Zaterdag 31 October 1914.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
f
13-' Jaargang.
broeaer en Zuster
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO,
Idem franco per post- 1.50*
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) O.IO.
Afzonderlijke nummers - 0.05*
Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon* en
Feestdagen.
Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie-
advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN!
Van 1—5 regelsf O.IÏO,
Elke regel meor «O.IO.
Vr Dienstaanbiedingen 25 cents bjj vooruitbetaling.
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedryf bestaan zeer voordeoligo bepalingen
tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnement.
Eene circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op
aanvraag toegezonden.
Uit de Pers.
Minister Bertling.
In een llaugsche correspondentie van de
Zulph. Ct. vinden we een afscheid aan Mi
ni; h-r Bertling. We oulieencn er liet volgende
aau:
,.Toen het Miuisterie-Cort van der Linden
optrad, bleek een der grootste moeilijkhe
den te zijn gelegen in het vinden van een
geschikt hoofd vooi het departement van fi
nanciën.
Men vond den heer Bertling, een man in
belastingzaken doorkneed, die zich echter in
dc sferen der hnute finance weinig had be
wogen. iemand vau zeer goeden wil en
doorzicht, doch zonder parlementaire erva
ring, d. w. z. zonder plooibaar- en handig
heid.
Ir. 't algemeen kreeg" men van den heer
Bertling den indruk det hij, heel wat min
der moppig en zwierig dan zijn ambtsvoor-
g. ..ger mr. Kolkman, een zeer voorzichtig
financier zoude zijn, en de hoop dat hij zich
geleidelijk zou aanpassen aar. het parlemen
tair verkeer, won telkens veld.
Toen kwam de crisis met haar geweldige
schokken in het economisch leven en in de
siadtsiinancicn. In den buitengewonen toe
stand werd een buitengewoon man noodig
de minister van financiën behoorde, één van
geest, met zijn ambtgenoot van Handel, Nij
verheid en Landbouw allerlei regelingen en
voorzieningen van vèr reikende gevolgen te
treilen. Een méér dan gewone kennis van
hei vrije geldverkeer, van het bankwezen en
van het geheel economische bestel der
maatschappij werd voor een bewindsman
vereischtpractische ervaring zou daarbij
een niet te miskennen hulpmiddel zijn.
Welnu, de heer Bertling had de taak op
zich genomen de financiën van den Staat
zorgvuldig te be'neeren en dé geleidelijk, on
der het vóór hem werkend ministerie, de
schatkist ontstane lekken te stoppen; bij ge
voelde zich niet voldoende vertrouwd met
het ingewikkelde vrije financierwezen om
hier als leider op te treden en als een wijze,
die zijn krachten niet overschat en 's lands
belang vóór alles stelt, heeft hij ontslag uit
zijn hooge arnbt gevraagd.
Wij herinneren ons in de laatste 14 jaai
geen enkel minister van financien, die de
kennis en de ondervinding bezat waarin de
heer Bertling te kort schoot, en wel verre
van hem een grief te maken van zijn onbe
drevenheid op een zeer speciaal gebied,
waarop slechts jarenlange practische afbeid
voldoende wetenschap oplevert, brengen wij
gaarne een eeresaluut aan zijn bescheiden
heid."
Nederland en de oorlog.
Belgische vluchtelingen.
Autwerpsche Tijdingen" meld1!:
De heer Bongers, gemeenteraadslid van
Antwerpen* werd door de overheid van Ber-
gi i-up-Zoom aangezocht niet in de stad te
bl jven, omdat hij de bevolking had aange
raden niet naar Antwerpen terug te keeren.
Dl heer Bon fiers verblijft thans le Roosendaal.
De Belgische legatie in Den Haag heeft aan
ien Belgischen consul te Breda bericht, dait
haar van een opdracht, aan de hier vertoe
vende Belgische staatsambtenaren salarissen
en pensioenen uit te keeren, niets bekend is.
De oonsul heeft naar Havre een lijst gezonden,
waarop dc door de hier vertoevende staats
beambten geëisdhte bedraden vermeld staan.
Antwoord is hierop nog niet gekomen.
G eïnterneerden,
In de kazerne te Leeuwarden zijn thans
1500 Belgische geïnterneerden, allen van het
wapen der artillerie en het laatst behoord'
hebbende tot de bezetting van de verdedi
gingswerken van Antwerpen.
Ongeveer eeu vijfde deel zijn Walen, de
overigen Vlamingen. Omtrent de ontvangst
en hun verblijf in Nederland laten zij zich
zeer vvaardeerend uit. Alleen de verveling
kwelt hen en bij velen is het verlangen, naar
huis zeer slerk.
Vreemd is het. dat bij zoo'n betrekkelijk
sterke troepenmacht geen enkel officier is in
gedeeld; de geregelde gang van den dienst
on het houden van oefeningen, enz., lijden
tluur zeer door. Troepjes van. 20 30 man,
onder geleide van een onderofficier van de
landweer cl een marechaussee, maken van
tijd tot lajd wandelingen door en om dc stad.
Ten behoeve van de geïnterneerde Eclgi-
sulie militairen te Assea is een leeszaal en
leesinnichling geopend, opgericht door d?
bockencommissie van de aldeeling Assen van
het Algemeen Ncdcrlandscb Verbond.
Belgische gevangenen.
Tot opneming van Belgische gevangenen
is te Boxtel een tijdelijk vluchtelingenkamp
gevestigd. De rijkspolitie oi militairen bren
gen de nersonen, die aangehouden zijn in
Noord-Brabant, Limburg of Zeeland naar
Boxtel over. Wanneer er een 50-tal bij elkaar
zijn, worden ze onder geleide naar liet re-
geerina9kamp te Veenhuizen gezonden. On
geveer 300 zijn reeds daarheen overgebracht.
Nog dagelijks komen er nieuwe bij, onder wie
ook velen uit de kolonie Merxplas.
Van den Hak op den Tak.
(Weekpvaatje).
Den dag vóór dat de Fransche eigenaar en
beheerder van het salon de coiffure van het
Hotel des Indes te Batavia zijn affaire sloot en,
als Malbroek s'en alia t'en guerre, heeft zich
bij hem nog een komisch tooneel voorgedaan,
dat het N. v. d. D. v. N.-I. als volgt beschrijft
Een gast van het hotel, een Zuid-Amerikaan,
die weinig anders spieekt dan Spaansch, had
zich in den stoel gezet en met een duidelijk ge
baar gewezen op zijn al te weelderigen haardos.
De wenk werd begrepen en de haarkunstenaar
toog aan het millimeteren van het hoofd van
den Chileen, of Peruaan, of wat hij dan was.
Totdat op n ongelukkig moment de schaar
haperde, of er iets anders gebeurde, hetwelk
den onder behandeling zijnden klant noopte iets
te zeggen, waarbij hij er aan twijfelende of
zijn Spaansch zou worden verstaan, de nood
lottige vergissing beging, gebruik te maken
vande Duitsche taalI
Niet zoodra hoorde de Franschman de klan
ken van de taal des erfvïjands, of met een ge
baar waarin fierheid en woede om den voor
rang streden, uitte hij de gevleugdelde woor
den „Voilé la porte, monsieur I Der-uit 1"
En hij zette den ongelukkige met een half
kaal geknipt hoofd de deur uit
Dit voorval is zeker niet zonder humor, al
was de wraak van den kapper ongetwijfeld voor
den Amerikaan minder aangenaam.
Een andere coiffeur, de Bossche milicien Jos.
Kennis, had een ontmoeting van gansch ande
ren aard, aan de grens te RoozendaaL
Werkzaam bij den verplegingsdienst, was hij
alleen gewapend met de revolver. Op den uit
kijk staande, zag hij eensklaps in de verte een
troep militairen aanstormen in de richting van
de grens. Toen ze naderbij waren gekomen,
zag hij, dat het Belgische soldaten waren, van
wie er een ver voor de anderen uitliep, het ge
weer in de hand, terwijl de anderen op een af
stand daarachter in massa volgden. Toen de
voorman vlak bij de grens was gekomen, nam
onze milicien zijn revolver ter hand. De Bel
gische soldaat rende de Hollandsche grens over,
waar de Bosschenaar hem onmiddellijk tot staan
sommeerde.
De Belg, een jonge kerel, aan wien het te
zien was, dat hij uit het vuur kwam, en die in
geen weken meer geschoren was, zoodat zijn
gezicht met een ruwen stoppelbaard was be
groeid, stak zijn geweer op met de kolf in de
hoogte en de bajonet omlaag, ten teeken, dat
hij zich gevangc-.i gof.
Fluks begon de Bosschenaar den vluchteling
te ontwapenen. Het geweer was reeds neerge
smeten en, terwijl hij hem van zijn koppel mei
patroontasschen ontdeed, kwam het als een
zucht van opluchting over de lippen van den
Belg „Goddank Sjef t"
Onze Bosschenaar schrok niet weinig, toen
hij door een hem onbekenden Belgischen sol
daat hier onder deze omstandigheden zich
hoorde aanspreken n\et zijn naam. Hij keek den
vluchteling verbaasd aan ctv toen volg'de weldra
de oplossing van het raudsei. De vluchteling,
dien hij vanwege den baard op het eerste ge
zicht niet had herkend, was niemand anders
dan de heer W. Thoen, slager te 's-HeriOgen-
bosch, die, Belg van geboorte, bij het uitbreken
van den oorlog in België, waar hij zijn dienst
plicht had vervuld, onder de wapenen was ge
roepen, en van wien in Den Bosch reeds ge
ruchten hüdden geloopen, dat hij in het begin
van den ooilog gesneuveld was, geruchten, die
echter niet gevolgd waren door een offciëcle
bevestiging.
Dat de vreugde van het wederzien onder zulk
een verrassenden loop van omstandigheden
groot was, laat zich begrijpen, vooral daar bei
den als Bossche burgers elkaar vroeger goed
gekend hodden.
De slager moest als geïnterneerde naar Alk
maar worden vervoerd en de heer Kennis be
loofde hem, dat hij oniniddeilijk de echtgenoote
van den vluchteling te 's-Herlogenbosch tele
grafisch van de redding van haar man zou
verwittigen.
Wel zonderling zijn de verrassingen, die de
oorlogstijd brengt.
De oorlog is wel wreed, deze ontzettende krijg
leert het opnieuw. Hij ontaardt den mensch,
maakt den soldaat tot een dier. De feiten zijn
er, die recht geven deze vreeselijke beschuldi
ging te uiten. Er tegenover slaat gelukkig, dat
in dienzeifden wreeden oorlog groote opoffe
ring en menschenmin wordt betoond voor den
gewonden vijand. Diep bewogen hebben Fran
sche soldaten aan een oorlogscorrespondent
verteld, hoe gewonde Duitschers op 't slagveld
in hun worsteling met den dood de handen
kusien vun Eransche soldaten, die hun een veld-
flesch met water aan de dorstende lippen
brachten.
Een correspondent van „Central News" ver
telt van een Fransch infanterie-soldaat, Jean
Berger, die gewend in het hospitaal te Angers
ligt, nadat hij ook zijn leven hud 'gewaagd om
gewonden ie nelpcn. Eerst had hij met moeite
zijn kolonel, die gewond was, in veiligheid ge
bracht en was ioen teruggekeerd om een En
gelsen officier, die hem, toen hij voorbij ging.
om drinken gesmeekt had, te helpen. Het ge
vecht duurde toen nog voort, maar hij ging, ter
wijl de kogels langs hem floten, naar den ge
wonden Engelschman terug. Hij legde het hoofd
van den officier op zijn knie, om hem wat wijn
in den mond te gieten, toen een kogel drie vin
gers van zijn rechterhand verbrijzelde. Toch pro
beerde hij nog den Engelschen officier te drin
ken te geven, toen een tweede kogel hem in co
lies trof, en hem achterover deed vallen naast
den man dien hij geholpen had. Terwijl ze daar
lagen, hoorden ze dichtbij een gewonde ker
men, die om drinken riep. 't Was een Duitsch
soldaat. Berger en de Engelschman sleepten
zich naar hem toe, en trachtten hem wat wijn
in den mond te gieten, maar de inspanning, die
hun dat kostte, was zóó groot, dat ze flauw vie
len.
Toen ze weer bijkwamen, was de Duitscher
reeds bezweken, en was 't reeds nacht. Zij logen
in het vochtige veld tot de schemering begon,
en de kogels weer begonnen te fluiten. Het
duurde niet lang of er kwam een troep ulanen
voorbij. Berger riep den kommondeerenden of
ficier aan, die van zijn paard steeg en met de
revolver in de hand naderde, vragende wat hij
wilde. „Iets ie drinken was het antwoord. Op
dat oogenblik zag de Duitsche officier het lijk
vun zijn landgenoot en naast hem de ledige
flesch. Hij voelde wat er gebeurd was, knielde
diepbewogen naast de beide gewonden neer, en
gaf hun uit zijn. eigen veldllesch te drinken.
Toen voegde hij zich weer bij zijn troep met
een uitdrukking in zijn oogen, die niet in woor
den is weer te geven.
Laier op den dag werden beide gewonden
door een ambulance gevonden.
iref'end is ook het verhaal van de kleine
waterdraagsterde 12-jarige Roza Zenoch uit
Ramcenna, thans verpleegd in de chirurgische
afdeeling van het Algemeene Ziekenhuis te
Weenen. Veertien dagen lang heeft de kleine te
midden van het strijdgewoel van den slag bij
Ravaroeska den dorstigen soldaten water ge
bracht, totdat een granaat haar een voet weg
rukte. Aan een der talrijke bezoekers vertelde
de moeder van Roza als volgt
„Arme boerenmenschen zijn we uit de buurt
van Ravaroeska een klein lapje grond met
een huisje erop bezaten we. De Russen hebben
nu alles verbrand, mijn man brachten ze weg.
God weet waarheen. Eiken dag kwamen solda
ten bij ons langs. We zijn arm en hebben niet
veel te' geven. Maar m'n oudste, Johan, is ook
onder dienst en telkens als er soldatenvolk tn-
klopte, vroeg Rosa: „Is Johan bij jullie?" Maar
de soldaten spraken alleen maar Duitsch en
Hongaarsch. De arme jongens leden v-~eselij-
ken dorst en honger. Langzamerhand leerde
het kind hun vraag verslaan „Heb je wat te
drinken?" En ze had een Duitsch zinnetje ge
leerd „Ja zeker, we hebben wat."
En zoolang we brood en melk hadden, gaven
wij brood en melk. Maar later moest ik naar
de bron en water scheppen. Dikwijls ook mar
cheerden de soldaten voorbijdan zei Rosa
„Geef nu den emmer" en dan liep ze met de
soldaten mee en liet hen drinken.
Och, heeren, ging de oude voort, de soldaten
hadden dagenlang niets te drinken gehad. We
zagen ze uit poelen drinken. Eindelijk hield hel
voorbijtrekken op, maar toen begon het schie
ten en Rosa smeekte „Moeder, put toch wa
ter." Als er een emmer vol was, droeg ze hem
naar de soldaten in de loopgraven o, de
jongens kenden haar allemaal. En zoo liep zc
maar den heelen dag tusscheii de bron en de
soldaten heen en weer. De buren kwamen bin
nen geloopen en zeiden, dat de Russen nader
den. Ik verbood Rosa naar buiten te gaan ft
maar af en toe kwam een soldaat langs, dit
haast niet spreken kon van den dorst. En toef*
ben ik zelf naar buiten gegaan en heb water
gehaald, maar die kleine meid liep veel harder
en de soldaten riepen haar toe en kusten haar
handen en zegenden haar en of ik haar ook
al beval in huis te blijven, zij luisterde niet en
zeidc alleen maar„Misschien is Johan er wel
bij." Tot ik op zekeren ochtend weer met haat
bezig was om water aan te dragenplotseling
hoor ik een gil, ik kijk om en zie het kind op
den grond vallen. Toen ik haar opti.de, zag ik
haar voet als een bloedig stompje aan het
beentje hangen.
Ik heb haar naar het hospitaal gedragen, ver
weg, waar gewonde soldaten verbonden worden
en toen hebben ze haar met ecnige soldaten
op een wagen gelegd en naar Megierof gebracht,
waar haar de voet is afgezet. Met een massa
gekwetsten werd ze naar Weencn vervoerd en
ik mocht met haar mee.
En daar ligt nu de kleine waterdraagster van
Ravaroeska. Op het kastje naast haar ligt zorg*
vuldig verpakt het geschenk, dat de keizer hoar
zond een gouden keiling met een breloquff
van diamant met de initialen van den keizer.
Een klein meisje geeft de zieke een boek»
„daar, lees wat" maar hulpeloos kijkt Rosa
in het boekzij kan niet lezen.
Gelukkig kon men een moed'g, behulpzaam
mensch zijn, ook zonder veel te kennen.
't Doet goed, het is verkwikkend voor het
menschenhart in dezen tijd van bangen en ver-
bitterenden strijd, uit staaltjes als boven ver-
meld te ontwaren, dat ook op het slagveld nog
menschenmin. zich openbaart. Trouwens, dc
heerlijke arbeid van het Roode Kruis getuigt
er met kracht van. Nelly B. spreekt in het Rott.
N.-BL haar lof en bewondering voor dien arbeid
uit in een gedicht, waarvan we de laatste vier
strophen hier weergeven
Ontzet wendt onze blik zich al
Van 't smart'lijk wereldwee,
En vurig welt uit ieders hart.
Een innige wensch en beê
OI kon dat lijden wat verlicht.
Gelenigd deze nood,
Die wond verpleegd, hem toegebrnclu
Door 's vijands moordend lood I
Daar nadert in gestatigen stap,
Een wagen, stil en zacht,
Geen and ro tooi dun 't kruis alléén,
't Symbool van Liefde's macht
Dat kruis dat maakt de zwakke vrouw
Tot martelares, heldin;
Geeft edelen moed, verloochening,
Stort menschenliefde in.
Ziet 1 hoe met eigen doodsgevaar.
De arts naar het slagveld gaat,
Genezend, helend, onvermoeid,
't Is Liefde in woord en daad.
Zij, zuster van barmhartigheid,
Verlaten have en huis,
Verheven is haar Liefde en moed,
Haar keuze is slechts „het kruis."
„Gezegend kruis", niet lijden alléén,
Meest Liefde duidt gij aan.
Schoon blinkt uw glans op 't oorlogsveld^
Op donkre, duist re paan.
Uw macht is sterker dan 't geweld,
Dan kogel, lans en speer.
Omocht gij hcerschen over d' aard, i
Do Vrede keerde wcêr.
KEUVELAAR,
"Wie niet het eerste wooixi na een twist
kan vinden, moet niet trouwen
oorspronkelijke roman door
Thérèse Hoven.
47
„Ik sliep, toen je binnen kwam, wat is er?"
„Ja. dat zag ik. Juffrouw Cateau is ook al
eens noven geweest om u voor t eten te roe
pen, maar der was geen verwegen aan, zei
zc, cn toen zei meneer, as dat ze u maar
mostan laten slapen, want as dat 't beste voor
u was, maar nou tis der zooveel as een me
neer of een man, ja ik weot niet, ihoe ik 'ra
ïioenien moet, voor u beneden en die vraagt
'haar u en hier is zijn kaartje en hij hèt 'r
.nog wat opgeschreven ook.
Nica nam 't kaartje en las;
hallo Balmat.
(Equilibriste Volligeur Jongleur etc. etc.
demande Mile Raveneau la permission
de la voir.
"Was dit het antwoord op haar stomme
eden? Was dit de oplossing van haai wau-
qop en twijfel?
ij Lallo was beneden, in 't zelfde huisen
ilde haar zien.
Maai; hoe kon dat nu? Ze kon hem toch
■hiel in de huiskamer .bij de familie van Vlo
ten. ontvangen cn Juan iu 't salon te laten om
hem alleen te spreken, ging evenmin dat
was niiets voor haar pleegmoeder. En dan
zoo onvrij; met Lallo moest ze vrij zijn.
Ze bracht haar hand naar haar hoofd; je
voelde zich veel beterze kon best opstaan.
„Wacht even", zei ze tot 't meisje, dat nog
steeds op een o/ntv. oord wachtte.
Toen nam ze een potlood, dat toevallig oip
't tafeltje naast haar bed lag, en krabbelde
op kaartje.
„Va au Plein, prés'de la statue, tu sais, je
t'y rejoindrai dans un quart d' lieure.
„Geef dat maar aan meneer."
„O! en weet meneer dan wel, wat 't be-
teekent? En moet ik niks aan mevrouw
zeggen"?
„Nee, dat zal ik wel doen..i.
„De familie zit aan tafel en meneer zijn
broer eet er."
„OI ja? Dan zal ik maar niet binnen gaan.
Ik heb toch geen honger. Ik moet even
uit. Als mevrouw naar mij vraagt, wil-je dan
zeggen, dat mijn hoofdpijn beter is en dat ik
wat in de lucht ben gegaan."
Francien knipoogde; „Best, hoor, jüffrouw
en van dien meneer zal ik maar nikt ver
tellen, hè?"
,.'t is mijn broer," zei Nioa onwillekeurig.
„Zoo? Nou dat zou je niet aan 'm zien, hij
lijkt mets op uAfijn, ik zal de boodschap
doen."
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Weerzien,
Nica stond haastig op. Nee... ze had geen
migraine meer, ze voelde niets dan een groot
verlangen en meer nog een intens bewust-
zi>£> van .veiligheid.
Ze was. door de gebeurtenissen van de
laatste vier-entwintig uur, in haar verleden
terug geworpen, als 't ware, en nu stond dal
verleden, in den vorm van Lallo, op om haar
te ontvangen.
•Ze kuste het Maria-becldje, dot er boven
haar bed hing, kruiste zich met hel gewijde
water en prevelde:
„Ilob dank Heilige Moeder Gods."
Toen begon ze zich aan te kleedenver
warde stemmen drongen van beneden tot haar
door gelukkig dal oom Karei er was....
nu hoefde zü niet maar binnen te gaan. Hij
was een broer van den dokter cn de peet van
diens jongsten zoon, maar hij was altijd zóó
deftig en afgemeten, dat hij meer als een
vreemde dan als een bloedverwant beschouwd
werd.
't Was maar goed, dat zij niet mee had
aangezeten I
Van 't West-Einde naar 't Plein was 't niet
ver en tooh scheen de weg Nica eindeloos
■Nog vóór zo op 't Plein kwam, zag ze
iemand op haar afkomeneen langen,
stevdgen knaap
Was dat Lallo?
Hij nam zijn hoed af en vroeg „Mlle
Raveneau?"
„O! Lallo!"
Hij nam haar hand en drukte die eerbiedig.
Ze lachte hem toe en sprak patois met hem
en, schoon 't in het eerst niet vlotte en ze er
beiden telkens allerlei vreemde woorden tus-
scshen in gebruikten, was dit toch de mamier
om elkander 't gauwst te vinden.
„Wat zouden we doen?" zei Lallo, nadat
do eeiste begroeting vooenbij was.
„Laten we naar het Bosch gaan.... net als
vroeger."
„Gued, dan zullen we een rijtuig nemen
om er ons te laten brengen, ie zult wel moe
zijn."
„Een rijtuig, Lallo, heb-je zooveel geld?"
„Ik ben niet rijk, Nicamaar ik heb tocb
genoeg om jou vermoeienis te sparen."
„0! maar ik loop liever met jou. Ilct zou
mij zoo vreemd voorkomen aLs jij en ik in
een rijtuig zalen."
Zc lachte en Lallo genoot van dien lach en
merkte bij zichzelf op, dat lnj, in al die jaren,
niets zoo mooi en zoo harmonieus gehoord
had.
Zwijgend liepen ze naast elkander, ze moes
ten zich eersl nog in elkander's persoonlijk
heid indenken, vóór ze aan 't vragen gingen
en dan zou er zooveel zijn.
Nica wilde eerst liever rustig in 't Bosch
zijn, net als dien middag, maar nu met heei
andere gevoelens.
Eindelijk kon ze niet langer zwijgen cn
vroeg ze: „Maar Lallo, nu moet je mij toch
zeggen, hoe je mij hebt gevonden en waarom
je, in al die jaren, niets van je helt laten
hooren?"
„Ik zag je van middag in 't Bosch onder de
Jacoba-hoomen. Nica ik zag, dat je ver
driet hadt en toen dacht ik, dat je mij noodig
zoudt kunnen hebben."
„Vdn middag.... ja... Ik was heel onge
lukkig.... waarom heb-je mij toen niet aan
gesproken?"
„Lieve Nioa ik wilde je niet storen...
en dan ook, dk schaamde mij om bij je te
komen in je zwaücheid
Nica keek hem dankbaar aan. Zij was al
tijd de sterkste geweest... Lallo had haar
niet in haar ure van wanhoop willen ver
rassen echt Lallo
„Maar, hoe kwam-je hier, zoo op eens
jaren?"
„O ik was al dikwijls liicr, bijna elkett'
zomer."
„Hoe kan dat nu? En waarom heb-je mij
niet opgezocht?" Ze wendde zich van hen^
af en er was weer iets van haar oude 1
heid in haar stem.
Lallo was er gelukkig over; hij vond i
oud vriendinnetje weer door terug.
„Ben-je hoos, Nica?" k.
„Janatuurlijk. Ik heb al die jaren zod
naar je verlangd."
„Je was toah gelukkig?"
Ze zuchtte en knikte toestemmend: „01 ja,'
ik was gelukkig, want ik werd goed ver-1
zorgd en ik kon leeren,
de, maar toch ik miste
Lallo? Je moet mij precies i
gegaan is."
Ze waren mi aan hun lievelingsplekje ge-^
komen en zalen hand in hand
kinderen; als T zusje en 't broertje -
aan zij, 't leven waren doorgegaan.
In beiden was enkel nog maar 't feit dooW
gedrongen, dat ze weer bij elkander warenfl
aan de wederzijd&che veranderingen, die e
in die jaren plaats hadden gehad, dachtei
ze niet.
„Kom," Lallo, vertel nu
mij in hel ziekenhuis en 1
Ik was er nog eens om
nemen, Nioa, maar toen mocht ik je niet
zienen toen moest ik weg."
in iieny
hefligi
er zijg
ren zod
„0! Ja,
i lk wera goed ver-
zooveel ik maar wiU
i je altijd en jijv
:ies zeggen, hoo het jw
ïgsplekjö gt4
als twea
tje die, zij
an. i
't feit doort
nder warenfl
ngen, die
«.u. n^uad, dachteg
i... Eens was jo bij.
toen nooit meer. ..J
m afscheid van je li
JT»..i