(3oor de Deagd. Eric Sinclair. jfetar liet Engelsch van A. B. ROMNEY. Vertaald door C. H. Hoofdstuk III. IIET EXAMEN. Gewoonlijk gaf mijnheer Penny cock geen «rijzen, maar eens loofde hij een rijksdaalder hit voor den jongen, die aan hel eind der trie maanden de besle sommen inleverde. Ik geloof, dat als hij een boek had uitge loofd, de jongens er niet zóó veel om zouden hebben gegeven, maar een rijksdaalder is een grootc som voor een schooljongen, iets rraarvoor hij heel wat koopen kan. De jongens hadden nooit veel geld op zak, hun beurzen waren in den regel leeg. Geen wonder dus, dat alle jongens hun best deden den prijs te winnen, maar degenen, die er het allerhardst voor werkten, waren Eric en tomxny Reeds weken te voren spraken zij ei- over, wal zij met het geld doen zouden. Tommy wilde een groote vischkom koopen om een aquarium in aan te leggen. Fiesschen bleken ongeschikt te zijn voor stekelbaarsjes, want deze stierven er altijd in. Hij en Eric liepen leder oogenblik naar den winkel van Murray om naar een glazen kom le kijken, waarin goudvissckcn zwommen. Zoo'n kom wilde Tommy koopen en daar hij natuurlijk geen geld genoeg zou hebben om goudvisschen te koopen, zouden stekelbaarsjes even goed vol doen Eric kon nog maar niet met zich zelf eens worden, wat hij cr voor zou koopen, als hij den prijs won, want er waren zóó veel din gen. die hij graag zou willen hebben, dat hij nu eens het een cn dan weer liet ander dacht. Hij had een vischsnocr cn een langen hen gel noodig. Ook zou hij er graag een ca deautje voor zijn moeder van willen koopen, want zij was gauw jarig. Soms dacht hij er over op één van de eilandjes een pic-nic te geven en al zijn medescholieren uit te noo- ddgen. Ja, hij liad wel een dozijn wenschen. Toen de gewichtige dag van het examen eindelijk aanbrak, waren Tommy en Eric in eoo'n opgewonden stemming, dat zij erg prik kelbaar waren en steeds kibbelden. „Ik krijg vast den prijs," zei Tommy, toen tij samen naar school gingen. „Denk jij er dus maar niet meer over." „Niet waar", riep Eric met een kleur van boosheid uit. „Ik kyijg hem. Je bent immers altijd de kluts kwijt met breuken." ,,Ik zou je makkelijk in stukjes kunnen breken, hoor!" „Dat zou ik wel eens willen zien; ik geloof, dat ilk je met één hand wel op den grond kan krijgen!" „Probeer dat maar eens! Kom, vooruit!" riep Tommy, terwijl hij zijn boeken op den grond wierp en zijn vuisten balde. Op dat oogenblik luidde de schoolbel en hielden Eric en Tommy, terwijl zij elkaar nog uitdagend aankeken, op met kibbelen. Zij holden het laatste eind van den weg langs en duwden elkaar de kamer binnen, waar mijnheer Pennycock en de andere jongens reeds zaten Mijnheer Pennycock zat altijd met de jon gens in zijn studeerkamer, een groot, mooi vertrek, met een boogvenster, waardoor men op den tuin uitkeek. De muren der studeerkamer waren inge nomen door rijen boeken, behalve een open plek hier en daar, waar mooie oude platen hingen. Boven den schoorsteen hing een ver zameling dolken, bogen en speren, die mijn beer Pennycock van zijn reizen door Afrika meegebracht had. Door het open raam kwamen allerlei ge luiden, die bij het buitenleven behoorden de tuinman, die zijn zeis scherpte, het getjilp der musschen, het eentonige gekir der dui ven en meer dergelijke geluiden, die de aan gename rust, die in de kamer heerschte, nog tcheen te verhoogen. Nu en dan kwam er een tamme spreeuw In en uit het venster huppelen; soms ging hij 0]) den schouder van mijnheer Pennycock zitten. Hij opende dan heel ernstig zijn bek om daarmee dc wijdte van den inktkoker of van eenig ander voorwerp, dat zijn aandacht trok, te meten. Als hij eindelijk één van de jongens door zijm grappig gedoe aan het lachen maakte, werd hij de kamer uitgejaagd [>m er echter spoedig weer binnen te komen Op den morgen van het examen zag de kaïuer er anders uit dan gewoonlijk. In plaats dat alle jongens om de groote. ronde tafel raten, waren er zes kleine tafeltjes in de ka mer geplaatst een tafeltje voor lederen jongen. Tommy's tafel stond recht tegenover den lessenaar van mijnheer Pennycock. die van Eric daarentegen heelemaal aan den anderen kant van de kamer. Toen de jongens allen zaten, stond mijn heer Pennycock op en zei: „Voor ik jullie het papier voor het examen geef, wil ik een enkel woord zeggen: Zooals jullie allen weet, geef ik dengene, die het beste werk maakt, een rijksdaalder' Ik doe dit in de hoop, dat het jullie zal aan moedigen je op wiskunde toe te leggen, want er zijn weinig zaken, die zóó nuttig zijn voor een mensch als wiskunde. Bij dit examen komt het op drie dingen aan: nauwkeurig heid, vlugheid en netheid, doch het eerste is het belangrijkst. Hoe nuttig vlugheid en net heid ook zijn mogen, zij baten ons niet, als rij niet door nauwkeurigheid vergezeld wor- rï?D' 3e rekenschap van iederen stap. dien je doet. Ik zal verder niets meer zeggen, alleen dat je tot twaalf uur den tijd hebt voor je werk." Daarna deelde mijinheer Pennycock het papier uit. Eric bekeek het zijne gretig. Er stonden twaalf vragen op, waarvan sommige hem heel moeilijk schenen. Hij ging dadelijk aan het werk en in de eerste uren verbrak niets de stilte in de ka mer, behalve het gekras der pennen, het on- rustge heen en weer schuifelen van één der jongens en het luide tikken van de klok. Eens keek Eric op, om te zien, hoe Iaat het was. Hij dacht, dat de klok !n de war was, dè minuutwijzer was zoo ongelooflijk snel gevorderd. Daarna keek hij naar Tommy om te zien, hoe deze opschoot. Doch Tommy was kóó verdiept in zijn werk hij «at In zijn geliefkoosde houding, met zijn be enen om de pooten van zijn stoel geslingerd, zijn neus zat vol inkt en zijn haar was erg slordig dat Eric den moed verloor bij het zien van al deze tcekenen van ijver. Hij keek niet meer naar Tommy, doch bepaalde al zijn aandacht bij zijn werk. Tien minuten vóór twaalf was hij met al zijn vragen klaar, behalve met de laatste. Het was oen som over airen en hectaren en hij kon er maar niet mee terecht. Hij herinnerde zich, dat de jongens het in het begin der drie maanden gehad hadden, toen hij eenige dagen ziek was geweest. Mijnheer Pennycock had hem gezegd dit na te kijken, maar hij had het heelemaal ver geten. Tommy zou dc som zeker kennen. Eric's hart begon heftig te klonnen. Hij dacht er aan, hoe teleurgesteld zijn moeder zou zijn, als hij zonder prijs thuiskwam. Hij wist dal de overige sommen goed waren, hoe jam mer, dat hij nu met die laatste niet terecht kon. Hij maakte met zijn pen kleine gaatjes in zijn vloeipapier; hij wist precies op welke bladzijde de aren behandeld werden, maar hij kon zich niet herinneren, wat een are eigenlijk was. Plotseling viel zijn oog op het papier van zijn buurman, Dick Williams. Misschien ken de hij de laatste som. Zou hij verder kijken? Hij wist niet, of het het likken van de klok of het kloppen van zijn eigen hart was, dat zoo luid in zijn ooren klonk. Het was nog maar een paar minuten voor twaalf. Nu of nooit! Hij keek om zich heen. De andere jonigend waren allen verdiept in hun werk. Mijnheer Pennycock las de krant. Eric wierp zonder er zich verder rekenschap van te geven een blik op de plaats, waar de laatste som stond. Hij zag alleen het ant woord. Toen ging hij haastig de som in omge keerde richting uitwerken en schreef haar daarna op. Daar sloeg de klok twaalf uur. „Nu jongens, geef jullie je werk maar", zei mijnheer Pennycock. „Jullie moogt zoo lang buiten spelen, totdat ik die sommen na gezien heb. Als ik klaar ben, zal ik de bel luiden en moet jullie weer binnenkomen." „Hoeveel heb jij er opgelost?" vroeg Tom- my aan zijn vriendje, terwijl de jongens naar buiten stormden. „Allemaal", antwoordde Eric. „Allemaal?', riep Tommy verbaasd uit. „Kon je die moeilijke over aren en hectaren dan ook? Ik wist er niets meer van." „Ja," zei Eric weifelend, doch Tommy let te niet op zijn toon en deed dezelfde vraag ook aan de andere jongens. Eric stond alleen en was in allerlei nare gedachten verdiept. „Ik wou, dat ik het antwoord van Dick Williams niet had kunnen zien", mompelde hij in zich zelf. Het drong steeds meer tot hem door, dat hetgeen hij gedaan had, heel leelijk was, zóó leelijk, dat hij er niet aan durfde denken. „Zal ik naar binnen gaan en het mijnheer Pennycock vertellen?" dacht hij. Maar als hij dat deed, zou hij stellig van school wor den gejaagd en hoe zou hij dan bij zijn moe der durven komen? Zijn moeder, die dacht, dat haar jongen nooit iets leelijks zou kunnen doenl Bij de gedachte aan zijn moeder kon hij het niet langer uithouden. Rusteloos liep hij heen en weer. „Misschien." dacht hij, „zijn Tommy's som men de beste, 't Kan heel goed zijn, dat ik fouten gemaakt heb. Misschien krijgt hij den prijs wel en dan heb ik hem niet benadeeld." Aan deze gedachte klampte hij zich vast. Hij wenschte niets vuriger dan dat zijn werk waar hij toch zoo zijn best op had gedaan vol fouten was, want als Tommy of één der andere jongens den prijs kreeg, leed tenmdnste niemand schade door zijn oneerlijke daad. Hij liep nog steeds heen cn weer. Zou de bel dan nooit luiden en een ein de aan zijn spanning maken? Hij had met zijn moeder afgesproken, dat zij tegen één uur naar hem zou uitkij ken. Zoodra hij dan aan het strand kwam, zou hij met zijn pet zwaaien als een teeken, dat hij den prijs gewonnen had. Hij schopte zóó hard tegen een steen, dat zijn voel pijn deed, maar hij was er blij om, want het leidde een oogenblik zijn gedachten af Eindelijk luidde de bel. Onder hoera-ge- roep stormden de jongens naar binnen. F.ric haastte zich ook. Dc jongens gingen allen om mijnheer Pennycock heen staan, die vriendelijk opkeek en zei: „Ik ben heel tevreden over jullie werk. Aan alle papieren kan ik zien, dat jullie flink je best hebt gedaan, maar twee zijn al bij- der goed. Ik bedoel die van Eric Warren en Tommy O'Brian. Warren heeft zelfs alle vra gen goed opgelost, terwiil O'Brvan alle behalve de laatste goed heeft. Het doet mij genoegen don prijs dus aan Eric Warren te kunnen geven." Toen Eric dit hoorde, was het alsof de heele kamer begon rond te draaien. Hij sta melde eenige woorden van dank, toen mijn heer Pennycock hem den rijksdaalder over handigde; daarna maakte hij zich haastig uit dc voeten. Hij holde over den weg. Hij kwam langs het kerkhof, maar liep er niet, zooals gewoon lijk, over; het granieten kruis met den naam van zaijn vader en grootvader en van die andere dapperen, wilde hij liever niet zien. Wat zonden zij wel van hem denken? Toen hij den hoek omsloeg, zag hij Tommy een héél eind vóór zich, Tommy, die ook naar huis ging. Eric riep hem. Eerst scheen het, of Tommy hem niet hoor de, maar plotseling bleef hij staan en wacht te midden op den weg, terwijl hij met zijn eenen voet kleine stofwolken onioeg. „Tommy!" riep Eric buiten adem; „we zullen den rijksdaalder samen deelen." „Nee!" zei Tommy op een eigenaardigen toon, terwijl hij een steen voortschopte. „Je moet het aannemen", zei Eric, „en van de rest zal ik een pic-nic geven en daar moet jij ook op komen. „Ik wil het toch niet hebben!" antwoordde Tommy. „En je moeder zou misschien niet eens goed vinden, dat ik op je pic-nic kwam, want zij is een echte dame en tante Jeanne zegt, dat het haar al verwondert, dat je met mij mag omgaan en dat je, als je groot bent, een mijnheer zult zijn en niets met mij te makken willen hebben!" Gisteren nog had Eric in een heel donker hoekje van zijn hart met een soort minach ting er aan gedacht, dat Tommy's vader geen „mijnheer" was geweest. Hij mocht Tommy graag lijden, maar voelde zich toch zijn meer dere. Nu moest Eric zich zelf bekennen, dat hij de mindere was. Daar Eric niet antwoordde, begreep Tommy uit zijn stilzwijgen, dat hij zijn woorden be aamde. Hij vervolgde bitter: „Ik zou ook wel graag een mijnheer wil len zijn, maar dat kan niet, want mijn vader was het ook niet en nu hij dood is en moeder ook en ik den prijs niet gekregen heb, heb ik heelemaal niets!" en de arme Tommy zocht in zijn zak naar een zdkdoek. Hij vond er echter niets in dan een halve beschuit en een griffel. Hij snoof dus hevig cn liep hard weg. Eric keek hem een oogenblik na en liep toen naar het strand. Hij voelde zich diep ellendig. O, als hij maar niet naar dat ééne cijfer gekeken had! (Wordt vervolgd.) Begraven en herrezen steden. In het zuiden van Italië, aan de heerlijke golf van Napels, verheft zich de Vesuvius ter hoogte van 1250 Meter. Een rijk gezegend land strekt zich aan zijn voet uit, het liefelijke Campanië met steden en dorpen als bezaaid, die tusschen plantages van oranjeappels en citroenen, en bosschen van vijgen en laurier- boomen, schilderachtig verspreid liggen, in het westen begrensd door de donkerblauwe zee en in het zuiden en oosten door de Appe- nijnen, wier toppen aan de wolken reiken. Bij het begin onzer tijdrekening lagen hier de steden Hcrculanum en Pompeji. Het waren rijke en bloeiende sleden. Onder den altijd helderen, Italiaanschen hemel, te midden eener met alle gaven kwistig bedeelde natuur, lokte alles uit tot zorgeloosheid en levensge not; kunsten en wetenschappen bloeiden; de schatten en rijkdommen van het uitgestrekte Romeinsche rijk vloeiden te dien tijde in Italië samen. Maar daar naderde onverwacht, als een bliksemstraal bij heldere lucht, een ver schrikkelijk onheil. Het was op den 24sten Augustus van het jaar 79. toen door een uitbarsting van deD Vesuvius de genoemde steden zoo geheel en al bedolven werden, dat men eeuwen lang nau welijks de plaats wist aan te duiden, waar zij gestaan hadden. Reeds verscheiden dagen te voren was de top van den berg in een zwarte, dikke en onheilspellende wolk gehuld en men voelde lichte aardschokken, zonder echter daarop bijzonder te letten, daar zij in die stre ken dikwijls werden waargenomen. De uit barsting was zóó hevig, dat zelfs in verder ge legen steden als Napels en Miseno een dichte aschregen neerviel en midden op den dag een volslagen duisternis heerschte, „een duister nis" zoo vermeldt de Romeinsche schrijver Plinius, de Jongere, die zich op dien dag te Miseno bevond „niet als die van een be wolkten of niet door de maan verlichten nacht, maar als die van een geheel gesloten, door geen licht beschenen kamer." Intusschen kwam men hier echter nog met den schrik vrij. Vreeselijk echter was de verwoesting in de onmiddellijke nabijheid van den Vesuvius, in de sleden Herculanum en Pompeji. Door de vele aardschokken, welke gepaard gingen met een dof rollenden onderaardschen donder, stortten vele huizen krakend ineen. De puinhoopen bedolven de bewoners en beletten hen le vluchten uit de stad, die haar onder gang tegemoet ging. Zoo hevig was de golven de beweging van den aardbodem, dat de men- schen zich nauwelijks op de been konden hou den. Zelfs op effe wegen rolden de wagens heen en weer en zij waren niet eens door het onderleggen van groote steenen tot stilstand te brengen. De zee week van haar oevers te rug; zeedieren lagen plotseling op het droge. Uit den krater van den vuurspuwendenberg stegen hooge rook- en vuurzuilen ten hemel; stroomen lava vloeiden verwoestend langs dc helling naar beneden; heete slijk borrelde op uit de openingen van den berg. Een dikke aschregen, met gloeiende zand- en steenmas sa's vermengd, viel neder en hulde alles in dikke duisternis. Schrik en verwarring maak ten zich van de gemoederen meester. Velen meenden, dat de wereld verging. Wat vluchten kon, deed dit; maar de angst beroofde de ar me menschen van alle overleg; puin en gruis versperden den uitgang; in de duisternis lie pen de vluchtelingen den weg, waar langs zij ln veiligheid hadden kunnen geraken, mis. Overal luid gejammer en wanhoopskreten Ouders zochten hun kinderen, kinderen rie pen om hun ouders. Al hooger en hooger lag de dikke aseh. Zij verschroeide haar en klee deren. Een verstikkende zwaveldamp ver spreidde zich. Met de kracht der vertwijfeling richtte zich nog eenmaal het ten doode opge richte slachtoffer op. Vergeefs! Nergens een uitweg, nergens redding. Uitgeput van in spanning zinken eindelijk! de ongelukkigen neer Een wit lijkkleed bedekte hen Nog slechts enkele uren en de bloeiende steden waren van het oppervlak der aarde verdwenen. Op het groote graf ontsproot in het verloop der eeuwen ejen nieuw leven; nieuwe steden ontstonden als Portici en Resina. In het jaar 1711 stiet men in eerstgenoemde plaats bij het graven van een bron op de ruïnen van Her culanum, in 1748 vond men het eerste spoor van Pompeji. Men groef al verder en verder; huis aan huis, straat aan straat werden van het puin be vrijd; wat eeuwen lang begraven was geweest, kwam weer aan het daglicht. De voorwerpen zijn grootendeJels ongeschonden bewaard ge bleven. Een deel der oudheid rijst hier uit de diepte op. We krijgen hier een helder denk beeld van het leven, de zeden en inrichtingen der oud-Romeinsche wereld. De verbaasde aanschouwer waant zich teruggeplaatst in een reeds lang vervlogen tijd. De opgravingfen werden vooral in lateren tijd onder de leiding en het toezicht der regee ring Ijverig en met groote omzichtigheid voort gezet. De opgegraven voorwerpen schilde rijen, beeldhouwwerken, munten, wapens, sie raden, huisraad van allerlei aard werden gedeeltelijk naar het museum te Napels opge zonden, gedeJeLlelijk in een verzameling, die zich te Pompeji bevindt, geplaatst. Van deze laatste stad, waar de wegruiming van het puin over het algemeen de minste zwarighe den opleverde, is verreweg het grootste ge deelte ontbloot. De stad is in den vorm van een ellips gebouwd en rondom meft muren omgeven. De straten doorsnijden elkaar meest al rechthoekig. Zij zijn nauw. dikwijls zoo nauw, dat twee wagens elkaar ternauwernood kunnen voorbijgaan. Aan belde zijden hebben zij trottoirs voor de voetgangers. De bestra ting, waarin men nog duidelijk de wagen sporen herkent, bestaat uit blokken lava. De openbare gebouwen als tempels, baden, schouwburgen en forum munten uit zoowel door hun fraaien bouwstijl als door hun in richting. Op het forum zat de praetor (rech ter) in het openbaar, wanneer hij uitspraak- deed over geschillen. Hier kwam ook het volk bijeen, om gemeenschappelijk over de belan gen van de stad te beraadslagen. Het plein was met zuilenhallen omringd en rijk met standbeelden versierd. Het amphithleater, tot het houden van dierengevechten en ook van worstelspelen bestemd, was ovaal gebouwd, zonder dak, met trapsgewijze opstijgende zit plaatsen !en kóh 10,000 personen bevatten. De particuliere huizen waren doorgaans niet heel ruim en meestal slechts één verdieping hoog. Do Romeinen van dien tijd hielden, even als do Italianen van onzle dagen, te veel van het verblijf in de open lucht, dan dat zij aan een ruime en gemakkelijke inrichting hunner hul zen bijzondere zorg zouden besteed hebben. Toch hebben latere opgravingen ook huizen van meer verdiepingen aan het licht gebracht. In het midden bevindt zich een open plaats, waaromheen een overdekte zuilengang loopt. Onder deze zijn de toegangen tot de verschil lende vertrekken. De wanden zijn met schil derstukken, voorstellingen uit de falbelleer en de geschiedenis der helden, rijk versierd; de vloer is uit gekleurde steentjes en stukjes glas bont samengesteld (mozaïek). Vensters kende men niet. Men heeft betrekkelijk slechts weinig men- schelijike geraamten gevonden. Het grootste gedeelte der bevolking schijnt nog tijd en ge legenheid gevonden te hebben om den drei genden dood te ontvluchten. Het was in di» geval zek/ar<een gunstige omstandigheid, dat, zooals een Romeinsch geschiedschrijver ver meldt, de burgers juist op het tijdstip van de uitbarsting in het amphitheater, dat in het oostelijk gedeelte der stad gelegen was, ver zameld waren. Velen van hen, dfe zich in het midden der stad en in hun woningen ophiel den, zijn zich zeker in het begin niet bewust geweest van de nabijheid 'ken de grootte van het gevaar. Vandaar overal die radelooze angst, ontzetting en verwarring. Velen kon den van hun eigendom niet scheiden, probeer den hun schatten te redden en verzuimden daardoor den kortjen tijd der redding. Zoo vond men in een tuin een vrouwelijk geraam te, waarbij vele juweelen en sieraden lagen; de dood was haar bij de redding harer kost baarheden overvallen. Een ander geraamte hield nog een zak met geld fn de hand. Ver der groef men een moeder en drie kinderen op; zij hielden elkaar vast omstrengeld, toen de gloeiende asch al hooger en hooger steeg en hun de vlucht afsneed. In een tempel vond men het geraamte van ejen man; naast hem lag een offerbijl, waarmee hij 2fich reeds door twee muren heen een weg gebaand had: toen hij door den derden wilde hcenbrek^n, wer den zijn krachten verlamd. In de kazerne wer den vele geraamten opgedolven; een schild wacht, die zijn post niet had willen verlaten, stond nog met zijn wapen in den arm, terwijl hij met de hand neus 'en mond bedekte, om zich tegen de verstikkende asch te beschermen. De opgegraven voorwerpen zijn, zooals we reeds opmerkten, doorgaans in goeden toe stand bewaard gebleven, vooral in Pompeji, dat geheel onder de asch begraven werd, terwijl elders dichte hoopen zand en steenen neervielen, die toen en ook bij latere uitbarstingen, weder door lava werden bedekt. Zelfs eet war,en zijn al die eeuwen goed bewaard gebleven. Men vond fiesschen met ingemaakte vruchten; koeken, dio op hun bovenvlak den sierlijk er op ge- stempelden naam van den bakker droegen; in een keuken lag in een bronzen pan een speen varken, dat men juist had willen braden. In een grooten bakoven lagen zeventig gebakken brooden, zelfs de wijn in de kruiken was nog niet opgedroogd. In een huis waren ar beiders juist aan eenige herstellingen teil® hun gereedschappen lagen verstrooid in hef rond, zooals zij die toen uit do hand gelegd hadden. In de woon-, slaap- en badkamers, in win kels en keukens staat en ligt het huisraad; tic fels en stoelen, fiesschen. kruiken, lampan, messen, de meest verschillende voorwerpen tot zelfs het garen op het werktafeltje der naaister bijna tweeduizend jaar ongeschon den op dezelfde plaats, zoodat men geneigd zou zijn te denken, dat de bewoner® zich slechts voor kortgn tijd verwijderd hadden en ieder oogenblik weer zouden kunnen binnen- komen, om met bun gewone bezigheden voor* lo gaan. Men kan daar tien, hoe men ln dien tijd daar bouwde en zijn huishouding regeldej hoe men werkte en zich vermaakte; hoe het maatschappelijk leven, de handel en het ver* keer waren. De talrijk gevonden muurschilderingen, schilderijen en beelden, meestal van hoogo waarde, zijn voor de kunst van hot hoogste belang. Ook handschriften zijn er in menigte gevonden, doch die waren grootendeels zoo verkoold, dat het ontrollen onmogelijk was en de inhoud dus niet ontcijferd kon worden. Nog altijd gaat men met opgraven voort. Zoo heeft men onlangs de haven van Pompeji ontdekt, die op 700 M, afstand van de stads poort en op 1200 M. afstand (landinwaarts) van de tegenwoordige kustlijn ligt. De piei en andere havenwerken liggen onder een 1 valaag van 7 M. dikte. Van alles wat. De gehoorzame hond* De koetsier van een voornaam heer had cenen hond, die niet alleen zijnen meester zeer getrouw was, maar die ook, meer nog dan andere honden, gehoorzaam en leerzaam was. De grootste vreugd had het dier, als zijn baas zeide: „Bruno, wij gaan badenI" Dan sprong hij kwispelstaartend tegen zijnen meester op en betoonde op allerlei wijzen zijne vreugde. Wanneer ze bij het water gekomen waren sprong Bruno er al in, terwijl zijn meester nog bezig was, zich te onlkleeden. Maar als de koetsier nog rondzwom, was Bruno er al uit en droogde zich dan aan de klcederen van zijnen meester af. Dit beviel den koetsier op den duur niet, en daarom nam hij, toen ze weer eens gingen baden, eene groote, oude courant mede en spreidde deze op het gras aan den oever uit. Zoodra de hond zich weer aan de kleederen wilde afdrogen, beval zijn meester hem dat op de courant te doen. Bruno gehoorzaamde en ging op het papier liggen. Na het bad kleedde de man zich aan en ging, zonder aan Bruno te denken, heen. Toen de koetsier des avonds van eenen langen rit terugkwam, was Bruno nog niet thuis en niemand dacht anders, dan dat het dier weg- geloopen was. Den anderen dag kwam men hem echter vertellen, dat de hond aan den oever der rivier op een stuk papier lag en aan ieder, die hem naderde, de tanden liet zien. De koetsier ging nu naar de badplaats en vond Bruno bij de oude courant. Het trouwe dier was blijde zijnen meester terug te zien, en toen deze den hond wilde meenemen, doch de courant liet liggen, bleef Bruno er weer bij. Eerst toen de courant medegenomen werd volgde de hond zijnen meester naar buis. Het dier had het bevel blijkbaar dus be grepen, dat hij de courant moest bewaken* en stellig zou hij eer van honger omgekomen zijn dan zijnen post te verlaten. Voltaire en de reiziger. Een reiziger bezocht Voltaire op zijn kas teel te Ferney. Hij werd er zoo vriendelijk ontvangen en zoo gul onthaald, dal hij zich den tweeden dag van zijn verblijf liet ontvallen, dat hij een week of zes in dit gastvrij ver blijf dacht tc vertoeven. Toen Voltaire dit hoorde, zei hij lachgpd„Gij wilt dus niet doen zooals Don vmchotte, die de herber gen voor kasteelcn aanzag, want het schijnt dat gij kasteelen voor herbergen houdt." Kunstje. Leg een dikken draad katoen 14 uur in smolten keukenzout. Als die goed gedroogd is, hang je er een klein, licht ringetje aan. Dan steek je den draad aan en hij zal verbranden, zonder dat de ring er afvalt. Je moet echter oppassen, dat de draad niet ^bewogen wordt want bij de geringste schudding verandert hj' in stof. Strandpret* 't Is een gewichtig oogenblik: de oorlogsvloot zeilt uit en als dc wind wat gunstig is, dan keert zij straks met buit. Ginds over zee is een kasteel een roofslot, minder niet dat is het doelwit, dat haar wenkt nog in een ver verschiet. De admiraals staan aan den kant dit klinkt nu wel wat raar maar tóch is het niet slecht bedacht.... hier dreigt hun 't minst gevaar 1 Zij vnren met hun krijgsgeschreeuw de vloot krachtdadig aan en zien haar met een ferme vaart recht naar den vijand gaan. Ginds op het roofslot is men waaksch* bereidt zich tot den strijd; het wordt een hach'lijk zeegevecht m ja, 't is geen kleinigheid! Dóór luidt de bel voor het ontbijt in 't groote strandhotell de lucht geeft trek; de admiraals zijn schielijk op 't appèll Ook die van 't roofslot komen al met haast en groote pret zij allen hebben nu 't gevecht maar even atop gezet. 't Is wapenstilstand tot half tien en vriend en vijand doet zich broederlijk rond éénen dlsch aan brood en melk te goed. Hermann a.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 3