10001* de Deugd. Van een schrijfster en haar boeken. JlDe meeste Hollandsche meisjes kennen de (Boeken van de Amenkaansche schrijfster yLouisa M. Alcott. ,*Onder moeder'® vleugels", Eotp eigen -wieken/', ,/De kostschool van me- Jieer Beer", „Sylvia en haar luimen" zijn be- IJcende titels. Sommige van haar boeken wor- !den ook door jongens graag gelezen, vooral ?J)e kostschool van meneer Beer", waarin meer over jongens dan over meisjes voorkomt. I Nu zal ik 't in dit stukje niet voornamelijk hebben over die boeken, maar over de schrijf ster er van. En toch zal Je onder 't lezen tel kens aan die boeken denken, omdat die schrijf ster veel uit haar eigen leven in 'die boeken fieeft neergelegd. 29 Nov. 1832 werd Louisa May Alcott ge boren te Concord in Massachusetts. Zij had drie zusters: Anna, die ouder, en Elisabeth en May, die jonger waren dan Louisa, 'tis niet moeilijk om dit viertal te herkennen irt Meta, Jo, Bets en Amy March uit „Onder moeder's vleugels". Louisa is dus Jo March. Mrs. March. lijkt veel op Louisa's moeder, die een echte moeder voor haar dochtertjes was. Louisa's vader was een beste man. maar een onpraktische droomer, 'die niet genoeg verdiende om zijn gezin te onderhouden. Daardoor heeft Louisa in haar jeugd bepaald armoede gekend. Louisa was 'n echte robbedoes. Eens, toen zij zes jaar oud was, liep zij weg met een paar Iersche kinderen, en bleef den heelen dag zoek. 's Avonds ging er een omroeper door Concord, en riep: „Er is verloren een klein meisje, zes jaar oud, met een rose jurk, wit ten hoed en nieuwe schoenen.'1' Daar ant- wo'ordt een stemmetje: „Wel, dat ben ik!" Louisa had op een stoep liggen slapen, met haar hoofdje op den ruigen rug van een groo ten hond. De schel van den omroeper had haar wakker gemaakt. Den volgenden dag bond haar moeder een lang touw om Louisa's middel en maakte 't andere eind vast aan den poot van de canapé. „Kinderen, 'die wegloo- pen, moeten als hondjes vastgelegd worden." zei haar moeder. 'Die straf maakte veel in druk op Louisa. Op haar achttiende jaar vinden wij Louisa en haar familie te Boston. Daar ging zij les geven op een school. Hoewel zij veel van kin deren hield, vond zij 't toch geen prettig werk. 'sAvond verdiende zij geld met naaien. En pnder dat werk was zij altijd aan 't verhalen bedenken, die zij in verloren oogenblikjes op- ichreef. Wat was zij gelukkig, toen haar eer- ite verhaal gedrukt was, en zij er vijf dollars voor kreeg! Wie denkt hierbij niet aan Jo's feuilleton in de krant uit „Onder moeder's vleugels", en hoe Laurie haar onbemerkt be- jpiedt als zij 't wegbrengt naar het kranten bureau. In die jaren van tobben om rond te komen, was Louisa er steeds op uit, om zoo veel mogelijk te verdienen en haar moeder "l leven wat gemakkelijker te maken. Zoo ging zij zich eens in de maandenlange zomer- vacantie verhuren als tweede-meisje. „Ik had; een verandering noodig en kon de wascb doen en was blij twee dolars in de week te verdienen," schrijft zij. Twee dagen voordat de school weer begon, kwam zij thuis met 34 dollars. Zoo iets is echt Amerikaansch! In die moeilijke jaren hield Louisa de heele familie vroolijk door haar grappige invallen en aardige verhalen, want zij zag altijd de komieke zij van de dingen. En toch had zij 1 voor zich zelf ales behalve gemakkelijk. In 1850 schreef zij in haar dagboek: „Als ik in den spiegel kijk, probeer ik mijn Ijdelheid over mijn lang haar, welgevormd hoofd en mooien neus te bedwingen. Op straat probeer ik geen mooie dingen te willen hebben. Mijn scherpe tong brengt me altijd in moeilijkheid *n mijn humeurigheid maakt 't me moeilijk om vroolijk te zijn, als ik denk hoe arm we zijn, hoe vol zorgen het leven is en hoeveel dingen ik wensch te doen, die lk nooit kan." Toen zij twee en twintig jaar was, gaf zij een bundeltje verhalen uit, die zij geschreven had voor 't dochertje van Emerson, haar va derlijken vriend. Zijn de bekende „Bloemen- sprookjes". Zij verdiende er 24 dollars mee, en nu wist zij wat voortaan haar werk zou lijn: s c h r ij v e n. Haar ouders woonden toen niet meer te Boston, maar zij ging naar Bos ton terug en huurde een dakkamertje in een pension. In 'tboek „Ojp eigen wieken" vinden We veel uit dezen tijd beschreven. Maar Jo's gescheidenis met meneer Beer is niet gebeurd, want door een interessanten professor is Louisa Alcott nooit „gevraagd". In den slaven-oorlog van 1861 tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten, ging Louisa als pleegzuster naar het hospitaal te Georgetown. Daarna schreef zij haar „Hospl- laalschetsen", en door dit boek maakte zij „naam". Nu werd zij van alle kanten gevraagd om toch meer verhalen te schrijven. De uit gever Roberts vroeg haar om een meisjes boek. En toen schreef zij „Onder moeder's vleugels". Zij was verbaasd, dat de meisjes het zoo mooi vonden, want zelf vond izij het vervelend. Toen het bekend werd, dat zij een vervolg zou schrijven, kreeg zij een massa brieven, waarin haar gevraagd werd om Jo locfi vooral met Laurie te laten trouwen. Maar zij antwoordde: „Ik wilJo niet met Laurie laten trouwen om iemand plezier te doen," en Laurie trouwde met Amy. Is die Laurie ook een persoon uit Miss Al- cottis leven? Ja. Als gezelschap van een zie kelijke Juffrouw maakte Louisa een reis naar Europa, en te Vevey ontmoette zij een Pool- Ichen jongen, Ladislaw Wisinewsfei, en die Is t origineel van Laurie. Hij was in Zwitser- fe.d voor rijn gezondheid. Louisa leerde hem gelsch, en hij leerde haar Fransch. Even- kis Laurie speelde hij mooi piano, en was een pmwfaartigc geniale Jongen, die soms heel koppig en onhandelbaar kon wezen. Later is Louisa nog eens in Europa ge- st, met haar Jongste zuster May. Louisa ft werkelijk door haar verdienste haar loeder een matigen ouden dag kunnen be- Jtfen, Een groot verdriet was 't voor haar, dta iiftvh troqwe xnoedeJL rilail -JTnen wijdde Louisa zich aan haar vader, en aan haar vaderlooze neefjes (Daisy en Demi) en aan de kleine Zulu, 't dochtertje van May, die maar kort getrouwd was met een Zwitser en toen stierf. Louisa stierf 6 Maart 1888. Veel kinderen in Amerika en in Europa hadden 't gevoel, dat zij een vriendin verloren hadden, toen zij hoorden, dat Miss Alcott dood was. Ja, zij was een echte kindervriendin. Zij begreep zoo goed wat jongens en meisjes denken, en wist hoe zij spreken en doen. En daarom zullen haar boeken altijd „pakken". En die ze lezen, zullen er beter en flinker door worden. Zij zullen verlangen om hartelijk te zijn in den omgang -met huisgenooten, om ferm te strij den tegen eigen gebreken, en ora eenmaal iets degelijks en goeds in het leven tot stand te brengen, net als de jongens en meisjes uil Miss Alcott's boeken. ALETTA HOOG. Wat Jack beleefde. Naar het Engelsch van DARLEY DALE. Vertaald door C. H. Jack Taunfton was een zondenhok. Zijn vader zei, dat hij lui en ongehoorzaam was en tot een niets-nut opgroeide. Zijn moeder zei, dat jongens nu eenmaal jongens waren en dat haar Jack niet erger was dan de rest, ja soms zelfs nog beter, want hij was eerlijk en verschuilde zich nooit ach ter uitvluchten. Molly, zijn zusje, zei, dat hij de dapperste jongen en de beste broer van de heele we reld was. Zijn schoolmakkers vonden hem een vroo- lijken kameraad, die altijd weer nieuwe grap pen uithaalde. Natuurlijk was dit de grootste lof. dien zij hem konden toezwaaien. Reeds in zijn vroegste jeugd deed Jack niets liever dan klimmen; hij was nooit gelukkig, vóór hij boven op iets zat, vóór nij de hoogste was behalve van zijn klas. Op een zomer nam mevrouw Taunton Jack en Molly in de vacantie imee naar Wales. Het veelbelovende tweetal had stilletjes en nog wel zonder gids den Snowdon willen bestij gen. Zes uur lang had men hen vermist en toen zij eindelijk gevonden werden, was dit ter halve hoogte van den heng en zat de doodmoede Molly op Jack's rug. Na dit voor val werd Jack onmiddellijk naar Londen te ruggezonden, waar hij de laatste veertien da gen der vacantie over zijn gedrag kon naden ken. Het volgend jaar gingen zij naar Avranches om wat Fransch te leeren spreken. Jack in formeerde dadelijk naar de bijzonderheden van de plaats, naar de naiburigen Mont St. Michel, het drijfzand en het opkomen van den vloed, doch verder leerde hij van de taal al bitter weinig. Toen hij al het merkwaardige van den Mont St. Michel vernomen had, rustte hij niet, vóór hij zijn moeder overgehaald hod, daar ook een week heen te gaan. Een berg, die bij vloed uit de zee scheen te ver rijzen en waarop een kerkje stond met een steiger er tegen aan, was voor een jonigen als Jack wel het toppunt van heerlijkheid. lij zat op de spits Yan de kerk, vóór hij nog maar twee uur op den berg vertoefde. „De jongen loopt hier nog een ongeluk op zed zijn vader en het scheelde maar heel wei nig, of deze voorspelling zou den volgenden dag bewaarheid worden. In Avranches had Jack zijn inlichtingen in zijn moedertaal ingewonnen, maar op den Mont St. Michel kon hij niemand vinden, die Engelsch sprak. Er was echter een visscher, met wien hij vriendschap sloot en die eenige woorden Engelsch kende en met behulp van een zakwoordenboek kon Jack van z ij n kant een gesprek met hem voeren. Meestal kon de visscher zich wel verstaanbaar maken aan Jack, maar de groote- moeilijkheid lag daarin, dat deze den Fransohman niet kon verstaan. Evenals al zijn landslieden sprak hij zoo vlug, dat het volgens Jack onmogelijk was hem te verstaan, zelfs al had hij een woordenboek in de hand. Het volgende avontuur van Jack, dat ik jullie -ga vertollen, is dan ook misschien wel aan een misverstand te wijten. Pierre had hem meer dan eens in zijn meest vloeiend en gevoelvol Fransch, waarover hij beschikte, gezegd, dat als hij verder dan een dioor bakens aangegeven plek ging, hij op drijfzand zou terecht komen. Maar helaas, op zekeren datg ging hij verder dan die bakens; hij Mep er heen met de bedoeling om met den vloed om het hardst te loopen. De vloed kwam daar heel plotseling op. Het scheen Jack een heerlijk iets over de smalle strook zand, met den vloed ora het harst, naar het vasteland te loopen. Hij nam een paar boterhammen mee en ging vol moed op weg. Zijn vriend Pierre ha<i beloofd hem in zijn bootje op te nemen, als hij den vloed niet vóór kon blijtven, iets, dat Jack vrij over bodig vond. Het was een heel warme dag en er was niet de minste schadruw op het strand, het was dan ook een vermoeiende tocht door het vrij mulle zand. Doch Jack stapte flink door, totdat hij bijna de tegenoveiriiggende kust bereikt had. Toen dacht hij, dat als hij tusschen de ba kens die daar om de een of andere reden geplaatst waren doorliep, hij een flink eind afsneed en eerder zijn doel zou bereiken, dan wanneer hij buiten deze bakens bleef. De zee was nog een flink eind achter hem; hij' zou er met glans en glorie komen. Hij nam dus den weg, dien hij wist dat het kortst was, doch hij had nog slechts een klein eindje afgelegd, toen hij bemerkte, dat hij tot aan zijn enkel6 in het zand zakte. Het duur de niet lang, of zijn schoenen zaten reeds heelemaal onder het zand. Plotseling besefte hij, dat hij zich op drijfzand bevond. Gelukkig verloor hij zijn tegenwoordigheid van geest niethij keek om en zag zijn laatste voetstappen achter rich. in het zand en met een uiterste krachtsinspanning keerde hij zich heelemaal om, zoodat hij de sporen vóór zich had. Als hij die kon bereiken, was hij veilig. Instinctmatig deed hij het beste, wat hij op dat oogemblik deen kon en waartoe wél moed noodig was: hij wierp zich plat voorover op den grond, groef met rijn handen in hert: zand, rukte en rjnkle, totdat eindelijk zijn voeten los kwamen. Daarna trolt' hi) «U& knia&n in dd richting van zijn handen op, stond op en was gered. Hij transpireerde van de inspanning, maar liep zoo vlug mogelijk naar den kant der ba kens, waarvan hij nu de beteekenis begreep. Eenmaal daar aangekomen, ademde hij weer vrij, al stond hij met zijn beenen in het wa ter, want door dit opoötfhoud had. de zee hem ingehaald. Hij dacht er niet aan, dat hij zijn wedloop nu verloren had en vond het heel best in Pierre's kotter te stappen. Hij had den dood wèl van nabij onder de oogen ge zien. Zoover zijn taalkennis dit toeliet, deed hij Pierre verslag van zijn avontuur. Eén ding was Jaak streng verboden gedu rende hun verblijf op den Mont St. Michel: onder geen voorwaarde mocht hij Molly mee naar het strand nemen. De berg ls niet veel meer dan een kolossaal blok graniet, dat bij vloed bijna steil uit zee verrijst, bij eb echter door een strook zand aan het vasteland ver bonden is. Dit verbod was dus zeer noodzake lijk. Molly betreurde het even hard als Jack, doch hun ouders waren onverbiddelijk, zoo- dat zij op den berg moest blijven, als haar sterk zijn en nu heb ik gezorgd, dat jij met een ploegje meegaat. O, vindt je t niet heer lijk? Nu ga je naar de bosschen en de weiden, ziet daar planten, bloemen en dieren, waar je zooveel van houdt. Zeg toch, dat je het prettig vindt, kind, Je zult er ook zoo gezond worden!" Frieda kon het in 't eerst niet gelooven, maar toen de juffrouw het haar nog beter uitlegde, begon ze te schreien van blijdschap. Drie weken lang op het vrije veld naar harte lust te kunnen dartelen was een genot, waar van ze niet had kunnen droomen, het vooruit zicht maakte haar al haast beter. Ze had dan ook al zóólang in de stad gewoond, dat ze zich geen andere wereld kon voorstellen dan huizen, daken, schoorsteenen en vieze grach ten. Maar nu zou ze naar al dat mooie toe gaan. Opgewekt ging ze 's middags naar huis en vertelde aan ieder het groote nieuws. „Wat een gunst!" zei vader, en „wat een genot!" zei moeder, „wat een feest" zeiden de buurvrouwen. „Ja, er wordt tegenwoordig heel wat gedaan voor zwakke kinderen en daar moet men maar heel blij om zijn." De dagen gingen voor Frieda in ongedul dig wachten voorbij, maar eindelijk kwam toch de dag, waarop moeder haar in haar beste jurk naar den trein bracht; daar waren nog meer kinderen, die ook naar buiten gin gen onder geleide van een juffrouw en Frieda sloot zich bij hen aan. Zij was de jongste van het groepje van twaalf. Deze twaalf kinderen werden nu gebracht buiten de stad in een klein landhuis, dat vriendelijke, liefdadige dames voor hen had den laten Inrichten. De eerste indrukken te beschrijven, die de kleine Frieda ondervond, is niet mogelijk. -Zij keek ir t groote oogen naar al het mooie groen en de bloemen, snoof den versterkenden geur op en gevoelde zich zoo gelukkig als een kleine prinses. Ze was wel ver van huis niet meer bij moeder maar ze ging weer naar moeder terug, wist ze en de juffrouw die hen ver zorgde, was allerliefst. Ze dronk daarbuiten gfroote glazen melk, deed lekkere middag slaapjes, rolde van de heuvels, plukte bloe men en lag uren ln het gras naar de insecten te kijken. Geen wonder, dat ze groeide als kool. En hoe vele gelukkige dagen ze daar buiten nog doorbracht, en hoe vroolijk en gezond ze naar de stad terugging, daarvan zal ik niet meer vertellen; maar ik wil alleen nog verhalen van de goede les, die onze kleine onderwijzeres aan eten grooten jongen gaf. Deze was ook oorzaak, dat ze later zooals ze steeds had verlangd een heel knappe schooljuffrouw werd. (Slot volgt.) Van alles wat. Een oudheidkundige drank. Eenige jaren geleden vond men in de nabij heid van Marseille eene Romeische begraaf plaats en o. a. ook het graf van den Consul Cajus Septimus. Behalve wapenen en geld stukken vond men in dit graf ook eene urn, die nog voor een deel gevuld was met eene dikke, roode en half vloeibare stof, die men voor Falernerwijn hield. Men vond hierin niets vreemds, omdat men wist, dat die Consul in zijn leven niet vies van wijn viel. Vooral geloofde men dat, toen een beroemd oudheid kundige bevestigde, dat die vloeistof niets anders dan Falerner zijn kon. Een heer uit Parijs nam de urn mede en noodigde een dozijn oudheidkundige vrienden ten eten. Na afloop van het maal dronken al de gasten staande, een glaasje van den ouden Falerner, ter eere van den gewezen Consul. Maar pas had men dat gedaan, of een bediende reikte den gastheer een telegram over. Deze opende het en las. Maar onder het lezen werd hij beurtelings bleek en rood van schrik; want het telegram luidde: „Drink niet van die vloeistof; want het is geen Falerner. Het is het lichaam van den Consul zelf, dat door het inbalsemen vloeibaar geworden is. Ik las dit in een opschrift op het voetstuk der urne." Ge kunt begrijpen dat de oudheidkundige vrienden nu wel wenschten, maar niet ter eere van den Consul, zoogenaamden eeuwen ouden Falerner gedronken te hebben. Het paard van den Arabier. Een Arabier had met zijn manschappen een karavaan overrompeld en een schitterende overwinning behaald. Eenige uren later wer den de Arabieren achterhaald door de ruiters van den Pacha van Acra en geheel versla gen of gevangen gemaakt. Het opperhoofd werden de beenen aan elkaar gebonden en zoo werd hij op zijn eigen paard medege voerd. s Nachts kampeerden de Turken met hun gevangenen in heit open veld. Op eens hoorde de Arabier zijn paard hinnikenhij herkende de steun van zijn trouwen metgezel, kroop naar het dier en sprak het vriendelijk toe en verbrak met zijn handen en tanden het touw. waarmee het paard vastgebonden stond. Toen het edele dier zag, dat m-m de beenen van zijn meester aan elkaar gebonden had, begreep hij, wat hij' te doen had. Hij vatte den Arabier bij zijn lederen gordel, tilde hem van den grond en galoppeerde met hean naar zijn woning. Daar aangekomen legde hij zijn mees ter voor de voeten zijner vrouw en kinderen neer enblies den adem uit. Do geheele stam beweende het paard en de dichters hebben het bezongen. "Wij kunnen ons geen denkbeeld vormen van de .gehechtheid van het Arabische paard aan de familie, waaraan hijbehoort. Hij wordt door den Arabier in hooge eer gehouden: door de kinderen gestreeld, door de vrouwen toegesproken en door zijn meester als een lid van het gezin behandeld. Hollandsche kazen als kanonskogel Toen de Argentijnsche republiek eenen bloedigen oorlog voerde met Monte-Video kwam de beroemde Kommandeur Con, die ln dienst van Monte-Video was, met zijn schip in een hevig gevecht met dat van Admiraal Brown van Buenos-Ayres. Toen de strijd eenigen tijd geduurd had, kwam Cons eerste luitenant en zeide: „Over ste, onze kogels zijn op en de vijand weet nog van geen wijken." „Dat is gek," antwoordde Con. „En kruit ls er nog?" „In overvloed, overste!" „Goed, en hebben we nog Hollandsche kazen aan boord?" „Ja, Overste, nog meer dan drie dozen, en die kaas is zóó hard, dat ik er vanmorgen mijn mes op gebroken heb." „Best, dat zullen onze kogels zijn," sprak Con en tot verbazing van Brown, die ook al zijne kogels verschoten had, begon het vuren opnieuw. Maar waarmede schoot men? De eerste kogel de beste vloog tegen den grooten mast In stukken, doch een volgend schot doodde twee mannen, die dicht bij den Admi raal stonden. De matrozen kregen evenwel af en toe, en telkens als Con een schot gelost had, witte brokken tegen het lijf, en toen Brown liet onderzoeken welk goedje dat toch was, waarmede de vijand schoot, bleek het dat het kaas was. Daar Brown riin eigen kegels ook verschoten had, en, jammer ge noeg, geene Hollandsche kaas aan boord had, koos hij de verstandigste partij en hield af. Dat is zeker wel de eenige keer dat "ilolland- sche kazen op die wijze de overwinning be zorgden. De krokodillen-dokter. Herodotos, de Grieksche geschiedschrijver, die eenige eeuwen vóór onze jaartelling leef de, beschreef o. a. een Egyptischen vogel, die op zoo familiare wijze met den door alle die ren gevreesden krokodil omging, dat deze vrijelijk in zijn grooten bek uit- en invloog. Men heeft dit langen tijd voor een sprookje gehouden, doch in de laatste jaren hebben verschillende reizigers zich overtuigd van de waarheid dezer opmerking. De trochilus (Hyas aegyptiarus) is een lang- beenige fraai gekleurde vogel, die zich dicht bij de krokodillen ophoudt, en rustig blijft zoolang deze in het water vertoeven. Zoodra echter een dezer ondieren op een zandba gaat liggen en den bek wijd openspert, kom£ dadelijk de dokter en bekijkt zorgvuldig d$' tanden en den tong. Tal van bloedzuigers hefch ben zich daar genesteld, en zouden den kro* kodil op den duur gevaarlijk worden, als niet' het volgeltje ze vlug een voor een wegpikte^ tot er geen enkele meer overblijft. Bezorgt hij zichzelf daardoor een smakelijk maal, de kro-T kodil waardeert het, zoo goed geholpen t* worden, en knijpt weltevreden zijne klelnè oogen toe, zoolang de operatie duu.t. Een enkele keer gebeurt het dat hij zijn belfl/ sluit, vóór de dokter afscheid genomen heeft* maar in dat geval maakt de vogel zooveel beweging, dat de poort weer voor hem ge» opend wordt. Meestal gebeurt deze mondzuivering tegen den avond; is er echter gevaar, zijn er b. v. jagers in de buurt, dan laat de vogel eenen schellen kreet hooren, waarop de krokodil snel in het water terugglijdt Een vreemd antwoord. In den Duitsch-Franschen oorlog van 1870—71 vroeg een bewoner uit den Elzas aan een Belersch soldaat, hoe sterk een Beiersoh" regiment was. De man wilde natuurlijk slechts weten uit hoeveel man zulk een regiment be» stond, en daar ge dit ook niet weten zult, wil ik u wel zeggen, dat elk regiment drieduizend man telde en verdeeld was in drie bataillons. De Beier, die niet al te slim was, begreep den Elzasser verkeerd en bromde: „Hoe sterkt Hoe sterk?" Eensklaps scheen hij het begre- pen te hebben. „Wacht," riep hij. „Ik zal het u duidelijk maken!" Hierop gaf hij den Elzas ser zulk eenen draai om de ooren, dat de man onderstboven tuimelde en onderwijl hij weer opkrabbelde, riep de Beier lachend uit'. „Zoo sterk ben Ik alleen. Reken nu eens uit hoe sterk een Beiersch regiment lsl" Wilde dieren in Finland. Men leest wel eens opgaven van toege brachte schade door tijgers in Bengalen en lichtelijk denkt men dan: „Hoe gelukkig, dat wij in Europa niet aan zulke gevaren zijn. blootgesteld." Dat men in Europa evenwel ook schade lijden kan door de roofzucht der- wilde dieren kan uit het volgende blijken. Van 1866 tot 1870 werden in Finland door wilde dieren gedood: 1802 paarden en veui lens, 558-1 stuks rundvee, 14061 schapen, 1400 varkens en 2714 rendieren. Van- 1871 tot 1875 bedroegen de verliezen: 1008 paarden en veulens, 3894 stuks rundvee, i 9265 schapen en gelten en 791 varkens. Het spreekt vanzelf dat de Finnen dat maar niet rustig aanzagen maar ijverig jacht op die roovers maakten. In dezelfde tijdruimte, dio we boven noemden, doodde men 421 beren, 1862 wolven, 433 lossen, 12390 vossen, 195 veelvraten en 72 otters. Hieruit blijkt, dat er voor Jagers op grol wild nog genoeg te doen is om heel Europa van wilde dieren te zuiveren. Intusschen be denke men, dat die wilde dieren ook hun geld waard zijn, wanneer men ze gedood heeft. Voor de pelterijen zijn ze onmisbaar en vcol wordt den Fin door de opbrengst der huidon nog vergoed. Een nieuwe vogel. Het was school-examen en de onderwijzer stond erop, dat de kinderen hij die gelegen-, heid hun beste beentje zouden voorzetten* om den heeren te toonen, dat ze in het afgei loopen jaar heel wat geleerd hadden. Nu, alles ging dan ook als van een leien dakje en dat moedigde den examinator aan om ook eens een paar vragen uit de algemeene go-i schiedenis te doen. „Wie was Columbus?" vroeg hij. Dadelijk ging op die vraag het vingertje van een klein meisje de hoogte in. „Wel, liefje, weet gij alleen het maar?" vroeg de examinator. „Nu, dan moogt gij het zeggen. Wie was Columbus?" „Een vogel, mijnheer," gaf de kleine ten, antwoord. Alle heeren begonnen te lachen en de examinator zeide: „Maar, lief kind, hoe komt ge er toch toe den beroemden ontdekker van' Amerika, eenen vogel te noemen? Dat is tocK al te dwaas!" „Wel, mijnheer," hernam de kleine onbe^i schroomd, „gisteren heb ik in een boekje van mijne oudere zuster boven eene vertelling, gelezen: „Het ei van Columbus, en het zijn toch vogels, die eieren leggen, nietwaar, mijnheer?" Grootma weet altijd wat nieuws te beden ken, laatst vroeg z' of wij voor baar thee widen schenken, maar toen wij kwamen, toen stond er niets klaar Grootmama lachte i „ja, wacht jullie maar! „1 Weer is te mooi om hder binnen te ritten", spraflf tij en kreeg al haar hoed met de gitten, 1 rwart kanten doekje sloeg Grootmama om ging .«HO TOprofc »D jteRi Goede hulp* Achter het huis op het roodst eenen straatje stond met een igroot blad vol theegoed oud Kaatje ken Jullie Kaatje? ze draagt een kor net 's avonds bij Grootma- brengt rij ons naar bed. Grootmama zei, dat zij| 't ons mi moes* geven, „neen'' sprak toen Kaatje, „dat nooit van mijn leven? „vier zulke kleuters, ik houd mijn hart vast blaten,ie JkjtAlUm dan hebt u dan hwtf* Grootmama iel, dat zij 't töch wou prcflkêt ren; H Was juist heel goed om ons kalmte kt keren, leder kreeg wat om te dragen Tan 't Wad 't Was m' een gedoe, -oordat leder iets hadl Hoe het geschikt werd, dat zie j' op <Ut plaatje; J houdt je hart misschien va*, als Kaatje? weer maar gerust hoor, wij. bradP'-sr^^ en «onder morsen In Grootman priedl Hermann..

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 7