Qooi3 de Ueügd.
Eric Sinclair.
.Vertaald door C. II.
HOOFDSTUK VI.
Hoc juffrouw J c n n i w i a
te hulp kwam.
De volgende dag was de eerste Zaterdag
in de maand en dan hadden de jongens nooit
school. Tommy stond reeds heel vroeg voor
den winkel van Murray. Hij had den rijksdaal
der in de hand om er de vischkom voor to koo-
^pcn. Toen hij zijn schat eindelijk in zijn han
den had, bracht hij dien eerst veilig naar
'huis. Hij nam een emmer, wat leege flesschen,
«en mes en nog andere voorwerpen, die hij
noodig zou kurniesi hebben en ging naar het
fitrand.
Eric zag hem reeds in de verte aankomen
en liep hem tegemoet.
„Ik heb de vischkom gekocht!" riep Tommy
uit. „Ga je mee om wat te vangen?"
„Ik weet een rots, waar een massa Zeeane
monen zijn. Geef mij ook maar een flesch.
Waarom heb je dien grooten emmer meege
bracht? Daar kan bijna een walvisch in!" zei
Eric.
„Wel, om zeewater te hebben, natuurlijkl"
antwoordde Tommy. „Het was de eenige, dien
ik kon vinden, want den nieuwen mocht ik
niet hebben. Maar het is juist goed, dat deze
zoo groot is, want hij lekt erg, zoodal we heel
wat water zullen verliezen."
De twee jongens hadden nu hun lievelings
plekje bereikt, waar allerlei heerlijkheden als:
krabben, anemonen, zeesterren, zeeslakken,
mossels en zelfs kleine vischjes gevonden wer
den.
Het was een heerlijk oord 0111 op een zon-
nigen zomerdag op bloote voeten en met om
geslagen broekspijpen allerlei schallen te ver
zamelen.
„Eric!" riep Tommy eindelijk. „Nu hebben
wc wel genoeg. Hoe laat m het zijn?"
„Tegen twaalven, denk ik."
„Dan zullen we maar gauw naar huis gaan."
Het was een zwaar vrkje om den emmer
met water en de flesschen, die nu met hun
schatten gevuld waren, den heuvel op te dra
gen. Bovendien lekte de emmer zóó hard, dat
'.ij geen oogenblik durfden rust.-
Gelukkig was Tommy's tante uit, zoodat hij
den emmer veilig de trap op lc^ri dragen, ter
wijl Erie achter hem aan liep en met zijn zak
doek alle druppels water, die op den looper
vielen, opnam.
„Ik zal wachten, tot jij er van middag bent,
om het aquarium in orde te maken", zei
Tommy.
„Graag!" antwoordde Erie. „Ik kom dade
lijk na het eten."
Toen Erie thuiskwam, viel het hem op, hoe
ilecht zijn moeder er uit zag. De vacantie zou
spoedig beginnen en dan zou hij haar vragen,
dikwijls met hem mee naar het strand te gaan.
Doch zij bezweek nooit voor zijn smeek
beden. Alleen 's Zondags gunde zij zich den
tijd om uit te rusten. Zij wilde zoo spoedig
mogelijk de som bijeen sparen, die zij noodig
zou hebben om een onderzoek naar de fami*
lie van haar man in te stellen. Er ontbrak niet
veel meer aan en zij kon door nog eenige
maanden hard te werken deze som bij elkaar
krijgen. Zij werkte tot laat in den nacht en
werd met den dag bleeker en magerder.
Begin September begon de school weer. Op
:en Vrijdagmiddag kwam hij fluitende en
ïongerig thuis.
Voor het eerst in zijn leven zag de kamer er
ongezellig uit. Wel stond het eten op tafel,
maar zijn moeder was er niet.
„Moeder!" riep Erie.
„Hier ben ik, lieveling!" riep zijn moeder
met zwakke stem uit haar slaapkamer.
Erie ging naar haar toe. Zij lag in bed en
was heel bleek. „Moeder, bent u ziek?" vroeg
Erie angstig.
„Ik zal wel gauw weer beter zijn", antwoord
de zij, „maar ik heb zoo'n ergen hoofdpijn,
dal ik naar bed moest gaan. Ik heb het eten
voor je ldaar gezet."
Zij bleef den geheelen middag in bed en
Erie kwam telkens eens naar haar lciiken,
.naar zij lag zóó stil, dat Erie dacht, dat zij
sliep. Eindelijk fluisterde hij:
„Moeder!"
Geen antwoord.
„Moeder!" herhaalde hij iets luider.
Zijn moeder sloeg de oogen op en glimlach
te flauw.
„Moederl" vroeg hij angstig. „Gaat bet nog
nieL over?"
„Nee lieveling, je moet maar alleen thee
drinken en mij een kopje brengen."
Erie bediende zijn moeder en ging, nadat
hij nog eenigen tijd bij de zieke gezeten had,
naar bed.
Den volgenden morgen was zijn moeder nog
niet beter en zei zij, dat ij maar thuis moest
blijven.
Hij zorgde op zijn manier de maaltij
den en bemerkte, hoeveel moeite zijn moe
der daar dagelijks aau besteedde.
Hij kookte pap, maar het werden niets dan
klonters, die zelfs Rover niet lustte.
Tegen den avond riep zijn moeder hem met
zwakke stem. Hij ging op den rand van haar
bed zitten en nam haar hand in de zijne.
„Moeder, bent u nu wat 1 der?" vroeg hij.
Dc zieke wachtte even en zei toen met
moeite:
„Ik moet je iets zeggen, Erie, als er
eens iets met mij gebeurde
Eric keek zijn moeder als in vertwijfeling
aan.
„In de bovenste lade van het kabinet ligt
een bundeltje papieren, waarvan je wat er
ook gebeurt nooit afstand moet doen. Als
•jc zc aan mijnheer Veimycock laai zien, zal
hij jc wel helpen om de familie van je
vader te vinden. Zij zullen je voorthelpen
Beloof me, Erie, dat je nooit iets zult doen, dat
ja Vader onwaardig zou zijn."
Erie snikte zóó bedroefd, dat hij niet ant
woorden kon, hij drukte slechts de hand rijner
moeder.
„Moeder! Moeder!" snikte hij. „Ik kan zon
der u niet leven! O, la*t u mij toch nici alleenl"
De zieke sloeg de oogen op en keek haar
«oon vol liefde aan.
Eric besloot dien avond niet naar bed te
gaan, doch bij zijn moeder te waken. Hij zond
-en vurig gebed tot God, haar te sparen
Nu en dan dommelde Lij even in, doch tel
kens schrikte hij wakker. Z:jm moeder sprak
ieder oogenblik, maar niet tegen hem.
Ilij werd zóó bang, dat hij zijn armen om
Rover's nek sloeg en zoo in slaap viel.
Toen hij eindelijk wakker werd, keek hij
dadelijk naar zijn moeder. Zij lag heel stil
cn ademde zwaar. Nadat hij haar langen tijd
gadegeslagen had, maakte hij de kachel aan,
warmde wat melk en bracht die aan zijn moe
der. Zij scheen er echter niets van te mer
ken.
In de huiskamer gebruikte hij haastig zijn
ontbijt.
Langzaam gingen de uren voorbij: het eenige
geluid, dat de stilte verbrak, was het kermen
zijner moeder en het kletteren van den regen
tegen de ramen.
Erie voelde zich diep ongelukkig, dat hij
niets voor zijn moeder doen kon. Hij had zich
altijd met alles tot haar gewend en nu zij hem
nieit helpen kon, kwam het niet in hem op
naar vreemden le gaan. Hij voelde zich heel
eenzaam en verlaten.
De kachel was uitgegaan en hij was juist
bezig haar weer aan te raken, toen hij op
schrikte door het kloppen op de deur.
Erie stond op om open te doen cu was niet
weinig verbaasd, plotseling juffrouw Jenniwin
voor zich te zien.
„Lieve hemell Wat een weerl" riep zij uit,
terwijl zij binnenkwam. „Waar is je moeder?
Ik wou een praatje bij haar komen maken
en een kopje thee komen drinken."
„Moeder is heel ziek", zei Eric treurie. ter
wijl hij in de richting van de slaapkamer wees.
„Ziek!" riep juffrouw Jenniwin verbaasd
uit. „Wat scheelt haar dan?"
Zonder echter het antwoord af te wachten,
ging zij de slaapkamer binnen.
Na een paar minuten kwam zij terug.
„Lk kom dadelijk weer!" zei zij. „Zorg, dat
het vuur goed brandt en het water kookt, als
ik terugkom", en weg was zij.
Eric, die blij was, dat hij wat kon doen,
gehoorzaamde onmiddellijk. Hij vulde den
ketel en zette hem op het vuur.
Het water begon juist vroolijk te zingen,
toen juffrouw Jenniwin weer binnenkwam en
door een ouden heer gevolgd werd, van wien
Eric wist, dat het dokter Smith was.
Zij gingen de kamer van zün moe dei' bin
nen.
Het volgende half uur scheen hem een
eeuwigheid. Steeds liep juffrouw Jenniwin
heen en weer. Eindelijk hoorde hij dokter
Smith zeggen: „Ik geloof, dat wij het gewon
nen hebben!"
„Goddank!" riep juffrouw Jenniwin uit, ter
wijl zij tot Eric's niet geringe verbazing in
tranen uitbarstte.
Eenige oogenblikken later zu-' zijn moe
der diep, opende haar oogen en herkende
Eric's bedroefd, bleek gezicliL
„Lieveling!" zei zij, terwijl zit haar magere
hand naar hem uitstrekte.
„Kom maar hier", zei dokter Smith vrien
delijk. waarop Erie naar het bed ging en tra
nen van vreugde schreide.
Een oogenblik later hoorde b;T de voordeur
dichtslaan. De dokter was weggegaan en juf
frouw Jenniwin, die nu - .er even boos als
altijd keek, kwam binnen.
„Sta op, kind, en houd je Valml" zei zij tegen
Erie.
De jongen stond werktuigel'k op en juf
frouw Jenniwin zei hem, dat hij de kamer
uit moest gaan.
Binnen een uur werd er al weer aan de
deur geklopt en kwam het kleine dienstmeisje
van juffrouw Jenniwin binnenzwoegen met
een groote mand in de hand.
Erie dacht, dat hij nog nooit zoo'n wonder-
mand gezien had. Zij scheen onuitputtelijk te
zijn. Er kwamen ponden suiker cn thee uit te
voorschijn, een flesch wijn, vleesch om bouil
lon van te trekken en een kip. Voorts sinaas
appels, beschuit, jam en flesschen medicijnen.
Juffrouw Jenniwin was echter heelemaal
niet verbaasd. Zij maakte de mand leeg cd
gaf deze aan het hijgende meisje terug.
Zij liep daarna nog bedrijviger rond.
Na een oogenblik begon de kamer al lekker
naar soep te ruiken. Erie cht, dat die voor
ziju moeder bestemd was, maar toen zij klaar
was, vulde juffrouw Jenniwin een bord, zette
het voor Erie neer en zei: „eet dal maar eens
op en wees dan niet zoo kinderachtig."
Eric was erg verbaasd, doch at zijn soep op.
Hij herinnerde zich niet, lat iets hem ooit zóó
goed gesmaakt had. Rover scheen dit ook te
vinden, want toen juffrouw Jenniwin zich
even had omgekeerd, gaf Eric hem het laatste
beetje.
De eerstvolgende uren bracht juffrouw Jen
niwin in de kamer van '.rie's moeder door,
toen kwam zij weer in e huiskamer en zei
tegen Erie, dat het tijd voor hem was om
naar bed te gaan.
„Ja, maarstribbelde hij tegen. „Ik kan
toch niet naar boven gaan en Moeder den
geheelen nacht alleen laten. ~k zal heel stil in
haar kamer zitten, zooals gedaan heb, vanaf
het oogenblik, dat zij ziek werd."
„Nee, nee", zei juffrouw Jenniwin. „Daar
komt niets van in. Het is heel verkeerd voor
zieken, als hun kamer vol menschen is. Fris-
sche lucht is beter dan edicijnen. Maar als
ie het graag wilt, mag je je matras hier op den
grond leggen. Ik zal de deur v-ri jc mocder's
kamer openlaten, dan kun je haar zien en
eens naar toe gaan, als je v/akker wordt."
„Ik zal elk uur gaan kijken", zei Erie, blij,
dat hij dit tenminste doen mocht. ÏT'i haalde
zijm beddegoed en legde het op den grond.
„Ik wil niet slapen," dacht hij, „alleen maar
even mijn oogen dichtdoen."
Toen juffrouw Jenniwin even later binnen
kwam, vond zij hem ingeslapen.
„De arme jongen!" mompelde zij en zij dek
te stem stevig toe. Daarna ging zij weer naar
zijn moedor.
Het was al lang dag, toen Erie eindelijk
wakker werd. De klok sloeg ?n uur. Erie
lag een oogenblik onbewepelijk; hij kon zich
niet onmiddellijk herinneren, - - r hij was en
waarom zijn matras op den grond lag. Plotse
ling schoot hem alles te binnen.
„En ik heb den geheelen nr-Jit geslapenl"
mompelde hij vol zelfverwijt.
Terwijl hij opsprong, kwam juffrouw Jen
niwin binnen.
„Hoe is het met Moeder?" vroeg Eric haas
tig-
„De dokier is or nog niet geweest, ik kan het
dus niet met zekerheid zeggen", luidde het
antwoord.
Erie ging dadelijk naar zijn moeder cn toen
hij weer uit haar kamer kwam, schitterden
zijn oogen van vreugde.
„Moeder is veel beter!" riep Lij uit „O, juf
frouw Jenniwin, Moeder dat u zoo goed
voor haar geweest bent."
„Och wat!" antwoordde juffrouw Jenniwin.
„Kom eerst maar ontbijten."
De tafel was reeds gedekt en hel ontbijt
smaakte Erie beter dan iets anders in de
laatste dagen gedaan had. !";i begon nu te be
grijpen, waarom zijn moeder juffrouw Jenni
win altijd de hand boven het hoofd hield.
Voortaan zou hij dat ook doen. 7ij mocht dan
soms wel wat knorrig 1 ij k 0 n, hij wist nu, dat
zij een hart van goud had. Wat zou er van
zijn lieve moeder geworden zijn, cis juffrouw
Jenniwin haar niet geholpen had?
"rdt vervolgd).
De Nieuweling.
door ELLA GOLDSTEIN.
Mag ik jullie even voorstellen? Hij heette
Lolo en was 'n aardig klein keffertje, zij heette
Musette en was 'n deftige langharige poes.
Gewoonlijk waren Lolo en Musette de groot
ste vijanden; dat kwam, oandal zij beiden dol
waren op de vrouw en het voor elkaar niet
wilden weten. Als Lolo met de vrouw uit wan
delen ging en Musette alleen achterbleef, kroop
zij bij de kachel, sloot onverscliillig de oogen
en deed alsof zij sliep. Als de vrouw thuis
kwam was 't Musette's beurt, dan vleide ze
zich op de vrouw's schoot. De vrouw aaide
haar, kriebelde haar in don nek, Musette
snorde van plezier, sloot haar oogen van ge
not; maar toch zag ze met 0 zoo'n leedver
maak. dat Lolo zich in 'n hoekje teruggetrok
ken had en met jaïoersche blikken naar hen
keek. Lolo haalde altijd de lekkere beetjes
weg, die Musette voor haar tongetje had be
stemd en Musette vleide zich. akijd neer op
de plekjes, waar Lolo wilde Eggen. Lolo
maar waarom zou ik nog meer redenen op
noemen? Jullie weet allen wel, dat meestal
kat en hond geen dikke vrienden zijn!
Maar de laatste dagen was alles anders ge
worden.
Als Lolo op hetzelfde plekje wilde gaan
liggen als Musette, zei deze heel yriëndejUjic:
„O, pard'on, ik wist niet, dat jij dan
maakte ze een allerliefste poeseibudging en
Lolo vleide zich op het gewenschte plekje
neer.
En als Lolo een lekker hapje had en Muset
te's ooigen er begeerig op gevestigd zag, zei
hij beleefd: „0, neem jij 't maar gerust!''
In dagen lang hadden zij de vrouw niet ge
zien en geen van beiden wisten waar zij was.
Musette lag languit voor de kachel op haar
geliefkoosd piekje en... dacht aan de vrouw.
Daar kwam Lolo aan.
„Dag Musette, lekker weertje, hè?" Ook hij
dacht aan zijn meesteres cn hun heerlijke
wandelingen, 't Beviel hem niets alleen maar
even een kwartiertje met Anna, 't meisje, op
straat te komen.
„Ja, lekker weer", beaamde poes zonder op
to kijken.
„Zeg, Musette", begon Lolo na een stilte, „ik
wilde je wat vragen." Lolo had besloten
en daarom allleen had hij toenadering gezocht
eens met Muette over de vrouw te spreken.
Telkens bad hij 't weer uitgesteld, wat ging
het eigenlijk Musette aan, dat hij zoo naar de
vrouw verlangde! Maar nu kón hij niet langer
zwijgen en hij begon:
„Zeg, Musette, waar zou z ij zijn?"
„Dat wilde ik jou jui9t vragen." Ook Mu
sette had dogen lang met dezelfde vraag rond-
geloopen, zonder er met Lolo over te willen
beginnen.
„Is ze ziek?"
„Neen, dat denk ik niet, want de baas zet
zoo'n vroolijk gezicht en telkens hoor ik vi
site."
„Om ons bekommert zich niemand, behalve
dat ze ons niet verhongeren laten", zei Lolo
treurig.
„Zeg", fluisterde Musette, „ik heb wat be
dacht".
„Wat dan?"
„Sst, daar komt iemand!"
Anna kwam binnen, haalde Seis uit de kast
en verliet de kamer.
Bij de kachel lagen Lolo cn Musette en de
den alsof zij sliepen.
„Zeg, wat wou je?"
."Weet je. ik geloof, dat ze in haar slaap
kamer is, daarom sluiten ze altijd overal zoo
zorgvuldig de deuren en jagen ons weg, als
wij voor de slaapkamer staan. Als wij eens
naar haar toegingen."
Ja, ook Lolo vond het een prachtig plan.
Die domme Anna had de deur open laten
staan cn Poes en Lolo slopen eruit. Daar ston
den zij voor de slaapkamerdeur. „Sst", fluis
terde Musette, die dc leiding op zich geno
men had, „vooral geen lawaai maken hoor!
Niet krabben of springen, want dan loopt alles
misl"
Nee, Lolo beloofde heel. heel zacht tc loo-
pen, net zoo geluidloos als poes. Ha l daar was
Anna, die zag natuurlijk niet, dat Lolo en Mu
sette tegen den muur gedrukt stonden. Ze ging
de slaapkamer in en 'n oogenblik later slipten
ook Lolo en Musette naar binnen. Heel, ucel
stil kropen zij onder den eersten den besten
stoel en wachtten, totdat Anna de kamer ver
laten had. Toen slopen zij unit hun schuilplaats.
Ja. ze waren in de vrouw's slaapkamer. Maar
wat was dat voor een groot wit gevaarte
naast dc vrouw's bed, waarom waren de gor
dijnen naar beneden gelaten en stonden cr op
den schoorsteen bloemen? Waar was de
vrouw zelf? Niet in haar bed. En toch hoor
den zij leven in de kamer, 't Leek wel, alsof
't van uit den hoek kwam, waar het groote
witte dinig stond. Fluisterend zei Musette:
„sst, ik zal eens op 't bed springen en kijken
wat er in dat ding is. Ik kan beter springen
dan jij". Lolo wilde zich verdedigen, maar Mu
sette zed gebiedend„sst" en sprong op 't bed.
Zachtjes liep ze op de dekens, naderde voor
zichtig het gevaarte. Je kon nooit weten, wat
daar achter verscholen was. Zachtjes sloop
ook Lolo naderbij. Wat was dat, 't witte üing
leek wel 'n klein bedje met kanten gordijntjes
en door dfie gordijntjes zag Musette 't klein
ste mensohje, dat ze ooit gezien had. 't Was
bepaald wel 'n menschje, want 't had ooren,
neus en oo^en net als de vrouw, de baas en al
1 LHjL^LL^
da menschen, die Musette kende, maar wat
was 't klein en leelijk! 't Had een vingertje in
den mond gestoken en daarop zoog 't me alle
macht, t Had bijna, geen hairen en 'n raar kaal
kruintje, 't Spartelde met z'n beentjes, kneep
zijn oogjes dicht cn riep niets dan klagend:
„hu, hu, hu!"
Onderaan de wieg jullie hebt natuurlijk
al begrepen, dat 't een wieg was stond
Lodo en keek naar Musette. Maar Musette zag
niets amders dan 't kleine wezentje voor haar.
Zoo iets had zij nog nooit gezien. Lolo krabde
zachtjes tegen den rand van het bed om Mu
sette's aandacht te trekken. Arme Lolo! Ook
hij was zoo nieuwsgierig, wat daar wel ach
ter die witte gordijntjes verborgen was en des
te nieuwsgieriger werd hij, toen hij Musette
zoo roerloos zag kijken.
„Hu, hu, hu", klonk 't hoe langer hoe har
der. Musette begreep ndet, dat zoo'n klein we
zentje zooveel lawaad kon maken, maar *t
sprak niet als gewone menschen, want Mu
sette verstond er geen woord van.
„Hu! Hu, hu", klonk 't luidkeels. Daar ging
dc deur open en daar had* jehóór, de
vrouw I
Lolo sprong kwispelstaartend op haar toe:
„waf, waf!" Maar ze zei niets anders Jan:
„koest zonder de minste notitie van hem te
nemen. Nee, dan was Musette wijzer, die
wachtte liever haar beurt af! De vrouw ging
naar het wiegje en haalde er 'n klein -wit
propje uit, ging in 'n grooten stoel zitten en
fluisterde „suja, suja, suja dan!" En H kleine
witte propje.bedaarde. Toen boog *t moedertje
zich voorover en kuste de betraande wange
tjes van haar kindje. „Stil dan, stil dan!" En
t kindje wós stil. 't Vingertje ging weer in 't
mondje, de oogjes werden weer dicht gekne
pen, t sluimerde in-op moeders schoot. Voor
zichtig legde de vrouw het kindje - eer in de
wieg.
Nu vond Musette het oogenblik gekomen. Zij
sloop naderbij en keek de vrouw aan.
„Dag Musette, dag zoete poes! Wat heb lk
je in lang niet gezien! Waar is Lolo?"
Arme Lolo was in 'n hoekje gekropen. Hï)
was dolblij geweest de vrouw te zien en die
had geen notitie van hem genomen en alleen
maar oogen gehad voor 't witte rare propje
op haar sciioot. Nu was Musette hem nog voot
ook! „Lolo, Lolo!" riep de vrouw zachtjes,
„kom jullie eens hier! Wat heb ik je in lang
niet gezien! Er is zoo iets heerlijks gebeurd.
Ik heb 'n landje gekregen. Ja, 't ligt daar in
de wieg. Dat wordt nu jullie broertje. Je zult
lief voor hem zijn, hè?"
„Hu, huklonk 't op hetzelfde oogen
blik.
„Ja ja, moeder komt, kleine dwingeland!
Kijk daar heb je hem. Suja, suja dan! Is hij
niet lief, mijn jongen, is hij niet schattig?"
Mooi, die kleine schreeuwleelijk mood? 1
Mocht wal!"
„Hu, hu, hu" schreeuwde "t kindje.
De vrouw bemoeide zich noch met Musette,
noch met Lolo. „Suja, suja dan" en toen *t
kindje eindelijk bedaard was en kalm tegen
moeder aansluimerde, deed de vrouw niets an
ders dan er naar kijken en 't zachte kusjes
geven, heel zachte teere kusjes om hem niet
wakker te maken.
Lolo keek Musette aan en Musette Lolo.
Zacht, ongemerkt slopen zij toon de kamer
uil en zochten hun plekje bij de kachel weer
op. Geen van beiden sprak één woord, maar
beiden wisten zij, dat er een indringer in hun
leven gekomen was, dat de kieane nieuweling
voortaan 't eerste plaatsje bij do vrouw in
nemen zou
Van alles wat.
Een duur Manuscript.
Ben manuscript is de geschreven tekst zoo.
als die kan gedrukt worden. Niet alle manus
cripten worden gedrukt. Sommige ervan ko
men aan bibliotheken en enkele worden nj
den dood des vervaardigers verkocht. Zoo lal
ik ook eens in een Duitsch boek dal onze ge,
leerde Doctor Boerhave, die te Leiden hoog'
leeraar was, bij zijn overlijden een manus,
cript naliet. Het was een groote foliant, die
bijzonder goed verzegeld was, zoodat anen niet
zien kon, wat er in stond of men moest het
zegel verbreken. Bovenop stond geschreven:
„Het eenige en grootste geheim
der geneeskunde".
Toen een deel van Boerhave's bibliotheek
zou verkocht worden, waren op de veiling
vele geleerden en studenten, die gaarne een
van de werken des beroemden mans wildefi
koopen om eene gedachtenis van hem te heb
ben. Men vond er ook anderen, die alleen kwa
men om boeken te koopen, in de hoop, dat ze
die later dan weer met winst zouden kunnen
verkoopen. Deze laatste koopers kwamen uil
alle landen.
Eindelijk kwam ook de verzegelde foliant
op tafel, en nauwelijks had een Engclsch boek
handelaar vernomen welk opschrift er op dit
manuscript stond, of hij besloot het te koo
pen, al moest het nog zooveel koslen.
Maar ook anderen wilden het gaarne heb
ben en daardoor kwam het, dat dit manus
cript, hoewel reeds hoog ingezet, eindelijk aan
den Engelschman voor zeventigduizend gul
den verkocht werd.
Niemand gelukkiger dan hij 1 Hij zou dit
manuscript laten drukken en er dan wel zoo
veel exemplaren van verkoopen, dat hij nog
aardig wat won.
Toen echter het zegel verbroken err het boek
geopend was, vond men niets dan onbeschre
ven wit papier, en alleen op de eerste bladzij
de stond: „Houd het hoofd koud, hel lijf open
en de voeten warm, dan kunt ge met alle art
sen den gek steken".
Of het, zooals men wel eens zegt: tc Leiden
gebeurd en te Delft een jaar geworden is, dat
weet ik niet. Maar als alle menschen dien
raad opvolgden, zouden ze er met hun allen
wel voor honderd zeventigduizend gulden
voordeel bij hebben.
De pijpesteeltjes.
Hoe behendiger dit kunstje gedaan wordt,
hoe onbegrijpelijker het is.
Men legt 3 pijpesteeltjes naast elkaar op
tafel en vraagt, of men in de afwezigheid van
den uitvoerder op één daarvan wil wijzen.
Als doze weer binnen is gekomen, zal hij zeg
gen op welke van de drie gewezen is.
Verklaring.
Men moei onder de toeschouwers een helper
hebben, die recht tegenover de pijpesteeltjes
rit of staal. Indien nu op het middelste ge
wezen wordt, dan kijkt hij recht voor zich uit,
was het op het rechlsche pij pest eelt je, dan
wendt hij het hoofd naar rechts, op het link-
sche naar links.
Dc uitvoerder moet, zoodra hij de karae
binnenkomt, ongemerkt een blik op zijn hel
per werpen.
Onze stadsneefjes.
We hadden verleden jaar zomer
twee neefjes uit stad op bezoek.
ze wonen in 't drukste gedeelte,
hun huis staat er juist op een hoek.
Daar zie je in straten vol winkels
en hoort niets dan autogebrom,
gerinkel van trams cn geratel
van karren en wagens rondom.
Bij ons op het dorp is het stiller
ik zeg je dat scheelt er zoo iels
bij ons zie je weiden met koeien
en merkt er van tram-herrie niets.
„Je moet straks maar samen eens loopen",
zei Moeder dien dag aan 't ontbijt,
„vijf kinders en daattbij twee jongens,
„dat's druk, mij ontbreekt daartoe tijd!"
„Twee jongens!" riep Vader, „och Moeder,
„zeg: vijf, want ons drietal telt mee,
„al zijn het maar meisjes, toch doen ze
„niet onder voor d'andere twee."
Wij lachten en giebelden samen,
Marietje en Suzc en ik
veel stelden w'ons voor van de gasten
en dachten: „straks hebben we schikt"
Maar och, lieve tijd, wat viel 't tegen
we zagen 't al gauw aan 't station,
wat waren me dat nu voor jongens,
ze hadden „zoo'n last van de zon
Ze klaagden bar over de wegen,
die waren „zoo stoffig" en „mul"
de een leek verbazend parmantig,
de ander had meer van een sul.
Marietje en ikke we lachten
we stdoten elkander eens aan
en daclitcn wel allien hetzelfde
„hoe dót met die heertjes moet gaan?"
Ze vonden 't „zoo'n eind om te loopen**
en zeiden, ze vrerden „zoo moe"
de een vond een varken „erg griez'lig"
de ander was Jbang" voor een. koe.
Ze zalen zoo stijf aan de koffie
en zeiden: „ja Tante, „neen Oom"
meer hoorde je niet van die heertjes -—
het leek ons een ak'lige droom.
Wij werden vanzelf ook veel stiller
en zuchtten eens diep, Moe incluis,
„komt kind'ren", zei Vader toen vroolijk
„het veld in; wie rit er nu thuis?
„Dat doen we hier buiten maar 's winters,
„bij zomerdag gaan w'er op uit
„en maken een heeleboel bloemen
„en aardbeien, lekker, hoor! buit.
„Komt, meisjes, haalt gauw eens een mandjö
„je plukt en jc snoept er maar veel
„zeg, wist jullie dat ook wel, jongens:
„ze smaken hel best van den steel!
Wij waren nu weer opgemonterd
cn troldien vol moed naar liert veld;
het sullige neefje zou harken
Suus drong hem dat op, met geweld.
Marietje en Suzc en ikke
heel stilletjes samen hem uft
maar Suus zed„hij moet mij eens helpen" *-
zelf nam ze den gieter, die guit.
't Parmantige neefje was koddig
je liadlt hem toch eens moeten zien:
een stok, een binocl', een gid9boek,
'11 lorgnet met één glas bovendien!
Ik zeg je: het was om le gieren
we lachten toch zóó: Rie, Suus, ik,
hoe saai of de neefjes ook waren
we hadden dien dag toch veel schik!
H EP. MANNA.