Qooi3 de Ueügd. Eric Sinclair. .Vertaald door C. II. HOOFDSTUK VI. Hoc juffrouw J c n n i w i a te hulp kwam. De volgende dag was de eerste Zaterdag in de maand en dan hadden de jongens nooit school. Tommy stond reeds heel vroeg voor den winkel van Murray. Hij had den rijksdaal der in de hand om er de vischkom voor to koo- ^pcn. Toen hij zijn schat eindelijk in zijn han den had, bracht hij dien eerst veilig naar 'huis. Hij nam een emmer, wat leege flesschen, «en mes en nog andere voorwerpen, die hij noodig zou kurniesi hebben en ging naar het fitrand. Eric zag hem reeds in de verte aankomen en liep hem tegemoet. „Ik heb de vischkom gekocht!" riep Tommy uit. „Ga je mee om wat te vangen?" „Ik weet een rots, waar een massa Zeeane monen zijn. Geef mij ook maar een flesch. Waarom heb je dien grooten emmer meege bracht? Daar kan bijna een walvisch in!" zei Eric. „Wel, om zeewater te hebben, natuurlijkl" antwoordde Tommy. „Het was de eenige, dien ik kon vinden, want den nieuwen mocht ik niet hebben. Maar het is juist goed, dat deze zoo groot is, want hij lekt erg, zoodal we heel wat water zullen verliezen." De twee jongens hadden nu hun lievelings plekje bereikt, waar allerlei heerlijkheden als: krabben, anemonen, zeesterren, zeeslakken, mossels en zelfs kleine vischjes gevonden wer den. Het was een heerlijk oord 0111 op een zon- nigen zomerdag op bloote voeten en met om geslagen broekspijpen allerlei schallen te ver zamelen. „Eric!" riep Tommy eindelijk. „Nu hebben wc wel genoeg. Hoe laat m het zijn?" „Tegen twaalven, denk ik." „Dan zullen we maar gauw naar huis gaan." Het was een zwaar vrkje om den emmer met water en de flesschen, die nu met hun schatten gevuld waren, den heuvel op te dra gen. Bovendien lekte de emmer zóó hard, dat '.ij geen oogenblik durfden rust.- Gelukkig was Tommy's tante uit, zoodat hij den emmer veilig de trap op lc^ri dragen, ter wijl Erie achter hem aan liep en met zijn zak doek alle druppels water, die op den looper vielen, opnam. „Ik zal wachten, tot jij er van middag bent, om het aquarium in orde te maken", zei Tommy. „Graag!" antwoordde Erie. „Ik kom dade lijk na het eten." Toen Erie thuiskwam, viel het hem op, hoe ilecht zijn moeder er uit zag. De vacantie zou spoedig beginnen en dan zou hij haar vragen, dikwijls met hem mee naar het strand te gaan. Doch zij bezweek nooit voor zijn smeek beden. Alleen 's Zondags gunde zij zich den tijd om uit te rusten. Zij wilde zoo spoedig mogelijk de som bijeen sparen, die zij noodig zou hebben om een onderzoek naar de fami* lie van haar man in te stellen. Er ontbrak niet veel meer aan en zij kon door nog eenige maanden hard te werken deze som bij elkaar krijgen. Zij werkte tot laat in den nacht en werd met den dag bleeker en magerder. Begin September begon de school weer. Op :en Vrijdagmiddag kwam hij fluitende en ïongerig thuis. Voor het eerst in zijn leven zag de kamer er ongezellig uit. Wel stond het eten op tafel, maar zijn moeder was er niet. „Moeder!" riep Erie. „Hier ben ik, lieveling!" riep zijn moeder met zwakke stem uit haar slaapkamer. Erie ging naar haar toe. Zij lag in bed en was heel bleek. „Moeder, bent u ziek?" vroeg Erie angstig. „Ik zal wel gauw weer beter zijn", antwoord de zij, „maar ik heb zoo'n ergen hoofdpijn, dal ik naar bed moest gaan. Ik heb het eten voor je ldaar gezet." Zij bleef den geheelen middag in bed en Erie kwam telkens eens naar haar lciiken, .naar zij lag zóó stil, dat Erie dacht, dat zij sliep. Eindelijk fluisterde hij: „Moeder!" Geen antwoord. „Moeder!" herhaalde hij iets luider. Zijn moeder sloeg de oogen op en glimlach te flauw. „Moederl" vroeg hij angstig. „Gaat bet nog nieL over?" „Nee lieveling, je moet maar alleen thee drinken en mij een kopje brengen." Erie bediende zijn moeder en ging, nadat hij nog eenigen tijd bij de zieke gezeten had, naar bed. Den volgenden morgen was zijn moeder nog niet beter en zei zij, dat ij maar thuis moest blijven. Hij zorgde op zijn manier de maaltij den en bemerkte, hoeveel moeite zijn moe der daar dagelijks aau besteedde. Hij kookte pap, maar het werden niets dan klonters, die zelfs Rover niet lustte. Tegen den avond riep zijn moeder hem met zwakke stem. Hij ging op den rand van haar bed zitten en nam haar hand in de zijne. „Moeder, bent u nu wat 1 der?" vroeg hij. Dc zieke wachtte even en zei toen met moeite: „Ik moet je iets zeggen, Erie, als er eens iets met mij gebeurde Eric keek zijn moeder als in vertwijfeling aan. „In de bovenste lade van het kabinet ligt een bundeltje papieren, waarvan je wat er ook gebeurt nooit afstand moet doen. Als •jc zc aan mijnheer Veimycock laai zien, zal hij jc wel helpen om de familie van je vader te vinden. Zij zullen je voorthelpen Beloof me, Erie, dat je nooit iets zult doen, dat ja Vader onwaardig zou zijn." Erie snikte zóó bedroefd, dat hij niet ant woorden kon, hij drukte slechts de hand rijner moeder. „Moeder! Moeder!" snikte hij. „Ik kan zon der u niet leven! O, la*t u mij toch nici alleenl" De zieke sloeg de oogen op en keek haar «oon vol liefde aan. Eric besloot dien avond niet naar bed te gaan, doch bij zijn moeder te waken. Hij zond -en vurig gebed tot God, haar te sparen Nu en dan dommelde Lij even in, doch tel kens schrikte hij wakker. Z:jm moeder sprak ieder oogenblik, maar niet tegen hem. Ilij werd zóó bang, dat hij zijn armen om Rover's nek sloeg en zoo in slaap viel. Toen hij eindelijk wakker werd, keek hij dadelijk naar zijn moeder. Zij lag heel stil cn ademde zwaar. Nadat hij haar langen tijd gadegeslagen had, maakte hij de kachel aan, warmde wat melk en bracht die aan zijn moe der. Zij scheen er echter niets van te mer ken. In de huiskamer gebruikte hij haastig zijn ontbijt. Langzaam gingen de uren voorbij: het eenige geluid, dat de stilte verbrak, was het kermen zijner moeder en het kletteren van den regen tegen de ramen. Erie voelde zich diep ongelukkig, dat hij niets voor zijn moeder doen kon. Hij had zich altijd met alles tot haar gewend en nu zij hem nieit helpen kon, kwam het niet in hem op naar vreemden le gaan. Hij voelde zich heel eenzaam en verlaten. De kachel was uitgegaan en hij was juist bezig haar weer aan te raken, toen hij op schrikte door het kloppen op de deur. Erie stond op om open te doen cu was niet weinig verbaasd, plotseling juffrouw Jenniwin voor zich te zien. „Lieve hemell Wat een weerl" riep zij uit, terwijl zij binnenkwam. „Waar is je moeder? Ik wou een praatje bij haar komen maken en een kopje thee komen drinken." „Moeder is heel ziek", zei Eric treurie. ter wijl hij in de richting van de slaapkamer wees. „Ziek!" riep juffrouw Jenniwin verbaasd uit. „Wat scheelt haar dan?" Zonder echter het antwoord af te wachten, ging zij de slaapkamer binnen. Na een paar minuten kwam zij terug. „Lk kom dadelijk weer!" zei zij. „Zorg, dat het vuur goed brandt en het water kookt, als ik terugkom", en weg was zij. Eric, die blij was, dat hij wat kon doen, gehoorzaamde onmiddellijk. Hij vulde den ketel en zette hem op het vuur. Het water begon juist vroolijk te zingen, toen juffrouw Jenniwin weer binnenkwam en door een ouden heer gevolgd werd, van wien Eric wist, dat het dokter Smith was. Zij gingen de kamer van zün moe dei' bin nen. Het volgende half uur scheen hem een eeuwigheid. Steeds liep juffrouw Jenniwin heen en weer. Eindelijk hoorde hij dokter Smith zeggen: „Ik geloof, dat wij het gewon nen hebben!" „Goddank!" riep juffrouw Jenniwin uit, ter wijl zij tot Eric's niet geringe verbazing in tranen uitbarstte. Eenige oogenblikken later zu-' zijn moe der diep, opende haar oogen en herkende Eric's bedroefd, bleek gezicliL „Lieveling!" zei zij, terwijl zit haar magere hand naar hem uitstrekte. „Kom maar hier", zei dokter Smith vrien delijk. waarop Erie naar het bed ging en tra nen van vreugde schreide. Een oogenblik later hoorde b;T de voordeur dichtslaan. De dokter was weggegaan en juf frouw Jenniwin, die nu - .er even boos als altijd keek, kwam binnen. „Sta op, kind, en houd je Valml" zei zij tegen Erie. De jongen stond werktuigel'k op en juf frouw Jenniwin zei hem, dat hij de kamer uit moest gaan. Binnen een uur werd er al weer aan de deur geklopt en kwam het kleine dienstmeisje van juffrouw Jenniwin binnenzwoegen met een groote mand in de hand. Erie dacht, dat hij nog nooit zoo'n wonder- mand gezien had. Zij scheen onuitputtelijk te zijn. Er kwamen ponden suiker cn thee uit te voorschijn, een flesch wijn, vleesch om bouil lon van te trekken en een kip. Voorts sinaas appels, beschuit, jam en flesschen medicijnen. Juffrouw Jenniwin was echter heelemaal niet verbaasd. Zij maakte de mand leeg cd gaf deze aan het hijgende meisje terug. Zij liep daarna nog bedrijviger rond. Na een oogenblik begon de kamer al lekker naar soep te ruiken. Erie cht, dat die voor ziju moeder bestemd was, maar toen zij klaar was, vulde juffrouw Jenniwin een bord, zette het voor Erie neer en zei: „eet dal maar eens op en wees dan niet zoo kinderachtig." Eric was erg verbaasd, doch at zijn soep op. Hij herinnerde zich niet, lat iets hem ooit zóó goed gesmaakt had. Rover scheen dit ook te vinden, want toen juffrouw Jenniwin zich even had omgekeerd, gaf Eric hem het laatste beetje. De eerstvolgende uren bracht juffrouw Jen niwin in de kamer van '.rie's moeder door, toen kwam zij weer in e huiskamer en zei tegen Erie, dat het tijd voor hem was om naar bed te gaan. „Ja, maarstribbelde hij tegen. „Ik kan toch niet naar boven gaan en Moeder den geheelen nacht alleen laten. ~k zal heel stil in haar kamer zitten, zooals gedaan heb, vanaf het oogenblik, dat zij ziek werd." „Nee, nee", zei juffrouw Jenniwin. „Daar komt niets van in. Het is heel verkeerd voor zieken, als hun kamer vol menschen is. Fris- sche lucht is beter dan edicijnen. Maar als ie het graag wilt, mag je je matras hier op den grond leggen. Ik zal de deur v-ri jc mocder's kamer openlaten, dan kun je haar zien en eens naar toe gaan, als je v/akker wordt." „Ik zal elk uur gaan kijken", zei Erie, blij, dat hij dit tenminste doen mocht. ÏT'i haalde zijm beddegoed en legde het op den grond. „Ik wil niet slapen," dacht hij, „alleen maar even mijn oogen dichtdoen." Toen juffrouw Jenniwin even later binnen kwam, vond zij hem ingeslapen. „De arme jongen!" mompelde zij en zij dek te stem stevig toe. Daarna ging zij weer naar zijn moedor. Het was al lang dag, toen Erie eindelijk wakker werd. De klok sloeg ?n uur. Erie lag een oogenblik onbewepelijk; hij kon zich niet onmiddellijk herinneren, - - r hij was en waarom zijn matras op den grond lag. Plotse ling schoot hem alles te binnen. „En ik heb den geheelen nr-Jit geslapenl" mompelde hij vol zelfverwijt. Terwijl hij opsprong, kwam juffrouw Jen niwin binnen. „Hoe is het met Moeder?" vroeg Eric haas tig- „De dokier is or nog niet geweest, ik kan het dus niet met zekerheid zeggen", luidde het antwoord. Erie ging dadelijk naar zijn moeder cn toen hij weer uit haar kamer kwam, schitterden zijn oogen van vreugde. „Moeder is veel beter!" riep Lij uit „O, juf frouw Jenniwin, Moeder dat u zoo goed voor haar geweest bent." „Och wat!" antwoordde juffrouw Jenniwin. „Kom eerst maar ontbijten." De tafel was reeds gedekt en hel ontbijt smaakte Erie beter dan iets anders in de laatste dagen gedaan had. !";i begon nu te be grijpen, waarom zijn moeder juffrouw Jenni win altijd de hand boven het hoofd hield. Voortaan zou hij dat ook doen. 7ij mocht dan soms wel wat knorrig 1 ij k 0 n, hij wist nu, dat zij een hart van goud had. Wat zou er van zijn lieve moeder geworden zijn, cis juffrouw Jenniwin haar niet geholpen had? "rdt vervolgd). De Nieuweling. door ELLA GOLDSTEIN. Mag ik jullie even voorstellen? Hij heette Lolo en was 'n aardig klein keffertje, zij heette Musette en was 'n deftige langharige poes. Gewoonlijk waren Lolo en Musette de groot ste vijanden; dat kwam, oandal zij beiden dol waren op de vrouw en het voor elkaar niet wilden weten. Als Lolo met de vrouw uit wan delen ging en Musette alleen achterbleef, kroop zij bij de kachel, sloot onverscliillig de oogen en deed alsof zij sliep. Als de vrouw thuis kwam was 't Musette's beurt, dan vleide ze zich op de vrouw's schoot. De vrouw aaide haar, kriebelde haar in don nek, Musette snorde van plezier, sloot haar oogen van ge not; maar toch zag ze met 0 zoo'n leedver maak. dat Lolo zich in 'n hoekje teruggetrok ken had en met jaïoersche blikken naar hen keek. Lolo haalde altijd de lekkere beetjes weg, die Musette voor haar tongetje had be stemd en Musette vleide zich. akijd neer op de plekjes, waar Lolo wilde Eggen. Lolo maar waarom zou ik nog meer redenen op noemen? Jullie weet allen wel, dat meestal kat en hond geen dikke vrienden zijn! Maar de laatste dagen was alles anders ge worden. Als Lolo op hetzelfde plekje wilde gaan liggen als Musette, zei deze heel yriëndejUjic: „O, pard'on, ik wist niet, dat jij dan maakte ze een allerliefste poeseibudging en Lolo vleide zich op het gewenschte plekje neer. En als Lolo een lekker hapje had en Muset te's ooigen er begeerig op gevestigd zag, zei hij beleefd: „0, neem jij 't maar gerust!'' In dagen lang hadden zij de vrouw niet ge zien en geen van beiden wisten waar zij was. Musette lag languit voor de kachel op haar geliefkoosd piekje en... dacht aan de vrouw. Daar kwam Lolo aan. „Dag Musette, lekker weertje, hè?" Ook hij dacht aan zijn meesteres cn hun heerlijke wandelingen, 't Beviel hem niets alleen maar even een kwartiertje met Anna, 't meisje, op straat te komen. „Ja, lekker weer", beaamde poes zonder op to kijken. „Zeg, Musette", begon Lolo na een stilte, „ik wilde je wat vragen." Lolo had besloten en daarom allleen had hij toenadering gezocht eens met Muette over de vrouw te spreken. Telkens bad hij 't weer uitgesteld, wat ging het eigenlijk Musette aan, dat hij zoo naar de vrouw verlangde! Maar nu kón hij niet langer zwijgen en hij begon: „Zeg, Musette, waar zou z ij zijn?" „Dat wilde ik jou jui9t vragen." Ook Mu sette had dogen lang met dezelfde vraag rond- geloopen, zonder er met Lolo over te willen beginnen. „Is ze ziek?" „Neen, dat denk ik niet, want de baas zet zoo'n vroolijk gezicht en telkens hoor ik vi site." „Om ons bekommert zich niemand, behalve dat ze ons niet verhongeren laten", zei Lolo treurig. „Zeg", fluisterde Musette, „ik heb wat be dacht". „Wat dan?" „Sst, daar komt iemand!" Anna kwam binnen, haalde Seis uit de kast en verliet de kamer. Bij de kachel lagen Lolo cn Musette en de den alsof zij sliepen. „Zeg, wat wou je?" ."Weet je. ik geloof, dat ze in haar slaap kamer is, daarom sluiten ze altijd overal zoo zorgvuldig de deuren en jagen ons weg, als wij voor de slaapkamer staan. Als wij eens naar haar toegingen." Ja, ook Lolo vond het een prachtig plan. Die domme Anna had de deur open laten staan cn Poes en Lolo slopen eruit. Daar ston den zij voor de slaapkamerdeur. „Sst", fluis terde Musette, die dc leiding op zich geno men had, „vooral geen lawaai maken hoor! Niet krabben of springen, want dan loopt alles misl" Nee, Lolo beloofde heel. heel zacht tc loo- pen, net zoo geluidloos als poes. Ha l daar was Anna, die zag natuurlijk niet, dat Lolo en Mu sette tegen den muur gedrukt stonden. Ze ging de slaapkamer in en 'n oogenblik later slipten ook Lolo en Musette naar binnen. Heel, ucel stil kropen zij onder den eersten den besten stoel en wachtten, totdat Anna de kamer ver laten had. Toen slopen zij unit hun schuilplaats. Ja. ze waren in de vrouw's slaapkamer. Maar wat was dat voor een groot wit gevaarte naast dc vrouw's bed, waarom waren de gor dijnen naar beneden gelaten en stonden cr op den schoorsteen bloemen? Waar was de vrouw zelf? Niet in haar bed. En toch hoor den zij leven in de kamer, 't Leek wel, alsof 't van uit den hoek kwam, waar het groote witte dinig stond. Fluisterend zei Musette: „sst, ik zal eens op 't bed springen en kijken wat er in dat ding is. Ik kan beter springen dan jij". Lolo wilde zich verdedigen, maar Mu sette zed gebiedend„sst" en sprong op 't bed. Zachtjes liep ze op de dekens, naderde voor zichtig het gevaarte. Je kon nooit weten, wat daar achter verscholen was. Zachtjes sloop ook Lolo naderbij. Wat was dat, 't witte üing leek wel 'n klein bedje met kanten gordijntjes en door dfie gordijntjes zag Musette 't klein ste mensohje, dat ze ooit gezien had. 't Was bepaald wel 'n menschje, want 't had ooren, neus en oo^en net als de vrouw, de baas en al 1 LHjL^LL^ da menschen, die Musette kende, maar wat was 't klein en leelijk! 't Had een vingertje in den mond gestoken en daarop zoog 't me alle macht, t Had bijna, geen hairen en 'n raar kaal kruintje, 't Spartelde met z'n beentjes, kneep zijn oogjes dicht cn riep niets dan klagend: „hu, hu, hu!" Onderaan de wieg jullie hebt natuurlijk al begrepen, dat 't een wieg was stond Lodo en keek naar Musette. Maar Musette zag niets amders dan 't kleine wezentje voor haar. Zoo iets had zij nog nooit gezien. Lolo krabde zachtjes tegen den rand van het bed om Mu sette's aandacht te trekken. Arme Lolo! Ook hij was zoo nieuwsgierig, wat daar wel ach ter die witte gordijntjes verborgen was en des te nieuwsgieriger werd hij, toen hij Musette zoo roerloos zag kijken. „Hu, hu, hu", klonk 't hoe langer hoe har der. Musette begreep ndet, dat zoo'n klein we zentje zooveel lawaad kon maken, maar *t sprak niet als gewone menschen, want Mu sette verstond er geen woord van. „Hu! Hu, hu", klonk 't luidkeels. Daar ging dc deur open en daar had* jehóór, de vrouw I Lolo sprong kwispelstaartend op haar toe: „waf, waf!" Maar ze zei niets anders Jan: „koest zonder de minste notitie van hem te nemen. Nee, dan was Musette wijzer, die wachtte liever haar beurt af! De vrouw ging naar het wiegje en haalde er 'n klein -wit propje uit, ging in 'n grooten stoel zitten en fluisterde „suja, suja, suja dan!" En H kleine witte propje.bedaarde. Toen boog *t moedertje zich voorover en kuste de betraande wange tjes van haar kindje. „Stil dan, stil dan!" En t kindje wós stil. 't Vingertje ging weer in 't mondje, de oogjes werden weer dicht gekne pen, t sluimerde in-op moeders schoot. Voor zichtig legde de vrouw het kindje - eer in de wieg. Nu vond Musette het oogenblik gekomen. Zij sloop naderbij en keek de vrouw aan. „Dag Musette, dag zoete poes! Wat heb lk je in lang niet gezien! Waar is Lolo?" Arme Lolo was in 'n hoekje gekropen. Hï) was dolblij geweest de vrouw te zien en die had geen notitie van hem genomen en alleen maar oogen gehad voor 't witte rare propje op haar sciioot. Nu was Musette hem nog voot ook! „Lolo, Lolo!" riep de vrouw zachtjes, „kom jullie eens hier! Wat heb ik je in lang niet gezien! Er is zoo iets heerlijks gebeurd. Ik heb 'n landje gekregen. Ja, 't ligt daar in de wieg. Dat wordt nu jullie broertje. Je zult lief voor hem zijn, hè?" „Hu, huklonk 't op hetzelfde oogen blik. „Ja ja, moeder komt, kleine dwingeland! Kijk daar heb je hem. Suja, suja dan! Is hij niet lief, mijn jongen, is hij niet schattig?" Mooi, die kleine schreeuwleelijk mood? 1 Mocht wal!" „Hu, hu, hu" schreeuwde "t kindje. De vrouw bemoeide zich noch met Musette, noch met Lolo. „Suja, suja dan" en toen *t kindje eindelijk bedaard was en kalm tegen moeder aansluimerde, deed de vrouw niets an ders dan er naar kijken en 't zachte kusjes geven, heel zachte teere kusjes om hem niet wakker te maken. Lolo keek Musette aan en Musette Lolo. Zacht, ongemerkt slopen zij toon de kamer uil en zochten hun plekje bij de kachel weer op. Geen van beiden sprak één woord, maar beiden wisten zij, dat er een indringer in hun leven gekomen was, dat de kieane nieuweling voortaan 't eerste plaatsje bij do vrouw in nemen zou Van alles wat. Een duur Manuscript. Ben manuscript is de geschreven tekst zoo. als die kan gedrukt worden. Niet alle manus cripten worden gedrukt. Sommige ervan ko men aan bibliotheken en enkele worden nj den dood des vervaardigers verkocht. Zoo lal ik ook eens in een Duitsch boek dal onze ge, leerde Doctor Boerhave, die te Leiden hoog' leeraar was, bij zijn overlijden een manus, cript naliet. Het was een groote foliant, die bijzonder goed verzegeld was, zoodat anen niet zien kon, wat er in stond of men moest het zegel verbreken. Bovenop stond geschreven: „Het eenige en grootste geheim der geneeskunde". Toen een deel van Boerhave's bibliotheek zou verkocht worden, waren op de veiling vele geleerden en studenten, die gaarne een van de werken des beroemden mans wildefi koopen om eene gedachtenis van hem te heb ben. Men vond er ook anderen, die alleen kwa men om boeken te koopen, in de hoop, dat ze die later dan weer met winst zouden kunnen verkoopen. Deze laatste koopers kwamen uil alle landen. Eindelijk kwam ook de verzegelde foliant op tafel, en nauwelijks had een Engclsch boek handelaar vernomen welk opschrift er op dit manuscript stond, of hij besloot het te koo pen, al moest het nog zooveel koslen. Maar ook anderen wilden het gaarne heb ben en daardoor kwam het, dat dit manus cript, hoewel reeds hoog ingezet, eindelijk aan den Engelschman voor zeventigduizend gul den verkocht werd. Niemand gelukkiger dan hij 1 Hij zou dit manuscript laten drukken en er dan wel zoo veel exemplaren van verkoopen, dat hij nog aardig wat won. Toen echter het zegel verbroken err het boek geopend was, vond men niets dan onbeschre ven wit papier, en alleen op de eerste bladzij de stond: „Houd het hoofd koud, hel lijf open en de voeten warm, dan kunt ge met alle art sen den gek steken". Of het, zooals men wel eens zegt: tc Leiden gebeurd en te Delft een jaar geworden is, dat weet ik niet. Maar als alle menschen dien raad opvolgden, zouden ze er met hun allen wel voor honderd zeventigduizend gulden voordeel bij hebben. De pijpesteeltjes. Hoe behendiger dit kunstje gedaan wordt, hoe onbegrijpelijker het is. Men legt 3 pijpesteeltjes naast elkaar op tafel en vraagt, of men in de afwezigheid van den uitvoerder op één daarvan wil wijzen. Als doze weer binnen is gekomen, zal hij zeg gen op welke van de drie gewezen is. Verklaring. Men moei onder de toeschouwers een helper hebben, die recht tegenover de pijpesteeltjes rit of staal. Indien nu op het middelste ge wezen wordt, dan kijkt hij recht voor zich uit, was het op het rechlsche pij pest eelt je, dan wendt hij het hoofd naar rechts, op het link- sche naar links. Dc uitvoerder moet, zoodra hij de karae binnenkomt, ongemerkt een blik op zijn hel per werpen. Onze stadsneefjes. We hadden verleden jaar zomer twee neefjes uit stad op bezoek. ze wonen in 't drukste gedeelte, hun huis staat er juist op een hoek. Daar zie je in straten vol winkels en hoort niets dan autogebrom, gerinkel van trams cn geratel van karren en wagens rondom. Bij ons op het dorp is het stiller ik zeg je dat scheelt er zoo iels bij ons zie je weiden met koeien en merkt er van tram-herrie niets. „Je moet straks maar samen eens loopen", zei Moeder dien dag aan 't ontbijt, „vijf kinders en daattbij twee jongens, „dat's druk, mij ontbreekt daartoe tijd!" „Twee jongens!" riep Vader, „och Moeder, „zeg: vijf, want ons drietal telt mee, „al zijn het maar meisjes, toch doen ze „niet onder voor d'andere twee." Wij lachten en giebelden samen, Marietje en Suzc en ik veel stelden w'ons voor van de gasten en dachten: „straks hebben we schikt" Maar och, lieve tijd, wat viel 't tegen we zagen 't al gauw aan 't station, wat waren me dat nu voor jongens, ze hadden „zoo'n last van de zon Ze klaagden bar over de wegen, die waren „zoo stoffig" en „mul" de een leek verbazend parmantig, de ander had meer van een sul. Marietje en ikke we lachten we stdoten elkander eens aan en daclitcn wel allien hetzelfde „hoe dót met die heertjes moet gaan?" Ze vonden 't „zoo'n eind om te loopen** en zeiden, ze vrerden „zoo moe" de een vond een varken „erg griez'lig" de ander was Jbang" voor een. koe. Ze zalen zoo stijf aan de koffie en zeiden: „ja Tante, „neen Oom" meer hoorde je niet van die heertjes -— het leek ons een ak'lige droom. Wij werden vanzelf ook veel stiller en zuchtten eens diep, Moe incluis, „komt kind'ren", zei Vader toen vroolijk „het veld in; wie rit er nu thuis? „Dat doen we hier buiten maar 's winters, „bij zomerdag gaan w'er op uit „en maken een heeleboel bloemen „en aardbeien, lekker, hoor! buit. „Komt, meisjes, haalt gauw eens een mandjö „je plukt en jc snoept er maar veel „zeg, wist jullie dat ook wel, jongens: „ze smaken hel best van den steel! Wij waren nu weer opgemonterd cn troldien vol moed naar liert veld; het sullige neefje zou harken Suus drong hem dat op, met geweld. Marietje en Suzc en ikke heel stilletjes samen hem uft maar Suus zed„hij moet mij eens helpen" *- zelf nam ze den gieter, die guit. 't Parmantige neefje was koddig je liadlt hem toch eens moeten zien: een stok, een binocl', een gid9boek, '11 lorgnet met één glas bovendien! Ik zeg je: het was om le gieren we lachten toch zóó: Rie, Suus, ik, hoe saai of de neefjes ook waren we hadden dien dag toch veel schik! H EP. MANNA.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 8