Zaterdag 31 October 1914. BINNENLAND. FEUILLETON. f 13-' Jaargang. broeaer en Zuster ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO, Idem franco per post- 1.50* Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) O.IO. Afzonderlijke nummers - 0.05* Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon* en Feestdagen. Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie- advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1. intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN! Van 1—5 regelsf O.IÏO, Elke regel meor «O.IO. Vr Dienstaanbiedingen 25 cents bjj vooruitbetaling. Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedryf bestaan zeer voordeoligo bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnement. Eene circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Uit de Pers. Minister Bertling. In een llaugsche correspondentie van de Zulph. Ct. vinden we een afscheid aan Mi ni; h-r Bertling. We oulieencn er liet volgende aau: ,.Toen het Miuisterie-Cort van der Linden optrad, bleek een der grootste moeilijkhe den te zijn gelegen in het vinden van een geschikt hoofd vooi het departement van fi nanciën. Men vond den heer Bertling, een man in belastingzaken doorkneed, die zich echter in dc sferen der hnute finance weinig had be wogen. iemand vau zeer goeden wil en doorzicht, doch zonder parlementaire erva ring, d. w. z. zonder plooibaar- en handig heid. Ir. 't algemeen kreeg" men van den heer Bertling den indruk det hij, heel wat min der moppig en zwierig dan zijn ambtsvoor- g. ..ger mr. Kolkman, een zeer voorzichtig financier zoude zijn, en de hoop dat hij zich geleidelijk zou aanpassen aar. het parlemen tair verkeer, won telkens veld. Toen kwam de crisis met haar geweldige schokken in het economisch leven en in de siadtsiinancicn. In den buitengewonen toe stand werd een buitengewoon man noodig de minister van financiën behoorde, één van geest, met zijn ambtgenoot van Handel, Nij verheid en Landbouw allerlei regelingen en voorzieningen van vèr reikende gevolgen te treilen. Een méér dan gewone kennis van hei vrije geldverkeer, van het bankwezen en van het geheel economische bestel der maatschappij werd voor een bewindsman vereischtpractische ervaring zou daarbij een niet te miskennen hulpmiddel zijn. Welnu, de heer Bertling had de taak op zich genomen de financiën van den Staat zorgvuldig te be'neeren en dé geleidelijk, on der het vóór hem werkend ministerie, de schatkist ontstane lekken te stoppen; bij ge voelde zich niet voldoende vertrouwd met het ingewikkelde vrije financierwezen om hier als leider op te treden en als een wijze, die zijn krachten niet overschat en 's lands belang vóór alles stelt, heeft hij ontslag uit zijn hooge arnbt gevraagd. Wij herinneren ons in de laatste 14 jaai geen enkel minister van financien, die de kennis en de ondervinding bezat waarin de heer Bertling te kort schoot, en wel verre van hem een grief te maken van zijn onbe drevenheid op een zeer speciaal gebied, waarop slechts jarenlange practische afbeid voldoende wetenschap oplevert, brengen wij gaarne een eeresaluut aan zijn bescheiden heid." Nederland en de oorlog. Belgische vluchtelingen. Autwerpsche Tijdingen" meld1!: De heer Bongers, gemeenteraadslid van Antwerpen* werd door de overheid van Ber- gi i-up-Zoom aangezocht niet in de stad te bl jven, omdat hij de bevolking had aange raden niet naar Antwerpen terug te keeren. Dl heer Bon fiers verblijft thans le Roosendaal. De Belgische legatie in Den Haag heeft aan ien Belgischen consul te Breda bericht, dait haar van een opdracht, aan de hier vertoe vende Belgische staatsambtenaren salarissen en pensioenen uit te keeren, niets bekend is. De oonsul heeft naar Havre een lijst gezonden, waarop dc door de hier vertoevende staats beambten geëisdhte bedraden vermeld staan. Antwoord is hierop nog niet gekomen. G eïnterneerden, In de kazerne te Leeuwarden zijn thans 1500 Belgische geïnterneerden, allen van het wapen der artillerie en het laatst behoord' hebbende tot de bezetting van de verdedi gingswerken van Antwerpen. Ongeveer eeu vijfde deel zijn Walen, de overigen Vlamingen. Omtrent de ontvangst en hun verblijf in Nederland laten zij zich zeer vvaardeerend uit. Alleen de verveling kwelt hen en bij velen is het verlangen, naar huis zeer slerk. Vreemd is het. dat bij zoo'n betrekkelijk sterke troepenmacht geen enkel officier is in gedeeld; de geregelde gang van den dienst on het houden van oefeningen, enz., lijden tluur zeer door. Troepjes van. 20 30 man, onder geleide van een onderofficier van de landweer cl een marechaussee, maken van tijd tot lajd wandelingen door en om dc stad. Ten behoeve van de geïnterneerde Eclgi- sulie militairen te Assea is een leeszaal en leesinnichling geopend, opgericht door d? bockencommissie van de aldeeling Assen van het Algemeen Ncdcrlandscb Verbond. Belgische gevangenen. Tot opneming van Belgische gevangenen is te Boxtel een tijdelijk vluchtelingenkamp gevestigd. De rijkspolitie oi militairen bren gen de nersonen, die aangehouden zijn in Noord-Brabant, Limburg of Zeeland naar Boxtel over. Wanneer er een 50-tal bij elkaar zijn, worden ze onder geleide naar liet re- geerina9kamp te Veenhuizen gezonden. On geveer 300 zijn reeds daarheen overgebracht. Nog dagelijks komen er nieuwe bij, onder wie ook velen uit de kolonie Merxplas. Van den Hak op den Tak. (Weekpvaatje). Den dag vóór dat de Fransche eigenaar en beheerder van het salon de coiffure van het Hotel des Indes te Batavia zijn affaire sloot en, als Malbroek s'en alia t'en guerre, heeft zich bij hem nog een komisch tooneel voorgedaan, dat het N. v. d. D. v. N.-I. als volgt beschrijft Een gast van het hotel, een Zuid-Amerikaan, die weinig anders spieekt dan Spaansch, had zich in den stoel gezet en met een duidelijk ge baar gewezen op zijn al te weelderigen haardos. De wenk werd begrepen en de haarkunstenaar toog aan het millimeteren van het hoofd van den Chileen, of Peruaan, of wat hij dan was. Totdat op n ongelukkig moment de schaar haperde, of er iets anders gebeurde, hetwelk den onder behandeling zijnden klant noopte iets te zeggen, waarbij hij er aan twijfelende of zijn Spaansch zou worden verstaan, de nood lottige vergissing beging, gebruik te maken vande Duitsche taalI Niet zoodra hoorde de Franschman de klan ken van de taal des erfvïjands, of met een ge baar waarin fierheid en woede om den voor rang streden, uitte hij de gevleugdelde woor den „Voilé la porte, monsieur I Der-uit 1" En hij zette den ongelukkige met een half kaal geknipt hoofd de deur uit Dit voorval is zeker niet zonder humor, al was de wraak van den kapper ongetwijfeld voor den Amerikaan minder aangenaam. Een andere coiffeur, de Bossche milicien Jos. Kennis, had een ontmoeting van gansch ande ren aard, aan de grens te RoozendaaL Werkzaam bij den verplegingsdienst, was hij alleen gewapend met de revolver. Op den uit kijk staande, zag hij eensklaps in de verte een troep militairen aanstormen in de richting van de grens. Toen ze naderbij waren gekomen, zag hij, dat het Belgische soldaten waren, van wie er een ver voor de anderen uitliep, het ge weer in de hand, terwijl de anderen op een af stand daarachter in massa volgden. Toen de voorman vlak bij de grens was gekomen, nam onze milicien zijn revolver ter hand. De Bel gische soldaat rende de Hollandsche grens over, waar de Bosschenaar hem onmiddellijk tot staan sommeerde. De Belg, een jonge kerel, aan wien het te zien was, dat hij uit het vuur kwam, en die in geen weken meer geschoren was, zoodat zijn gezicht met een ruwen stoppelbaard was be groeid, stak zijn geweer op met de kolf in de hoogte en de bajonet omlaag, ten teeken, dat hij zich gevangc-.i gof. Fluks begon de Bosschenaar den vluchteling te ontwapenen. Het geweer was reeds neerge smeten en, terwijl hij hem van zijn koppel mei patroontasschen ontdeed, kwam het als een zucht van opluchting over de lippen van den Belg „Goddank Sjef t" Onze Bosschenaar schrok niet weinig, toen hij door een hem onbekenden Belgischen sol daat hier onder deze omstandigheden zich hoorde aanspreken n\et zijn naam. Hij keek den vluchteling verbaasd aan ctv toen volg'de weldra de oplossing van het raudsei. De vluchteling, dien hij vanwege den baard op het eerste ge zicht niet had herkend, was niemand anders dan de heer W. Thoen, slager te 's-HeriOgen- bosch, die, Belg van geboorte, bij het uitbreken van den oorlog in België, waar hij zijn dienst plicht had vervuld, onder de wapenen was ge roepen, en van wien in Den Bosch reeds ge ruchten hüdden geloopen, dat hij in het begin van den ooilog gesneuveld was, geruchten, die echter niet gevolgd waren door een offciëcle bevestiging. Dat de vreugde van het wederzien onder zulk een verrassenden loop van omstandigheden groot was, laat zich begrijpen, vooral daar bei den als Bossche burgers elkaar vroeger goed gekend hodden. De slager moest als geïnterneerde naar Alk maar worden vervoerd en de heer Kennis be loofde hem, dat hij oniniddeilijk de echtgenoote van den vluchteling te 's-Herlogenbosch tele grafisch van de redding van haar man zou verwittigen. Wel zonderling zijn de verrassingen, die de oorlogstijd brengt. De oorlog is wel wreed, deze ontzettende krijg leert het opnieuw. Hij ontaardt den mensch, maakt den soldaat tot een dier. De feiten zijn er, die recht geven deze vreeselijke beschuldi ging te uiten. Er tegenover slaat gelukkig, dat in dienzeifden wreeden oorlog groote opoffe ring en menschenmin wordt betoond voor den gewonden vijand. Diep bewogen hebben Fran sche soldaten aan een oorlogscorrespondent verteld, hoe gewonde Duitschers op 't slagveld in hun worsteling met den dood de handen kusien vun Eransche soldaten, die hun een veld- flesch met water aan de dorstende lippen brachten. Een correspondent van „Central News" ver telt van een Fransch infanterie-soldaat, Jean Berger, die gewend in het hospitaal te Angers ligt, nadat hij ook zijn leven hud 'gewaagd om gewonden ie nelpcn. Eerst had hij met moeite zijn kolonel, die gewond was, in veiligheid ge bracht en was ioen teruggekeerd om een En gelsen officier, die hem, toen hij voorbij ging. om drinken gesmeekt had, te helpen. Het ge vecht duurde toen nog voort, maar hij ging, ter wijl de kogels langs hem floten, naar den ge wonden Engelschman terug. Hij legde het hoofd van den officier op zijn knie, om hem wat wijn in den mond te gieten, toen een kogel drie vin gers van zijn rechterhand verbrijzelde. Toch pro beerde hij nog den Engelschen officier te drin ken te geven, toen een tweede kogel hem in co lies trof, en hem achterover deed vallen naast den man dien hij geholpen had. Terwijl ze daar lagen, hoorden ze dichtbij een gewonde ker men, die om drinken riep. 't Was een Duitsch soldaat. Berger en de Engelschman sleepten zich naar hem toe, en trachtten hem wat wijn in den mond te gieten, maar de inspanning, die hun dat kostte, was zóó groot, dat ze flauw vie len. Toen ze weer bijkwamen, was de Duitscher reeds bezweken, en was 't reeds nacht. Zij logen in het vochtige veld tot de schemering begon, en de kogels weer begonnen te fluiten. Het duurde niet lang of er kwam een troep ulanen voorbij. Berger riep den kommondeerenden of ficier aan, die van zijn paard steeg en met de revolver in de hand naderde, vragende wat hij wilde. „Iets ie drinken was het antwoord. Op dat oogenblik zag de Duitsche officier het lijk vun zijn landgenoot en naast hem de ledige flesch. Hij voelde wat er gebeurd was, knielde diepbewogen naast de beide gewonden neer, en gaf hun uit zijn. eigen veldllesch te drinken. Toen voegde hij zich weer bij zijn troep met een uitdrukking in zijn oogen, die niet in woor den is weer te geven. Laier op den dag werden beide gewonden door een ambulance gevonden. iref'end is ook het verhaal van de kleine waterdraagsterde 12-jarige Roza Zenoch uit Ramcenna, thans verpleegd in de chirurgische afdeeling van het Algemeene Ziekenhuis te Weenen. Veertien dagen lang heeft de kleine te midden van het strijdgewoel van den slag bij Ravaroeska den dorstigen soldaten water ge bracht, totdat een granaat haar een voet weg rukte. Aan een der talrijke bezoekers vertelde de moeder van Roza als volgt „Arme boerenmenschen zijn we uit de buurt van Ravaroeska een klein lapje grond met een huisje erop bezaten we. De Russen hebben nu alles verbrand, mijn man brachten ze weg. God weet waarheen. Eiken dag kwamen solda ten bij ons langs. We zijn arm en hebben niet veel te' geven. Maar m'n oudste, Johan, is ook onder dienst en telkens als er soldatenvolk tn- klopte, vroeg Rosa: „Is Johan bij jullie?" Maar de soldaten spraken alleen maar Duitsch en Hongaarsch. De arme jongens leden v-~eselij- ken dorst en honger. Langzamerhand leerde het kind hun vraag verslaan „Heb je wat te drinken?" En ze had een Duitsch zinnetje ge leerd „Ja zeker, we hebben wat." En zoolang we brood en melk hadden, gaven wij brood en melk. Maar later moest ik naar de bron en water scheppen. Dikwijls ook mar cheerden de soldaten voorbijdan zei Rosa „Geef nu den emmer" en dan liep ze met de soldaten mee en liet hen drinken. Och, heeren, ging de oude voort, de soldaten hadden dagenlang niets te drinken gehad. We zagen ze uit poelen drinken. Eindelijk hield hel voorbijtrekken op, maar toen begon het schie ten en Rosa smeekte „Moeder, put toch wa ter." Als er een emmer vol was, droeg ze hem naar de soldaten in de loopgraven o, de jongens kenden haar allemaal. En zoo liep zc maar den heelen dag tusscheii de bron en de soldaten heen en weer. De buren kwamen bin nen geloopen en zeiden, dat de Russen nader den. Ik verbood Rosa naar buiten te gaan ft maar af en toe kwam een soldaat langs, dit haast niet spreken kon van den dorst. En toef* ben ik zelf naar buiten gegaan en heb water gehaald, maar die kleine meid liep veel harder en de soldaten riepen haar toe en kusten haar handen en zegenden haar en of ik haar ook al beval in huis te blijven, zij luisterde niet en zeidc alleen maar„Misschien is Johan er wel bij." Tot ik op zekeren ochtend weer met haat bezig was om water aan te dragenplotseling hoor ik een gil, ik kijk om en zie het kind op den grond vallen. Toen ik haar opti.de, zag ik haar voet als een bloedig stompje aan het beentje hangen. Ik heb haar naar het hospitaal gedragen, ver weg, waar gewonde soldaten verbonden worden en toen hebben ze haar met ecnige soldaten op een wagen gelegd en naar Megierof gebracht, waar haar de voet is afgezet. Met een massa gekwetsten werd ze naar Weencn vervoerd en ik mocht met haar mee. En daar ligt nu de kleine waterdraagster van Ravaroeska. Op het kastje naast haar ligt zorg* vuldig verpakt het geschenk, dat de keizer hoar zond een gouden keiling met een breloquff van diamant met de initialen van den keizer. Een klein meisje geeft de zieke een boek» „daar, lees wat" maar hulpeloos kijkt Rosa in het boekzij kan niet lezen. Gelukkig kon men een moed'g, behulpzaam mensch zijn, ook zonder veel te kennen. 't Doet goed, het is verkwikkend voor het menschenhart in dezen tijd van bangen en ver- bitterenden strijd, uit staaltjes als boven ver- meld te ontwaren, dat ook op het slagveld nog menschenmin. zich openbaart. Trouwens, dc heerlijke arbeid van het Roode Kruis getuigt er met kracht van. Nelly B. spreekt in het Rott. N.-BL haar lof en bewondering voor dien arbeid uit in een gedicht, waarvan we de laatste vier strophen hier weergeven Ontzet wendt onze blik zich al Van 't smart'lijk wereldwee, En vurig welt uit ieders hart. Een innige wensch en beê OI kon dat lijden wat verlicht. Gelenigd deze nood, Die wond verpleegd, hem toegebrnclu Door 's vijands moordend lood I Daar nadert in gestatigen stap, Een wagen, stil en zacht, Geen and ro tooi dun 't kruis alléén, 't Symbool van Liefde's macht Dat kruis dat maakt de zwakke vrouw Tot martelares, heldin; Geeft edelen moed, verloochening, Stort menschenliefde in. Ziet 1 hoe met eigen doodsgevaar. De arts naar het slagveld gaat, Genezend, helend, onvermoeid, 't Is Liefde in woord en daad. Zij, zuster van barmhartigheid, Verlaten have en huis, Verheven is haar Liefde en moed, Haar keuze is slechts „het kruis." „Gezegend kruis", niet lijden alléén, Meest Liefde duidt gij aan. Schoon blinkt uw glans op 't oorlogsveld^ Op donkre, duist re paan. Uw macht is sterker dan 't geweld, Dan kogel, lans en speer. Omocht gij hcerschen over d' aard, i Do Vrede keerde wcêr. KEUVELAAR, "Wie niet het eerste wooixi na een twist kan vinden, moet niet trouwen oorspronkelijke roman door Thérèse Hoven. 47 „Ik sliep, toen je binnen kwam, wat is er?" „Ja. dat zag ik. Juffrouw Cateau is ook al eens noven geweest om u voor t eten te roe pen, maar der was geen verwegen aan, zei zc, cn toen zei meneer, as dat ze u maar mostan laten slapen, want as dat 't beste voor u was, maar nou tis der zooveel as een me neer of een man, ja ik weot niet, ihoe ik 'ra ïioenien moet, voor u beneden en die vraagt 'haar u en hier is zijn kaartje en hij hèt 'r .nog wat opgeschreven ook. Nica nam 't kaartje en las; hallo Balmat. (Equilibriste Volligeur Jongleur etc. etc. demande Mile Raveneau la permission de la voir. "Was dit het antwoord op haar stomme eden? Was dit de oplossing van haai wau- qop en twijfel? ij Lallo was beneden, in 't zelfde huisen ilde haar zien. Maai; hoe kon dat nu? Ze kon hem toch ■hiel in de huiskamer .bij de familie van Vlo ten. ontvangen cn Juan iu 't salon te laten om hem alleen te spreken, ging evenmin dat was niiets voor haar pleegmoeder. En dan zoo onvrij; met Lallo moest ze vrij zijn. Ze bracht haar hand naar haar hoofd; je voelde zich veel beterze kon best opstaan. „Wacht even", zei ze tot 't meisje, dat nog steeds op een o/ntv. oord wachtte. Toen nam ze een potlood, dat toevallig oip 't tafeltje naast haar bed lag, en krabbelde op kaartje. „Va au Plein, prés'de la statue, tu sais, je t'y rejoindrai dans un quart d' lieure. „Geef dat maar aan meneer." „O! en weet meneer dan wel, wat 't be- teekent? En moet ik niks aan mevrouw zeggen"? „Nee, dat zal ik wel doen..i. „De familie zit aan tafel en meneer zijn broer eet er." „OI ja? Dan zal ik maar niet binnen gaan. Ik heb toch geen honger. Ik moet even uit. Als mevrouw naar mij vraagt, wil-je dan zeggen, dat mijn hoofdpijn beter is en dat ik wat in de lucht ben gegaan." Francien knipoogde; „Best, hoor, jüffrouw en van dien meneer zal ik maar nikt ver tellen, hè?" ,.'t is mijn broer," zei Nioa onwillekeurig. „Zoo? Nou dat zou je niet aan 'm zien, hij lijkt mets op uAfijn, ik zal de boodschap doen." DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Weerzien, Nica stond haastig op. Nee... ze had geen migraine meer, ze voelde niets dan een groot verlangen en meer nog een intens bewust- zi>£> van .veiligheid. Ze was. door de gebeurtenissen van de laatste vier-entwintig uur, in haar verleden terug geworpen, als 't ware, en nu stond dal verleden, in den vorm van Lallo, op om haar te ontvangen. •Ze kuste het Maria-becldje, dot er boven haar bed hing, kruiste zich met hel gewijde water en prevelde: „Ilob dank Heilige Moeder Gods." Toen begon ze zich aan te kleedenver warde stemmen drongen van beneden tot haar door gelukkig dal oom Karei er was.... nu hoefde zü niet maar binnen te gaan. Hij was een broer van den dokter cn de peet van diens jongsten zoon, maar hij was altijd zóó deftig en afgemeten, dat hij meer als een vreemde dan als een bloedverwant beschouwd werd. 't Was maar goed, dat zij niet mee had aangezeten I Van 't West-Einde naar 't Plein was 't niet ver en tooh scheen de weg Nica eindeloos ■Nog vóór zo op 't Plein kwam, zag ze iemand op haar afkomeneen langen, stevdgen knaap Was dat Lallo? Hij nam zijn hoed af en vroeg „Mlle Raveneau?" „O! Lallo!" Hij nam haar hand en drukte die eerbiedig. Ze lachte hem toe en sprak patois met hem en, schoon 't in het eerst niet vlotte en ze er beiden telkens allerlei vreemde woorden tus- scshen in gebruikten, was dit toch de mamier om elkander 't gauwst te vinden. „Wat zouden we doen?" zei Lallo, nadat do eeiste begroeting vooenbij was. „Laten we naar het Bosch gaan.... net als vroeger." „Gued, dan zullen we een rijtuig nemen om er ons te laten brengen, ie zult wel moe zijn." „Een rijtuig, Lallo, heb-je zooveel geld?" „Ik ben niet rijk, Nicamaar ik heb tocb genoeg om jou vermoeienis te sparen." „0! maar ik loop liever met jou. Ilct zou mij zoo vreemd voorkomen aLs jij en ik in een rijtuig zalen." Zc lachte en Lallo genoot van dien lach en merkte bij zichzelf op, dat lnj, in al die jaren, niets zoo mooi en zoo harmonieus gehoord had. Zwijgend liepen ze naast elkander, ze moes ten zich eersl nog in elkander's persoonlijk heid indenken, vóór ze aan 't vragen gingen en dan zou er zooveel zijn. Nica wilde eerst liever rustig in 't Bosch zijn, net als dien middag, maar nu met heei andere gevoelens. Eindelijk kon ze niet langer zwijgen cn vroeg ze: „Maar Lallo, nu moet je mij toch zeggen, hoe je mij hebt gevonden en waarom je, in al die jaren, niets van je helt laten hooren?" „Ik zag je van middag in 't Bosch onder de Jacoba-hoomen. Nica ik zag, dat je ver driet hadt en toen dacht ik, dat je mij noodig zoudt kunnen hebben." „Vdn middag.... ja... Ik was heel onge lukkig.... waarom heb-je mij toen niet aan gesproken?" „Lieve Nioa ik wilde je niet storen... en dan ook, dk schaamde mij om bij je te komen in je zwaücheid Nica keek hem dankbaar aan. Zij was al tijd de sterkste geweest... Lallo had haar niet in haar ure van wanhoop willen ver rassen echt Lallo „Maar, hoe kwam-je hier, zoo op eens jaren?" „O ik was al dikwijls liicr, bijna elkett' zomer." „Hoe kan dat nu? En waarom heb-je mij niet opgezocht?" Ze wendde zich van hen^ af en er was weer iets van haar oude 1 heid in haar stem. Lallo was er gelukkig over; hij vond i oud vriendinnetje weer door terug. „Ben-je hoos, Nica?" k. „Janatuurlijk. Ik heb al die jaren zod naar je verlangd." „Je was toah gelukkig?" Ze zuchtte en knikte toestemmend: „01 ja,' ik was gelukkig, want ik werd goed ver-1 zorgd en ik kon leeren, de, maar toch ik miste Lallo? Je moet mij precies i gegaan is." Ze waren mi aan hun lievelingsplekje ge-^ komen en zalen hand in hand kinderen; als T zusje en 't broertje - aan zij, 't leven waren doorgegaan. In beiden was enkel nog maar 't feit dooW gedrongen, dat ze weer bij elkander warenfl aan de wederzijd&che veranderingen, die e in die jaren plaats hadden gehad, dachtei ze niet. „Kom," Lallo, vertel nu mij in hel ziekenhuis en 1 Ik was er nog eens om nemen, Nioa, maar toen mocht ik je niet zienen toen moest ik weg." in iieny hefligi er zijg ren zod „0! Ja, i lk wera goed ver- zooveel ik maar wiU i je altijd en jijv :ies zeggen, hoo het jw ïgsplekjö gt4 als twea tje die, zij an. i 't feit doort nder warenfl ngen, die «.u. n^uad, dachteg i... Eens was jo bij. toen nooit meer. ..J m afscheid van je li JT»..i

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 5