Qoof de Deu^d. Juffertje Ongeduld. Naar liet Eugelsch van F. S. HOLLINGS. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK II. Ben dagje buiten. Enkele dagen na de komst van Tante Hilda de hecle familie behalve Tante Eliot ën het kleintje naar de bosschen om de ftrilde narcissen in bloei te zien. Er was een blek, waar zii in overvloed groeiden. Tante Ëlda wilde er graag weer eens heen gaan speet hem eehter dat haar hand bezeerd was to Patienee verlangde - we zullen maar niet <=n h'J .'«aaUte z.ch een beetje ongerust hoe- iertellen h o e ongeduldig er naar, ze Tante j wc' j met meiken. Tante Hilda te laten zien. Eerst had het een paar dagen spoorde het gezelschap tot spoed aan om 'geregend, toen had kolonel Eliot het te druk ^tty's hand te kunnen verzorgen. oogenblik, dal Tante Hilda met Luclc cn Arthur terugkwam. „Mooi 200, Conniel Tante Hilda, we hebben hier een heel treurspel beleefd, dat echter nog gelukkig is afgeloopen voor iedereen behalve voor Patty het arme dier heeft in zijn angst haar hand leelijk toegetakeld. Het is weer de oude geschiedenis, nietwaar Patty? Kom May, begin nu maar niet te huilen. Is er ook iets, waarmee we haar hand kunnen ver binden? Prachtig, Hilda; gelukkig'dat je een extra zakdoek hebt meegebracht." Arthur wilde, dat hij bij de anderen gebleven was om poes te bevrijden, en Patty was voor haar doen buitengewoon stil, toen zij huis waarts keerden, ofschoon haar oom even vriendelijk als altijd tegen haar was. Het gehad om met hen mee te gaan en op een anderen dag moest Tante Hilda een bezoek afleggen in tegenovergestelde richting. Doch eindelijk brak er een geschikte dag aan. Het weer was mooi en het gezelschap ging op pad. Tante Hilda liep met Patty aan haar arm vooruit; dan volgden Lucie en Con nie, daarna kleine May en Arthur met den kolonel, die evenveel lust in den tocht had als de overige leden van het gezelschap. De jongens waren nog niet thuis uit de naburige stadsschool, zoodat zij niet mee kon den gaan en kleine Lily, de baby, was niet heelemaal in orde en de wandeling was ook Dc kinderen zagen hun moeder in den tuin en vlogen op haar af om hun avontuur te ver tellen. „En werd onze arme Patty gewond, toen zij den gevangene bevrijdde?" vroeg mevrouw Eliot, toen zij het verbonden handje zag. „Nee Tante, ik deed niets, alleen was het mijn schuld, dat het anne dier nog meer pijn had. Maar Connie deed het goed; zij maakte hem met behulp van Oom vrij." Het was wel heel vernederend voor Patty, dat Connie, die vier jaar jongen was dan zij, meer tegenwoordigheid van geest had getoond dan zij zelf. Maar eerlijk als zij was to groot voor haar, zoodat mevrouw Eliot hij I kwam zij er rond voor uit. haar thuis bleef. „Patty's hand is vreeselijk gekrabd, Moe- Het smalle boschpaadje was beelderig en ^er> ze* Eucie. „Het moet haar erg veel pijn aan weerskanten begroeid met braamranken en wilde rozen. Plotseling kwamen zij aan een open plek, waar eenige jonge eiken hun teer groen vertoonden en op den grond was een wondermooi gouden tapijt van schitterende, wiegelende narcissen gespreid. De kinderen slaakten een kreet van bewondering, waarbij dc ouderen niet achterbleven. „O Oom wat prachtig!" riep Patience uit, buiten adem van vreugde. „En dan die heldere, blauwe lucht boven onze hoofden! Wat een prachtige tegenstel- lingr zei Tante Hilda. „O kinderen, laten we eerst nog eenige oogenblikken genieten van dit heerlijk natuurschoon, zonder de bloemen aan te raken." Doch de mandjes waren gereed om gevuld te worden en de kinderen verlangden de bloe men te plukken. „Mijn mandje moet eerst leeg gemaakt wor den," zei Tante Hilda vroolijk. „Moeder heeft er koffie, suiker en nog andere zaken in ge pakt voor een oud vrouwtje in de buurt Lucie, jij wilt zeker wel graag meegaan om doen, al wil ze het niet zeggen. Mag ik uw pleister even halen?" „En Patty wou even graag de arme kat hel pen," zei Connie, terwijl Patty door Tante Hilda werd meegenomen. „Tante," zei Palty, terwijl zij dien avond met haar gewonde hand door Tante Hilda's arm gestoken, in den tuin wandelde. „Ik zou toch zoo graag geduldiger willen zijn. Ik be gin te begrijpen, dat zooals Tante Kate zegt mijn ongeduld alles bederft. Ik ver langde er zoo naar het arme dier te helpen, dat ik heelemaal niets kon doen." „Ja, lieveling. We hebben meer noodig dan alleen medelijden. Wij moeten met onze daad helpen en leeren niet overijld te handelen. Het hindert ons allen zoo, dat je door je onge duld zooveel bederft. Tante Kate weet bij ondervinding, tot welke vreeselijke dingen ongeduld leiden kan. Zij heeft mij gevraagd, je daar eens van te vertellen, nu je oud en wijs genoeg bent om het te begrijpen. Toen zij een jong meisje en ik nog een kind was, werd Vader heel ernstig en langdurig haar de polsmofjes te geven, die je gebreidz'°k, we* niet levensgevaarlijk, maar toch hebt. Wie wil er een plaatsje aan mijn ande-eischte zijn toestand veel zorg. Tante Kato ren arm? Nee, jij nu eens niet, Patty. Je hebt heeft hem alleen verpleegd en hij kon haar al zoo dikwijls een beurt gehad. En vindt u Sec" oogenblik missen, totdat hij wat beter ook niet. Oom Arthur, dat we eigenlijk een man moeten hebben om ons te verdedigen voor het geval er honden of wilde katten op ons af mochten komen?" „Maar ik wil liever narcissen plukken," ant woordde kolonel Eliot Alien lachten, want zij wisten, wat er nu zou volgen. De kleine Arthur liet de hand van werd. Dit voortdurend verblijf in de zieken kamer was een ware beproeving voor haar, want zij deed niets liever dan wandelen en paardrijden, vooral met Oom Eduard, van wien zij heel veel hield. Toen Vader wel eens alleen gelaten kon worden, verlangde zij vurig weer te gaan rijden. Vader had echter één van zijn paarden zijn vader los, liep kordaat naar voren en zei:'verkocht en van de twee anderen was er één, „Ik zal meegaan, Tante. Ik heb mijn degen meegenomen; als er dus iets Is, waarvoor u of Lucie bang zijn, zal ik hem gebruiken." Arthur was heel trotsch op zijn kleinen, houten degen, dien hij een dag of veertien geleden van Juf op zijn verjaardag gekregen had. liet kleine gezelschap ging nu op pad en wel in de richting van een hutje, uit welks schoorsteen zij rook zagen komen. Dc andere kinderen gingen aan het werk. verrukt over de prachtige narcissen. Kolonel dat wat wild was. Oom Eduard smeekte haar nog wat geduld te hebben, totdat het paard beter gedresseerd was. Zij verlangde zóó naar frissche lucht en de oude, heerlijke ontspanning, dat zij haar ongeduld niet be dwingen kon en zei, dat zij wel op het onge- dresseerde paard zou rijden, als haar broer bang was. O Patty, hoe bitter bedroefd was Tante Kate later over deze driftige woorden. Oom Eduard zei niets meer, doch ging met haar rijden en natuurlijk nam hij het wilde paard. Het Eliot lachte Patty uit, die in haar ongeduld schrikte van iets, sloeg op hol en wierp Oom sommige bloemen van hun stelen afbrak. Hij Eduard op den grond. Tante Kate zat In ver hielp haar wat zacht mos zoeken, waarin twijfeling naast hem aan den kant van den zooals hij zei Patty's slachtoffers nog weg, totdat er een rijtuig langs kwam, dat hen een soepbord konden versieren. Hij had juist de kinderen bij elkaar geroe pen om een prachtigen witten vlinder te be wonderen, toen allen niet weinig schrikten beiden opnam. Het duurde eenigen tijd vóór hij tot bewustzijn kwam en het leven van onzen broer was gedurende verscheiden dagen in gevaar. Hij bleef echter voor ons gespaard. van een haastig geschuifel aan hun voeten,*k behoef je zeker niet te vertellen, dat Tante dat gevolgd werd door een woedend gesis. De Kate hem met al haar toewijding en krachten kinderen traden achteruit en May en Connie verpleegde. Vóór hij echter geheel hersteld hielden elkaar angstig vast, terwijl Patty haar j was, gingen er tijden voorbij, zijn hoofd had mandje liet vallen en riep: veel geleden en hij kon nu niet de loopbaan „O Oom, het is een zwarte kat, die zoo sist. I volgen, welke hij gekozen had. Hij zocht een Denkt u, dat een adder haar gebeten heeft?" anderen werkkring, doch zelfs nu nog kan „Nee het is een val, die zc zoo wreed zijn zijn hoofd niet veel inspanning verdragen. Hij geweest bier neer te zetten. Ik wist niet, dat j was de trots van onze familie, die vóór het dit tegenwoordig nog gebeurde." Zooals dit ongeluk schitterende examens had afgelegd altijd bij dappere krijgslieden het geval is,cn het Is een groot verdriet voor Tante Ivate, had kolonel Eliot een afschuw van wreed- dat hij door haar ongeduld niet datgene ge worden is, wat hij eens beloofde. Hoe gelukkig zij ook is met Oom Arthur cn de kinderen, het gevoel van schuld en de ge volgen daarvan komt telkens weer bij haar boven. En dat is de reden, waarom zij zich heid. ..Maar Oom, kunnen wij het arme dier er niet uithalen? We kunnen het toch niet zóó achterlatenI" riep Patience bevende uit. Temidden van het heerlijke natuurschoon, waarin alles scheen te jubelen, werd het kind 200 bezorgd maakt over je.' plotseling geplaatst tegenover bitter lijden. „Tantetje, ik wil mijn best doen, mijn naam „We zullen het natuurlijk probeeren; maarmeer eer aan te doen, zooals u zegt. Die arme Ik ben bang, dat het niet gemakkelijk zal i Tante Kate! Ik zag haar haar oosen afvegen, gaau. Probeer maar eens deze veer met mijn toen er verleden week een brief van Tante stok naar beneden te drukken, dan zal ik Alice kwam, waarin stond, dat Oom Eduards 'trachten de val open te maken* "Wat zijn hoofdpijnen In den laatsten tijd toenamen, deze vallen toch wrecde dingen! Harder druk- j Werkelijk, ik wil mijn best doen geduldiger ken, Patty! Nog harder! Nee, zoo krijg je de te worden." poolen van het dier niet los, je zult hemPatty's hand bleef nog eenige dagen stijf en zelfs nog meer pijn doen!" daar het haar rechterhand was, moest zij Want Patty, die te zenuwachtig en ongedul- haar geliefkoosde bezigheid teekenen dig was om de bevelen van haar oom legen een Boterbloem, die 't nog niet durfde wagen. „Hij maakt je niks meer'voegde het Speen kruid cr aan toe. Speenkruid was altijd een echt haantje-de voorste en nergens bang voor. De bloemen bedoelden den Wintervorst. De wintervorst was een strenge baas. Hij hield maar van twee kleuren, spierwit of grauw. Bloemen kon hij niet uitstaan en hij joeg zc overal weg. Het gras onderdrukte hij zooveel mogelijk. Van warmte werd hij ziek en daar om voerde hij voortdurend strijd met de zon. En als hij kwaad werd, begon hij te blazen als een storm. Geertje, Ivoba en Herman liepen maar steeds door, tot ze aan een kruispunt kwamen, en daar wilden ze even uitrusten. „Wat ligt daar?" zei Geertje plotseling. Midden op het kruispunt lag iets, wat wel wat op een hoop oude klceren geleek. Herman liep er lieen, want de meisjes wer den bang. Ilij kwam spoedig terug en zei: „Weet je, wat daar ligt? Het is een oude man cn hij ligt rustig te slapen.' Geertje en Koba kwamen toen naderbij en ze zagen, dat Herman de waarheid gespro ken had. Het was een oude man met een lan gen, witten baard, die vol ijskegels hing. Hij lag met zijn gezicht naar het noorden, „Zullen we hem wakker maken?" vroeg Koba. „Volstrekt niet", antwoordde Geertje met een heel ernstig gezicht. „Zie je dan niet, wie het is?' Koba en Herman keken en keken, maai' ze herkenden den ouden man niet, „Wie is het?" vroegen ze. ,,'t Is de Wintervorst! Als hij wakker wordt, jaagt hij al de bloemen en het gras weer weg", antwoordde Geertje. De oude heer lag met zijn arm onder het hoofd cn sliep rustig door. „Weet je, wat wc moesten doen?" zei Koba, „we moesten hem toedekken met graszoden!" „Dat is goed", zeiden Geertje en Herman. De kinderen begonnen nu graszoden aan te dragen en bedekten cr den ouden Wintervorst heelemaal mee, zoodat er geen puntje meer van hem te zien bleef. En toen strooiden ze ook nog de geplukte bloemen over het gi as. Het was alsof van dat oogenblik af de zon warmer begon te schijnen en of veel meer bloemen het waagden s»aar buiten te komen. Eenige dagen later dachten Geertje, Koba en Herman er heel niet meer aan, wien zc daar op het kruispunt van den weg hadden begraven en ze speelden en dansten op den grasheuvel, dat het een lust was. En het gras groeide flink en de heuvel was wit en geel van de bloemen. De Wintervorst had het eens moeten weten, wat er boven zijn hoofd gebeurde, maar hij wist het niet. Heel lang naderhand, het was diep in het najaar, zei Geertje tegen Koba en Herman: „Wie gaat mee spelen op den heuvel?" „Ik, ik", riepen ze allebei. Ze gingen den weg langs naar het kruis punt. Toen ze dicht bij waren, ze! Herman; „Kijk eens naar den heuvel!" Geertje en Koba keken en zagen toen, dat dc heuvel openbarstte en dat de Wintervorst er uit kwam en rondkeek. Toen hij de kinde ren en de bloemen zag. begon hij te blazen, zoo hard. dat ze op de vlucht gingen. Den vol genden dag waren alle bloemen dood cn de kinderen kwamen voorloopig niet meer bij den heuvel. De oude lamp. „Moeder, wanneer doet u nu toch 'die lee- lijke lamp weg? Die is zoo oud en leelijk, dat ik me eigenlijk schaam, als Frits van Doorn of Jan Kievit bij me komt. Die hebben veel mooier lampen thuis. Ik geloof, dat die spik splinternieuw zijn, zoo zien zij er tenminste uit' „Och Hein, die lampen zullen ook wel eens oud worden. ,.Ta, Moeder, maar dan zullen ze ook wel weggedaan worden." ,En zou je dan maar alles willen wegdoen, wat oud is? Als ik je nu eens vertelde, dat dit de eerste lamp is, die ik in mijn huis heb ge bruikt cn dat ik er al onder zat den aller- eersten tijd, toen ik met Vader was getrouwd, lang vóór dat jij of Locs of Bep er nog waren? ,Ja, Moeder, dat is al heel lang geleden! Toen zal de lamp misschien wel mooi geweest zijn, maar nu is ze leelijk en oud en kijk eens, daar is een stukje af en daar ook.' Zoo praatte Hein Stop met zijn moeder, ter wijl hij even wachtte, tot het blaadje droog was, waarop hij zijn algebra-sommen in het net schreef, want Hein was druk met algebra bezig: over een jaar zou hij examen voor Alkmaar doen. Terwijl hij voortpraatte over de oude lamp, die Moeder maar weg moest doen, kwam Vader binnen om naar ge woonte zijn tweede kopje thee in de huis kamer te drinken, cn toen hij bij de kachel stond en Hein zich ook tol hem wendde met de woorden: „Niet waar, Vader, u houdt ook niet van zoo'n oude lamp?" antwoordde mijn heer Stop „Heb jc wel eens gehoord van Boucher, den Franschen soldaat, Hein?" „Nee, Vader." „Nu, dat was een jongen, die, toen hij op zijn best loopen kon, al soldaatje speelde net als jij, en die in niets anders lust had dan om bij het leger te komen." Hein keek met gespannen aandacht zijn vader aan. Als er van soldaten gesproken nauw-eenigen tijd opgeven. Doch toen de jongenswerd, was hij één en al gehoor. Maar wat die keurig op te volgen, had den stok neergegooid zeiden, dat de kat verdiend had, dat zij aan en probeerde op haar kniecn de pooten haar lot werd overgelaten en Juf beweerde, ■Van het arme dier te bevrijden. dat zij „nooit een zwarte kat had kunnen uit- Het ongelukkige slachtoffer kermde van staan," nam Patty toch de partij op van hel pijn en krabde met zijn poot over Patty's ongelukkige dier. hand, terwijl zijn groene oogen fonkelden. „Sla onmiddellijk op, Patty. De beet het woedende dier kan heel gevaarlijk zijn. Connie, kom jij eens hier; jij weet tenminste te gehoorzamen. Doe precies wat ik zeg. Druk met je heele gewicht op den stok op deze plaats en doe anders niets." De kleine Connie werd doodsbleek. Zij was Jang niet zoo sterk als Patty, maar zij deed haar best en drukte stevig op den stok, terwijl (Wordt vervolgd.) De winter begraven. Een sprookje door F. J. HOFFMAN. Geertje, Koba en Herman liepen langs den weg en plukten bloemetjes aan dc slootkanten. 't Was voorjaar en heerlijk weer, want het - - -j- zonnetje scheen helder. De zonnestralen rie- tiaar vader pogingen aanwendde om de veer pen de bloemen wakker en deze kwamen hier op te lichten, totdat dit na enkele minuten. I en daar voorzichtig uit het gras te voorschijn, die hun allen een eeuwigheid schenen, geluk-om te zien, of hel al gaan zou. b ea de arme kat weffrende. juist op het* -ilij is wee. buurvrouw", riep een. Madeliefje1 niet had geplaagd Boucher met de oude lamp te maken had, be greep hij niet. „Toen Boucher zestien jaar was," vervolg de mijnheer Stop, „was hij niet meer thuis te houden. Hij rustte niet vóór hij het soldaten- pakje aanhad en toen hij den dienst geleerd had cn een snor had gekregen..." „Kreeg hij die al gauw, Vader?" vroeg Hein, want een snor was de grooste wensch van Hein Stop. Ja, jongen, vrij gauw. Hij voelde al zoo iets onder zijn neus, toen hij dertien jaar was." Hein voelde ook eens met zijn vingers over zijn glad gezicht: er was nog niets te ontdek ken. Alleen als hij tegen het licht stond, zeiden Loes en Bep wel, dat er toch wat te zien was. Maar dat zeiden ze alleen maar, als hij haar „Op zijn achttiende jaar," vervolgde Vader, „waas Boucher een knap, flink soldaat. Men zou er een dubbeltje voor gegeven hebben om hem in zijn uniform, met zijn steek op en zijn ransel op den rug op post te zien staan, leunende op zijn geweer, waarmee hij zoo knap schieten kon, als geen ander het hem nadeed. Hij was een flink soldaat, niet alleen in zijn voorkomen, maar ook in zijn hart. Dapper als een leeuw, vroolijk als een vogel en rustig en kalm, als hij in gevaar was, bezat hij de drie goede eigenschappen van een krijgsman. Hij kende ook zijn plicht en ge hoorzaamde onvoorwaardelijk en in alles aan zijn superieuren. Hein dacht bij zich zelf na, of hij al die eigenschappen ook bezat. De laatste zeker 't minst, maar dat zou wel komen, dacht hij als hij generaal was en alleen de Koningin hem had had te commandeeren. „Die Boucher," ging mijnheer Stop voort, „maakte eerst den oorlog tegen de republi keinen mee uit gehechtheid aan den koning. Maar toen de koning gestorven was en ande ren Frankrijk regeerden, begreep hij, dat zijn plicht medebracht om het nieuwe bestuur te dienen of liever zijn vaderland, en onder keizer Napoleon maakte hij al de groote veld tochten mee In Italië en in Duitschland en eindelijk in Rusland. Ook bij "Waterloo streed hij en daar verloor hij een been, nadat hij vroeger al dikwijls gewond was geweest, maar altijd zóó, dat hij spoedig herstelde en weer met zijn lcorps kon mcedoen.Nu echter zou dat niet meer gaan; soldaten met een hou ten been kunnen niet meer mee marcheeren." Mijnheer Stop zweeg, zette zijn kopje thee neer en ging naar de deur om zich weer naar zijn kamer te begeven. „En toen, Vader?" vroeg Hein, die toch nog wel wat meer van den soldaat wilde weten. ,Toen?" herhaalde mijnheer Stop droogweg „wel, toen hebben ze hem maar doodge schoten en weggegooid, omdat hij zoo oud was." „Hè, hoe is dat mogelijk!" riep Hein ver ontwaardigd uit. „En waren ze dan vergeten, hoe hij altijd meegevochten cn zijn plicht ge daan had?" „Dat weet Ik niet," hernam mijnheer Stop; „maar oude dingen moet men immers weg gooien niet waar, jongen?" Vader ging heen en Hein tuurde nog een poosje naar de gesloten deur, of deze mis schien liet vervolg van de geschiedenis geven kon. Maar de deur zweeg evenals Vader. Toen hij naar bed ging en naar gewoonte zijn Vader goedennacht ging zeggen, zei hij: ,'t Is toch erg gezellig onder die oude lamp, Vader, we moeten haar nog maar lang ge bruiken,en als zij heelemaal op is, zal ik haar op mijn kamertje bewaren." .Best, jongen! Dat deden ze met Boucher eigenlijk ook, weet je, en die ging in het Inva liden-huis, waar de oude en verminkte solda ten een rustig leven kunnen leiden tot hun dood." „Dat dacht Ik ook wel," zei Ilcln schalks lachende en hij droomde dien nacht, dat hij generaal van 't Invaliden-huis was. Oefeningen in het snelspreken. Gesp gauw den gesp aan den gordel. Kleine kinderen kunnen geen kersepltten kraken. Meester moolenaar, maal mij een maat meel. Wij waschters wilden wit goed wasschen, wanneer wij wisten waar warm water was. Een kromme kreeft kroop over een krom me "schroef. Eea grapje. Je zegt tegen je vriendjes of vrteftdiiufttjci, dat je een glas waiter, diat onder een hoed staat, kunt uitdrinken, zond er dat je den hoed oplicht. Niemand zal dit natuurlijk gelooven. „Nu," zeg je djan, „ik zal het jullie toonen.'" ■Hierop haal je een glas water, 2et het op den rand der tafel en zet cr een hoed over heen. Nu ga je op je knieën er bij liggen ea doe je net, alsof je waiter drinkt- De anderen gelooven er nitets van -en er is altijd wel één onder hen, die den hoed oplicht om te laSen zien, dat het glas nog vol is. Zoodra hij of zij dit doet, neem Je vlug het glas en drinkt dit uit. Zelf heb je den hoed niet opgelicht maar één der onderen heeft hel .gedaan. Een koninklijke boodGchapjongen. Toen Lodewijk Philips, die van 1830 tot 1844 Koning van Frankrijk was, nog Hertog van Orleans heette, wilde hij den beroemden schil' der Descamps een bezoek brengen. Deze woonde in Parijs en wel op de derde verdie ping van een groot huis. In Parijs heeft men vele huizen waarin onderscheidene familiën wonen, en zulke huizen hebben dan, tot ge mak van al de bewoners, eenen portier. Zoodra de Hertog het huis bereikt had, vroeg hij den portier of hij ook wist of dc Heer Descamps tehuis was. De portier, die den bezoeker niet kende, zeide: „Ja, hij woont op de derde verdieping." „Goed," zeide de Prins en begon te klim men. Toen hij evenwel een paar treden gevor derd was, riep de portier: „Hei, vriendje' wacht eens even, dan kunt ge meteen zijne laarzen medenemen. Ik heb ze juist gepoetst." ,Met alle genoegen," antwoordde de Prins, en na de laarzen aangenomen te hebben, klom hij verder. Eindelijk kwam hij op de derde verdieping aan en schelde aan de deur van Descamps aan. Descamps, die den Hertog zeer goed ken de, deed zelf open, doch zoodra zag hij niet. wie er met een paar laarzen in dc handen voor hem stond, of hij riep: „Lieve hemel, Koninklijke Hoogheid, ik hoop toch niet, dat de portier u die laarzen heelt .medegegeven, cn dus tot boodschapjongen heeft aangesteld!" De Hertog lachte en zeide: „Nu, waarom zou ik dat niet gedaan hebben? "Wanneer men zoo hoog woont, als gij, mijn waarde Dcs- camp, dan zou het al zeer onmenschelijk zijn om zijnen evenmensch, door het weigeren van zulk eenen kleinen dienst te noodzaken, drie trappen hoog te klimmen! Ilier zijn uwe laarzen, hoor!" Lachend zette hij ze neer en begon toen met Descamps te spreken over de zaken, die hem genoopt hadden, den beroemden schil-, der een bezoek te brengen. Deze minzaamheid, die hem zijn hcclc leven bijbleef, maakte den Vorst bij het volk zeei geliefd en was zeker wel eene der oorzaken, dat men hem later den naam van „Burger koning" gaf. Maar het belette intusschen niet. dat men in 1848 zijne regeering moede was en hem noodzaakte met zijne familie Frank rijk te verlaten. Zijne zonen mochten een tijd lang niet in Frankrijk komen, docli nu kun nen ze wonen waar ze willen, hoewel de Republikeinsche regeering toch gemaakt heeft, dat ze alle betrekkingen, die ze in bet leger bekleedden, moesten neerleggen. Men kwam tot dit besluit, omdat men hen ver dacht van het plan om de Republiek op te heffen en Frankrijk weer in een Koninlaijk' te veranderen. Klein Haasje- Klein Ilazekind wordt jarig als thot weer Maandag is je zoudt 't niet aan hem zeggen, dat hij pas twee jaar is. Kijk mjaar eens naar het plaatje, dan zie je hem wel staan, deeg voor den podding roerend, Moe Haas lafat hem begaan. Ja, Hazéklnd als Jongste, wordt wel wat erg verwend, die groote, groote podding «vordt zijn verjaarsDresent! Daarin komt al het lekkers, waar Hazekind van houdt vuur is 'er niet bij moodig, want 't lekkerst smaakt het koud» Zijn broertje en zijn zusje, staan er ook vooraan bij; „misschien," zoo denken beide, „valt er wpt af voor mgP Her manna*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 8