(3oor de Deagd.
Eric Sinclair.
jfetar liet Engelsch van A. B. ROMNEY.
Vertaald door C. H.
Hoofdstuk III.
IIET EXAMEN.
Gewoonlijk gaf mijnheer Penny cock geen
«rijzen, maar eens loofde hij een rijksdaalder
hit voor den jongen, die aan hel eind der
trie maanden de besle sommen inleverde.
Ik geloof, dat als hij een boek had uitge
loofd, de jongens er niet zóó veel om zouden
hebben gegeven, maar een rijksdaalder is
een grootc som voor een schooljongen, iets
rraarvoor hij heel wat koopen kan.
De jongens hadden nooit veel geld op zak,
hun beurzen waren in den regel leeg. Geen
wonder dus, dat alle jongens hun best deden
den prijs te winnen, maar degenen, die er
het allerhardst voor werkten, waren Eric en
tomxny
Reeds weken te voren spraken zij ei- over,
wal zij met het geld doen zouden. Tommy
wilde een groote vischkom koopen om een
aquarium in aan te leggen. Fiesschen bleken
ongeschikt te zijn voor stekelbaarsjes, want
deze stierven er altijd in. Hij en Eric liepen
leder oogenblik naar den winkel van Murray
om naar een glazen kom le kijken, waarin
goudvissckcn zwommen. Zoo'n kom wilde
Tommy koopen en daar hij natuurlijk geen
geld genoeg zou hebben om goudvisschen te
koopen, zouden stekelbaarsjes even goed vol
doen
Eric kon nog maar niet met zich zelf eens
worden, wat hij cr voor zou koopen, als hij
den prijs won, want er waren zóó veel din
gen. die hij graag zou willen hebben, dat hij
nu eens het een cn dan weer liet ander dacht.
Hij had een vischsnocr cn een langen hen
gel noodig. Ook zou hij er graag een ca
deautje voor zijn moeder van willen koopen,
want zij was gauw jarig. Soms dacht hij er
over op één van de eilandjes een pic-nic te
geven en al zijn medescholieren uit te noo-
ddgen. Ja, hij liad wel een dozijn wenschen.
Toen de gewichtige dag van het examen
eindelijk aanbrak, waren Tommy en Eric in
eoo'n opgewonden stemming, dat zij erg prik
kelbaar waren en steeds kibbelden.
„Ik krijg vast den prijs," zei Tommy, toen
tij samen naar school gingen. „Denk jij er
dus maar niet meer over."
„Niet waar", riep Eric met een kleur van
boosheid uit. „Ik kyijg hem. Je bent immers
altijd de kluts kwijt met breuken."
,,Ik zou je makkelijk in stukjes kunnen
breken, hoor!"
„Dat zou ik wel eens willen zien; ik geloof,
dat ilk je met één hand wel op den grond
kan krijgen!"
„Probeer dat maar eens! Kom, vooruit!"
riep Tommy, terwijl hij zijn boeken op den
grond wierp en zijn vuisten balde.
Op dat oogenblik luidde de schoolbel en
hielden Eric en Tommy, terwijl zij elkaar
nog uitdagend aankeken, op met kibbelen.
Zij holden het laatste eind van den weg langs
en duwden elkaar de kamer binnen, waar
mijnheer Pennycock en de andere jongens
reeds zaten
Mijnheer Pennycock zat altijd met de jon
gens in zijn studeerkamer, een groot, mooi
vertrek, met een boogvenster, waardoor men
op den tuin uitkeek.
De muren der studeerkamer waren inge
nomen door rijen boeken, behalve een open
plek hier en daar, waar mooie oude platen
hingen. Boven den schoorsteen hing een ver
zameling dolken, bogen en speren, die mijn
beer Pennycock van zijn reizen door Afrika
meegebracht had.
Door het open raam kwamen allerlei ge
luiden, die bij het buitenleven behoorden
de tuinman, die zijn zeis scherpte, het getjilp
der musschen, het eentonige gekir der dui
ven en meer dergelijke geluiden, die de aan
gename rust, die in de kamer heerschte, nog
tcheen te verhoogen.
Nu en dan kwam er een tamme spreeuw
In en uit het venster huppelen; soms ging hij
0]) den schouder van mijnheer Pennycock
zitten. Hij opende dan heel ernstig zijn bek
om daarmee dc wijdte van den inktkoker of
van eenig ander voorwerp, dat zijn aandacht
trok, te meten. Als hij eindelijk één van de
jongens door zijm grappig gedoe aan het
lachen maakte, werd hij de kamer uitgejaagd
[>m er echter spoedig weer binnen te komen
Op den morgen van het examen zag de
kaïuer er anders uit dan gewoonlijk. In plaats
dat alle jongens om de groote. ronde tafel
raten, waren er zes kleine tafeltjes in de ka
mer geplaatst een tafeltje voor lederen
jongen.
Tommy's tafel stond recht tegenover den
lessenaar van mijnheer Pennycock. die van
Eric daarentegen heelemaal aan den anderen
kant van de kamer.
Toen de jongens allen zaten, stond mijn
heer Pennycock op en zei:
„Voor ik jullie het papier voor het examen
geef, wil ik een enkel woord zeggen:
Zooals jullie allen weet, geef ik dengene,
die het beste werk maakt, een rijksdaalder'
Ik doe dit in de hoop, dat het jullie zal aan
moedigen je op wiskunde toe te leggen, want
er zijn weinig zaken, die zóó nuttig zijn voor
een mensch als wiskunde. Bij dit examen
komt het op drie dingen aan: nauwkeurig
heid, vlugheid en netheid, doch het eerste is
het belangrijkst. Hoe nuttig vlugheid en net
heid ook zijn mogen, zij baten ons niet, als
rij niet door nauwkeurigheid vergezeld wor-
rï?D' 3e rekenschap van iederen stap.
dien je doet. Ik zal verder niets meer zeggen,
alleen dat je tot twaalf uur den tijd hebt voor
je werk."
Daarna deelde mijinheer Pennycock het
papier uit.
Eric bekeek het zijne gretig. Er stonden
twaalf vragen op, waarvan sommige hem
heel moeilijk schenen.
Hij ging dadelijk aan het werk en in de
eerste uren verbrak niets de stilte in de ka
mer, behalve het gekras der pennen, het on-
rustge heen en weer schuifelen van één der
jongens en het luide tikken van de klok.
Eens keek Eric op, om te zien, hoe Iaat het
was. Hij dacht, dat de klok !n de war was,
dè minuutwijzer was zoo ongelooflijk snel
gevorderd. Daarna keek hij naar Tommy om
te zien, hoe deze opschoot. Doch Tommy was
kóó verdiept in zijn werk hij «at In zijn
geliefkoosde houding, met zijn be enen om de
pooten van zijn stoel geslingerd, zijn neus zat
vol inkt en zijn haar was erg slordig dat
Eric den moed verloor bij het zien van al deze
tcekenen van ijver. Hij keek niet meer naar
Tommy, doch bepaalde al zijn aandacht bij
zijn werk.
Tien minuten vóór twaalf was hij met al
zijn vragen klaar, behalve met de laatste. Het
was oen som over airen en hectaren en hij kon
er maar niet mee terecht. Hij herinnerde
zich, dat de jongens het in het begin der
drie maanden gehad hadden, toen hij eenige
dagen ziek was geweest.
Mijnheer Pennycock had hem gezegd dit
na te kijken, maar hij had het heelemaal ver
geten. Tommy zou dc som zeker kennen.
Eric's hart begon heftig te klonnen. Hij dacht
er aan, hoe teleurgesteld zijn moeder zou
zijn, als hij zonder prijs thuiskwam. Hij wist
dal de overige sommen goed waren, hoe jam
mer, dat hij nu met die laatste niet terecht
kon.
Hij maakte met zijn pen kleine gaatjes in
zijn vloeipapier; hij wist precies op welke
bladzijde de aren behandeld werden, maar
hij kon zich niet herinneren, wat een are
eigenlijk was.
Plotseling viel zijn oog op het papier van
zijn buurman, Dick Williams. Misschien ken
de hij de laatste som.
Zou hij verder kijken?
Hij wist niet, of het het likken van de klok
of het kloppen van zijn eigen hart was, dat
zoo luid in zijn ooren klonk.
Het was nog maar een paar minuten voor
twaalf.
Nu of nooit! Hij keek om zich heen. De
andere jonigend waren allen verdiept in hun
werk. Mijnheer Pennycock las de krant. Eric
wierp zonder er zich verder rekenschap
van te geven een blik op de plaats, waar
de laatste som stond. Hij zag alleen het ant
woord.
Toen ging hij haastig de som in omge
keerde richting uitwerken en schreef haar
daarna op.
Daar sloeg de klok twaalf uur.
„Nu jongens, geef jullie je werk maar",
zei mijnheer Pennycock. „Jullie moogt zoo
lang buiten spelen, totdat ik die sommen na
gezien heb. Als ik klaar ben, zal ik de bel
luiden en moet jullie weer binnenkomen."
„Hoeveel heb jij er opgelost?" vroeg Tom-
my aan zijn vriendje, terwijl de jongens naar
buiten stormden.
„Allemaal", antwoordde Eric.
„Allemaal?', riep Tommy verbaasd uit.
„Kon je die moeilijke over aren en hectaren
dan ook? Ik wist er niets meer van."
„Ja," zei Eric weifelend, doch Tommy let
te niet op zijn toon en deed dezelfde vraag
ook aan de andere jongens.
Eric stond alleen en was in allerlei nare
gedachten verdiept.
„Ik wou, dat ik het antwoord van Dick
Williams niet had kunnen zien", mompelde
hij in zich zelf.
Het drong steeds meer tot hem door, dat
hetgeen hij gedaan had, heel leelijk was, zóó
leelijk, dat hij er niet aan durfde denken.
„Zal ik naar binnen gaan en het mijnheer
Pennycock vertellen?" dacht hij. Maar als
hij dat deed, zou hij stellig van school wor
den gejaagd en hoe zou hij dan bij zijn moe
der durven komen? Zijn moeder, die dacht,
dat haar jongen nooit iets leelijks zou kunnen
doenl
Bij de gedachte aan zijn moeder kon hij
het niet langer uithouden. Rusteloos liep hij
heen en weer.
„Misschien." dacht hij, „zijn Tommy's som
men de beste, 't Kan heel goed zijn, dat ik
fouten gemaakt heb. Misschien krijgt hij den
prijs wel en dan heb ik hem niet benadeeld."
Aan deze gedachte klampte hij zich vast.
Hij wenschte niets vuriger dan dat zijn
werk waar hij toch zoo zijn best op had
gedaan vol fouten was, want als Tommy
of één der andere jongens den prijs kreeg,
leed tenmdnste niemand schade door zijn
oneerlijke daad. Hij liep nog steeds heen cn
weer. Zou de bel dan nooit luiden en een ein
de aan zijn spanning maken?
Hij had met zijn moeder afgesproken, dat
zij tegen één uur naar hem zou uitkij
ken. Zoodra hij dan aan het strand kwam,
zou hij met zijn pet zwaaien als een teeken,
dat hij den prijs gewonnen had.
Hij schopte zóó hard tegen een steen, dat
zijn voel pijn deed, maar hij was er blij om,
want het leidde een oogenblik zijn gedachten
af
Eindelijk luidde de bel. Onder hoera-ge-
roep stormden de jongens naar binnen.
F.ric haastte zich ook. Dc jongens gingen
allen om mijnheer Pennycock heen staan, die
vriendelijk opkeek en zei:
„Ik ben heel tevreden over jullie werk.
Aan alle papieren kan ik zien, dat jullie flink
je best hebt gedaan, maar twee zijn al bij-
der goed. Ik bedoel die van Eric Warren en
Tommy O'Brian. Warren heeft zelfs alle vra
gen goed opgelost, terwiil O'Brvan alle
behalve de laatste goed heeft. Het doet mij
genoegen don prijs dus aan Eric Warren te
kunnen geven."
Toen Eric dit hoorde, was het alsof de
heele kamer begon rond te draaien. Hij sta
melde eenige woorden van dank, toen mijn
heer Pennycock hem den rijksdaalder over
handigde; daarna maakte hij zich haastig uit
dc voeten.
Hij holde over den weg. Hij kwam langs
het kerkhof, maar liep er niet, zooals gewoon
lijk, over; het granieten kruis met den naam
van zaijn vader en grootvader en van die
andere dapperen, wilde hij liever niet zien.
Wat zonden zij wel van hem denken?
Toen hij den hoek omsloeg, zag hij Tommy
een héél eind vóór zich, Tommy, die ook naar
huis ging.
Eric riep hem.
Eerst scheen het, of Tommy hem niet hoor
de, maar plotseling bleef hij staan en wacht
te midden op den weg, terwijl hij met zijn
eenen voet kleine stofwolken onioeg.
„Tommy!" riep Eric buiten adem; „we
zullen den rijksdaalder samen deelen."
„Nee!" zei Tommy op een eigenaardigen
toon, terwijl hij een steen voortschopte.
„Je moet het aannemen", zei Eric, „en van
de rest zal ik een pic-nic geven en daar moet
jij ook op komen.
„Ik wil het toch niet hebben!" antwoordde
Tommy. „En je moeder zou misschien niet
eens goed vinden, dat ik op je pic-nic kwam,
want zij is een echte dame en tante Jeanne
zegt, dat het haar al verwondert, dat je met
mij mag omgaan en dat je, als je groot bent,
een mijnheer zult zijn en niets met mij te
makken willen hebben!"
Gisteren nog had Eric in een heel donker
hoekje van zijn hart met een soort minach
ting er aan gedacht, dat Tommy's vader geen
„mijnheer" was geweest. Hij mocht Tommy
graag lijden, maar voelde zich toch zijn meer
dere.
Nu moest Eric zich zelf bekennen, dat hij
de mindere was.
Daar Eric niet antwoordde, begreep Tommy
uit zijn stilzwijgen, dat hij zijn woorden be
aamde. Hij vervolgde bitter:
„Ik zou ook wel graag een mijnheer wil
len zijn, maar dat kan niet, want mijn vader
was het ook niet en nu hij dood is en moeder
ook en ik den prijs niet gekregen heb, heb
ik heelemaal niets!" en de arme Tommy zocht
in zijn zak naar een zdkdoek. Hij vond er
echter niets in dan een halve beschuit en een
griffel. Hij snoof dus hevig cn liep hard weg.
Eric keek hem een oogenblik na en liep toen
naar het strand. Hij voelde zich diep ellendig.
O, als hij maar niet naar dat ééne cijfer
gekeken had!
(Wordt vervolgd.)
Begraven en herrezen
steden.
In het zuiden van Italië, aan de heerlijke
golf van Napels, verheft zich de Vesuvius ter
hoogte van 1250 Meter. Een rijk gezegend land
strekt zich aan zijn voet uit, het liefelijke
Campanië met steden en dorpen als bezaaid,
die tusschen plantages van oranjeappels en
citroenen, en bosschen van vijgen en laurier-
boomen, schilderachtig verspreid liggen, in
het westen begrensd door de donkerblauwe
zee en in het zuiden en oosten door de Appe-
nijnen, wier toppen aan de wolken reiken.
Bij het begin onzer tijdrekening lagen hier
de steden Hcrculanum en Pompeji. Het waren
rijke en bloeiende sleden. Onder den altijd
helderen, Italiaanschen hemel, te midden
eener met alle gaven kwistig bedeelde natuur,
lokte alles uit tot zorgeloosheid en levensge
not; kunsten en wetenschappen bloeiden; de
schatten en rijkdommen van het uitgestrekte
Romeinsche rijk vloeiden te dien tijde in Italië
samen. Maar daar naderde onverwacht, als
een bliksemstraal bij heldere lucht, een ver
schrikkelijk onheil.
Het was op den 24sten Augustus van het
jaar 79. toen door een uitbarsting van deD
Vesuvius de genoemde steden zoo geheel en al
bedolven werden, dat men eeuwen lang nau
welijks de plaats wist aan te duiden, waar zij
gestaan hadden. Reeds verscheiden dagen te
voren was de top van den berg in een zwarte,
dikke en onheilspellende wolk gehuld en men
voelde lichte aardschokken, zonder echter
daarop bijzonder te letten, daar zij in die stre
ken dikwijls werden waargenomen. De uit
barsting was zóó hevig, dat zelfs in verder ge
legen steden als Napels en Miseno een dichte
aschregen neerviel en midden op den dag een
volslagen duisternis heerschte, „een duister
nis" zoo vermeldt de Romeinsche schrijver
Plinius, de Jongere, die zich op dien dag te
Miseno bevond „niet als die van een be
wolkten of niet door de maan verlichten nacht,
maar als die van een geheel gesloten, door
geen licht beschenen kamer." Intusschen
kwam men hier echter nog met den schrik
vrij. Vreeselijk echter was de verwoesting in
de onmiddellijke nabijheid van den Vesuvius,
in de sleden Herculanum en Pompeji.
Door de vele aardschokken, welke gepaard
gingen met een dof rollenden onderaardschen
donder, stortten vele huizen krakend ineen. De
puinhoopen bedolven de bewoners en beletten
hen le vluchten uit de stad, die haar onder
gang tegemoet ging. Zoo hevig was de golven
de beweging van den aardbodem, dat de men-
schen zich nauwelijks op de been konden hou
den. Zelfs op effe wegen rolden de wagens
heen en weer en zij waren niet eens door het
onderleggen van groote steenen tot stilstand
te brengen. De zee week van haar oevers te
rug; zeedieren lagen plotseling op het droge.
Uit den krater van den vuurspuwendenberg
stegen hooge rook- en vuurzuilen ten hemel;
stroomen lava vloeiden verwoestend langs dc
helling naar beneden; heete slijk borrelde op
uit de openingen van den berg. Een dikke
aschregen, met gloeiende zand- en steenmas
sa's vermengd, viel neder en hulde alles in
dikke duisternis. Schrik en verwarring maak
ten zich van de gemoederen meester. Velen
meenden, dat de wereld verging. Wat vluchten
kon, deed dit; maar de angst beroofde de ar
me menschen van alle overleg; puin en gruis
versperden den uitgang; in de duisternis lie
pen de vluchtelingen den weg, waar langs zij
ln veiligheid hadden kunnen geraken, mis.
Overal luid gejammer en wanhoopskreten
Ouders zochten hun kinderen, kinderen rie
pen om hun ouders. Al hooger en hooger lag
de dikke aseh. Zij verschroeide haar en klee
deren. Een verstikkende zwaveldamp ver
spreidde zich. Met de kracht der vertwijfeling
richtte zich nog eenmaal het ten doode opge
richte slachtoffer op. Vergeefs! Nergens een
uitweg, nergens redding. Uitgeput van in
spanning zinken eindelijk! de ongelukkigen
neer Een wit lijkkleed bedekte hen
Nog slechts enkele uren en de bloeiende
steden waren van het oppervlak der aarde
verdwenen.
Op het groote graf ontsproot in het verloop
der eeuwen ejen nieuw leven; nieuwe steden
ontstonden als Portici en Resina. In het jaar
1711 stiet men in eerstgenoemde plaats bij het
graven van een bron op de ruïnen van Her
culanum, in 1748 vond men het eerste spoor
van Pompeji.
Men groef al verder en verder; huis aan
huis, straat aan straat werden van het puin be
vrijd; wat eeuwen lang begraven was geweest,
kwam weer aan het daglicht. De voorwerpen
zijn grootendeJels ongeschonden bewaard ge
bleven. Een deel der oudheid rijst hier uit de
diepte op. We krijgen hier een helder denk
beeld van het leven, de zeden en inrichtingen
der oud-Romeinsche wereld. De verbaasde
aanschouwer waant zich teruggeplaatst in
een reeds lang vervlogen tijd.
De opgravingfen werden vooral in lateren
tijd onder de leiding en het toezicht der regee
ring Ijverig en met groote omzichtigheid voort
gezet. De opgegraven voorwerpen schilde
rijen, beeldhouwwerken, munten, wapens, sie
raden, huisraad van allerlei aard werden
gedeeltelijk naar het museum te Napels opge
zonden, gedeJeLlelijk in een verzameling, die
zich te Pompeji bevindt, geplaatst. Van deze
laatste stad, waar de wegruiming van het
puin over het algemeen de minste zwarighe
den opleverde, is verreweg het grootste ge
deelte ontbloot. De stad is in den vorm van
een ellips gebouwd en rondom meft muren
omgeven. De straten doorsnijden elkaar meest
al rechthoekig. Zij zijn nauw. dikwijls zoo
nauw, dat twee wagens elkaar ternauwernood
kunnen voorbijgaan. Aan belde zijden hebben
zij trottoirs voor de voetgangers. De bestra
ting, waarin men nog duidelijk de wagen
sporen herkent, bestaat uit blokken lava.
De openbare gebouwen als tempels, baden,
schouwburgen en forum munten uit zoowel
door hun fraaien bouwstijl als door hun in
richting. Op het forum zat de praetor (rech
ter) in het openbaar, wanneer hij uitspraak-
deed over geschillen. Hier kwam ook het volk
bijeen, om gemeenschappelijk over de belan
gen van de stad te beraadslagen. Het plein
was met zuilenhallen omringd en rijk met
standbeelden versierd. Het amphithleater, tot
het houden van dierengevechten en ook van
worstelspelen bestemd, was ovaal gebouwd,
zonder dak, met trapsgewijze opstijgende zit
plaatsen !en kóh 10,000 personen bevatten. De
particuliere huizen waren doorgaans niet heel
ruim en meestal slechts één verdieping hoog.
Do Romeinen van dien tijd hielden, even als
do Italianen van onzle dagen, te veel van het
verblijf in de open lucht, dan dat zij aan een
ruime en gemakkelijke inrichting hunner hul
zen bijzondere zorg zouden besteed hebben.
Toch hebben latere opgravingen ook huizen
van meer verdiepingen aan het licht gebracht.
In het midden bevindt zich een open plaats,
waaromheen een overdekte zuilengang loopt.
Onder deze zijn de toegangen tot de verschil
lende vertrekken. De wanden zijn met schil
derstukken, voorstellingen uit de falbelleer en
de geschiedenis der helden, rijk versierd; de
vloer is uit gekleurde steentjes en stukjes glas
bont samengesteld (mozaïek). Vensters kende
men niet.
Men heeft betrekkelijk slechts weinig men-
schelijike geraamten gevonden. Het grootste
gedeelte der bevolking schijnt nog tijd en ge
legenheid gevonden te hebben om den drei
genden dood te ontvluchten. Het was in di»
geval zek/ar<een gunstige omstandigheid, dat,
zooals een Romeinsch geschiedschrijver ver
meldt, de burgers juist op het tijdstip van de
uitbarsting in het amphitheater, dat in het
oostelijk gedeelte der stad gelegen was, ver
zameld waren. Velen van hen, dfe zich in het
midden der stad en in hun woningen ophiel
den, zijn zich zeker in het begin niet bewust
geweest van de nabijheid 'ken de grootte van
het gevaar. Vandaar overal die radelooze
angst, ontzetting en verwarring. Velen kon
den van hun eigendom niet scheiden, probeer
den hun schatten te redden en verzuimden
daardoor den kortjen tijd der redding. Zoo
vond men in een tuin een vrouwelijk geraam
te, waarbij vele juweelen en sieraden lagen;
de dood was haar bij de redding harer kost
baarheden overvallen. Een ander geraamte
hield nog een zak met geld fn de hand. Ver
der groef men een moeder en drie kinderen
op; zij hielden elkaar vast omstrengeld, toen
de gloeiende asch al hooger en hooger steeg
en hun de vlucht afsneed. In een tempel vond
men het geraamte van ejen man; naast hem lag
een offerbijl, waarmee hij 2fich reeds door
twee muren heen een weg gebaand had: toen
hij door den derden wilde hcenbrek^n, wer
den zijn krachten verlamd. In de kazerne wer
den vele geraamten opgedolven; een schild
wacht, die zijn post niet had willen verlaten,
stond nog met zijn wapen in den arm, terwijl
hij met de hand neus 'en mond bedekte, om
zich tegen de verstikkende asch te beschermen.
De opgegraven voorwerpen zijn, zooals we
reeds opmerkten, doorgaans in goeden toe
stand bewaard gebleven, vooral in
Pompeji, dat geheel onder de asch
begraven werd, terwijl elders dichte
hoopen zand en steenen neervielen, die toen
en ook bij latere uitbarstingen, weder door
lava werden bedekt. Zelfs eet war,en zijn al die
eeuwen goed bewaard gebleven. Men vond
fiesschen met ingemaakte vruchten; koeken,
dio op hun bovenvlak den sierlijk er op ge-
stempelden naam van den bakker droegen; in
een keuken lag in een bronzen pan een speen
varken, dat men juist had willen braden. In
een grooten bakoven lagen zeventig gebakken
brooden, zelfs de wijn in de kruiken was
nog niet opgedroogd. In een huis waren ar
beiders juist aan eenige herstellingen teil®
hun gereedschappen lagen verstrooid in hef
rond, zooals zij die toen uit do hand gelegd
hadden.
In de woon-, slaap- en badkamers, in win
kels en keukens staat en ligt het huisraad; tic
fels en stoelen, fiesschen. kruiken, lampan,
messen, de meest verschillende voorwerpen
tot zelfs het garen op het werktafeltje der
naaister bijna tweeduizend jaar ongeschon
den op dezelfde plaats, zoodat men geneigd
zou zijn te denken, dat de bewoner® zich
slechts voor kortgn tijd verwijderd hadden en
ieder oogenblik weer zouden kunnen binnen-
komen, om met bun gewone bezigheden voor*
lo gaan. Men kan daar tien, hoe men ln dien
tijd daar bouwde en zijn huishouding regeldej
hoe men werkte en zich vermaakte; hoe het
maatschappelijk leven, de handel en het ver*
keer waren.
De talrijk gevonden muurschilderingen,
schilderijen en beelden, meestal van hoogo
waarde, zijn voor de kunst van hot hoogste
belang. Ook handschriften zijn er in menigte
gevonden, doch die waren grootendeels zoo
verkoold, dat het ontrollen onmogelijk was en
de inhoud dus niet ontcijferd kon worden.
Nog altijd gaat men met opgraven voort.
Zoo heeft men onlangs de haven van Pompeji
ontdekt, die op 700 M, afstand van de stads
poort en op 1200 M. afstand (landinwaarts)
van de tegenwoordige kustlijn ligt. De piei
en andere havenwerken liggen onder een 1
valaag van 7 M. dikte.
Van alles wat.
De gehoorzame hond*
De koetsier van een voornaam heer had
cenen hond, die niet alleen zijnen meester
zeer getrouw was, maar die ook, meer nog
dan andere honden, gehoorzaam en leerzaam
was. De grootste vreugd had het dier, als zijn
baas zeide: „Bruno, wij gaan badenI" Dan
sprong hij kwispelstaartend tegen zijnen
meester op en betoonde op allerlei wijzen
zijne vreugde.
Wanneer ze bij het water gekomen waren
sprong Bruno er al in, terwijl zijn meester
nog bezig was, zich te onlkleeden. Maar als de
koetsier nog rondzwom, was Bruno er al uit
en droogde zich dan aan de klcederen van
zijnen meester af. Dit beviel den koetsier op
den duur niet, en daarom nam hij, toen ze
weer eens gingen baden, eene groote, oude
courant mede en spreidde deze op het gras
aan den oever uit. Zoodra de hond zich weer
aan de kleederen wilde afdrogen, beval zijn
meester hem dat op de courant te doen. Bruno
gehoorzaamde en ging op het papier liggen.
Na het bad kleedde de man zich aan en ging,
zonder aan Bruno te denken, heen. Toen de
koetsier des avonds van eenen langen rit
terugkwam, was Bruno nog niet thuis en
niemand dacht anders, dan dat het dier weg-
geloopen was. Den anderen dag kwam men
hem echter vertellen, dat de hond aan den
oever der rivier op een stuk papier lag en aan
ieder, die hem naderde, de tanden liet zien.
De koetsier ging nu naar de badplaats en
vond Bruno bij de oude courant. Het trouwe
dier was blijde zijnen meester terug te zien,
en toen deze den hond wilde meenemen, doch
de courant liet liggen, bleef Bruno er weer
bij. Eerst toen de courant medegenomen werd
volgde de hond zijnen meester naar buis.
Het dier had het bevel blijkbaar dus be
grepen, dat hij de courant moest bewaken*
en stellig zou hij eer van honger omgekomen
zijn dan zijnen post te verlaten.
Voltaire en de reiziger.
Een reiziger bezocht Voltaire op zijn kas
teel te Ferney. Hij werd er zoo vriendelijk
ontvangen en zoo gul onthaald, dal hij zich den
tweeden dag van zijn verblijf liet ontvallen,
dat hij een week of zes in dit gastvrij ver
blijf dacht tc vertoeven. Toen Voltaire dit
hoorde, zei hij lachgpd„Gij wilt dus niet
doen zooals Don vmchotte, die de herber
gen voor kasteelcn aanzag, want het schijnt
dat gij kasteelen voor herbergen houdt."
Kunstje.
Leg een dikken draad katoen 14 uur in
smolten keukenzout. Als die goed gedroogd
is, hang je er een klein, licht ringetje aan. Dan
steek je den draad aan en hij zal verbranden,
zonder dat de ring er afvalt. Je moet echter
oppassen, dat de draad niet ^bewogen wordt
want bij de geringste schudding verandert hj'
in stof.
Strandpret*
't Is een gewichtig oogenblik:
de oorlogsvloot zeilt uit
en als dc wind wat gunstig is,
dan keert zij straks met buit.
Ginds over zee is een kasteel
een roofslot, minder niet
dat is het doelwit, dat haar wenkt
nog in een ver verschiet.
De admiraals staan aan den kant
dit klinkt nu wel wat raar
maar tóch is het niet slecht bedacht....
hier dreigt hun 't minst gevaar 1
Zij vnren met hun krijgsgeschreeuw
de vloot krachtdadig aan
en zien haar met een ferme vaart
recht naar den vijand gaan.
Ginds op het roofslot is men waaksch*
bereidt zich tot den strijd;
het wordt een hach'lijk zeegevecht m
ja, 't is geen kleinigheid!
Dóór luidt de bel voor het ontbijt
in 't groote strandhotell
de lucht geeft trek; de admiraals
zijn schielijk op 't appèll
Ook die van 't roofslot komen al
met haast en groote pret
zij allen hebben nu 't gevecht
maar even atop gezet.
't Is wapenstilstand tot half tien
en vriend en vijand doet
zich broederlijk rond éénen dlsch
aan brood en melk te goed.
Hermann a.