Qooi3 de dJeü^d. Het Klaverblad, Naar hel Engelsdh van L. E. TIDDEMAN. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VII. Berouw. Iiel was een treurig besluit van den dag, die zoo vroolijk begonnen was en bet scheen nog treuriger, als men er aan dacht, dat het een trouwdag was. De schemer viel in en me vrouw Danvers zat naast haar dochtertje, dat nog steeds bewusteloos lag. Toen haar hand jes onrustig bewogen, hield de moeder ze liefkoozend in de hare, doch het kind scheen hiervan niets te bemerken. Na eenigen tijd begon zij te spreken, maar dit was nog treu riger dan haar zwijgen, want zij sprak allerlei onsamenhangende woorden. Nu en dan kon •oaen er echter een zin uit opmaken „Laat me toch hooger schommelen!" riep zij telkens, en dan had zij het weer tegen Lies- beth en R^sa, doch het was moeilijk haar gedachtengang te volgen en haar stem klonk vreemd en onnatuurlijk. Mevrouw Danvers was heel bedroefd. Dien zelfden dag nog was zij zoo blij geweest, dat haar man zooveel beter was en nu had zij weer nieuwe zorgen eA nieuwe angsten. Zij wist niel hoe zij het dragen moest en haar tranen .vloeiden rijkelijk, terwijl zij naar Ca- thrientje keek. Als zij eens stierf? Die gedach te was te vreeselijk. Zij rilde van angst. Maar Rosa Neville was nog bedroefder. Haar vader en moeder hadden haar verleid, hoe ziek Cathrientje was. Zij hadden haar al zoo dikwijls gewaarschuwd, als zij aan Baar drift toegaf en overlaadden haar nu met ver wijten. Hoe kon het ook anders? Zij had ge duldig geluisterd of geprobeerd te luisteren, maar er bijna niets van verstaan; de stem binnen-in haar sprak zóó luid, dat zij alle an dere geluiden verstikte. Die slem zei haar, dat zij al zoo langen tijd onaardig tegen Ca thrientje Danvers geweest was en haar altijd geplaagd had. Maar zij zei ook, dat zij haar niet met opzet gewond had. Het heele dorp zou dit echter gelooven en iedereen zou haar minachten. De meisjes waren ook allen tegeD aaar. Dit was erg genoeg, maar het ergst van .lies was nog. dat Cathrientje misschien nooit «ou welen, dat zij het niet met opzet gedaan ind. dat het haar zoo vreeselijk speet en dat rij liever zelf ziek zou zijn dan dit Cathrientje langedaan te hebben. Misschien zou Cathrien tje sterven, zonder dat zü dit ooit zou weten. Rosa lag den geheelen nacht wakker en woel de onrustig heen en weer. Soms zat zij recht op in bed en riep zij uit: „O God, laat Cathrientje toch beter worden en laat haar weten, dat ik het niet met opzet deed. Werkelijk niet! Liesbeth gelooft me. Ik wilde alleen niet, dat zij nog tenger schom melde 1" Toen zij den volgenden morgen opstond, zag zij haar eigen beeld in den spiegel; zij herkende hel nauwelijks en kleedde zich haas- ig aan. Vandaag lette zij er niel op, of haar haar wel netjes zat; zij gaf nergens om, al leen zou zij graag willen weten, hoe het met Cathrienitje was. Een plotselinge angst overviel haar Mis schien was zij in den afgeloopen nacht gestor ven! Dit denkbeeld alleen deed haar doods bleek worden en haar handen beven. Zij leek naar buiten. Het was nog heel vroeg en alles in huis was stilde dienstmeisjes wareD zelfs nog niet op. Maar Rosa kon niet binnen blijvenzij had *en gevoel, alsof zij stikken zou, als zij in huis bleef. Daarom sloop zij op haar teenen naar beneden, nam haar hoed van den kapstok, maakte de voordeur zoo zacht mogelijk open en sloop heit huis uit. Het zoo bekende dorp leek nu geheel vreemd. Zij zag geen vriendelijke gezichten voor de ramen der huizen* waar zij langs kwam. De luiken waren nog gesloten. Zij liep langzaam en wist zelf niet, dat haar schreden onwillekeurig leidden naar het huis van Ca thrientje Danvers. Toen zij het huis zag. schrikte zij plotseling op. Zij had dikwijls spottend gezegd, dat het zoo klein was en het vergeleken met het huis. waarin zij zelf woonde. Heel leebjke woorden, die zij gezegd had, schoten haar nu te binnen O. wat had zij z* graag ongezegd gemaakt! De meesten had zij in drift geuit. Misschien als zij Cathrientje zeggen kon, hoe het haar speet, zou deze haar begrijpen. Rosa was een •rotsch meisje en had er altijd op gepocht, dat zij nog nooit iemand om vergiffenis had gevraagd, doch nu zou zij niets ltever gedaan hebben dan op haar knieën het kleine meisje, dat zij steeds geminacht had, vergiffenis heb- hen gevraagd- Zij dacht over alles na. wat zij gezegd had. en kon nu zelf niet begrijpen, dat zij zóó leelijk had kunnen zijn „Ik meende er de helft niet van", zei ze „Ik was erg driftig." Maar Cathrientje kon haar niet hooren Rosa stond alleen met haar groot verdriet. Zij draaide zenuwachtig met haar vingers en hielde de oogen steeds op het huisje gericht. De gordijnen waren nog neergelaten en Rosa vroeg zich af. welke kamer van Cathrientje zou zijn. Zouden de gordijnen dan nooit op getrokken worden? Het huis zag er zoo stil en somber uit. alsofzij bedrite haar gelaat met de handenalsof Cathrientje gestorven was. Rosa trachtte deze gedachte van zich af te schudden, doch het mooht haar niet gelukken. Onze gedachten telen zich het twijgen niet opleggen. Plotseling hoerd zij een geluid, dat haar deed opkijken. Zij slond aan den anderen kanl van den meg en verborg zich achter eenige struiken om niet gezien te worden. Doch zij •pande haar oogen des te meer in. opdat haar Piets ontgaan zou. Zij zag, dal de voordeur open stond en mevrouw Danvers in de opening verscheen. Zij was heel bleek en ha.r lippen Peetden. Onder haar oogen waren donkere kringen, want zij had den geheelen nacht hij haar dochtertje gcwaakl. Zij vouwde de han den en Rosa dacht, dat zij bad. Zij iel echter geen woord «AJs ik haar durfde vragen, hoe het met italhiientfc i». zou te -t misschien wel tel gen", dacht het ongelukkige meisje. „V r ik durf het niet. want mevrouw Danvers zal mij natuurlijk haten en mij verwijten, dal ik haar dochtertje vermoord heb." Zoo bleef zij met een doodsbleek gezicht staan. De kerkklok sloeg zes uur mevrouw Dan vers schrikte op en keek langs den weg. Haar oogen ontdekten Rosa's jurk. die door de struiken heen schemerde. Eerst was zij heel verbaasd, dat zij zoo vroeg reeds builen was. Maar bijna onmiddellijk begreep zij het zij wist. Bat Rosa de oorzaak van het ongeluk was en zij voelde niet alleen voor haar eigen riek kir.d. maar ook voor de ongelukkige schuldige. Het was niet voor het eergt, dat zij mede lijden met haar had. Mevrouw Danvers wist, dat het niet gemakkelijk is, drift en een slecht humeur te bekeerschen en zij had haar dik wijls onopgemerkt gadegeslagen. Zij zag nu het bleeke, diep-bedroefde ge zichtje. Mevrouw Danvers aarzelde een oogenblik; toen stak zij den weg over. Rosa zou het liefst hard zijn weggeloopen, doch zij kon dit niet. Zij kromp bevende in elkaar, zoo angstig werd zij, want zij dacht met verwijlen overladen te worden. Mevrouw Danvers legde echter haar hand op haar schouder. ,.Je wilt zeker graag weten, hoe het met Cafhrienttjc is", zei zij vriendelijk. Rosa kon niet antwoorden. Zij barstte in een nevig snikken uit. „Kom maar mee naar binnen", zei mevrouw zacht. Zij nam Rosa's hand in de hare en nam haar mee naar huis Een dankbaar gevoel tegenover mevrouw Danvers doorstroomde Rosa, maar zij voelde haar schuld nog veel erger. Zij snikte hel uit, doch trachtte zich te bedwingen, zóó verlangend was zij iets van Cathrientje te hooren. Zoodra dit mogelijk was, begon mevrouw Danvers te spreken. Maar helgcen zij vertel de. stemde Rosa niet kalmer, want het pa tiëntje was inderdaad hard ziek, zelfs zeer gevaarlijk en niemand kon nog zeggen, wat het einde er van zou zijn. De val was heel ernstig geweest en haar hoofd had veel ge leden. „Wordt ze dan niet meer beter? vroeg RoSa angstig. „De dokter zegt, dat ze in groot gevaar ver keert." Mevrouw Danvers kon deze woorden bijna niet uitspreken, zóó moeilijk viel het haar den waren toestand onder woorden te brengen. Maar zij voelde toch, dat zij Rosa niet met valsche hoop mocht vleien, hoe gaarne zij haar ook gerustgesteld had. „Enals zij eens stierfzei het meisje. Het gezicht der arme moeder werd nog blee- ker. Zij kon geen woord uitbrengen. „Zou u 't mij noodt vergeven!" Mevrouw Danvers glimlachte weemoedig. „Ik heb het je vergeven, lieve kind", zei zij. „Je was driftig en gaf je geen rekenschap van hetgeen je deedt, maar ik weet, dat je mijn kleine meisje niet met opzet hebt laten vallen-" „Ik ben zoo dikwTijls onaardig tegen haar geweest", snikte Rosa. ,,Ja", antwoordde mevrouw Danvers kalm, ..dat is waar. Maar soms had Cathrientje ook schuldzij werd dikwijls boos en vergat, dat zachtheid alles overwint. Maar jij was dikwijls heel onaardig, dat kan ik niet ontkennen, al geloof ik wel, dat je er nu spijt van hebt, is het niet?" Spijt was een woord, dat veel te zwak was voor Rosa's gevoelens. Zij zocht naar een an der en stortte haar geheele hart uit voor de lieve vrouw, die bereid was naar haar te luis teren en mevrouw Danvers nam haar in haar armen en sprak met haar, alsof zij haar eigen dochtertje was. Misschien als Rosa's moe der ooit zoo met haar gesproken had zou zij geleerd hebben zich beter te beheersehen ,,'t Is net", zei Rosa eindelijk, „of ik niet gelooven kan, dat Cathrientje werkelijk leeft. Zou ik haar alsjeblieft even mogen zien?" Zij vroeg het verlegen en wist niel, of haar wensch goed opgenomen zou worden. „Zij zal je niet herkennen, lieve kind", zei mevrouw Danvers, „maar als je het zoo graag wilt, mag je haar wel even zien. Kom maar heel zachtjes mee!" Rosa volgde mevrouw Danvers nu naar bo ven naar de kamer waar Calhrientje lag. Eerst kon zij bijna ndets zien, want het was er heel donker, doch al gauw ontdekte zij het bed en de kleine zieke, die doodsbleek was. Haar voorhoofd was verbonden. Zij wierp een onrustigen blik op de binnenkomenden en be gon snel en verward te spreken. Rosa begreep niets van hetgeen zij zei, tot dat zij plotseling uitriep: „Laat me toch hoo ger schommelen. Rosa!" Dezen zin herhaalde zij steeds op zoo'n kla- genden toon. dat Rosa het niet kon aanhooren Zij liep haastig naar beneden en spoedde zich naar huis. Gedurende den geheelen weg klonk het haar in de ooren: „Laat me toch hooger schommelen, Rosal" Als zij maar niet zoo driftig was geworden, zou er niets gebeurd zijn. Zij sloop het huis in en vond haar ouders aan de ontbijttafel Niemand vroeg haar, waarom zij zoo laat was. Zij kon bijna niets door de keel krijgen. Den geheelen verderen morgen bleef Rosa stil en in zich zelf gekeerd O, wat zou zij er niel voor gegeven hebben, als zij alles onge daan had kunnen maken! Dien middag zag zij Liesbeth Jones en had den zij samen een lang gesprek. Liesbeth was pas acht en Rosa elf jaar oud. maar mevrouw Jones had met haar dochtertje over dingen ge sproken, waai- Rosa nog nooit over nagedacht had. „Het spijl mij 7.00 zei Rosa. „Maar wat geeft dat? 'l Maakt het arme Cathrientje niei beter." t Is toch goed, dal je berouw hebt", ant woordde Liesbelh. „goeder zegt het." „Maar ik begrijp niel waarom „Omdat je. als je berouw hebt, anders bent geworden en het niel weer zult doen", legde het kleine ding uil, ten minste jc best zult doen het niet weer te doen." Rosa dacht hierover na en zag het gebeurde *1 in een nieuw licht. Later sprak zij er met mevrouw Danvers over. „Liesbeth heeft gelijk", zei deze; „zoo is het. Je zult je drift niet in eens kunnen beheer sehen, maar doordat je zoo'n berouw hebt over 't gebeurde, zul je je best doen niet meer driftig te zijn. Je zult er steeds aan blijven denken, hoe erg de gevolgen kunnen zijn van een oogenblik van drift en je zult in 't vervolg voorzichtiger zijn. God zal je helpen, lieve kind, als Hij ziet, dat je ernstig je best doet." „Ik wil zoo graag ernstig mijn best doen", zei Rosa en zij sprak de waarheid. Ook had zij nog behoefte aan iets anders gekregen: zij wilde rich nuttig maken en an deren lïelpen. Zij zag, hoeveel mevrouw Dan vers te doen had en wilde haar taak zoo graag wat verlichten. In 't eerst scheen daartoe geen gelegenheid te zijn, doch weldra brak deze aan. Mevrouw Danvers waakte eiken nacht en kon over dag slechts weinig rusten. Rosa kwam heel verlegen met haar voorstel voor den dag. „Zou ik vanmiddag niet bij Cathreintje mo gen zitten?" vroeg zij„Dan kunt u op de sofa wat rusten. Ik zal u dadelijk roepen, als zij u noodig heeft." Jui9t was de dokter er, toen Calhrientje dit vroeg. Mevrouw Danvers was op het punt Rosa's verzoek le weigeren, want zij dacht, dat deze niet berekend zou zijn voor die taak. Maar dokter Lorimer legde zijn hand op Ro sas' schouder, keek in haar ernstig gezichtje en zei hartelijk: U hoeft niet bang te zijn, mevrouw Dan vers. U kunt op haar vertrouwen!" Vanaf dit oogenblik zat Rosa eiken middag bij Cathrientje's bed- Al was zij veel ouder ge weest, dan had zij haar laak niet ernstiger kunnen opvatten. Zij was vlug en handig en waarschuwde mevrouw Danvers niet, als het niet hoog noodig was Maar één kreet sneed haar telkens weer door de ziel. Dat was: „Laat me toch hooger schommelen. Rosa!" Soms riep Cathrientje deze woorden heel hard, dan weer fluisterde zij ze. Maar telkens weer riepen zij een kleur van schaamte op Rosa Neville's wangen te voorschijn. (Slot volgt.) Waarom Hein Wildenbeest niet meer uit stroopen ging. Een dorps verhaaltje uit den ouden tijd. Men wist het reeds lang, dat soms in het bosch. dat tusschen Heaiveldorp en Daldorp ligt, een grooie, wille spookhaas bij mane schijn rondsloop, zuchtend en krassend als een uil. Maar geen sterveling had nog ooit het spookdier gezien. En nu? Heel de streek was er vol van. Hein Wildenbeest, de mer- gelzager, had, toen hij gisteravond met zijn leege kar van Heuveldorp naar Daldorp te rugkeerde, den spookhaas ontmoet. En toen het in de dorpen bekend was, had den allen gerild van angst en de oude vrouw tjes hadden een kruis geslagen. En Leuoir, de grootste boer van Daldorp, die burgemeester \an het dorp was, zei, dat het werkelijk ge beurd was. Had hij niet met eigen oogen ge zien. hoe bleek en ontdaan Hein de herberg was komen binnenvallen en in 't eerst geen woord kon zeggen? Had hij 1 niet zelf ge hoord, hoe Hein later, nog rillend en bevend en angstig naar de deur kijkend, had verteld, dat de haas eerst vlak voor de paarden had geloopen? En dat het een groote, witte spook haas met roode oogen was geweest? „O, "k zag het spookdier zoo duidelijk," had Hein gezegd en weer begon hij te beven. „Kom, Hein, drink eens voor den schrik," had toen de burgemeester gezegd, „en vertel ons, wat je gezien hebt." Met zijn bevende handen had Wildenbeest loen het glas aangenomen, dat de burgemees ter hem voorhield, en toen hij dit in één teug had leeggedronken, begon hij zijn avontuur te vertellen: De haas was zoo groot als een gemest kalf en zijn oogen gloeiden als een rood vuur. Hij had groote klauwen en zucht te en kraste als een uil. Maar dat was nog het ergste niet, dat kwam pas. toen hij kras send op hem aanvloog en hem toeschreeuwde: „Zijn de twee andere witte hazen al voorbij?" Toen riep ik in mijn angst: „Ja, ze zijn al voor bij!" En ik zette hel meieen op een loopen. Want 'k dacht bij me zelf, hoe groot en hoe monsterachtig die andere hazen wel zouden zijn! Hoe 'k hier ben gekomen, weet ik eigen lijk zelf niet meer. 'k Geloof, dal mijn paar den op eens héél hard begonnen te draven en mij en de kar meetrokken. Maar ik verzeker jullie, dat ik voor geen zak vol goudstukken bij avond weer door het bosch loop"... Met groote, verbaasde oogen had Colson, de koddebeier, naar dit verhaal zitten luiste ren, en met hem nog anderen, waaronder Walter, de jachtopziener, die, evenals Col son, vaak 's nachts door het bosch moest, om op de stroopers te letten. En zij, die voor geen tien stroopers bevreesd waren, ook zij rilden van angst voor den spookhaas, die daar rond doolde „Ik ga 's nachts niet meer het bosch in," mompelde Colson. En ook de jachtopziener scheen er evenzoo over te denken, want hij fluisterde zijn buurman in 't oor, „voor óns zal er geen werk meer zijn. Wie zal er, als het voorval in heel den omtrek bekend is. nog durven stroopen in hel bosch?" Neen, dat durfde men werkelijk niet meer. Fn zoo bleef het bosch, vanaf dien avond, de schrik der dorpsbewoners uit heel den om trek. Alleen één enkele was er. die niet bang was en zich lachend de handen wreef. En dit was... Hefin Wildebeesl, de mergelzagcr, die zoo graag ongestoord de haasjes en ko nijntjes stroopte. Niemand, zelfs de jachtopziener, had er aan gedacht, dal Hein hel was, die de strik ken en vallen overal neerzette En geen, die- er ook nü aan dacht, dat het avontuur met den spookhaas door Ilein zelf verzonnen was. om den koddebeier, den jachtopziener en den burgemeester, tide allen even bijgeloovig wa ren als de anderen schrik aan le jagen en zoodoende vrij baan te heblxm en naar har- telust en ongestoord te kunnen stroopei:. Maar ook in Heuveldorp was er é«'*n, die niel bang was voor den spookhaas. ja. die zelf^ niet aan zijn beslaan ge-loofde. Dat was „sim- nel Slienekceenr hnlf-idint*» vrouw die lieiM nacht en dag in het bosch dwaalde. De dorps- lieden zagen haar ndel graag; ze zeiden, da Stieneke de kinderen e-n het vee behekste Maar de arme simpele ziel, die geen sterve ling kwaad deed, was er zich niet van bewust, dat men zoo over haar sprak en als's nachts de maan scheen, liep Stieneke haar hutje uit, ging den heuvel op ©n het bosch in, en daar dwaal de zij dan rond uren en uren,.steeds zoekend en in zich zelve mompelend: „Ach Hein, ach Hein, wanneer zal ik je eens terugvinden?" Op zekeren winteravond, toen de maan wat laat zou opkomen, en Hein Wildenbeest zijn slag sloeg, dat wil zeggen, dat hij in het bosch aan het stroopen was, en dan ook menig haasje in den grooten zak stopte, liep ook „simpel Slienoke" door 'l bosch, weer als ge woonlijk overal zoekend, en mompelend: „Ach Hein, ach Hein, wanneer zal ik je terugvin den?" 't Was juist een fel-koude avond; 't vroor hard en de arme Stieneke had over haar ver sleten plunje een oude. grauw-wilte, molton deken gestegen, die medelijdende lieden haar hadden gegeven. Zoo met die deken, die spook achtig haar magere gestalte omhulde, met do verwarde, grijze, om haar hoofd fladderende haren en de groote, glinsterende oogen, ge leek zij waarlijk op een spooksel. Bovendien was haar vreemd gemompel, dal vaak op akelig zuchten geleek, niet prettig om aan te hooren voor iemand, d-ie zich in het nacht stille bosch alleen waande, zooals op dit oogen blik Hein Wildenbeest deed. En daar was nu Stieneke al mompelend gekomen bij de plek, waar de niets vermoe dende strooper, die juist een haasje snapte, aan het werk was. Daar hoorde hij een licht geritsel en gezucht achter de struiken en den kend, dat het nog een haasje was, dat hij ook best kon snappen, sloop hij er behoedzaam heen, en twee magere armen strekten zich naar den doodelijk verschrikten strooper uit en een vreemd klinkende stem zuchtte, vlak bij zijn oor: „Ach Hein, ach Hein, wan Maar Hein Wildenbeest hoorde niets meer. Doodsbleek en van hoofd tot de voeten be vend was hij, zijn zak, strikken en wild in den steek latend, weggerend, alsof hij door duizend spoken achtervolgd werd. „Nooit, noofct, ga ik weer 's nachts of 's avonds door het bosch," zei hij tegen zijn vrouw, toen hij rillend en bevend was thuis gekomen. „De -witte spookhaas is er nu echt geweest! *k Heb hem gezien in de gedaante van een oude heks, heelemaal in 't wit met fladderende haren en roode, gloeiende oogen. en hij scheen mij te kennen want hij zei: „Hein. Hein!" En toen hij dat zei met een stem, die zuchtte en kraste als die van een uil. wilde hij me grijpen! En, o, als dat eens was ge beurd, waar zou hij me dan gebracht hebben?" „Ja, zeg dat wèl, Hein," begon nu vrouw Wildenbeest met angstige stem. „En wie weet, wat er nog gebeuren kan? Wie weet, hoe hij in 't bosch op je loert? En weet je, wat ik zoo dacht, Hein? Je moest nu heelemaal het stroopen'maar laten. Je riet, wat er gebeuren kan Ja, dat had Hein zeil ook al gedacht. Om den broode behoefde hij het heelemaal niet te doen. Hij verdiende immers genoeg met blok ken zagen en rijden! En sinds dien vreeselijken winternacht stroopte Hein Wildenbeest werkelijk niet meer. Het spooksel had hem voor altijd van zijn ondeugd genezen. Maar nóch hij, nóch zijn vrouw, durfden met de dorpslieden over dit avontuur spreken. En nog verwarder werd na dien nacht „simpel Stieneke". In donkere en ook in maanlichte nachten sloop ze nog meer zoekend, nog vreemder mompelend en nog akeliger om aan te zien, rond, roepend haar Hein, haar verloren man. die ze altijd nog dacht terug te vinden. Totdat eens, op een kouden wintermorgen, de jacht opziener haar doodgevroren vond liggen tegen de heuvelhelling. En nooit heeft Hein Wildenbedst geweten, dat het arme simpele Stieneke het eens zoo geduchte spook of liever de spookhaas in heksengestalte was, die van hem een eerlijk- man maakte. Van alles «vat. Drift. In de eerste eeuwen van het Christendom leefde er in een klooster een monnik, die zich geweldig driftig kon maken. Het berouwde hem echter altijd dadelijk daarna. Hij besloot den mensdhen te ontvluchten en begaf zich als kluizenaar naar een bosch. Bij zijn aan komst in een kleine hut viel zijn waterkruik om en al het vocht liep op den grond. Dit ont stak hem in zulk een drift, dat hij de kruik aan stukken gooide. Terstond zich bezinnen de, zei hij in zich zelf: „Het zijn de menschen niet, die van miin drift de schuld dragen; ik zelf ben alleen daarvan oorzaak." Hij keerde naar het klooster terug on beterde zich. Gras, dat in Londen niet groeien kan. Een Engelsch kruidkundige kwam eenige jaren geleden tot de ontdekking, dat het ge woon soort gras niet groeien wil in Londen, en zeker ook niet in alle groote fabrieks steden- In het eerst waren de Londennars ten zeerste verontwaardigd over deze uiting; dat mooie frissche gras van Hyde-park bijvoor beeld, zou niet van de echte soort zijn? En hel staat er zoo heerlijk groen! Ja, zoo op 't oog lijkt het wei bloeiende, maar scheikundig on derzocht bezit het (heelemaal geen voeding? waarde en is het droog en pulvcrig en dit wel door -den invloed van den benauwden, zwar ten rook uit de tallooze hooge schoorsteen pijpen. De bloemisten in de groote steden kunnen ook heel geen tuinen meer houden als kweek plaatsen binnen de kom der gemeente, wan! planten en bloemen leiden een kwijnend be staan en zijn ook ongeschikt voor verkoop. Twee honden. De wetgever van Lacedemonië, Lycurgus nam twee honden uit een en hetzelfde ne en van hetzelfde ras, die hij op zeer verschil lende wijze grootbracht. De ecu kreeg dag< liiks lekkere spijzen en werd erg vertroeteld; den ander leidde hij voor de jacht op en zijn voedsel was stevig, maar eenvoudig. Toen bei den volwassen waren, bracht hij hen in hel veld, zette een schotel met lekkernijen klao' en liet ter zelfder tijd een haas los. Terstond ijlde de jachthond den haas achterna en rust te niet vóór hij dien bij ziin meester had ge bracht. De andere hond schoot op den schotel toe en smulde, dat het een aard had. „Zie", zei Lycurgus, „wat de opvoeding zelfs bij een hond vermag!" Orchideeën. De hoofdmarkt voor orchideeën vormt Lon den, waar jaarlijks bizonder mooie exempla ren op tentoonstellingen komen. Voor or chideeën van bizonder mooie kleur cn vorm worden prijzen betaald van 3000, 6000, 10.000. 15.000 en zelfs 25.000 gulden. Dit zeldzame bloemenkind uit het land waar de zon op komt, wordt dus hooger gesahat dan goud. Sommige beroemde orchideeën-verzamelingen in Engeland en Amerika worden een half of één millioen gulden waard geacht In ZuiiV Amerika, in Azië en Australië zijn de meeste orchideeën te vinden. Men kent thans onge veer 5000 verschillende soorten, waarvan ei velen op boomen groeien en in t wild voort woekeren: dit is vooral het geval in Zuid Amerika. De kennis over deze nlantenfamilie drong zeer langzaam tot de geleerden door. Linneeu? kende in 1764 maar 102 soorten van orchi deeën, Villeneuve in 1805 391 soorten Tusc-hen 1830 en 1840 kon Lindlcy reeds 2000 soorten beschrijven. In oranjerien werd de orchidee eerst op het einde der 18e eeuw te Londen, in den beroemden botandschen tuin van Kew, verzorgd. De dikwijls voorkomende soorter rijn over 't geheel niet duur, slechts worden voor de zeldzaamste de zooeven genoemde fa betedhtige prijzen belaald. Het vaderland van de orchidee is Columbië 't Verstoorde feest. Vii r hazenh rei ljcs vierden saam 't feesl van hun vriendschapsbond een pic-nic was er in het bosch» daar elk dèt 't leukste vond. Daar plots Tig klonk een luid gebrom een beer kwam op 't tapijt meteen was toen de redenaar 't slot van zijn rede kwijt. Een ieder droeg er w&t toe bij recht fcesl'lijk was het maal er werd gesproken* veel en luid in geestdriftvolle taal. i. Ik denk dus, dat zij rijn ontsnapt o, hazen zijn zoo vlug ze kwamen stellig ongedeerd wel allen thuis terugl Herman na Hij viel met stoel en al omver. droef werd het feest verstoord móór, dat de beer hen heeft gepakt, heb ik toch niet gehoord.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6