Uit den omtrek.
H. v. d. Linden, hoogleeraar te Luik; Hein-
xich Müller, predikant te Emmerik; Dr. Hol
der Pedersen, hoogleeraar te Kopenhagen;
Dr. Jules Persijn, te AntwerpenDr. Leo van
Puyvelde, docent aan de Universiteit te Gent;
J. W. Robertsen Scolt (schuilnaam Home Co
mities de Great Canlield; Dr. J. D. du Toit
(Totius), professor aan de Theologische school
te Potchefstroom.
Beslaten werd verder om uit de renten van
het fonds der Maatschappij een bedrag van
f 200 (e verleenen aan de vereeniging „Hof-
wijck" tot aankoop en onderhoud der buiten
plaats van Constantijn Huygens onder de ge
meente Voorburg).
Tot bestuurslid werd gekozen in de plaats
van het aftredend lid Prof. Dr. P. J. Blok,
(niet herkiesbaar), diens ambtgenoot Prof. Dr.
L. Knappert, terwijl als bibliothecaris werd
herbenoemd de heer L. D. Petit.
Ka afdoening der huishoudelijke werkzaam
heden werd eene rede gehouden door rof.
Dr. J. te Winkel van Amsterdam over*. „Ni-
colaas Beets".
Spr. begint met een beroep te doen cp de
welwillendheid zijner hoorders, nu hij ver
plicht is voor hen een zoo overbekend on
derwerp te behandelen, als de letterkundige
werkzaamheid van Nicolaas Beets, een der
zeer weinige eereleden der Maatschappij,
wiens geboorte wij nu honderd jaar herden
ken. "Weinig nieuws meent spr. te zullen kun
nen vertellen over den schrijver van de Ca
mera Obscura en zijn werk dat iedereen ge
lezen heeft, doch door het heldere licht dat
al sinds lang op den humorist Hildebrand
viel, werd de dichter Beets wat al te zeer
in de schaduw gesteld, en daarom kiest hij
nü bij voorkeur diens gedichten ter behande
ling uit, te meer nog omdat zij in lateren tijd
wel eens onder een te ongunstig licht zijn be
zien. Hij toch acht Beets een dichter van niet
geringe belcekenis, ook naar den maatstaf van
onzen tijd gemeten, omdat hij zoo geheel vol
doet aan den eersten cisch, dien men aan den
dichter stellen mag. Als dichter toch was
Becls boven alles „waar". Zijne gedichten wa
xen de spiegelbeelden zijner persoonlijkheid,
de uitingen van zijn innig geestesleven. Daar
om bieden zij ons ook zoo groote verschei
denheid, omdat Beets een man was van zoo
groote veelzijdigheid, niet een voor indruk
ken van buiten vatbaar gemoed, die onder
den invloed! zijner levensomstandigheden van
leeftijd, maatschappelijke positie en ambt, zijn
karakter wijzigde en vormde, en omdat
zijne poczie daarvan de afspiegeling is
Hij was vroeg ontwikkeld. Reeds als knaap
maakte hij nationale straatliedjes ter eere van
Von Speijk en Holbein en loonde bij ^ne ver
eering voor Bilderdijk die toen zijn stadge
noot was. Dat maakte hem tot bewonderaar
van het verleden, waarnaar hij een zeker
heimwee bij zich aankweekte, dat verle
den was niet alleen de onmiddellijk can den
zijnen voorafgaanden tijd, waardoor zijne ge
negenheid o.a. uit zijne Camera Obscura blijkt,
maar ook een verleden der verbeelding, der
middeleeuwen, waarmede hij leerde dwee-
pen door zijne kennismaking met Scolt's ro
mantische dichtstukken. En deze baanden
Eem den weg tot de poëzie van Byron, hier
toen nog slechts eenigszins door Van Lennep
bekend gemaakt. Door deze niet alleen te ver
talen, maar ook in oorspronkelijke gedichten
„José", „Kuser" „Guy de Vlaming" en
„de Masquerade" na te volgen, werd Beels
tusschen 1830 en 1810 bij ons de hoofdverte
genwoordiger der nieuwere letterkunde van
dien tijd, de romantiek, terzelfder tijd. Jat hij
ook bij ons de eerste en beste navolging gaf
aan de humoristische geschriften der Tengel*
sohen, als Lamb, Dickens e. a. Tegenstanders
vond hij bij de oudere letterkundigen, maar
misschien nog meer bij eenige jongeren, die
onder invloed van Jacob Geel hem als vijand
van den vooruitgang beschouwde, en zijne
Byroniaansche wereldsmart eene ziekte der
verbeelding achtten. Aan bet eind van zijn
studententijd gekomen, moest Beets zelf ook
wel inzien, dat zij gelijk hadden gehad. De
heerlijke werkelijkheid drong zich toen zoo
machtig aan hem op, dat de romantiek toen
wel voor hem moest ophouden „waar" te
ïijn, want inderdaad hij was een gelukskind
feeds gevierd dichter in zijn studententijd,
leveling zijner leermeesters (van der Palm)
gehuwd met eene lieve vrouw van edelen
huize, als gepromoveerd predikant der pas
torie te Heemstede binnen te treden, onmid
dellijk nabij zijne vaderstad in het liellijk
Kennemerland gelegen. Uit overtuiging pre
dikant geworden moest hij om waar te blij
ven, nu ook wel stichtelijke gedichten gaan
maken, zooals die van zijn Rijmbijbel en an
dere maar steeds bleef zijne vroomheid van
gemoedelijken aard, nooit werd hij -strijdzuch
tig. Bij de partij van zijn vriend Da Eosta
had hij zich reeds hierom niet kunnen aan
sluiten, omdat hij de schoonheid der -chep-
ping, den adeldom van den mensch wist ie
waardeeren en niet kon toestemmen, dal de
wereld in het booze verzonken lag. Hij zelf
kon zich gelukkig blijven gevoelen in zijn wer
ken, zijn omgeving en vooral in zijn huiselij-
ken kring, te midden van zijn talrijk kroost
Onwaar zou hij als dichter geweest zijn, in
dien hij van wat hem op de wereld het liefst
was, niet had gezongen. Zoo kwam hij van
zelf tot de huiselijke poëzie en begon hij de
open plaats van Tollens bij ons in te nemen
Wij zien achtereenvolgens in zijne poëzie en
tegelijk in onze geheele litteratuur van dien
tijd: aanvankelijk de kleurrijke romantiek,
het wilde kind ccner jeugdige verbeelding,
met de wereldsmart in haar vervolg, maar
vergezc-ld van den joligen overmoedigen hu
mor; daarop het zonnige realisme mei zich
opdringenden levenslust, dan het bezadigd
welgevallen in sDille vroomheid en huiselijk
geluk, ln de schoonheid en gevoeligheid van
het kleine leven; eindelijk streng critisch©
lelfbeperking en lang overwogen wijsheid,
zoodat geleidelijk bij hem, evenals in de let
terkundige wereld in het algemeen, de poëzie
der jeugd overging in heit proza van den
ouderdom. Dat daarna voor onze letteren een
nieuwe jeugd moest opbloeien begreep ieder
voor wie poëzie een levensbehoefte was. Maar
de vijftig jaar Klteraluurgoschiedenis, waar
van hij de meest kenmerkende vertegenwoor
diger was, zullen in de geschiedenis onzer
litteraire ontwikkeling blijven meetellen. En
veel er van zal nog blijven voortleven, omdat
het meer levenskracht bezit dan de dichters
bezaten^ die het vertolkten. Onttrokken aaD
de oogen van het groote publick, dat zich
alleen door het tegenwoordige laat boeien, zal
hol nog lang blijven voortgaan aesthetisch ge-
nol te schenken aan hen, die genoeg liefde
hebben voor schoonheid en poëzie om zich
dc moeite te getroosten, die ook op te zoeken
in nu min of meer verouderde vormen. £a iu
hun oog zal Beels blijven meetellen onder
de classiöke dichters van ons volk.
Na deze lezing, welke door de aanwezigen
met onverdeelde belangstelling werd gevolgd
werd den spreker door den Voorzitter dank
betuigd en de vergadering gesloten. In den
loten namiddag werd door een aantal leden
aangezeten aan een vriendschappelijken maai
tijd in den huize Prins aan het Rapenburg.
Aan den vooravond der vergadering (dus
Dinsdag) werd door de commissie uit de
Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkun
de eene voor alle leden toegankelijke verga
dering gehouden, waar als sprekers optraden
de heeren Mrs. J. van Kuijk, van 's Graven-
ha ge, met eene voordracht, houdende „Mede-
deelingen uit het Germaansche familie- en ge
meenschapsleven" en Dr. S. P. Haak, van Am-
hem, met eene rede, getiteld Analogie of wet
in de geschiedenis."
Vaste keuringscommissie der
Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw
en Plantkunde.
De vaste keuringscommissie heeft op hare
vergadering van den 9den Juni, gehouden in
de Koningszaal van het Kon. ZoöL Genoot
schap Natura Artis Magistra le Amsterdam de
navolgende onderscheidingen toegekend als:
Getuigschrift le klasse, aan
1. Petunia hybrida Koningin Emma donker
violet, dubbel van den heer F. Put te Apel
doorn.
2. de roos Beauté de Lyon, rijk bloeiend,
goed van houding en terra cotta van kleur
van den heer H. "W. Teeuwsen te Oositerb'eek.
3. Heuchera Lady Greenhall, granaatraad
van den heer \V. van Veen te Lei-den.
Getuigschrift van verdienste:
1. Pyrethrum byhridum fl. pi. Queen Mary,
lila rose van den heer K. We'zelenhurg te
Baarn.
2. Veronica Trehani, donkerblauw en geel
blad.
3. Geum Mr. Bradshaw, koperkleurig geel»
4. Aster yunnanenfce atro viridis, lila blauw.
Deze laatste drie ingezonden door de kwee-
kerij Tottenham te Dedemsvaart.
5. Baptina australis.
6. Saxifrage Catvledon pyramidalis, wit eD
pyramidaal. Deze beide van de Hortus Bota
nicus te Amsterdam.
7. Pyrethrum parlhenifolium auceum sela-
ginoidis van den heer Rijk Wouters te Nijkerk.
Deze plant komt ook in den handel voor onder
den naam van Pyrethrum par. aur. MosserL
Botanisch getuigschrift aan:
1. Cistus purpureus.
2. Spigelea splendens. Beide van den Hor
tus Bot. te Amsterdam.
Getuigschrift voor cultuur aan:
1. Verzameling Lathyrus odoratus, bloemen
vroeg met het oog op het koude weer zeer
verdienstelijk van mevrouw E. Bunge te Haar
lem, tuinbaas de heer C. van Blankenstein.
Eervolle vermelding aan:
1. Lupinus arboreus van. den. Asasterdam-
schen Hortus.
Voor de planten/beurs:
Zilveren medaille aan een verzameling zeer
mooie Amerikaansche anjelieren van den
heer L. van West te Amsterdam, vertegen
woordiger van de Anjclierenkweeker Eugene
Wolf te Erpe bij Aalst.
Door den heer Teeuwsen was ook nog in
gezonden de roos George Dickson, een nieuwe
variteft. Daar door het koude weer zeer wei
nig was opgegeven, was de jury niet voltallig
en wensdhte daarom, dat de heer Teeuwsen
deze roos de volgende keer nog eens inzond,
om beoordeeld te worden.
Verder waren nog eenige vaste planten in
gezonden waaraan niets werd toegekend om
dat ze niet als verbetering van de reeds be
staande soorten werden beschouwd.
De jury bestond uit de heeren Hemerik, Put,
Lodderen Knoppers; van Veen. Geerlings en
Blankenstein. Budde Cunnaeus, Hiebendaal en
Alderden, Valeton Van Laren en Teeuwsen,
Vrugle, van den Berg en We'zelenhurg.
Een kostbare stier. De heer K.
Bla-unboer te Schagen heeft zijn één-jarigen
stier, genaamd Max VII voor f 2100 aan eeD
veehouder in Zuid-Afrika verkocht.
Verduistering. De 5e Kamer der
rechtbank te Amsterdam heeft zekeren J. L.
veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf
(geëischt was een jaar) wegens verduistering
van pl m. f 400 in vier posten, door hem
als reizgier van de firma Höweder en C
voor haar geïnd. Hij werd slechts wegens
die gevallen vervolgd, doch bij de behande
ling der zaak op 20 Mei j.l. werd beweerd
dat sinds 1906 door hem wel f 9000 f 10.000
schade aan de firma werd toegebracht.
Beleedaging. Voor de rechtbank te
Den Haag stond Donderdag terecht de prac-
tizijn Fraxis Schaap, beschuldigd van beleë-
digang Van den advocaat en procureur msr.
Francken.
Op den len Januari j.l. had hdkl. aan mr.
F. uit Brussel een brief geschreven, waarin
tal vain beleedigende uitdrukkingen voorkwa
men.
Mr. P. stelde zich civiele .partij en vroeg
een schadevergoeding van f 1 en aanplakking
van het vonnis, waarvan de kosten vail ten
hoogste f 100 door bekl. te dragen.
De officier van .justitie, <mr. Hanegraaff.
requireerde bekl.'s veroordt'eling tot f 300
boete of 60 dagen hechtenis.
Mr. -Marchant lichtte <1- civiele vordering
toe, waarna bekl. vrceg, wanneer dé recht
bank hem schuldiig acht, om hem een kleine
geldboete op te leggen.
Betreffende «die Woensdag 4e Utrecht
gehouden Ridderdag van de Nederlandsche
Ridders Van Malta, wordt nog het volgende
gemeld:
Om half 11 werd in de rijkversierde kathe
draal een plechtige hoogmis opgedragen door
den ZeerEerwaarden heer Plebaan G. A.
Starink, geassisteerd door dé Eerw. Heeren
Kapelaans.
Om 12 uur had een lunch plaats in het ho
tel des Pays Bas, aan kleine tafeltjes met de
dames der- Ridders. Daarna werd om 2 uur
een kapitlclvergadering gehouden en om 3
uur opende zijne Excellentie de Baljuw, Luit.-
Gencraal baron van Voorst tot Voorst, den
Ridderdag. met de mededeeling dat telegram
men van hulde waren gezonden aan H. M.
de Koningin, aan Z. D. H. -den Vorst-Groot-
meoster on Z. D. H. den Aartsbisschop van
Utrecht Vervolgens werd admissie verleend
aan den nieuwen ridder Jhr. J. Y. G. G. Dom
mer van Poldersveldt en herdacht de over
leden ridder jhr. P. M. G. von Fisenne.
De kanselier deelde in zijn verslag o.a. me
de, !dat dc orde zich in het afgeloopen jaar
heeft laten vertegenwoordigen hij de komst
van kardinaal Van Rossum hier te lande, bij
de bisschopswijding te Roermond en bij de
begrafenis van den bisschop van Breda- Ver
der dat na het overlijden van den Baljuw der
Engelsche afdeeling de Earl of Asthburnham
in Idiens plaats benoemd werd Lord North of
Wroxton Abbey; dat na het overlijden van
kardinaal Rampolla tot groot-prior van Rome
benoemd werd kardinaal (Bisleti en dat na
het overlijden van den Vorst Groot Prior van
Bohemen en, Oostenrijk Heinrich Vorst von
Liechtenstein in diens plaats benoemd werd
graaf Rudolph von Hardea, gezant van de
orde bij het keizerlijke hof te Weenen en in
diens plaats tot gezant bij het hof van den
Keizer vatn Oostenrijk en Ferdinand Erfgraaf
van Transmansdorff.
Vervolgens dat bij Kon. besluit van 5 Dec.
1913 (Stbl. no. 438) door H. M. de Koningin
de velduniform der Malthezers is vastgesteld
en dat overleg gepleegd wordt met den mi
litair geneeskundigen dienst en het Roode
Kruis over dc verplichtingen der orde op het
slagveld; dat 7 Mei een kapittelvergadering
heeft plaats gehad, waarin o.a. de rekening
van het MaKafonds werd vastgesteld, waar
uit bleek, dat dit fonds goed vooruit gaat. De
orde heeft verder twee belangrijke giften ont
vangen, één van/ 2200 voor de ambulance
en één van de Douairière von Fisenne van
3000. Tbans heeft de afdeeling 3 vrije
bedden.
Om 7 uur had de Riiddermaaltijd plaats in
Maison Okhuyzen, waaraan weird deelgeno
men door Z. K. H. den Prins der Nederlan
den. Rechts van den Prins zat Zijne Exc. de
Baljuw luit.-generaal baron van Voorst tot
Voorst, voorzitter van de Eerste Kamer; links
de schatmeester baron van Hugenpolh tot
Aerdt. Tegenover den Prins zaten de kanse
lier Jhr. mr. Wittert van Hoogland en de le
en 2e kapittelri'dders Z. baron van Dorth tot
Medler en mr. E. baron van Hövell tot Wes-
terflier. De coadjutor baron van Wijnbergen
en de werkmeester baron van Lamsweerde
waren afwezig wegens familie-omstandighe
den. De Baljuw bracht een heildronk uit op
H. M. de Koningin, op Z. K. H. den Prins en
het Kon. Hnis.
Allerlei.
Het aantal treffers bij veldslagen»
Vergelijkt men het aantal patronen, dat in
gen -wortLt gc-Ux ulkl met tie öoudcui,
die daarbij "vielen, dan komjt men tot een
vreemd resultaat Men merkt dan namelijk,
dat on/danks de groote verbetering dér gewe
ren het aantal treffers steeds geringer wordt.
Naar verhouding worden de doodén, die er
in d'e veldslagen vallen, kleiner in aantal.
Van verschillende veldslagen weet men hoe
veel patronen er .gebruikt werdén ero ook
hoeveel menschen daardoor werden getrof
fen, zoo dat het niet moeilijk wa s te consta
teer en, dat in den loop der tijden de verlie
zen, dus 't aantal treffers, vermindert.
In -den slag bij Waterloo waren dé verlie
zen/ niet minder dan» 24 pet. Men verklaart
dit feit hierdoor, dat dé afstanden, waarop
geweergevechten, worden geleverd1, grooter
zijn» geworden. In dat geval ziet men het doel
natuurlijk minder goed en is het aantal tref
fers geringer, ook al worden meer pa/tronen
gebruikt en zijn de geweren beter.
Over het algemeen kaïn men het aantal
treffers in een slag toch niet hoog noemen.
De Transvaalsche boeren, die toch zeer goe
de schutters waren, hadden in den dag bij
Tolenso slechts één treffer op de 600 schoten,
terwijl dé E-ngelschen, dié zeer slechte schut
ters waren en bovendien heelemaal niets van
hun vijanden zagen, één treffer hadden op
de 5000 schoten. Toen de Marokkanen In
1897 streden tégen Raisoeli, gebruikten ze
niet minder dam 80,000 patronen, gaven 800
schoten met hun machinegeweren, wierpeD
120 granaten en hadden ondanks dat geeD
enkelen treffer. Zoo zijn er meer voorbeel
den, hoewel diit vatn de Marokkanen» wel heel
sterk is. In den slag bij Zarabrod op 24 Nov.
1885 losten de Serviërs 20,000 schoten op de
Bulgaren. Die 20,000 vermochten niet meer
dan 58 Bulgaren te treffen, nog niet eens ah
ten fce dooden. In, 1881 gebruikten de Fraai-
schen in een gevecht bij. Chellala 35,000 pa
tronen en losten zij 41 schoten met hun ar
tillerie-kanonnen, om 70 Arabieren builen ge-
Vecht te stellen.
Naar aanleiding van deze resultaten heef!
een Engelschman zich dé moeite gegeven een
soort van statistiek saanen te stellen. Hij komt
daarbij tot dé slotsom, 'dat één leger, dat ge
middeld op 600 schoten een treffer heeft, ge
rekend mag worden te zijn het beste leger
van de wereld. Irrutusschen is hejt niet geJ
makkelijk uit te maken/ of dit wel juist is, en
of daar geen andere omstandigheden zijn, dié
men in aanmerking moet nemen. De g)eweren
van tegenwoordig zijn beter dan die va/n; vroe
ger het aantal treffers moest nog
grooter zijn, omdat de geweren veel
zuiverder werken. Men heeft zich! ech
ter afgevraagd, of de soldaat van tegenwoor-
.dig wel met dezelfde liefde oorlog voert en
rijn medemenischen doodmaakt als die van
Vroeger. Vélen' zijn geneigd aan te nemen,
daLde haat, die tegenwoordig in geval van
oorlog onder de strijdende soldalen weder
zijds bestaat, niet zoo groot is, dat de solda
ten zich werkelijk ernstig toeleggen, op 't ver
nietigen van eikaars levens.
De gegevens van den bewusten Engelsch
man zullen spoedig weinig waard'e meer heb
ben als de oorlog voor een groot deed in de
lucht zal worden gevoerd. Er zullen dan weer
andere, moderne, geraffineerd- gerron d en
vuurwapenen zijn, waarmee men vele slacht
offers tegelijk kan maken en die wellicht wel
zoo goed te richten zijn, dat 't percentage van
in 't gevecht gedoode menschen weer aan
merkelijk zaü stijgen. De moderne luchtvaart
bren/gt een omwenteling teweeg in dc manier
vajji strijidvoeren. De aanval van hoven zal
meer gevaarlijk zijn, tersvyl men van beneden
miruder kans heeft om het vliegtoestel te tref
fen/. Maar niettemin zal de moderne techniek
dan wel weor een middel weten te vinden
om dc menschen beneden op aarde te be
schutten tegen de projectielen uit d'e vlieg-
toestelen.
Hoe dieren elkaar het leven redden.
Een kat had eens vier jongen gekregen, en
de eigenaar liet er drie van verdrinken. Twee
verdronken onmiddellijk, het derde was ech
ter sterker en kon zaah eenigen tijd boven
water houden. Door het klagende miauwen
opmerkzaam gemaakt, sprong een hond te
water, pakte het katje beet, bracht het aan
wal en nam het mee naar haar eigen jongen.
Ze nam de zorg en de voeding van het kleine
hulpelooze diertje verder op zich.
Interessant is ook een ander geval,
dat in Parijs aan de Seine werd op
gemerkt. Een paar straatbengels vonden
dicht bij den oever der rivier een zie
ken hond, ze ringen het dier en gooiden het
in het water. De hond was zoo zwak. dat hij
niet meer kon zwemmen en was stellig ver
dronken, wanneer niet een mooie Newfound
lander, die op een schip thuis hoorde, in de
rivier was gesprongen, den hulpeloozen ras
genoot bij den nek pakte en naar den oever
gebracht had. Nauwelijks was de Newfound
lander weg of de jongens pakten den zieken
hond fieet en gooiden hem weer in 't water.
De Newfoundlander sprong weer in het wa
ter en bracht het dier weer aan land, toen
echter keerde hij zich grommend en bijlend
tegen de straatjongens, die het nu zoo vlug
mogelijk op een loopen zetten.
Ook in de vogelwereld kan men soms tus
schen dieren van verschillende soort roeren
de naastenliefde opmerken. Een boer vond
eens onder een appelboom een jonge, pas uit
het ei gekropen distelvink, hij nam het vogel
tje mee naar huis en legde het in een kooitje,
waarin zich ook een kanarievogel en een vol
wassen distelrink bevonden. De kleine rink
begon jammerlijk te piepen, doch de groote
lette niet op hem, terwijl de kanarievogel naar
het voedselbakje ging en een snavel vol zaad
meenam voor het jonge vogeltje. De aanwe
zigheid van een vogel van een andere soort
maakte het kleine vogeltje zoo bang, dat het,
wanneer de kanarievogel dichtbij kwam,
steeds den snavel dichtdeed en angstig weg
kroop. "Wanneer het dan weer den groolen
distelvink zag begon het opnieuw klagelijk te
piepen om de aandacht op zich te vestigen.
De groote distelvink was echter onver
murwbaar. Toen kwam het tot een wonderlijk
tooneeltjeEet was alsof de kanarie begrepen
had, dat het kleine vogeltje alleen door een
vogel van zijn eigen soort gevoerd wilde wor
den. De kanarie sprong op den grooten distel
rink en pikte hem zoolang tot hij ten slotte
zijn plicht deed en het kleine vogeltje voerde.
Bloemen, die een vermogen kosten.
Over het algemeen geldt de orchidee voor
de Kostnaarsie nioem en wordt er met Veel
ophef verleid, hoe een Engelschman eens
21,688 betaalde voor een orehideeplant.
Toch zijr> er bloemen, die niets exotisch heb
ben on waarvoor ongewoon hooge prijzen be
steed worden. Het Journal des Fermes et
CMteaux" schrijft hoe men voor een viooltje
„Marie Louise" en een lelie „Victoria Regi-
n-a", waarvan de bloemkelk wit was, den
dag dat het zich opende en rood. den vol
genden dag, elk met ƒ7500 betaald wer
den. 10 Tulpenbollen brachten kort geleden
6000 op. Ook voor rozen werdén hooge som
men betaald. Een rozenstok Madame "W. I.
Grant" werd voor ƒ12,500 verkocht en een
plant uit de verzameling „Helena Gould"
kostte de kleine som van 17,500. Een dwerg-
tulp bracht wel de hoogste som op, ƒ41,080.
Maar wat een Amerikaansche milliard air voor
een witte anjelierplant betaalde, die vol won
derbare bloesem hing. (elke bloesem had een
doorsnee van 13 c.M.), grenst aan het onge-
loofelijkel Om van deze plant eigenaar te
worden, schreef hij een cheque van ƒ85.000.
Van den Hak op den Tak.
(Weelcpraatje).
In verkiezingsdagen komen de hartstochten
los, we weten het ook bij ons uit ervaring. Dan
wordt er veel gedaan, gesproken en gezegd,
waarover men zich later schaamt, wanneer het
hetere gevoel gaat spreken. Elders is het al
niet beter dan bij ons. Een te Nizza verschij
nend blad heeft met een geduld en ijver, een
betere zaak waardig, de liefkozende bijwooorden
bijeengelezen, waarmede gedurende de jongste
Fransche verkiezingsmanifesten en door tegen
standers in de pers worden aangeduid, en deze
thans als bouwsteentjes voor een scheldwoor-
denboek den volke medegedeeld.
De candidaat is of heet„gekocht, worm
stekig, een kroplijder, een Panamist, een Joden-
lakei, een Hugenoot, een bidbroer, een vrijbui
ter, een schoft, een vleescheter, behept met
Engelsche ziekte, betaald, een zweer, een Zola,
een kerkrat, een exhibitionist, ldndsch, een beer
put, een Jacobijn, een stuk vuil, een rem, een
moordenaar, een Dreyfusist, een anti-Dreyfu-
sist, een lomperd, een spion, een opgepoetste
aap, een bankroetier, een nrpublikein, een ge-
zicht-om-er-^p-te-slaan, een roodjak, een scha
vuit, een horrelvoet, een-die-stinkt-voor-het-
aangezicht-des-Heeren, een wandelend wijnvat,
een bandiet, vleesch voor de kat, een politie-
kaster, een-die-ze-ziet-riiegen, een flesschen-
trekker, een klont voor een gekkenhuis, een
mug, een marktsjouwer, een vrijmetselaar, een
communard, een recidivist, een bourgeois, een
dwerg, een ellendeling, een sukkel, een zwabber,
een avonturier, een schaamteloos individu, een
galeiboef, een kwartjesvinder, een senaastslidf 0/
een kalf-met-twee-koppen, een gek-in-een-rech-
tersjurk, een hersenlooze garnaal, een smeer
poets, een Hit, een verrader, een vuilneus, een-
die-aan~dc-vreemdebngen-verkwanseld-i9, een
zuiplap, een bloedzuiger, een vieze worm, een
varken, een revolutionair, een vleermuis, een
Hottentot, een woekeraar, een schande-voor-
héél-het-volk, een degenslikker, een potsenma
ker, een knrising-van-een-pad-en-een-stekel-
varken, een grasneger, enz. enz.
Wat een moois, niet waar? En als mea l»
bedenkt, dat groote menschen, volwasser-*» s
menschen, die tot kennis des onéfcrscheids
ten gekomen te zijn, elkaar zoo kunn^L.
ken en bejegenen, dan is het geen 4jL
de jeugd dikwijls niet beter optreed:. fe: g
zulk een strijd al weinig verheffend-:.
Weinig verheffend zijn ook de vermakt- ri
uitspanningen van onzen tijd, zoo hoort
dikwijls klagen. Zie eens, hoe onze „hope
toekomst zich vermaakt, waardoor de gfiteqp
ten en 'krachten der jongelingschap in btéii£
worden genomen door sport, en nog
sport I Daar ligt ongetwijfeld een gevaar
Waar blijft de tijd voor betere, de bezieling, «Jg
energie voor hoogere en ernstige dingen IP
Vele jongelieden laten den besten tijd vagi
hun leven om te studeeren en vooruit te komej^
voorbij gaan. Zoo ontsnapt hun de „gelegen
heid" om carfière te maken, 't Zou goed rij^
voor onzen tijd, dat men het beeld kon aal>
schouwen dat weleer in het oude Griekenland
stond.
In een der steden van het oude Griekenland
moet eens een prachtig beeld hebben gestaan,
Geen enkel spoor er van is thans meer te vin*
den, maar het opschrift, dat het droeg, is on®
bewaard gebleven en geeft ons een na'uwkeu»
rige beschrijving van het geheel, terwijl het on®
tevens de les doet verstaan, die de wijze Grief
ken, door het beeld, aan lederen voorbijganger
wilden leeren.
Het opschrift is gesteld in den vorm van een
gesprek tusschen een voorbijganger en h§p
beeld.
„Hoe Is uw naam, o beeld?"
„Ik heet: gelegenheid."
„Wie maakte u? Waarom staaf gij op dt
teenen?"
„Om te toonen, dat ik slechts een oogenbliK
blijf."
„Waarom hebt gij vleugels aan de voeten?*
„Om te toonen, hoe snel ik voorbij ga."
„Maar waarom is uw haar zoo lang op
voorhoofd?"
„Omdat men mij aangrijpe, wanneer men
vindt."
„Maar waarom is uw hoofd van achteren zoo
kaal?"
„Om aan te toonen, dat ik mij niet meer laat
griipen, als ik eens ben voorbijgegaan." WIJ
treffen geen beelden meer aan op de wegen OT5J
ons te herinneren, dat daar gelegenheden ziji%
om goed te doen en anderen te dienen, maa?
toch weten wij, die gelegenheden zelve, zij ko«s
men dikwerf tot ons. Wij hebben ze, maar voofr
een oogenblik slechts. Laten wil ze voorbijgaat?
dan zifn ze ook voor altijd voorbij.
Een boertje, blijkbaar van den ouden stempe^
wilde blijkbaar de „gelegenheid", welke her^
geboden werd om zijn kennis van automobiele^
te verrijken, niet voorbij laten gaan. Een autoo
mobilist verhaalt dienaangaande in de „Auto
het volgende avontuur
Onlangs is me overkomen, wat wel lederen
automobilist overkomen is m'n wagen stor^
stil aan den kant van den weg, en hoe ik ook
keek en zocht, ik kon niet vinden, wat er aan
haperde.
Nadat ik een kwartier had staan tobben, komt
er een ouwe boer langs. De eerste vijf minuten
zegt ie niets; maar dan spert hij zijn mond
open, en zegt
„Waarom rij je niet verder?"
Bc heb altijd den stelregel gevolgd, dat een
automobil'st een apostel der verdraagzaamheid
en beleefdheid moet rijn; dus antwoord ik
vriendelijk
„M'n goeie vriend, er schijnt iets aan m'n
motor te haperen; maar ik kan niet vinden wa;
or- oor» scKedt."
„Wat is dat. je motor?" vraagt de boer.
M)at is de mekanlek, waardoor de auto
loopt."
De boer hield vijf minuten zijn mond dicht
daarna begon hij weer:
„Kan je auto dus niet vanzelf loopen?"
Miin humeur was er in dien tusschentijd niet
bepaald op verbeterd, aangezien ik het manke
ment nog niet had kunnen ontdekken; ik ant
woordde echter od mijn voorkomendsten toon
„Kijk eens! Het is een sterke wagen; die
wel tachtig kilometer per uur kan loopen, ech
ter slechts met behulD van zijn paardekrachten/'
De boer hield zijn mond eenige seconden
sprakeloos opentoen kwam er weer geluid.
„Wat zeg je man, zitten daar paarden
krachten inP"
Ik antwoordde goedig t
„Ja, deze motor is er een van veertig
paarden."
Vijf minuten wijdde ik me ongestoord aan
het vruchtelooze onderzoek van den motor.
Daarop hernam weer de ouwe boer:
„Wil, ik ie 'erres wat zeggen, man?
Zooveel verstond als ik d'r als boereman van
heb, zijn d'r minstens negen-en-dertig van je
veertig paarden doodEn als je een ouwen
man weer 's mocht willen voor-de-gek-houwen,
dan mot je vioeger opstaan. Goeie-merge
Dat oudje kon bb'jkbaor onze snel voortschrij-
vende technische wetenschap niet bijhouden,
was hem te „geleerd." Hoe snel alles tegen
woordig ook gaat, de „langzaamheid" is toch1
de wereld nog niet uit. Hiervan getuigt een
merkwaardige correspondentie. In Maart 1894
vroeg een handelsfirma te Tilburg nadere ia-
lichtingen op een advertentie.
Op 20 Mei 1914 met de laatste post ontving
de firma op die vraag een antwoord.
Als wij het stuk niet voor ons hadden, zouden
wij er niets van geloovenWij hebben ten oveiM
vloede er onzen legger van 1894 voor openg^'
slagen en, werkelijk, de bewuste advertentie
stond er in het nummer van 25 Maart.
Nu twintig jaren later een hervatting der
respondentiehet hoort in onzen snellejeh>"
den-tijd niet thuis' zegt terecht de „N. Ct.
Wij leven snel, ja dsof het einde van Kfli-
menschelijk geslacht nabij ware. Mag men dèf
mannen der wetenschap gelooven, dan behoör»
ven wj voor dat einde nog niet te vreezen, hoé-
wel het steeds nader komt.
Op streng wetenschappelijke gronden Heeft!
de beroemde Münchener sterrenkundige prof.
dr. Hugo Ritter va Seeliger gewezen op de tO$
komende vemietigng van het leven In oni
wereldsysteem. De temperatuur von de ZOÖ
bedraagt wel-ls-waar 6000 graden Celsius, madjf
zij vermindert gestadig, zoodat er eindelijk een^
tijd moet komen dat het temperatuurvertchi)
ophoudt. De gedachte, zegt Seeliger, dat nléf
alleen de enkele mensch, maar het heele ge
slacht en alles, wat op aarde leeft, aan verni^
ging is prijs gegeven, moet wei treffend lAfc
Het einde van het menschelijk geslacht nefliti
wel langzaam, maar zeker.
Maar ook een plotselinge vernietiging
een mogelijke ramp in het wereldruim li niét
uitgesloten.
Die ideeën van een ondergang der
ijn niet nieuw, maar door een gazaghelfci*®
geleerde als Seeliger ontvrlkk*W, stemnfw
toch tot nadenken.
KEUVELAAI^