Uit den omtrek. H. v. d. Linden, hoogleeraar te Luik; Hein- xich Müller, predikant te Emmerik; Dr. Hol der Pedersen, hoogleeraar te Kopenhagen; Dr. Jules Persijn, te AntwerpenDr. Leo van Puyvelde, docent aan de Universiteit te Gent; J. W. Robertsen Scolt (schuilnaam Home Co mities de Great Canlield; Dr. J. D. du Toit (Totius), professor aan de Theologische school te Potchefstroom. Beslaten werd verder om uit de renten van het fonds der Maatschappij een bedrag van f 200 (e verleenen aan de vereeniging „Hof- wijck" tot aankoop en onderhoud der buiten plaats van Constantijn Huygens onder de ge meente Voorburg). Tot bestuurslid werd gekozen in de plaats van het aftredend lid Prof. Dr. P. J. Blok, (niet herkiesbaar), diens ambtgenoot Prof. Dr. L. Knappert, terwijl als bibliothecaris werd herbenoemd de heer L. D. Petit. Ka afdoening der huishoudelijke werkzaam heden werd eene rede gehouden door rof. Dr. J. te Winkel van Amsterdam over*. „Ni- colaas Beets". Spr. begint met een beroep te doen cp de welwillendheid zijner hoorders, nu hij ver plicht is voor hen een zoo overbekend on derwerp te behandelen, als de letterkundige werkzaamheid van Nicolaas Beets, een der zeer weinige eereleden der Maatschappij, wiens geboorte wij nu honderd jaar herden ken. "Weinig nieuws meent spr. te zullen kun nen vertellen over den schrijver van de Ca mera Obscura en zijn werk dat iedereen ge lezen heeft, doch door het heldere licht dat al sinds lang op den humorist Hildebrand viel, werd de dichter Beets wat al te zeer in de schaduw gesteld, en daarom kiest hij nü bij voorkeur diens gedichten ter behande ling uit, te meer nog omdat zij in lateren tijd wel eens onder een te ongunstig licht zijn be zien. Hij toch acht Beets een dichter van niet geringe belcekenis, ook naar den maatstaf van onzen tijd gemeten, omdat hij zoo geheel vol doet aan den eersten cisch, dien men aan den dichter stellen mag. Als dichter toch was Becls boven alles „waar". Zijne gedichten wa xen de spiegelbeelden zijner persoonlijkheid, de uitingen van zijn innig geestesleven. Daar om bieden zij ons ook zoo groote verschei denheid, omdat Beets een man was van zoo groote veelzijdigheid, niet een voor indruk ken van buiten vatbaar gemoed, die onder den invloed! zijner levensomstandigheden van leeftijd, maatschappelijke positie en ambt, zijn karakter wijzigde en vormde, en omdat zijne poczie daarvan de afspiegeling is Hij was vroeg ontwikkeld. Reeds als knaap maakte hij nationale straatliedjes ter eere van Von Speijk en Holbein en loonde bij ^ne ver eering voor Bilderdijk die toen zijn stadge noot was. Dat maakte hem tot bewonderaar van het verleden, waarnaar hij een zeker heimwee bij zich aankweekte, dat verle den was niet alleen de onmiddellijk can den zijnen voorafgaanden tijd, waardoor zijne ge negenheid o.a. uit zijne Camera Obscura blijkt, maar ook een verleden der verbeelding, der middeleeuwen, waarmede hij leerde dwee- pen door zijne kennismaking met Scolt's ro mantische dichtstukken. En deze baanden Eem den weg tot de poëzie van Byron, hier toen nog slechts eenigszins door Van Lennep bekend gemaakt. Door deze niet alleen te ver talen, maar ook in oorspronkelijke gedichten „José", „Kuser" „Guy de Vlaming" en „de Masquerade" na te volgen, werd Beels tusschen 1830 en 1810 bij ons de hoofdverte genwoordiger der nieuwere letterkunde van dien tijd, de romantiek, terzelfder tijd. Jat hij ook bij ons de eerste en beste navolging gaf aan de humoristische geschriften der Tengel* sohen, als Lamb, Dickens e. a. Tegenstanders vond hij bij de oudere letterkundigen, maar misschien nog meer bij eenige jongeren, die onder invloed van Jacob Geel hem als vijand van den vooruitgang beschouwde, en zijne Byroniaansche wereldsmart eene ziekte der verbeelding achtten. Aan bet eind van zijn studententijd gekomen, moest Beets zelf ook wel inzien, dat zij gelijk hadden gehad. De heerlijke werkelijkheid drong zich toen zoo machtig aan hem op, dat de romantiek toen wel voor hem moest ophouden „waar" te ïijn, want inderdaad hij was een gelukskind feeds gevierd dichter in zijn studententijd, leveling zijner leermeesters (van der Palm) gehuwd met eene lieve vrouw van edelen huize, als gepromoveerd predikant der pas torie te Heemstede binnen te treden, onmid dellijk nabij zijne vaderstad in het liellijk Kennemerland gelegen. Uit overtuiging pre dikant geworden moest hij om waar te blij ven, nu ook wel stichtelijke gedichten gaan maken, zooals die van zijn Rijmbijbel en an dere maar steeds bleef zijne vroomheid van gemoedelijken aard, nooit werd hij -strijdzuch tig. Bij de partij van zijn vriend Da Eosta had hij zich reeds hierom niet kunnen aan sluiten, omdat hij de schoonheid der -chep- ping, den adeldom van den mensch wist ie waardeeren en niet kon toestemmen, dal de wereld in het booze verzonken lag. Hij zelf kon zich gelukkig blijven gevoelen in zijn wer ken, zijn omgeving en vooral in zijn huiselij- ken kring, te midden van zijn talrijk kroost Onwaar zou hij als dichter geweest zijn, in dien hij van wat hem op de wereld het liefst was, niet had gezongen. Zoo kwam hij van zelf tot de huiselijke poëzie en begon hij de open plaats van Tollens bij ons in te nemen Wij zien achtereenvolgens in zijne poëzie en tegelijk in onze geheele litteratuur van dien tijd: aanvankelijk de kleurrijke romantiek, het wilde kind ccner jeugdige verbeelding, met de wereldsmart in haar vervolg, maar vergezc-ld van den joligen overmoedigen hu mor; daarop het zonnige realisme mei zich opdringenden levenslust, dan het bezadigd welgevallen in sDille vroomheid en huiselijk geluk, ln de schoonheid en gevoeligheid van het kleine leven; eindelijk streng critisch© lelfbeperking en lang overwogen wijsheid, zoodat geleidelijk bij hem, evenals in de let terkundige wereld in het algemeen, de poëzie der jeugd overging in heit proza van den ouderdom. Dat daarna voor onze letteren een nieuwe jeugd moest opbloeien begreep ieder voor wie poëzie een levensbehoefte was. Maar de vijftig jaar Klteraluurgoschiedenis, waar van hij de meest kenmerkende vertegenwoor diger was, zullen in de geschiedenis onzer litteraire ontwikkeling blijven meetellen. En veel er van zal nog blijven voortleven, omdat het meer levenskracht bezit dan de dichters bezaten^ die het vertolkten. Onttrokken aaD de oogen van het groote publick, dat zich alleen door het tegenwoordige laat boeien, zal hol nog lang blijven voortgaan aesthetisch ge- nol te schenken aan hen, die genoeg liefde hebben voor schoonheid en poëzie om zich dc moeite te getroosten, die ook op te zoeken in nu min of meer verouderde vormen. £a iu hun oog zal Beels blijven meetellen onder de classiöke dichters van ons volk. Na deze lezing, welke door de aanwezigen met onverdeelde belangstelling werd gevolgd werd den spreker door den Voorzitter dank betuigd en de vergadering gesloten. In den loten namiddag werd door een aantal leden aangezeten aan een vriendschappelijken maai tijd in den huize Prins aan het Rapenburg. Aan den vooravond der vergadering (dus Dinsdag) werd door de commissie uit de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkun de eene voor alle leden toegankelijke verga dering gehouden, waar als sprekers optraden de heeren Mrs. J. van Kuijk, van 's Graven- ha ge, met eene voordracht, houdende „Mede- deelingen uit het Germaansche familie- en ge meenschapsleven" en Dr. S. P. Haak, van Am- hem, met eene rede, getiteld Analogie of wet in de geschiedenis." Vaste keuringscommissie der Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde. De vaste keuringscommissie heeft op hare vergadering van den 9den Juni, gehouden in de Koningszaal van het Kon. ZoöL Genoot schap Natura Artis Magistra le Amsterdam de navolgende onderscheidingen toegekend als: Getuigschrift le klasse, aan 1. Petunia hybrida Koningin Emma donker violet, dubbel van den heer F. Put te Apel doorn. 2. de roos Beauté de Lyon, rijk bloeiend, goed van houding en terra cotta van kleur van den heer H. "W. Teeuwsen te Oositerb'eek. 3. Heuchera Lady Greenhall, granaatraad van den heer \V. van Veen te Lei-den. Getuigschrift van verdienste: 1. Pyrethrum byhridum fl. pi. Queen Mary, lila rose van den heer K. We'zelenhurg te Baarn. 2. Veronica Trehani, donkerblauw en geel blad. 3. Geum Mr. Bradshaw, koperkleurig geel» 4. Aster yunnanenfce atro viridis, lila blauw. Deze laatste drie ingezonden door de kwee- kerij Tottenham te Dedemsvaart. 5. Baptina australis. 6. Saxifrage Catvledon pyramidalis, wit eD pyramidaal. Deze beide van de Hortus Bota nicus te Amsterdam. 7. Pyrethrum parlhenifolium auceum sela- ginoidis van den heer Rijk Wouters te Nijkerk. Deze plant komt ook in den handel voor onder den naam van Pyrethrum par. aur. MosserL Botanisch getuigschrift aan: 1. Cistus purpureus. 2. Spigelea splendens. Beide van den Hor tus Bot. te Amsterdam. Getuigschrift voor cultuur aan: 1. Verzameling Lathyrus odoratus, bloemen vroeg met het oog op het koude weer zeer verdienstelijk van mevrouw E. Bunge te Haar lem, tuinbaas de heer C. van Blankenstein. Eervolle vermelding aan: 1. Lupinus arboreus van. den. Asasterdam- schen Hortus. Voor de planten/beurs: Zilveren medaille aan een verzameling zeer mooie Amerikaansche anjelieren van den heer L. van West te Amsterdam, vertegen woordiger van de Anjclierenkweeker Eugene Wolf te Erpe bij Aalst. Door den heer Teeuwsen was ook nog in gezonden de roos George Dickson, een nieuwe variteft. Daar door het koude weer zeer wei nig was opgegeven, was de jury niet voltallig en wensdhte daarom, dat de heer Teeuwsen deze roos de volgende keer nog eens inzond, om beoordeeld te worden. Verder waren nog eenige vaste planten in gezonden waaraan niets werd toegekend om dat ze niet als verbetering van de reeds be staande soorten werden beschouwd. De jury bestond uit de heeren Hemerik, Put, Lodderen Knoppers; van Veen. Geerlings en Blankenstein. Budde Cunnaeus, Hiebendaal en Alderden, Valeton Van Laren en Teeuwsen, Vrugle, van den Berg en We'zelenhurg. Een kostbare stier. De heer K. Bla-unboer te Schagen heeft zijn één-jarigen stier, genaamd Max VII voor f 2100 aan eeD veehouder in Zuid-Afrika verkocht. Verduistering. De 5e Kamer der rechtbank te Amsterdam heeft zekeren J. L. veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf (geëischt was een jaar) wegens verduistering van pl m. f 400 in vier posten, door hem als reizgier van de firma Höweder en C voor haar geïnd. Hij werd slechts wegens die gevallen vervolgd, doch bij de behande ling der zaak op 20 Mei j.l. werd beweerd dat sinds 1906 door hem wel f 9000 f 10.000 schade aan de firma werd toegebracht. Beleedaging. Voor de rechtbank te Den Haag stond Donderdag terecht de prac- tizijn Fraxis Schaap, beschuldigd van beleë- digang Van den advocaat en procureur msr. Francken. Op den len Januari j.l. had hdkl. aan mr. F. uit Brussel een brief geschreven, waarin tal vain beleedigende uitdrukkingen voorkwa men. Mr. P. stelde zich civiele .partij en vroeg een schadevergoeding van f 1 en aanplakking van het vonnis, waarvan de kosten vail ten hoogste f 100 door bekl. te dragen. De officier van .justitie, <mr. Hanegraaff. requireerde bekl.'s veroordt'eling tot f 300 boete of 60 dagen hechtenis. Mr. -Marchant lichtte <1- civiele vordering toe, waarna bekl. vrceg, wanneer dé recht bank hem schuldiig acht, om hem een kleine geldboete op te leggen. Betreffende «die Woensdag 4e Utrecht gehouden Ridderdag van de Nederlandsche Ridders Van Malta, wordt nog het volgende gemeld: Om half 11 werd in de rijkversierde kathe draal een plechtige hoogmis opgedragen door den ZeerEerwaarden heer Plebaan G. A. Starink, geassisteerd door dé Eerw. Heeren Kapelaans. Om 12 uur had een lunch plaats in het ho tel des Pays Bas, aan kleine tafeltjes met de dames der- Ridders. Daarna werd om 2 uur een kapitlclvergadering gehouden en om 3 uur opende zijne Excellentie de Baljuw, Luit.- Gencraal baron van Voorst tot Voorst, den Ridderdag. met de mededeeling dat telegram men van hulde waren gezonden aan H. M. de Koningin, aan Z. D. H. -den Vorst-Groot- meoster on Z. D. H. den Aartsbisschop van Utrecht Vervolgens werd admissie verleend aan den nieuwen ridder Jhr. J. Y. G. G. Dom mer van Poldersveldt en herdacht de over leden ridder jhr. P. M. G. von Fisenne. De kanselier deelde in zijn verslag o.a. me de, !dat dc orde zich in het afgeloopen jaar heeft laten vertegenwoordigen hij de komst van kardinaal Van Rossum hier te lande, bij de bisschopswijding te Roermond en bij de begrafenis van den bisschop van Breda- Ver der dat na het overlijden van den Baljuw der Engelsche afdeeling de Earl of Asthburnham in Idiens plaats benoemd werd Lord North of Wroxton Abbey; dat na het overlijden van kardinaal Rampolla tot groot-prior van Rome benoemd werd kardinaal (Bisleti en dat na het overlijden van den Vorst Groot Prior van Bohemen en, Oostenrijk Heinrich Vorst von Liechtenstein in diens plaats benoemd werd graaf Rudolph von Hardea, gezant van de orde bij het keizerlijke hof te Weenen en in diens plaats tot gezant bij het hof van den Keizer vatn Oostenrijk en Ferdinand Erfgraaf van Transmansdorff. Vervolgens dat bij Kon. besluit van 5 Dec. 1913 (Stbl. no. 438) door H. M. de Koningin de velduniform der Malthezers is vastgesteld en dat overleg gepleegd wordt met den mi litair geneeskundigen dienst en het Roode Kruis over dc verplichtingen der orde op het slagveld; dat 7 Mei een kapittelvergadering heeft plaats gehad, waarin o.a. de rekening van het MaKafonds werd vastgesteld, waar uit bleek, dat dit fonds goed vooruit gaat. De orde heeft verder twee belangrijke giften ont vangen, één van/ 2200 voor de ambulance en één van de Douairière von Fisenne van 3000. Tbans heeft de afdeeling 3 vrije bedden. Om 7 uur had de Riiddermaaltijd plaats in Maison Okhuyzen, waaraan weird deelgeno men door Z. K. H. den Prins der Nederlan den. Rechts van den Prins zat Zijne Exc. de Baljuw luit.-generaal baron van Voorst tot Voorst, voorzitter van de Eerste Kamer; links de schatmeester baron van Hugenpolh tot Aerdt. Tegenover den Prins zaten de kanse lier Jhr. mr. Wittert van Hoogland en de le en 2e kapittelri'dders Z. baron van Dorth tot Medler en mr. E. baron van Hövell tot Wes- terflier. De coadjutor baron van Wijnbergen en de werkmeester baron van Lamsweerde waren afwezig wegens familie-omstandighe den. De Baljuw bracht een heildronk uit op H. M. de Koningin, op Z. K. H. den Prins en het Kon. Hnis. Allerlei. Het aantal treffers bij veldslagen» Vergelijkt men het aantal patronen, dat in gen -wortLt gc-Ux ulkl met tie öoudcui, die daarbij "vielen, dan komjt men tot een vreemd resultaat Men merkt dan namelijk, dat on/danks de groote verbetering dér gewe ren het aantal treffers steeds geringer wordt. Naar verhouding worden de doodén, die er in d'e veldslagen vallen, kleiner in aantal. Van verschillende veldslagen weet men hoe veel patronen er .gebruikt werdén ero ook hoeveel menschen daardoor werden getrof fen, zoo dat het niet moeilijk wa s te consta teer en, dat in den loop der tijden de verlie zen, dus 't aantal treffers, vermindert. In -den slag bij Waterloo waren dé verlie zen/ niet minder dan» 24 pet. Men verklaart dit feit hierdoor, dat dé afstanden, waarop geweergevechten, worden geleverd1, grooter zijn» geworden. In dat geval ziet men het doel natuurlijk minder goed en is het aantal tref fers geringer, ook al worden meer pa/tronen gebruikt en zijn de geweren beter. Over het algemeen kaïn men het aantal treffers in een slag toch niet hoog noemen. De Transvaalsche boeren, die toch zeer goe de schutters waren, hadden in den dag bij Tolenso slechts één treffer op de 600 schoten, terwijl dé E-ngelschen, dié zeer slechte schut ters waren en bovendien heelemaal niets van hun vijanden zagen, één treffer hadden op de 5000 schoten. Toen de Marokkanen In 1897 streden tégen Raisoeli, gebruikten ze niet minder dam 80,000 patronen, gaven 800 schoten met hun machinegeweren, wierpeD 120 granaten en hadden ondanks dat geeD enkelen treffer. Zoo zijn er meer voorbeel den, hoewel diit vatn de Marokkanen» wel heel sterk is. In den slag bij Zarabrod op 24 Nov. 1885 losten de Serviërs 20,000 schoten op de Bulgaren. Die 20,000 vermochten niet meer dan 58 Bulgaren te treffen, nog niet eens ah ten fce dooden. In, 1881 gebruikten de Fraai- schen in een gevecht bij. Chellala 35,000 pa tronen en losten zij 41 schoten met hun ar tillerie-kanonnen, om 70 Arabieren builen ge- Vecht te stellen. Naar aanleiding van deze resultaten heef! een Engelschman zich dé moeite gegeven een soort van statistiek saanen te stellen. Hij komt daarbij tot dé slotsom, 'dat één leger, dat ge middeld op 600 schoten een treffer heeft, ge rekend mag worden te zijn het beste leger van de wereld. Irrutusschen is hejt niet geJ makkelijk uit te maken/ of dit wel juist is, en of daar geen andere omstandigheden zijn, dié men in aanmerking moet nemen. De g)eweren van tegenwoordig zijn beter dan die va/n; vroe ger het aantal treffers moest nog grooter zijn, omdat de geweren veel zuiverder werken. Men heeft zich! ech ter afgevraagd, of de soldaat van tegenwoor- .dig wel met dezelfde liefde oorlog voert en rijn medemenischen doodmaakt als die van Vroeger. Vélen' zijn geneigd aan te nemen, daLde haat, die tegenwoordig in geval van oorlog onder de strijdende soldalen weder zijds bestaat, niet zoo groot is, dat de solda ten zich werkelijk ernstig toeleggen, op 't ver nietigen van eikaars levens. De gegevens van den bewusten Engelsch man zullen spoedig weinig waard'e meer heb ben als de oorlog voor een groot deed in de lucht zal worden gevoerd. Er zullen dan weer andere, moderne, geraffineerd- gerron d en vuurwapenen zijn, waarmee men vele slacht offers tegelijk kan maken en die wellicht wel zoo goed te richten zijn, dat 't percentage van in 't gevecht gedoode menschen weer aan merkelijk zaü stijgen. De moderne luchtvaart bren/gt een omwenteling teweeg in dc manier vajji strijidvoeren. De aanval van hoven zal meer gevaarlijk zijn, tersvyl men van beneden miruder kans heeft om het vliegtoestel te tref fen/. Maar niettemin zal de moderne techniek dan wel weor een middel weten te vinden om dc menschen beneden op aarde te be schutten tegen de projectielen uit d'e vlieg- toestelen. Hoe dieren elkaar het leven redden. Een kat had eens vier jongen gekregen, en de eigenaar liet er drie van verdrinken. Twee verdronken onmiddellijk, het derde was ech ter sterker en kon zaah eenigen tijd boven water houden. Door het klagende miauwen opmerkzaam gemaakt, sprong een hond te water, pakte het katje beet, bracht het aan wal en nam het mee naar haar eigen jongen. Ze nam de zorg en de voeding van het kleine hulpelooze diertje verder op zich. Interessant is ook een ander geval, dat in Parijs aan de Seine werd op gemerkt. Een paar straatbengels vonden dicht bij den oever der rivier een zie ken hond, ze ringen het dier en gooiden het in het water. De hond was zoo zwak. dat hij niet meer kon zwemmen en was stellig ver dronken, wanneer niet een mooie Newfound lander, die op een schip thuis hoorde, in de rivier was gesprongen, den hulpeloozen ras genoot bij den nek pakte en naar den oever gebracht had. Nauwelijks was de Newfound lander weg of de jongens pakten den zieken hond fieet en gooiden hem weer in 't water. De Newfoundlander sprong weer in het wa ter en bracht het dier weer aan land, toen echter keerde hij zich grommend en bijlend tegen de straatjongens, die het nu zoo vlug mogelijk op een loopen zetten. Ook in de vogelwereld kan men soms tus schen dieren van verschillende soort roeren de naastenliefde opmerken. Een boer vond eens onder een appelboom een jonge, pas uit het ei gekropen distelvink, hij nam het vogel tje mee naar huis en legde het in een kooitje, waarin zich ook een kanarievogel en een vol wassen distelrink bevonden. De kleine rink begon jammerlijk te piepen, doch de groote lette niet op hem, terwijl de kanarievogel naar het voedselbakje ging en een snavel vol zaad meenam voor het jonge vogeltje. De aanwe zigheid van een vogel van een andere soort maakte het kleine vogeltje zoo bang, dat het, wanneer de kanarievogel dichtbij kwam, steeds den snavel dichtdeed en angstig weg kroop. "Wanneer het dan weer den groolen distelvink zag begon het opnieuw klagelijk te piepen om de aandacht op zich te vestigen. De groote distelvink was echter onver murwbaar. Toen kwam het tot een wonderlijk tooneeltjeEet was alsof de kanarie begrepen had, dat het kleine vogeltje alleen door een vogel van zijn eigen soort gevoerd wilde wor den. De kanarie sprong op den grooten distel rink en pikte hem zoolang tot hij ten slotte zijn plicht deed en het kleine vogeltje voerde. Bloemen, die een vermogen kosten. Over het algemeen geldt de orchidee voor de Kostnaarsie nioem en wordt er met Veel ophef verleid, hoe een Engelschman eens 21,688 betaalde voor een orehideeplant. Toch zijr> er bloemen, die niets exotisch heb ben on waarvoor ongewoon hooge prijzen be steed worden. Het Journal des Fermes et CMteaux" schrijft hoe men voor een viooltje „Marie Louise" en een lelie „Victoria Regi- n-a", waarvan de bloemkelk wit was, den dag dat het zich opende en rood. den vol genden dag, elk met ƒ7500 betaald wer den. 10 Tulpenbollen brachten kort geleden 6000 op. Ook voor rozen werdén hooge som men betaald. Een rozenstok Madame "W. I. Grant" werd voor ƒ12,500 verkocht en een plant uit de verzameling „Helena Gould" kostte de kleine som van 17,500. Een dwerg- tulp bracht wel de hoogste som op, ƒ41,080. Maar wat een Amerikaansche milliard air voor een witte anjelierplant betaalde, die vol won derbare bloesem hing. (elke bloesem had een doorsnee van 13 c.M.), grenst aan het onge- loofelijkel Om van deze plant eigenaar te worden, schreef hij een cheque van ƒ85.000. Van den Hak op den Tak. (Weelcpraatje). In verkiezingsdagen komen de hartstochten los, we weten het ook bij ons uit ervaring. Dan wordt er veel gedaan, gesproken en gezegd, waarover men zich later schaamt, wanneer het hetere gevoel gaat spreken. Elders is het al niet beter dan bij ons. Een te Nizza verschij nend blad heeft met een geduld en ijver, een betere zaak waardig, de liefkozende bijwooorden bijeengelezen, waarmede gedurende de jongste Fransche verkiezingsmanifesten en door tegen standers in de pers worden aangeduid, en deze thans als bouwsteentjes voor een scheldwoor- denboek den volke medegedeeld. De candidaat is of heet„gekocht, worm stekig, een kroplijder, een Panamist, een Joden- lakei, een Hugenoot, een bidbroer, een vrijbui ter, een schoft, een vleescheter, behept met Engelsche ziekte, betaald, een zweer, een Zola, een kerkrat, een exhibitionist, ldndsch, een beer put, een Jacobijn, een stuk vuil, een rem, een moordenaar, een Dreyfusist, een anti-Dreyfu- sist, een lomperd, een spion, een opgepoetste aap, een bankroetier, een nrpublikein, een ge- zicht-om-er-^p-te-slaan, een roodjak, een scha vuit, een horrelvoet, een-die-stinkt-voor-het- aangezicht-des-Heeren, een wandelend wijnvat, een bandiet, vleesch voor de kat, een politie- kaster, een-die-ze-ziet-riiegen, een flesschen- trekker, een klont voor een gekkenhuis, een mug, een marktsjouwer, een vrijmetselaar, een communard, een recidivist, een bourgeois, een dwerg, een ellendeling, een sukkel, een zwabber, een avonturier, een schaamteloos individu, een galeiboef, een kwartjesvinder, een senaastslidf 0/ een kalf-met-twee-koppen, een gek-in-een-rech- tersjurk, een hersenlooze garnaal, een smeer poets, een Hit, een verrader, een vuilneus, een- die-aan~dc-vreemdebngen-verkwanseld-i9, een zuiplap, een bloedzuiger, een vieze worm, een varken, een revolutionair, een vleermuis, een Hottentot, een woekeraar, een schande-voor- héél-het-volk, een degenslikker, een potsenma ker, een knrising-van-een-pad-en-een-stekel- varken, een grasneger, enz. enz. Wat een moois, niet waar? En als mea l» bedenkt, dat groote menschen, volwasser-*» s menschen, die tot kennis des onéfcrscheids ten gekomen te zijn, elkaar zoo kunn^L. ken en bejegenen, dan is het geen 4jL de jeugd dikwijls niet beter optreed:. fe: g zulk een strijd al weinig verheffend-:. Weinig verheffend zijn ook de vermakt- ri uitspanningen van onzen tijd, zoo hoort dikwijls klagen. Zie eens, hoe onze „hope toekomst zich vermaakt, waardoor de gfiteqp ten en 'krachten der jongelingschap in btéii£ worden genomen door sport, en nog sport I Daar ligt ongetwijfeld een gevaar Waar blijft de tijd voor betere, de bezieling, «Jg energie voor hoogere en ernstige dingen IP Vele jongelieden laten den besten tijd vagi hun leven om te studeeren en vooruit te komej^ voorbij gaan. Zoo ontsnapt hun de „gelegen heid" om carfière te maken, 't Zou goed rij^ voor onzen tijd, dat men het beeld kon aal> schouwen dat weleer in het oude Griekenland stond. In een der steden van het oude Griekenland moet eens een prachtig beeld hebben gestaan, Geen enkel spoor er van is thans meer te vin* den, maar het opschrift, dat het droeg, is on® bewaard gebleven en geeft ons een na'uwkeu» rige beschrijving van het geheel, terwijl het on® tevens de les doet verstaan, die de wijze Grief ken, door het beeld, aan lederen voorbijganger wilden leeren. Het opschrift is gesteld in den vorm van een gesprek tusschen een voorbijganger en h§p beeld. „Hoe Is uw naam, o beeld?" „Ik heet: gelegenheid." „Wie maakte u? Waarom staaf gij op dt teenen?" „Om te toonen, dat ik slechts een oogenbliK blijf." „Waarom hebt gij vleugels aan de voeten?* „Om te toonen, hoe snel ik voorbij ga." „Maar waarom is uw haar zoo lang op voorhoofd?" „Omdat men mij aangrijpe, wanneer men vindt." „Maar waarom is uw hoofd van achteren zoo kaal?" „Om aan te toonen, dat ik mij niet meer laat griipen, als ik eens ben voorbijgegaan." WIJ treffen geen beelden meer aan op de wegen OT5J ons te herinneren, dat daar gelegenheden ziji% om goed te doen en anderen te dienen, maa? toch weten wij, die gelegenheden zelve, zij ko«s men dikwerf tot ons. Wij hebben ze, maar voofr een oogenblik slechts. Laten wil ze voorbijgaat? dan zifn ze ook voor altijd voorbij. Een boertje, blijkbaar van den ouden stempe^ wilde blijkbaar de „gelegenheid", welke her^ geboden werd om zijn kennis van automobiele^ te verrijken, niet voorbij laten gaan. Een autoo mobilist verhaalt dienaangaande in de „Auto het volgende avontuur Onlangs is me overkomen, wat wel lederen automobilist overkomen is m'n wagen stor^ stil aan den kant van den weg, en hoe ik ook keek en zocht, ik kon niet vinden, wat er aan haperde. Nadat ik een kwartier had staan tobben, komt er een ouwe boer langs. De eerste vijf minuten zegt ie niets; maar dan spert hij zijn mond open, en zegt „Waarom rij je niet verder?" Bc heb altijd den stelregel gevolgd, dat een automobil'st een apostel der verdraagzaamheid en beleefdheid moet rijn; dus antwoord ik vriendelijk „M'n goeie vriend, er schijnt iets aan m'n motor te haperen; maar ik kan niet vinden wa; or- oor» scKedt." „Wat is dat. je motor?" vraagt de boer. M)at is de mekanlek, waardoor de auto loopt." De boer hield vijf minuten zijn mond dicht daarna begon hij weer: „Kan je auto dus niet vanzelf loopen?" Miin humeur was er in dien tusschentijd niet bepaald op verbeterd, aangezien ik het manke ment nog niet had kunnen ontdekken; ik ant woordde echter od mijn voorkomendsten toon „Kijk eens! Het is een sterke wagen; die wel tachtig kilometer per uur kan loopen, ech ter slechts met behulD van zijn paardekrachten/' De boer hield zijn mond eenige seconden sprakeloos opentoen kwam er weer geluid. „Wat zeg je man, zitten daar paarden krachten inP" Ik antwoordde goedig t „Ja, deze motor is er een van veertig paarden." Vijf minuten wijdde ik me ongestoord aan het vruchtelooze onderzoek van den motor. Daarop hernam weer de ouwe boer: „Wil, ik ie 'erres wat zeggen, man? Zooveel verstond als ik d'r als boereman van heb, zijn d'r minstens negen-en-dertig van je veertig paarden doodEn als je een ouwen man weer 's mocht willen voor-de-gek-houwen, dan mot je vioeger opstaan. Goeie-merge Dat oudje kon bb'jkbaor onze snel voortschrij- vende technische wetenschap niet bijhouden, was hem te „geleerd." Hoe snel alles tegen woordig ook gaat, de „langzaamheid" is toch1 de wereld nog niet uit. Hiervan getuigt een merkwaardige correspondentie. In Maart 1894 vroeg een handelsfirma te Tilburg nadere ia- lichtingen op een advertentie. Op 20 Mei 1914 met de laatste post ontving de firma op die vraag een antwoord. Als wij het stuk niet voor ons hadden, zouden wij er niets van geloovenWij hebben ten oveiM vloede er onzen legger van 1894 voor openg^' slagen en, werkelijk, de bewuste advertentie stond er in het nummer van 25 Maart. Nu twintig jaren later een hervatting der respondentiehet hoort in onzen snellejeh>" den-tijd niet thuis' zegt terecht de „N. Ct. Wij leven snel, ja dsof het einde van Kfli- menschelijk geslacht nabij ware. Mag men dèf mannen der wetenschap gelooven, dan behoör» ven wj voor dat einde nog niet te vreezen, hoé- wel het steeds nader komt. Op streng wetenschappelijke gronden Heeft! de beroemde Münchener sterrenkundige prof. dr. Hugo Ritter va Seeliger gewezen op de tO$ komende vemietigng van het leven In oni wereldsysteem. De temperatuur von de ZOÖ bedraagt wel-ls-waar 6000 graden Celsius, madjf zij vermindert gestadig, zoodat er eindelijk een^ tijd moet komen dat het temperatuurvertchi) ophoudt. De gedachte, zegt Seeliger, dat nléf alleen de enkele mensch, maar het heele ge slacht en alles, wat op aarde leeft, aan verni^ ging is prijs gegeven, moet wei treffend lAfc Het einde van het menschelijk geslacht nefliti wel langzaam, maar zeker. Maar ook een plotselinge vernietiging een mogelijke ramp in het wereldruim li niét uitgesloten. Die ideeën van een ondergang der ijn niet nieuw, maar door een gazaghelfci*® geleerde als Seeliger ontvrlkk*W, stemnfw toch tot nadenken. KEUVELAAI^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6