heb ik dit adres goed gehoord, dan
zou er door den Raad een rooilijn van de
Krommestraat zijn vastgesteld. Ik zou willen
vragen: is dat juist of niet?
De Voorzitter: Neeo, als geen rooilijn
is vastgesteld, dan is van toepassing art. 11,
4° van de bouwverordening.
De heer Jorissen: En hoe luidt dat P
De Voorzitter: Daarin staat„Staan
de wederzijds belendende perceelen op onge-
lijken afstand van den as van den weg, dan
geldt het verlengde van de rooiing \an het
meest achterwaarts gelegen perceel." Dat
was adressante onbekend.
De heer Jorissen: Als de rooilijn van
het meest achterwaartsch perceel wordt ge
nomen, dan rijst de vraag: Wordt de as van
den weg aan dat perceel genomen, of wordt
het verlengde van het peroeel zeLf gonomen
als rooilijn?
De beer Kroes: Mijnheer de Voorzitter f
Mag ik den heer Jorissen even antwoorden,
dat dit hetzelfde blijft. Het verlengde van de
rooilijn van het meest terug liggende perceel
een rat <iiL vtrorvr*exr 12c wir wta-
den, dat het spook van jullie langs den een
of anderen weg te verklaren is. Geloof maar,
dat hel spook één van ons zal blijken te zijn.
die in een vat met meel gevallen of met een
hoop kalk in aanraking is geweest en zich
nu niet aan de anderen durft vcrloonen.
Maar spoken en geesten onzin!"
AVat maken die ratten toch een leven,
man!" zei de barones dien avond tegen haar
echtgenoot, toen zij naar bed gingen.
„Hè? Wal? Ja!" antwoordde deze slaperig.
,We moeten eens een paar vallen zetten/'
Het leven, dat zij gehoord hadden, werd
veroorzaakt door de jonge rat, die zoo be
slist gezegd had, dat er geen spoken beston
den, waarop de oude rat ernstig het hoofd
schudde als iemand, die wel beter wist en
alle andere ratten piepten vol afkeuring over
dc brutaliteit van het jonge ding. Toen brak
het gezelschap op en iedere rat zocht haar
eigen holletje of gaatje op.
Gedurende verscheiden nachten durfde er
nauwelijks iemand le voorschijn komen; zij
bleven in haar schuilplaats uit angst de
spookachtige, witte rat tegen ie komen.
Iedere manestraal, die op een hoopje stof of
een spinneweb viel, deed haar opschrikken
en als ze al eens een gang durfden overste-
'even "brommend zijn kóp "op", "hetgeen clè vcr:
volgers der witte muis haastig rechtsomkeert
deed maken. Deze sprong op het bed en liep
al hijgende en bevende in de armen van haar
jongen meester, die wakker werd van het
leven.
„Zoo, stoute wegloopster, waar ben jij al
dien tijd .geweest?'' (riep de jongen uit.
Hiermee eindigde de angst van de witte
muis. Zij werd geliefkoosd en kreeg een lek
ker beschuitje. Wat smaakte dat heerlijk en
wat ging het er vlug in, nadat zij bijna een
week honger had geleden 1 Zij werd zacht
door haar meester berispt, dat zij was weg-
geloopen en vond het heerlijk, dat zij weer
in haar kooi gezet werd, waaruit zij zoo
als jullie wel begrijpen zult rooit weer
probeerde te vluchten. Integendeel zij be
schouwde haar kool nu met een dankbaar
hartje als een beschermster tegen die nare
groote ratten, die haar zoo'n schrik hadden
aangejaagd.
De ratten waren intusschen druk bezig
haar meening te zeggen over het heele geval
en zi} waren het er allemaal over eens, dat zij
schandelijk voor den gek gehouden waren.
Alleen de oude, blinde rat, die de vreemde
ling natuurlijk niet gezien had, schudde het
hoofd en zeL dat zii wist, wat zii wist; iets
Uit rijden!
Ben jc wel oens
uit rijden geweest?
in 'n grooten janplezier?
au et 'n kaltebak.
en lioogen bok?
o, wat 'n pret en gelier
vóór iedereen
een plaatsje had,
een plaatsje naar zijn zin,
want allen wilden op den bok
en geen wou binnen-in!
Mooi scheen de zon,
ide lucht was blauw
de vogels zongen blij,
en bloemen bloeiden 'r
waar je zag
in 't eras der izroene wei
o, wat een pret
zoo'n hcelen dag
te rijden met elkaar
bij zonneschijn en vogelzaaig,
en bloemen hier en daar!
Ben je óók wel eens
uit rijden geweest
in 'n k a m e r-janplezier?,
anet 'n kaltebak
en hoogen bok
Zooals wij zessen hier?.
ja, kijk maar goed,
het gaat wót leuk!
we maken groot getier
en regent 't buiten dat het g
W ij hebben toch plezier!
fej
Hermann*,-