10001* de Deugd.
Van een schrijfster en haar
boeken.
JlDe meeste Hollandsche meisjes kennen de
(Boeken van de Amenkaansche schrijfster
yLouisa M. Alcott. ,*Onder moeder'® vleugels",
Eotp eigen -wieken/', ,/De kostschool van me-
Jieer Beer", „Sylvia en haar luimen" zijn be-
IJcende titels. Sommige van haar boeken wor-
!den ook door jongens graag gelezen, vooral
?J)e kostschool van meneer Beer", waarin
meer over jongens dan over meisjes voorkomt.
I Nu zal ik 't in dit stukje niet voornamelijk
hebben over die boeken, maar over de schrijf
ster er van. En toch zal Je onder 't lezen tel
kens aan die boeken denken, omdat die schrijf
ster veel uit haar eigen leven in 'die boeken
fieeft neergelegd.
29 Nov. 1832 werd Louisa May Alcott ge
boren te Concord in Massachusetts. Zij had
drie zusters: Anna, die ouder, en Elisabeth
en May, die jonger waren dan Louisa, 'tis
niet moeilijk om dit viertal te herkennen irt
Meta, Jo, Bets en Amy March uit „Onder
moeder's vleugels". Louisa is dus Jo March.
Mrs. March. lijkt veel op Louisa's moeder, die
een echte moeder voor haar dochtertjes
was. Louisa's vader was een beste man. maar
een onpraktische droomer, 'die niet genoeg
verdiende om zijn gezin te onderhouden.
Daardoor heeft Louisa in haar jeugd bepaald
armoede gekend.
Louisa was 'n echte robbedoes. Eens, toen
zij zes jaar oud was, liep zij weg met een paar
Iersche kinderen, en bleef den heelen dag
zoek. 's Avonds ging er een omroeper door
Concord, en riep: „Er is verloren een klein
meisje, zes jaar oud, met een rose jurk, wit
ten hoed en nieuwe schoenen.'1' Daar ant-
wo'ordt een stemmetje: „Wel, dat ben ik!"
Louisa had op een stoep liggen slapen, met
haar hoofdje op den ruigen rug van een groo
ten hond. De schel van den omroeper had
haar wakker gemaakt. Den volgenden dag
bond haar moeder een lang touw om Louisa's
middel en maakte 't andere eind vast aan den
poot van de canapé. „Kinderen, 'die wegloo-
pen, moeten als hondjes vastgelegd worden."
zei haar moeder. 'Die straf maakte veel in
druk op Louisa.
Op haar achttiende jaar vinden wij Louisa
en haar familie te Boston. Daar ging zij les
geven op een school. Hoewel zij veel van kin
deren hield, vond zij 't toch geen prettig werk.
'sAvond verdiende zij geld met naaien. En
pnder dat werk was zij altijd aan 't verhalen
bedenken, die zij in verloren oogenblikjes op-
ichreef. Wat was zij gelukkig, toen haar eer-
ite verhaal gedrukt was, en zij er vijf dollars
voor kreeg! Wie denkt hierbij niet aan Jo's
feuilleton in de krant uit „Onder moeder's
vleugels", en hoe Laurie haar onbemerkt be-
jpiedt als zij 't wegbrengt naar het kranten
bureau. In die jaren van tobben om rond te
komen, was Louisa er steeds op uit, om zoo
veel mogelijk te verdienen en haar moeder
"l leven wat gemakkelijker te maken. Zoo
ging zij zich eens in de maandenlange zomer-
vacantie verhuren als tweede-meisje. „Ik had;
een verandering noodig en kon de wascb
doen en was blij twee dolars in de week te
verdienen," schrijft zij. Twee dagen voordat
de school weer begon, kwam zij thuis met 34
dollars. Zoo iets is echt Amerikaansch!
In die moeilijke jaren hield Louisa de heele
familie vroolijk door haar grappige invallen
en aardige verhalen, want zij zag altijd de
komieke zij van de dingen. En toch had zij
1 voor zich zelf ales behalve gemakkelijk. In
1850 schreef zij in haar dagboek: „Als ik in
den spiegel kijk, probeer ik mijn Ijdelheid
over mijn lang haar, welgevormd hoofd en
mooien neus te bedwingen. Op straat probeer
ik geen mooie dingen te willen hebben. Mijn
scherpe tong brengt me altijd in moeilijkheid
*n mijn humeurigheid maakt 't me moeilijk
om vroolijk te zijn, als ik denk hoe arm we
zijn, hoe vol zorgen het leven is en hoeveel
dingen ik wensch te doen, die lk nooit kan."
Toen zij twee en twintig jaar was, gaf zij
een bundeltje verhalen uit, die zij geschreven
had voor 't dochertje van Emerson, haar va
derlijken vriend. Zijn de bekende „Bloemen-
sprookjes". Zij verdiende er 24 dollars mee,
en nu wist zij wat voortaan haar werk zou
lijn: s c h r ij v e n. Haar ouders woonden toen
niet meer te Boston, maar zij ging naar Bos
ton terug en huurde een dakkamertje in een
pension. In 'tboek „Ojp eigen wieken" vinden
We veel uit dezen tijd beschreven. Maar Jo's
gescheidenis met meneer Beer is niet gebeurd,
want door een interessanten professor is
Louisa Alcott nooit „gevraagd".
In den slaven-oorlog van 1861 tusschen de
Noordelijke en de Zuidelijke Staten, ging
Louisa als pleegzuster naar het hospitaal te
Georgetown. Daarna schreef zij haar „Hospl-
laalschetsen", en door dit boek maakte zij
„naam". Nu werd zij van alle kanten gevraagd
om toch meer verhalen te schrijven. De uit
gever Roberts vroeg haar om een meisjes
boek. En toen schreef zij „Onder moeder's
vleugels". Zij was verbaasd, dat de meisjes
het zoo mooi vonden, want zelf vond izij het
vervelend. Toen het bekend werd, dat zij een
vervolg zou schrijven, kreeg zij een massa
brieven, waarin haar gevraagd werd om Jo
locfi vooral met Laurie te laten trouwen. Maar
zij antwoordde: „Ik wilJo niet met Laurie
laten trouwen om iemand plezier te doen,"
en Laurie trouwde met Amy.
Is die Laurie ook een persoon uit Miss Al-
cottis leven? Ja. Als gezelschap van een zie
kelijke Juffrouw maakte Louisa een reis naar
Europa, en te Vevey ontmoette zij een Pool-
Ichen jongen, Ladislaw Wisinewsfei, en die
Is t origineel van Laurie. Hij was in Zwitser-
fe.d voor rijn gezondheid. Louisa leerde hem
gelsch, en hij leerde haar Fransch. Even-
kis Laurie speelde hij mooi piano, en was een
pmwfaartigc geniale Jongen, die soms heel
koppig en onhandelbaar kon wezen.
Later is Louisa nog eens in Europa ge-
st, met haar Jongste zuster May. Louisa
ft werkelijk door haar verdienste haar
loeder een matigen ouden dag kunnen be-
Jtfen, Een groot verdriet was 't voor haar,
dta iiftvh troqwe xnoedeJL rilail -JTnen
wijdde Louisa zich aan haar vader, en aan
haar vaderlooze neefjes (Daisy en Demi) en
aan de kleine Zulu, 't dochtertje van May,
die maar kort getrouwd was met een Zwitser
en toen stierf.
Louisa stierf 6 Maart 1888. Veel kinderen
in Amerika en in Europa hadden 't gevoel,
dat zij een vriendin verloren hadden, toen zij
hoorden, dat Miss Alcott dood was. Ja, zij was
een echte kindervriendin. Zij begreep zoo
goed wat jongens en meisjes denken, en wist
hoe zij spreken en doen. En daarom zullen
haar boeken altijd „pakken". En die ze lezen,
zullen er beter en flinker door worden. Zij
zullen verlangen om hartelijk te zijn in den
omgang -met huisgenooten, om ferm te strij
den tegen eigen gebreken, en ora eenmaal
iets degelijks en goeds in het leven tot stand
te brengen, net als de jongens en meisjes uil
Miss Alcott's boeken.
ALETTA HOOG.
Wat Jack beleefde.
Naar het Engelsch van
DARLEY DALE.
Vertaald door C. H.
Jack Taunfton was een zondenhok.
Zijn vader zei, dat hij lui en ongehoorzaam
was en tot een niets-nut opgroeide.
Zijn moeder zei, dat jongens nu eenmaal
jongens waren en dat haar Jack niet erger
was dan de rest, ja soms zelfs nog beter, want
hij was eerlijk en verschuilde zich nooit ach
ter uitvluchten.
Molly, zijn zusje, zei, dat hij de dapperste
jongen en de beste broer van de heele we
reld was.
Zijn schoolmakkers vonden hem een vroo-
lijken kameraad, die altijd weer nieuwe grap
pen uithaalde. Natuurlijk was dit de grootste
lof. dien zij hem konden toezwaaien.
Reeds in zijn vroegste jeugd deed Jack niets
liever dan klimmen; hij was nooit gelukkig,
vóór hij boven op iets zat, vóór nij de hoogste
was behalve van zijn klas.
Op een zomer nam mevrouw Taunton Jack
en Molly in de vacantie imee naar Wales. Het
veelbelovende tweetal had stilletjes en nog
wel zonder gids den Snowdon willen bestij
gen. Zes uur lang had men hen vermist en
toen zij eindelijk gevonden werden, was dit
ter halve hoogte van den heng en zat de
doodmoede Molly op Jack's rug. Na dit voor
val werd Jack onmiddellijk naar Londen te
ruggezonden, waar hij de laatste veertien da
gen der vacantie over zijn gedrag kon naden
ken.
Het volgend jaar gingen zij naar Avranches
om wat Fransch te leeren spreken. Jack in
formeerde dadelijk naar de bijzonderheden
van de plaats, naar de naiburigen Mont St.
Michel, het drijfzand en het opkomen van den
vloed, doch verder leerde hij van de taal al
bitter weinig. Toen hij al het merkwaardige
van den Mont St. Michel vernomen had, rustte
hij niet, vóór hij zijn moeder overgehaald
hod, daar ook een week heen te gaan. Een
berg, die bij vloed uit de zee scheen te ver
rijzen en waarop een kerkje stond met een
steiger er tegen aan, was voor een jonigen als
Jack wel het toppunt van heerlijkheid. lij
zat op de spits Yan de kerk, vóór hij nog maar
twee uur op den berg vertoefde.
„De jongen loopt hier nog een ongeluk op
zed zijn vader en het scheelde maar heel wei
nig, of deze voorspelling zou den volgenden
dag bewaarheid worden.
In Avranches had Jack zijn inlichtingen in
zijn moedertaal ingewonnen, maar op den
Mont St. Michel kon hij niemand vinden, die
Engelsch sprak. Er was echter een visscher,
met wien hij vriendschap sloot en die eenige
woorden Engelsch kende en met behulp van
een zakwoordenboek kon Jack van z ij n kant
een gesprek met hem voeren. Meestal kon de
visscher zich wel verstaanbaar maken aan
Jack, maar de groote- moeilijkheid lag daarin,
dat deze den Fransohman niet kon verstaan.
Evenals al zijn landslieden sprak hij zoo vlug,
dat het volgens Jack onmogelijk was hem te
verstaan, zelfs al had hij een woordenboek
in de hand.
Het volgende avontuur van Jack, dat ik
jullie -ga vertollen, is dan ook misschien wel
aan een misverstand te wijten.
Pierre had hem meer dan eens in zijn meest
vloeiend en gevoelvol Fransch, waarover hij
beschikte, gezegd, dat als hij verder dan een
dioor bakens aangegeven plek ging, hij op
drijfzand zou terecht komen. Maar helaas, op
zekeren datg ging hij verder dan die bakens;
hij Mep er heen met de bedoeling om met den
vloed om het hardst te loopen. De vloed kwam
daar heel plotseling op.
Het scheen Jack een heerlijk iets over de
smalle strook zand, met den vloed ora het
harst, naar het vasteland te loopen. Hij nam
een paar boterhammen mee en ging vol moed
op weg. Zijn vriend Pierre ha<i beloofd hem
in zijn bootje op te nemen, als hij den vloed
niet vóór kon blijtven, iets, dat Jack vrij over
bodig vond.
Het was een heel warme dag en er was niet
de minste schadruw op het strand, het was dan
ook een vermoeiende tocht door het vrij mulle
zand. Doch Jack stapte flink door, totdat hij
bijna de tegenoveiriiggende kust bereikt had.
Toen dacht hij, dat als hij tusschen de ba
kens die daar om de een of andere reden
geplaatst waren doorliep, hij een flink eind
afsneed en eerder zijn doel zou bereiken, dan
wanneer hij buiten deze bakens bleef. De zee
was nog een flink eind achter hem; hij' zou
er met glans en glorie komen.
Hij nam dus den weg, dien hij wist dat het
kortst was, doch hij had nog slechts een klein
eindje afgelegd, toen hij bemerkte, dat hij tot
aan zijn enkel6 in het zand zakte. Het duur
de niet lang, of zijn schoenen zaten reeds
heelemaal onder het zand. Plotseling besefte
hij, dat hij zich op drijfzand bevond.
Gelukkig verloor hij zijn tegenwoordigheid
van geest niethij keek om en zag zijn laatste
voetstappen achter rich. in het zand en met
een uiterste krachtsinspanning keerde hij zich
heelemaal om, zoodat hij de sporen vóór zich
had. Als hij die kon bereiken, was hij veilig.
Instinctmatig deed hij het beste, wat hij op
dat oogemblik deen kon en waartoe wél moed
noodig was: hij wierp zich plat voorover op
den grond, groef met rijn handen in hert: zand,
rukte en rjnkle, totdat eindelijk zijn voeten los
kwamen. Daarna trolt' hi) «U& knia&n in dd
richting van zijn handen op, stond op en was
gered.
Hij transpireerde van de inspanning, maar
liep zoo vlug mogelijk naar den kant der ba
kens, waarvan hij nu de beteekenis begreep.
Eenmaal daar aangekomen, ademde hij weer
vrij, al stond hij met zijn beenen in het wa
ter, want door dit opoötfhoud had. de zee hem
ingehaald. Hij dacht er niet aan, dat hij zijn
wedloop nu verloren had en vond het heel
best in Pierre's kotter te stappen. Hij had
den dood wèl van nabij onder de oogen ge
zien. Zoover zijn taalkennis dit toeliet, deed
hij Pierre verslag van zijn avontuur.
Eén ding was Jaak streng verboden gedu
rende hun verblijf op den Mont St. Michel:
onder geen voorwaarde mocht hij Molly mee
naar het strand nemen. De berg ls niet veel
meer dan een kolossaal blok graniet, dat bij
vloed bijna steil uit zee verrijst, bij eb echter
door een strook zand aan het vasteland ver
bonden is. Dit verbod was dus zeer noodzake
lijk. Molly betreurde het even hard als Jack,
doch hun ouders waren onverbiddelijk, zoo-
dat zij op den berg moest blijven, als haar
sterk zijn en nu heb ik gezorgd, dat jij met
een ploegje meegaat. O, vindt je t niet heer
lijk? Nu ga je naar de bosschen en de weiden,
ziet daar planten, bloemen en dieren, waar
je zooveel van houdt. Zeg toch, dat je het
prettig vindt, kind, Je zult er ook zoo gezond
worden!"
Frieda kon het in 't eerst niet gelooven,
maar toen de juffrouw het haar nog beter
uitlegde, begon ze te schreien van blijdschap.
Drie weken lang op het vrije veld naar harte
lust te kunnen dartelen was een genot, waar
van ze niet had kunnen droomen, het vooruit
zicht maakte haar al haast beter. Ze had dan
ook al zóólang in de stad gewoond, dat ze
zich geen andere wereld kon voorstellen dan
huizen, daken, schoorsteenen en vieze grach
ten. Maar nu zou ze naar al dat mooie toe
gaan.
Opgewekt ging ze 's middags naar huis en
vertelde aan ieder het groote nieuws.
„Wat een gunst!" zei vader, en „wat een
genot!" zei moeder, „wat een feest" zeiden
de buurvrouwen. „Ja, er wordt tegenwoordig
heel wat gedaan voor zwakke kinderen en
daar moet men maar heel blij om zijn."
De dagen gingen voor Frieda in ongedul
dig wachten voorbij, maar eindelijk kwam
toch de dag, waarop moeder haar in haar
beste jurk naar den trein bracht; daar waren
nog meer kinderen, die ook naar buiten gin
gen onder geleide van een juffrouw en Frieda
sloot zich bij hen aan. Zij was de jongste van
het groepje van twaalf.
Deze twaalf kinderen werden nu gebracht
buiten de stad in een klein landhuis, dat
vriendelijke, liefdadige dames voor hen had
den laten Inrichten. De eerste indrukken te
beschrijven, die de kleine Frieda ondervond, is
niet mogelijk. -Zij keek ir t groote oogen naar
al het mooie groen en de bloemen, snoof den
versterkenden geur op en gevoelde zich zoo
gelukkig als een kleine prinses.
Ze was wel ver van huis niet meer bij
moeder maar ze ging weer naar moeder
terug, wist ze en de juffrouw die hen ver
zorgde, was allerliefst. Ze dronk daarbuiten
gfroote glazen melk, deed lekkere middag
slaapjes, rolde van de heuvels, plukte bloe
men en lag uren ln het gras naar de insecten
te kijken. Geen wonder, dat ze groeide als
kool.
En hoe vele gelukkige dagen ze daar buiten
nog doorbracht, en hoe vroolijk en gezond
ze naar de stad terugging, daarvan zal ik
niet meer vertellen; maar ik wil alleen nog
verhalen van de goede les, die onze kleine
onderwijzeres aan eten grooten jongen gaf.
Deze was ook oorzaak, dat ze later zooals
ze steeds had verlangd een heel knappe
schooljuffrouw werd.
(Slot volgt.)
Van alles wat.
Een oudheidkundige drank.
Eenige jaren geleden vond men in de nabij
heid van Marseille eene Romeische begraaf
plaats en o. a. ook het graf van den Consul
Cajus Septimus. Behalve wapenen en geld
stukken vond men in dit graf ook eene urn,
die nog voor een deel gevuld was met eene
dikke, roode en half vloeibare stof, die men
voor Falernerwijn hield. Men vond hierin
niets vreemds, omdat men wist, dat die Consul
in zijn leven niet vies van wijn viel. Vooral
geloofde men dat, toen een beroemd oudheid
kundige bevestigde, dat die vloeistof niets
anders dan Falerner zijn kon. Een heer uit
Parijs nam de urn mede en noodigde een
dozijn oudheidkundige vrienden ten eten. Na
afloop van het maal dronken al de gasten
staande, een glaasje van den ouden Falerner,
ter eere van den gewezen Consul. Maar pas
had men dat gedaan, of een bediende reikte
den gastheer een telegram over. Deze opende
het en las. Maar onder het lezen werd hij
beurtelings bleek en rood van schrik; want
het telegram luidde: „Drink niet van die
vloeistof; want het is geen Falerner. Het is
het lichaam van den Consul zelf, dat door het
inbalsemen vloeibaar geworden is. Ik las dit
in een opschrift op het voetstuk der urne."
Ge kunt begrijpen dat de oudheidkundige
vrienden nu wel wenschten, maar niet ter
eere van den Consul, zoogenaamden eeuwen
ouden Falerner gedronken te hebben.
Het paard van den Arabier.
Een Arabier had met zijn manschappen een
karavaan overrompeld en een schitterende
overwinning behaald. Eenige uren later wer
den de Arabieren achterhaald door de ruiters
van den Pacha van Acra en geheel versla
gen of gevangen gemaakt. Het opperhoofd
werden de beenen aan elkaar gebonden en
zoo werd hij op zijn eigen paard medege
voerd.
s Nachts kampeerden de Turken met hun
gevangenen in heit open veld. Op eens hoorde
de Arabier zijn paard hinnikenhij herkende
de steun van zijn trouwen metgezel, kroop
naar het dier en sprak het vriendelijk toe en
verbrak met zijn handen en tanden het touw.
waarmee het paard vastgebonden stond.
Toen het edele dier zag, dat m-m de beenen
van zijn meester aan elkaar gebonden had,
begreep hij, wat hij' te doen had. Hij vatte den
Arabier bij zijn lederen gordel, tilde hem van
den grond en galoppeerde met hean naar zijn
woning. Daar aangekomen legde hij zijn mees
ter voor de voeten zijner vrouw en kinderen
neer enblies den adem uit.
Do geheele stam beweende het paard en de
dichters hebben het bezongen.
"Wij kunnen ons geen denkbeeld vormen van
de .gehechtheid van het Arabische paard aan
de familie, waaraan hijbehoort. Hij wordt
door den Arabier in hooge eer gehouden:
door de kinderen gestreeld, door de vrouwen
toegesproken en door zijn meester als een lid
van het gezin behandeld.
Hollandsche kazen als kanonskogel
Toen de Argentijnsche republiek eenen
bloedigen oorlog voerde met Monte-Video
kwam de beroemde Kommandeur Con, die ln
dienst van Monte-Video was, met zijn schip
in een hevig gevecht met dat van Admiraal
Brown van Buenos-Ayres.
Toen de strijd eenigen tijd geduurd had,
kwam Cons eerste luitenant en zeide: „Over
ste, onze kogels zijn op en de vijand weet nog
van geen wijken."
„Dat is gek," antwoordde Con. „En kruit
ls er nog?"
„In overvloed, overste!"
„Goed, en hebben we nog Hollandsche
kazen aan boord?"
„Ja, Overste, nog meer dan drie dozen, en
die kaas is zóó hard, dat ik er vanmorgen
mijn mes op gebroken heb."
„Best, dat zullen onze kogels zijn," sprak
Con en tot verbazing van Brown, die ook al
zijne kogels verschoten had, begon het vuren
opnieuw. Maar waarmede schoot men? De
eerste kogel de beste vloog tegen den grooten
mast In stukken, doch een volgend schot
doodde twee mannen, die dicht bij den Admi
raal stonden. De matrozen kregen evenwel af
en toe, en telkens als Con een schot gelost
had, witte brokken tegen het lijf, en toen
Brown liet onderzoeken welk goedje dat toch
was, waarmede de vijand schoot, bleek het
dat het kaas was. Daar Brown riin eigen
kegels ook verschoten had, en, jammer ge
noeg, geene Hollandsche kaas aan boord had,
koos hij de verstandigste partij en hield af.
Dat is zeker wel de eenige keer dat "ilolland-
sche kazen op die wijze de overwinning be
zorgden.
De krokodillen-dokter.
Herodotos, de Grieksche geschiedschrijver,
die eenige eeuwen vóór onze jaartelling leef
de, beschreef o. a. een Egyptischen vogel, die
op zoo familiare wijze met den door alle die
ren gevreesden krokodil omging, dat deze
vrijelijk in zijn grooten bek uit- en invloog.
Men heeft dit langen tijd voor een sprookje
gehouden, doch in de laatste jaren hebben
verschillende reizigers zich overtuigd van de
waarheid dezer opmerking.
De trochilus (Hyas aegyptiarus) is een lang-
beenige fraai gekleurde vogel, die zich dicht
bij de krokodillen ophoudt, en rustig blijft
zoolang deze in het water vertoeven. Zoodra
echter een dezer ondieren op een zandba
gaat liggen en den bek wijd openspert, kom£
dadelijk de dokter en bekijkt zorgvuldig d$'
tanden en den tong. Tal van bloedzuigers hefch
ben zich daar genesteld, en zouden den kro*
kodil op den duur gevaarlijk worden, als niet'
het volgeltje ze vlug een voor een wegpikte^
tot er geen enkele meer overblijft. Bezorgt hij
zichzelf daardoor een smakelijk maal, de kro-T
kodil waardeert het, zoo goed geholpen t*
worden, en knijpt weltevreden zijne klelnè
oogen toe, zoolang de operatie duu.t.
Een enkele keer gebeurt het dat hij zijn belfl/
sluit, vóór de dokter afscheid genomen heeft*
maar in dat geval maakt de vogel zooveel
beweging, dat de poort weer voor hem ge»
opend wordt.
Meestal gebeurt deze mondzuivering tegen
den avond; is er echter gevaar, zijn er b. v.
jagers in de buurt, dan laat de vogel eenen
schellen kreet hooren, waarop de krokodil
snel in het water terugglijdt
Een vreemd antwoord.
In den Duitsch-Franschen oorlog van
1870—71 vroeg een bewoner uit den Elzas aan
een Belersch soldaat, hoe sterk een Beiersoh"
regiment was. De man wilde natuurlijk slechts
weten uit hoeveel man zulk een regiment be»
stond, en daar ge dit ook niet weten zult, wil
ik u wel zeggen, dat elk regiment drieduizend
man telde en verdeeld was in drie bataillons.
De Beier, die niet al te slim was, begreep den
Elzasser verkeerd en bromde: „Hoe sterkt
Hoe sterk?" Eensklaps scheen hij het begre-
pen te hebben. „Wacht," riep hij. „Ik zal het
u duidelijk maken!" Hierop gaf hij den Elzas
ser zulk eenen draai om de ooren, dat de
man onderstboven tuimelde en onderwijl hij
weer opkrabbelde, riep de Beier lachend uit'.
„Zoo sterk ben Ik alleen. Reken nu eens uit
hoe sterk een Beiersch regiment lsl"
Wilde dieren in Finland.
Men leest wel eens opgaven van toege
brachte schade door tijgers in Bengalen en
lichtelijk denkt men dan: „Hoe gelukkig, dat
wij in Europa niet aan zulke gevaren zijn.
blootgesteld." Dat men in Europa evenwel
ook schade lijden kan door de roofzucht der-
wilde dieren kan uit het volgende blijken.
Van 1866 tot 1870 werden in Finland door
wilde dieren gedood: 1802 paarden en veui
lens, 558-1 stuks rundvee, 14061 schapen,
1400 varkens en 2714 rendieren. Van-
1871 tot 1875 bedroegen de verliezen: 1008
paarden en veulens, 3894 stuks rundvee, i
9265 schapen en gelten en 791 varkens. Het
spreekt vanzelf dat de Finnen dat maar niet
rustig aanzagen maar ijverig jacht op die
roovers maakten. In dezelfde tijdruimte, dio
we boven noemden, doodde men 421 beren,
1862 wolven, 433 lossen, 12390 vossen,
195 veelvraten en 72 otters.
Hieruit blijkt, dat er voor Jagers op grol
wild nog genoeg te doen is om heel Europa
van wilde dieren te zuiveren. Intusschen be
denke men, dat die wilde dieren ook hun geld
waard zijn, wanneer men ze gedood heeft.
Voor de pelterijen zijn ze onmisbaar en vcol
wordt den Fin door de opbrengst der huidon
nog vergoed.
Een nieuwe vogel.
Het was school-examen en de onderwijzer
stond erop, dat de kinderen hij die gelegen-,
heid hun beste beentje zouden voorzetten*
om den heeren te toonen, dat ze in het afgei
loopen jaar heel wat geleerd hadden. Nu,
alles ging dan ook als van een leien dakje en
dat moedigde den examinator aan om ook
eens een paar vragen uit de algemeene go-i
schiedenis te doen.
„Wie was Columbus?" vroeg hij.
Dadelijk ging op die vraag het vingertje
van een klein meisje de hoogte in.
„Wel, liefje, weet gij alleen het maar?"
vroeg de examinator. „Nu, dan moogt gij het
zeggen. Wie was Columbus?"
„Een vogel, mijnheer," gaf de kleine ten,
antwoord.
Alle heeren begonnen te lachen en de
examinator zeide: „Maar, lief kind, hoe komt
ge er toch toe den beroemden ontdekker van'
Amerika, eenen vogel te noemen? Dat is tocK
al te dwaas!"
„Wel, mijnheer," hernam de kleine onbe^i
schroomd, „gisteren heb ik in een boekje van
mijne oudere zuster boven eene vertelling,
gelezen: „Het ei van Columbus, en het
zijn toch vogels, die eieren leggen, nietwaar,
mijnheer?"
Grootma weet altijd wat nieuws te beden
ken,
laatst vroeg z' of wij voor baar thee widen
schenken,
maar toen wij kwamen, toen stond er
niets klaar
Grootmama lachte i „ja, wacht jullie
maar!
„1 Weer is te mooi om hder binnen te
ritten",
spraflf tij en kreeg al haar hoed met de
gitten,
1 rwart kanten doekje sloeg Grootmama
om
ging .«HO TOprofc »D jteRi
Goede hulp*
Achter het huis op het roodst eenen straatje
stond met een igroot blad vol theegoed oud
Kaatje
ken Jullie Kaatje? ze draagt een kor
net
's avonds bij Grootma- brengt rij ons naar
bed.
Grootmama zei, dat zij| 't ons mi moes*
geven,
„neen'' sprak toen Kaatje, „dat nooit van
mijn leven?
„vier zulke kleuters, ik houd mijn hart
vast
blaten,ie JkjtAlUm dan hebt u dan hwtf*
Grootmama iel, dat zij 't töch wou prcflkêt
ren;
H Was juist heel goed om ons kalmte kt
keren,
leder kreeg wat om te dragen Tan 't Wad
't Was m' een gedoe, -oordat leder iets hadl
Hoe het geschikt werd, dat zie j' op <Ut
plaatje; J
houdt je hart misschien va*, als
Kaatje?
weer maar gerust hoor, wij. bradP'-sr^^
en «onder morsen In Grootman priedl
Hermann..