Qooi3 de dJeü^d.
Het Klaverblad,
Naar hel Engelsdh van L. E. TIDDEMAN.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VII.
Berouw.
Iiel was een treurig besluit van den dag,
die zoo vroolijk begonnen was en bet scheen
nog treuriger, als men er aan dacht, dat het
een trouwdag was. De schemer viel in en me
vrouw Danvers zat naast haar dochtertje, dat
nog steeds bewusteloos lag. Toen haar hand
jes onrustig bewogen, hield de moeder ze
liefkoozend in de hare, doch het kind scheen
hiervan niets te bemerken. Na eenigen tijd
begon zij te spreken, maar dit was nog treu
riger dan haar zwijgen, want zij sprak allerlei
onsamenhangende woorden. Nu en dan kon
•oaen er echter een zin uit opmaken
„Laat me toch hooger schommelen!" riep
zij telkens, en dan had zij het weer tegen Lies-
beth en R^sa, doch het was moeilijk haar
gedachtengang te volgen en haar stem klonk
vreemd en onnatuurlijk.
Mevrouw Danvers was heel bedroefd. Dien
zelfden dag nog was zij zoo blij geweest, dat
haar man zooveel beter was en nu had zij
weer nieuwe zorgen eA nieuwe angsten. Zij
wist niel hoe zij het dragen moest en haar
tranen .vloeiden rijkelijk, terwijl zij naar Ca-
thrientje keek. Als zij eens stierf? Die gedach
te was te vreeselijk. Zij rilde van angst.
Maar Rosa Neville was nog bedroefder.
Haar vader en moeder hadden haar verleid,
hoe ziek Cathrientje was. Zij hadden haar
al zoo dikwijls gewaarschuwd, als zij aan Baar
drift toegaf en overlaadden haar nu met ver
wijten. Hoe kon het ook anders? Zij had ge
duldig geluisterd of geprobeerd te luisteren,
maar er bijna niets van verstaan; de stem
binnen-in haar sprak zóó luid, dat zij alle an
dere geluiden verstikte. Die slem zei haar,
dat zij al zoo langen tijd onaardig tegen Ca
thrientje Danvers geweest was en haar altijd
geplaagd had. Maar zij zei ook, dat zij haar
niet met opzet gewond had. Het heele dorp
zou dit echter gelooven en iedereen zou haar
minachten. De meisjes waren ook allen tegeD
aaar.
Dit was erg genoeg, maar het ergst van
.lies was nog. dat Cathrientje misschien nooit
«ou welen, dat zij het niet met opzet gedaan
ind. dat het haar zoo vreeselijk speet en dat
rij liever zelf ziek zou zijn dan dit Cathrientje
langedaan te hebben. Misschien zou Cathrien
tje sterven, zonder dat zü dit ooit zou weten.
Rosa lag den geheelen nacht wakker en woel
de onrustig heen en weer. Soms zat zij recht
op in bed en riep zij uit:
„O God, laat Cathrientje toch beter worden
en laat haar weten, dat ik het niet met opzet
deed. Werkelijk niet! Liesbeth gelooft me. Ik
wilde alleen niet, dat zij nog tenger schom
melde 1"
Toen zij den volgenden morgen opstond,
zag zij haar eigen beeld in den spiegel; zij
herkende hel nauwelijks en kleedde zich haas-
ig aan. Vandaag lette zij er niel op, of haar
haar wel netjes zat; zij gaf nergens om, al
leen zou zij graag willen weten, hoe het met
Cathrienitje was.
Een plotselinge angst overviel haar Mis
schien was zij in den afgeloopen nacht gestor
ven! Dit denkbeeld alleen deed haar doods
bleek worden en haar handen beven. Zij
leek naar buiten. Het was nog heel vroeg en
alles in huis was stilde dienstmeisjes wareD
zelfs nog niet op.
Maar Rosa kon niet binnen blijvenzij had
*en gevoel, alsof zij stikken zou, als zij in huis
bleef. Daarom sloop zij op haar teenen naar
beneden, nam haar hoed van den kapstok,
maakte de voordeur zoo zacht mogelijk open
en sloop heit huis uit.
Het zoo bekende dorp leek nu geheel
vreemd. Zij zag geen vriendelijke gezichten
voor de ramen der huizen* waar zij langs
kwam. De luiken waren nog gesloten. Zij liep
langzaam en wist zelf niet, dat haar schreden
onwillekeurig leidden naar het huis van Ca
thrientje Danvers. Toen zij het huis zag.
schrikte zij plotseling op.
Zij had dikwijls spottend gezegd, dat het
zoo klein was en het vergeleken met het huis.
waarin zij zelf woonde. Heel leebjke woorden,
die zij gezegd had, schoten haar nu te binnen
O. wat had zij z* graag ongezegd gemaakt!
De meesten had zij in drift geuit. Misschien
als zij Cathrientje zeggen kon, hoe het haar
speet, zou deze haar begrijpen. Rosa was een
•rotsch meisje en had er altijd op gepocht,
dat zij nog nooit iemand om vergiffenis had
gevraagd, doch nu zou zij niets ltever gedaan
hebben dan op haar knieën het kleine meisje,
dat zij steeds geminacht had, vergiffenis heb-
hen gevraagd- Zij dacht over alles na. wat zij
gezegd had. en kon nu zelf niet begrijpen, dat
zij zóó leelijk had kunnen zijn
„Ik meende er de helft niet van", zei ze
„Ik was erg driftig."
Maar Cathrientje kon haar niet hooren
Rosa stond alleen met haar groot verdriet. Zij
draaide zenuwachtig met haar vingers en
hielde de oogen steeds op het huisje gericht.
De gordijnen waren nog neergelaten en Rosa
vroeg zich af. welke kamer van Cathrientje
zou zijn. Zouden de gordijnen dan nooit op
getrokken worden? Het huis zag er zoo stil
en somber uit. alsofzij bedrite haar
gelaat met de handenalsof Cathrientje
gestorven was. Rosa trachtte deze gedachte
van zich af te schudden, doch het mooht haar
niet gelukken. Onze gedachten telen zich het
twijgen niet opleggen.
Plotseling hoerd zij een geluid, dat haar
deed opkijken. Zij slond aan den anderen kanl
van den meg en verborg zich achter eenige
struiken om niet gezien te worden. Doch zij
•pande haar oogen des te meer in. opdat haar
Piets ontgaan zou. Zij zag, dal de voordeur
open stond en mevrouw Danvers in de opening
verscheen. Zij was heel bleek en ha.r lippen
Peetden. Onder haar oogen waren donkere
kringen, want zij had den geheelen nacht hij
haar dochtertje gcwaakl. Zij vouwde de han
den en Rosa dacht, dat zij bad. Zij iel echter
geen woord
«AJs ik haar durfde vragen, hoe het met
italhiientfc i». zou te -t misschien wel tel
gen", dacht het ongelukkige meisje. „V r ik
durf het niet. want mevrouw Danvers zal mij
natuurlijk haten en mij verwijten, dal ik haar
dochtertje vermoord heb."
Zoo bleef zij met een doodsbleek gezicht
staan.
De kerkklok sloeg zes uur mevrouw Dan
vers schrikte op en keek langs den weg. Haar
oogen ontdekten Rosa's jurk. die door de
struiken heen schemerde. Eerst was zij heel
verbaasd, dat zij zoo vroeg reeds builen was.
Maar bijna onmiddellijk begreep zij het zij
wist. Bat Rosa de oorzaak van het ongeluk
was en zij voelde niet alleen voor haar eigen
riek kir.d. maar ook voor de ongelukkige
schuldige.
Het was niet voor het eergt, dat zij mede
lijden met haar had. Mevrouw Danvers wist,
dat het niet gemakkelijk is, drift en een slecht
humeur te bekeerschen en zij had haar dik
wijls onopgemerkt gadegeslagen.
Zij zag nu het bleeke, diep-bedroefde ge
zichtje.
Mevrouw Danvers aarzelde een oogenblik;
toen stak zij den weg over. Rosa zou het liefst
hard zijn weggeloopen, doch zij kon dit niet.
Zij kromp bevende in elkaar, zoo angstig werd
zij, want zij dacht met verwijlen overladen te
worden.
Mevrouw Danvers legde echter haar hand
op haar schouder.
,.Je wilt zeker graag weten, hoe het met
Cafhrienttjc is", zei zij vriendelijk.
Rosa kon niet antwoorden. Zij barstte in
een nevig snikken uit.
„Kom maar mee naar binnen", zei mevrouw
zacht.
Zij nam Rosa's hand in de hare en nam
haar mee naar huis Een dankbaar gevoel
tegenover mevrouw Danvers doorstroomde
Rosa, maar zij voelde haar schuld nog veel
erger. Zij snikte hel uit, doch trachtte zich te
bedwingen, zóó verlangend was zij iets van
Cathrientje te hooren.
Zoodra dit mogelijk was, begon mevrouw
Danvers te spreken. Maar helgcen zij vertel
de. stemde Rosa niet kalmer, want het pa
tiëntje was inderdaad hard ziek, zelfs zeer
gevaarlijk en niemand kon nog zeggen, wat
het einde er van zou zijn. De val was heel
ernstig geweest en haar hoofd had veel ge
leden.
„Wordt ze dan niet meer beter? vroeg
RoSa angstig.
„De dokter zegt, dat ze in groot gevaar ver
keert."
Mevrouw Danvers kon deze woorden bijna
niet uitspreken, zóó moeilijk viel het haar den
waren toestand onder woorden te brengen.
Maar zij voelde toch, dat zij Rosa niet met
valsche hoop mocht vleien, hoe gaarne zij haar
ook gerustgesteld had.
„Enals zij eens stierfzei
het meisje.
Het gezicht der arme moeder werd nog blee-
ker. Zij kon geen woord uitbrengen.
„Zou u 't mij noodt vergeven!"
Mevrouw Danvers glimlachte weemoedig.
„Ik heb het je vergeven, lieve kind", zei zij.
„Je was driftig en gaf je geen rekenschap
van hetgeen je deedt, maar ik weet, dat je
mijn kleine meisje niet met opzet hebt laten
vallen-"
„Ik ben zoo dikwTijls onaardig tegen haar
geweest", snikte Rosa.
,,Ja", antwoordde mevrouw Danvers kalm,
..dat is waar. Maar soms had Cathrientje ook
schuldzij werd dikwijls boos en vergat, dat
zachtheid alles overwint. Maar jij
was dikwijls heel onaardig, dat kan ik niet
ontkennen, al geloof ik wel, dat je er nu spijt
van hebt, is het niet?"
Spijt was een woord, dat veel te zwak was
voor Rosa's gevoelens. Zij zocht naar een an
der en stortte haar geheele hart uit voor de
lieve vrouw, die bereid was naar haar te luis
teren en mevrouw Danvers nam haar in haar
armen en sprak met haar, alsof zij haar eigen
dochtertje was. Misschien als Rosa's moe
der ooit zoo met haar gesproken had zou
zij geleerd hebben zich beter te beheersehen
,,'t Is net", zei Rosa eindelijk, „of ik niet
gelooven kan, dat Cathrientje werkelijk leeft.
Zou ik haar alsjeblieft even mogen zien?"
Zij vroeg het verlegen en wist niel, of haar
wensch goed opgenomen zou worden.
„Zij zal je niet herkennen, lieve kind", zei
mevrouw Danvers, „maar als je het zoo graag
wilt, mag je haar wel even zien. Kom maar
heel zachtjes mee!"
Rosa volgde mevrouw Danvers nu naar bo
ven naar de kamer waar Calhrientje lag.
Eerst kon zij bijna ndets zien, want het was er
heel donker, doch al gauw ontdekte zij het
bed en de kleine zieke, die doodsbleek was.
Haar voorhoofd was verbonden. Zij wierp een
onrustigen blik op de binnenkomenden en be
gon snel en verward te spreken.
Rosa begreep niets van hetgeen zij zei, tot
dat zij plotseling uitriep: „Laat me toch hoo
ger schommelen. Rosa!"
Dezen zin herhaalde zij steeds op zoo'n kla-
genden toon. dat Rosa het niet kon aanhooren
Zij liep haastig naar beneden en spoedde zich
naar huis. Gedurende den geheelen weg klonk
het haar in de ooren: „Laat me toch hooger
schommelen, Rosal" Als zij maar niet zoo
driftig was geworden, zou er niets gebeurd
zijn.
Zij sloop het huis in en vond haar ouders
aan de ontbijttafel Niemand vroeg haar,
waarom zij zoo laat was. Zij kon bijna niets
door de keel krijgen.
Den geheelen verderen morgen bleef Rosa
stil en in zich zelf gekeerd O, wat zou zij er
niel voor gegeven hebben, als zij alles onge
daan had kunnen maken!
Dien middag zag zij Liesbeth Jones en had
den zij samen een lang gesprek. Liesbeth was
pas acht en Rosa elf jaar oud. maar mevrouw
Jones had met haar dochtertje over dingen ge
sproken, waai- Rosa nog nooit over nagedacht
had.
„Het spijl mij 7.00 zei Rosa. „Maar wat
geeft dat? 'l Maakt het arme Cathrientje niei
beter."
t Is toch goed, dal je berouw hebt", ant
woordde Liesbelh. „goeder zegt het."
„Maar ik begrijp niel waarom
„Omdat je. als je berouw hebt, anders bent
geworden en het niel weer zult doen", legde
het kleine ding uil, ten minste jc best zult
doen het niet weer te doen."
Rosa dacht hierover na en zag het gebeurde
*1 in een nieuw licht. Later sprak zij er met
mevrouw Danvers over.
„Liesbeth heeft gelijk", zei deze; „zoo is het.
Je zult je drift niet in eens kunnen beheer
sehen, maar doordat je zoo'n berouw hebt
over 't gebeurde, zul je je best doen niet meer
driftig te zijn. Je zult er steeds aan blijven
denken, hoe erg de gevolgen kunnen zijn van
een oogenblik van drift en je zult in 't vervolg
voorzichtiger zijn. God zal je helpen, lieve
kind, als Hij ziet, dat je ernstig je best doet."
„Ik wil zoo graag ernstig mijn best doen",
zei Rosa en zij sprak de waarheid.
Ook had zij nog behoefte aan iets anders
gekregen: zij wilde rich nuttig maken en an
deren lïelpen. Zij zag, hoeveel mevrouw Dan
vers te doen had en wilde haar taak zoo graag
wat verlichten. In 't eerst scheen daartoe geen
gelegenheid te zijn, doch weldra brak deze
aan. Mevrouw Danvers waakte eiken nacht en
kon over dag slechts weinig rusten. Rosa
kwam heel verlegen met haar voorstel voor
den dag.
„Zou ik vanmiddag niet bij Cathreintje mo
gen zitten?" vroeg zij„Dan kunt u op de sofa
wat rusten. Ik zal u dadelijk roepen, als zij
u noodig heeft."
Jui9t was de dokter er, toen Calhrientje dit
vroeg. Mevrouw Danvers was op het punt
Rosa's verzoek le weigeren, want zij dacht,
dat deze niet berekend zou zijn voor die taak.
Maar dokter Lorimer legde zijn hand op Ro
sas' schouder, keek in haar ernstig gezichtje
en zei hartelijk:
U hoeft niet bang te zijn, mevrouw Dan
vers. U kunt op haar vertrouwen!"
Vanaf dit oogenblik zat Rosa eiken middag
bij Cathrientje's bed- Al was zij veel ouder ge
weest, dan had zij haar laak niet ernstiger
kunnen opvatten. Zij was vlug en handig en
waarschuwde mevrouw Danvers niet, als het
niet hoog noodig was Maar één kreet sneed
haar telkens weer door de ziel. Dat was:
„Laat me toch hooger schommelen. Rosa!"
Soms riep Cathrientje deze woorden heel
hard, dan weer fluisterde zij ze. Maar telkens
weer riepen zij een kleur van schaamte op
Rosa Neville's wangen te voorschijn.
(Slot volgt.)
Waarom Hein Wildenbeest
niet meer uit stroopen ging.
Een dorps verhaaltje uit
den ouden tijd.
Men wist het reeds lang, dat soms in het
bosch. dat tusschen Heaiveldorp en Daldorp
ligt, een grooie, wille spookhaas bij mane
schijn rondsloop, zuchtend en krassend als
een uil. Maar geen sterveling had nog ooit
het spookdier gezien. En nu? Heel de streek
was er vol van. Hein Wildenbeest, de mer-
gelzager, had, toen hij gisteravond met zijn
leege kar van Heuveldorp naar Daldorp te
rugkeerde, den spookhaas ontmoet.
En toen het in de dorpen bekend was, had
den allen gerild van angst en de oude vrouw
tjes hadden een kruis geslagen. En Leuoir, de
grootste boer van Daldorp, die burgemeester
\an het dorp was, zei, dat het werkelijk ge
beurd was. Had hij niet met eigen oogen ge
zien. hoe bleek en ontdaan Hein de herberg
was komen binnenvallen en in 't eerst geen
woord kon zeggen? Had hij 1 niet zelf ge
hoord, hoe Hein later, nog rillend en bevend
en angstig naar de deur kijkend, had verteld,
dat de haas eerst vlak voor de paarden had
geloopen? En dat het een groote, witte spook
haas met roode oogen was geweest?
„O, "k zag het spookdier zoo duidelijk," had
Hein gezegd en weer begon hij te beven.
„Kom, Hein, drink eens voor den schrik,"
had toen de burgemeester gezegd, „en vertel
ons, wat je gezien hebt."
Met zijn bevende handen had Wildenbeest
loen het glas aangenomen, dat de burgemees
ter hem voorhield, en toen hij dit in één teug
had leeggedronken, begon hij zijn avontuur te
vertellen: De haas was zoo groot als een
gemest kalf en zijn oogen gloeiden als een
rood vuur. Hij had groote klauwen en zucht
te en kraste als een uil. Maar dat was nog
het ergste niet, dat kwam pas. toen hij kras
send op hem aanvloog en hem toeschreeuwde:
„Zijn de twee andere witte hazen al voorbij?"
Toen riep ik in mijn angst: „Ja, ze zijn al voor
bij!" En ik zette hel meieen op een loopen.
Want 'k dacht bij me zelf, hoe groot en hoe
monsterachtig die andere hazen wel zouden
zijn! Hoe 'k hier ben gekomen, weet ik eigen
lijk zelf niet meer. 'k Geloof, dal mijn paar
den op eens héél hard begonnen te draven en
mij en de kar meetrokken. Maar ik verzeker
jullie, dat ik voor geen zak vol goudstukken
bij avond weer door het bosch loop"...
Met groote, verbaasde oogen had Colson,
de koddebeier, naar dit verhaal zitten luiste
ren, en met hem nog anderen, waaronder
Walter, de jachtopziener, die, evenals Col
son, vaak 's nachts door het bosch moest, om
op de stroopers te letten. En zij, die voor geen
tien stroopers bevreesd waren, ook zij rilden
van angst voor den spookhaas, die daar rond
doolde
„Ik ga 's nachts niet meer het bosch in,"
mompelde Colson. En ook de jachtopziener
scheen er evenzoo over te denken, want hij
fluisterde zijn buurman in 't oor, „voor óns
zal er geen werk meer zijn. Wie zal er, als
het voorval in heel den omtrek bekend is.
nog durven stroopen in hel bosch?"
Neen, dat durfde men werkelijk niet meer.
Fn zoo bleef het bosch, vanaf dien avond, de
schrik der dorpsbewoners uit heel den om
trek. Alleen één enkele was er. die niet bang
was en zich lachend de handen wreef. En
dit was... Hefin Wildebeesl, de mergelzagcr,
die zoo graag ongestoord de haasjes en ko
nijntjes stroopte.
Niemand, zelfs de jachtopziener, had er
aan gedacht, dal Hein hel was, die de strik
ken en vallen overal neerzette En geen, die-
er ook nü aan dacht, dat het avontuur met
den spookhaas door Ilein zelf verzonnen was.
om den koddebeier, den jachtopziener en den
burgemeester, tide allen even bijgeloovig wa
ren als de anderen schrik aan le jagen en
zoodoende vrij baan te heblxm en naar har-
telust en ongestoord te kunnen stroopei:.
Maar ook in Heuveldorp was er é«'*n, die niel
bang was voor den spookhaas. ja. die zelf^
niet aan zijn beslaan ge-loofde. Dat was „sim-
nel Slienekceenr hnlf-idint*» vrouw die lieiM
nacht en dag in het bosch dwaalde. De dorps-
lieden zagen haar ndel graag; ze zeiden, da
Stieneke de kinderen e-n het vee behekste
Maar de arme simpele ziel, die geen sterve
ling kwaad deed, was er zich niet van bewust,
dat men zoo over haar sprak en als's nachts de
maan scheen, liep Stieneke haar hutje uit, ging
den heuvel op ©n het bosch in, en daar dwaal
de zij dan rond uren en uren,.steeds zoekend
en in zich zelve mompelend: „Ach Hein, ach
Hein, wanneer zal ik je eens terugvinden?"
Op zekeren winteravond, toen de maan wat
laat zou opkomen, en Hein Wildenbeest zijn
slag sloeg, dat wil zeggen, dat hij in het bosch
aan het stroopen was, en dan ook menig
haasje in den grooten zak stopte, liep ook
„simpel Slienoke" door 'l bosch, weer als ge
woonlijk overal zoekend, en mompelend: „Ach
Hein, ach Hein, wanneer zal ik je terugvin
den?"
't Was juist een fel-koude avond; 't vroor
hard en de arme Stieneke had over haar ver
sleten plunje een oude. grauw-wilte, molton
deken gestegen, die medelijdende lieden haar
hadden gegeven. Zoo met die deken, die spook
achtig haar magere gestalte omhulde, met do
verwarde, grijze, om haar hoofd fladderende
haren en de groote, glinsterende oogen, ge
leek zij waarlijk op een spooksel. Bovendien
was haar vreemd gemompel, dal vaak op
akelig zuchten geleek, niet prettig om aan te
hooren voor iemand, d-ie zich in het nacht
stille bosch alleen waande, zooals op dit oogen
blik Hein Wildenbeest deed.
En daar was nu Stieneke al mompelend
gekomen bij de plek, waar de niets vermoe
dende strooper, die juist een haasje snapte,
aan het werk was. Daar hoorde hij een licht
geritsel en gezucht achter de struiken en den
kend, dat het nog een haasje was, dat hij ook
best kon snappen, sloop hij er behoedzaam
heen, en twee magere armen strekten zich
naar den doodelijk verschrikten strooper uit
en een vreemd klinkende stem zuchtte, vlak
bij zijn oor: „Ach Hein, ach Hein, wan
Maar Hein Wildenbeest hoorde niets meer.
Doodsbleek en van hoofd tot de voeten be
vend was hij, zijn zak, strikken en wild in den
steek latend, weggerend, alsof hij door duizend
spoken achtervolgd werd.
„Nooit, noofct, ga ik weer 's nachts of
's avonds door het bosch," zei hij tegen zijn
vrouw, toen hij rillend en bevend was thuis
gekomen. „De -witte spookhaas is er nu echt
geweest! *k Heb hem gezien in de gedaante
van een oude heks, heelemaal in 't wit met
fladderende haren en roode, gloeiende oogen.
en hij scheen mij te kennen want hij zei: „Hein.
Hein!" En toen hij dat zei met een stem, die
zuchtte en kraste als die van een uil. wilde
hij me grijpen! En, o, als dat eens was ge
beurd, waar zou hij me dan gebracht hebben?"
„Ja, zeg dat wèl, Hein," begon nu vrouw
Wildenbeest met angstige stem. „En wie weet,
wat er nog gebeuren kan? Wie weet, hoe hij
in 't bosch op je loert? En weet je, wat ik
zoo dacht, Hein? Je moest nu heelemaal het
stroopen'maar laten. Je riet, wat er gebeuren
kan
Ja, dat had Hein zeil ook al gedacht. Om
den broode behoefde hij het heelemaal niet te
doen. Hij verdiende immers genoeg met blok
ken zagen en rijden!
En sinds dien vreeselijken winternacht
stroopte Hein Wildenbeest werkelijk niet meer.
Het spooksel had hem voor altijd van zijn
ondeugd genezen. Maar nóch hij, nóch zijn
vrouw, durfden met de dorpslieden over dit
avontuur spreken. En nog verwarder werd
na dien nacht „simpel Stieneke".
In donkere en ook in maanlichte nachten
sloop ze nog meer zoekend, nog vreemder
mompelend en nog akeliger om aan te zien,
rond, roepend haar Hein, haar verloren man.
die ze altijd nog dacht terug te vinden. Totdat
eens, op een kouden wintermorgen, de jacht
opziener haar doodgevroren vond liggen tegen
de heuvelhelling.
En nooit heeft Hein Wildenbedst geweten,
dat het arme simpele Stieneke het eens zoo
geduchte spook of liever de spookhaas in
heksengestalte was, die van hem een eerlijk-
man maakte.
Van alles «vat.
Drift.
In de eerste eeuwen van het Christendom
leefde er in een klooster een monnik, die zich
geweldig driftig kon maken. Het berouwde
hem echter altijd dadelijk daarna. Hij besloot
den mensdhen te ontvluchten en begaf zich
als kluizenaar naar een bosch. Bij zijn aan
komst in een kleine hut viel zijn waterkruik
om en al het vocht liep op den grond. Dit ont
stak hem in zulk een drift, dat hij de kruik
aan stukken gooide. Terstond zich bezinnen
de, zei hij in zich zelf: „Het zijn de menschen
niet, die van miin drift de schuld dragen; ik
zelf ben alleen daarvan oorzaak." Hij keerde
naar het klooster terug on beterde zich.
Gras, dat in Londen niet
groeien kan.
Een Engelsch kruidkundige kwam eenige
jaren geleden tot de ontdekking, dat het ge
woon soort gras niet groeien wil in Londen,
en zeker ook niet in alle groote fabrieks
steden- In het eerst waren de Londennars ten
zeerste verontwaardigd over deze uiting; dat
mooie frissche gras van Hyde-park bijvoor
beeld, zou niet van de echte soort zijn? En hel
staat er zoo heerlijk groen! Ja, zoo op 't oog
lijkt het wei bloeiende, maar scheikundig on
derzocht bezit het (heelemaal geen voeding?
waarde en is het droog en pulvcrig en dit wel
door -den invloed van den benauwden, zwar
ten rook uit de tallooze hooge schoorsteen
pijpen.
De bloemisten in de groote steden kunnen
ook heel geen tuinen meer houden als kweek
plaatsen binnen de kom der gemeente, wan!
planten en bloemen leiden een kwijnend be
staan en zijn ook ongeschikt voor verkoop.
Twee honden.
De wetgever van Lacedemonië, Lycurgus
nam twee honden uit een en hetzelfde ne
en van hetzelfde ras, die hij op zeer verschil
lende wijze grootbracht. De ecu kreeg dag<
liiks lekkere spijzen en werd erg vertroeteld;
den ander leidde hij voor de jacht op en zijn
voedsel was stevig, maar eenvoudig. Toen bei
den volwassen waren, bracht hij hen in hel
veld, zette een schotel met lekkernijen klao'
en liet ter zelfder tijd een haas los. Terstond
ijlde de jachthond den haas achterna en rust
te niet vóór hij dien bij ziin meester had ge
bracht. De andere hond schoot op den schotel
toe en smulde, dat het een aard had.
„Zie", zei Lycurgus, „wat de opvoeding zelfs
bij een hond vermag!"
Orchideeën.
De hoofdmarkt voor orchideeën vormt Lon
den, waar jaarlijks bizonder mooie exempla
ren op tentoonstellingen komen. Voor or
chideeën van bizonder mooie kleur cn vorm
worden prijzen betaald van 3000, 6000, 10.000.
15.000 en zelfs 25.000 gulden. Dit zeldzame
bloemenkind uit het land waar de zon op
komt, wordt dus hooger gesahat dan goud.
Sommige beroemde orchideeën-verzamelingen
in Engeland en Amerika worden een half of
één millioen gulden waard geacht In ZuiiV
Amerika, in Azië en Australië zijn de meeste
orchideeën te vinden. Men kent thans onge
veer 5000 verschillende soorten, waarvan ei
velen op boomen groeien en in t wild voort
woekeren: dit is vooral het geval in Zuid
Amerika.
De kennis over deze nlantenfamilie drong
zeer langzaam tot de geleerden door. Linneeu?
kende in 1764 maar 102 soorten van orchi
deeën, Villeneuve in 1805 391 soorten Tusc-hen
1830 en 1840 kon Lindlcy reeds 2000 soorten
beschrijven. In oranjerien werd de orchidee
eerst op het einde der 18e eeuw te Londen,
in den beroemden botandschen tuin van Kew,
verzorgd. De dikwijls voorkomende soorter
rijn over 't geheel niet duur, slechts worden
voor de zeldzaamste de zooeven genoemde fa
betedhtige prijzen belaald.
Het vaderland van de orchidee is Columbië
't Verstoorde feest.
Vii r hazenh rei ljcs vierden saam
't feesl van hun vriendschapsbond
een pic-nic was er in het bosch»
daar elk dèt 't leukste vond.
Daar plots Tig klonk een luid gebrom
een beer kwam op 't tapijt
meteen was toen de redenaar
't slot van zijn rede kwijt.
Een ieder droeg er w&t toe bij
recht fcesl'lijk was het maal
er werd gesproken* veel en luid
in geestdriftvolle taal.
i. Ik denk dus, dat zij rijn ontsnapt
o, hazen zijn zoo vlug
ze kwamen stellig ongedeerd
wel allen thuis terugl
Herman na
Hij viel met stoel en al omver.
droef werd het feest verstoord
móór, dat de beer hen heeft gepakt,
heb ik toch niet gehoord.