0oov de d]e(3|d. Us Hoe 't afliep met een gulzigen en een matigen Javaan. Voorrede. Waar, langs Java's Zuiderstrand, de bran ding der zee met woest geweld tegen de .kalkrotsen slaat en eenige dezer rotsen zóó diep heeft uitgehold, dat hel bovendeel een overhangend gewelf vormt, dóór bouwen bij (voorkeur de kleine salanganen (gier-zwalu- wen) hun eetbare nesten. Deze nesten zijn •voor Europeesche en Chineesche fijnproevers een lekkernij, en daarom worden zij duur betaald. Maar de vogelnesten worden dan' ook met levensgevaar verzameld. Want niet alleen dat het afdalen langs den steilen rots- .wand, en daarna het doorwaden der schui mende branding levensgevaarlijk is voor de plukkers, maar er is aan het inzamelen der nesten, voor dc zéér bijgeloovige Javanen, nog een veel grooter gevaar verbonden en dat is. Ratoe (vorstin) Loro Kidoel, de booze vorstin, die regeert over heel den Zui- der-Oceaan met al wat daar in en bij en op ;n om is. En de Javanen, die vast en stellig gelooven aan het bestaan van deze vorstin, naderen haar gebied altijd in angst en vreeze. Wie Ratoe Loro Ividoel is? De overlevering vertelt, dat zij een dochter is van een mach tig vorst uit het Hindoctijdperk. Die vorst, Moendang Wanggi heette hij. verbande haar naar hel Zuiderstrand, omdat ze even leelijk was als wreed, want ze plaagde mensch en dier op de vreesèlijkstc manier. En toen ze nu op het Zuiderstrand was aangekomen en zich spiegelde in de zee en zag, dat ze zóó vrcesclii'k leelijk was, toen riep ze den groo- len zeegeest, Kjal Belorong, aan en vroeg hem haar op te nemen in zijn paleis. En de groote Kjai 'Belorong kwam en nam haar mee naar zijn onderzeesch paleis, en omdat zelfs hij dc prinses zoo héél leelijk vond, stelde hij haar aan als vorstin der kleine zeedemonen, en dat is ze nu reeds eeuwen. En nog altijd is ze even wreed en ze zendt haar kleine booze demonen er op uit om de arme vogeJ- nest-plukkers he* leven te verbitteren, want vooral de rotsen, waar de salanganen hun nesten bouwen, behooren tot haar gebied. En wee den armen plukker, die niet op den dag, dat het inzamelen begint, een offermaal voor haar gereed zet. hij wordt gestraft streng en cn wreed door Ratoe Loro Kidoel. Het verhaal begint. In een in den omtrek van Ron pk oh gelegen desa, woonde eens Kertoderedjo. een Ja- vaan-Kerto, zoo werd hij genoemd, was vroe ger een welgesteld landbouwer geweest, hij nad twee sterke buffels bezeten en een zoon tje. dat die buffels hoedde, en zijn s a w a h had altijd een overvloedigen oogst gegeven. Maar op een dag was er een bandjir*) ko men opzetten, die de buffels en ook 't knaapje, dat ze hoedde, meesleepte tot héél ver, en ze toen wierp in de breede. bruisende rivier. En diezelfde bandjir had ook de bijna rijpe p a d i 4). die zoo welig stond op de altijd vruchtbare s a w a h, in korten tijd verwoest. Zoo was droefheid en armoede op eens Kerto komen overvallen, en alsof dat nog ndet ge noeg was, kwam ook nog de ziekte Kerto's huis binnen, want een paar dagen na den bandjir werd Kerto ernstig ziek, en toen hij weer beter werd kon hij zijn sawah niet bewerken, omdat hij geen bnffels had. Die gedachte maakte Kerto moedeloos, en toen hij nu zoo héél erg bedroefd was. dat hij t in huls niet kon uithouden, liep hij zijn ver woeste sawah langs en daar ontmoette hij Pak Sidin, die in 't zelfde geval verkeerde als Kerto, want ook z ij n buffels waren verdron ken en de sawah verwoest. „Waarom ben je zoo verdrietig. Kerto?" vroeg Pak Sidin. „Je moet den moed niet zoo gauw laten zakken. Kom, doe als ik en ovtr eenige maanden kunt ge weer een nieuwen buffel koopen en daarna weer een." Kerto keok verbaasd. „Wat doe je dan?" vroeg hij. „Als het inzamelen der nesten begint", sprak Pak Sidin, „dan ga ik naar Rongkob en word plukker, 't Wordt goed betaald. „Maar 1 is zoo gevaarlijk. Din", zei Kerto, „en wij zijn 't klauteren langs de steile lad ders niet gewend, en... en... Ratoe Loro Kidoel. Kerto durfde den naam bijna niet uit te spreken, zóó vreesde hij de booze vorstin. Maar Pak Sidin lachte en sprak: „Kom. laat Je toch niets wijsmaken. Zóó wreed, als ze leggen, Is zij niet. En..neals je een coed offermaal voor haar gereed laat maken en 't meeneemt op den dag, dat we naar Ronckob gaan en 't daar neerzet in het palm- boseh op de witte mat, dan heb je niets te /reezen. ,,'k Zal er met mijn vrouw over snreken", dd Kerto. En dat deed hii dan ook. Toen hij lijn huis binnentrad en zijn vrouw bezig zag met rijst stoomen, zei hij: ,Simah, maak morgen een offermaal van 't beste, dat je in huis hebt; ik ga over eenige dagen naar Rongkob om vogelnesten te plukken, en we moeten Loro Kidoel gunstig stemmen." Moenah, Kerto's dochtertje, rilde toen va der dat zeide. Zij was bang, dat de booze vorstin vader mee zou nemen naar haar pa leis op den bodem der zee, zooals maar al te dikwijls met de plukkers gebeurde, maar ze iel niets, want ze was een lief. verstandig bruin meisje, met een blank hartje; oen gou den hartje, noemde moeder Simah haar. Simah zelf was ook heel verstandig, want toen Kerto gezegd had, dat hij zou gaan, liet 0°^ zö haar angst niet hliiken. maar sprak; „Het beste dat we in huis hebben is een paar batocks4 rijst, en als we daarvan een offer maal voor de machtige vorstin gereed ma ken. dan. zullen we één gedeelte rood en 't •ndere geel kleuren, dat zal ze zeker wel héél mooi vinden." Kerto vond hel best en Moenah Ze!, dat 't prachtig zou slaan. En toen ging Simah aan *t koken en daarna aan 't kleuren, en weldra lag de gele en roóif? rijst op heldergroene pisang- bladeren,'en 't stond pra'chtigj Op den dag, nadat Simah de rijst had ge reedgemaakt, ging Kerto reeds vóór zonsop gang van. huis met de prachtig gekleurde rijst in een nieuwen hoofddoek gepakt. Hh lelt had sinds den vorigen dag niets gegeten, om dat hij wel wist, hoe weinig er nog in huis was. 't Waren alleen een paar bossen maïs en daarvan zouden Simah en Moenah moe ten leven, totdat, ja, lot hoe lang, daaraan wilde Kerto maar liefst niet denken, nu hij zelf zoo hongerig was. „Ach", dacht hij, „wat is 't toch een ellende zóó arm te zijn." Be- géérig keek hij naar de rijst, die door de ope ning van den hoofddoek schemerde. Neen, hij zou er niet van eten, die rijst was voor Loro Kidoel bestemd Kerto liep nu hongerig, maar met opgericht hoofd door; hij wilde niet meer naar het offermaal kijken. Heel anders dan Kerto deed op dien mor gen Moor. een vogelnestplukker van beroep, en een groote gulzigaard. „Rawih", had hij eenige dagen van te vo ren Tot zijn vrouw gezegd, „weldra begint het plukken, maak een offermaal gereed van alle mogelijke fijne gerechten en vooral veel van de kip." „Nou", zei Rawih, die nog al inhalig was, „als de vorstin ons zooveel geluk geeft, als het offermaal gro-jt moet zijn, dan wTil ik wel doen zooals je zegt. We kunnen er best nog een sawah bij velen, en nag wat geiten en kippen ook." En met de gedachten aan meer aardsche goederen had de inhalige Rawih een heerlijk offermaal gereed gemaakt en met dit maal. in drie hoofddoeken gepakt, was Moor óók op den dag, dat het inzamelen der nesten zou beginnen, op weg gegaan. Maar Moor, die hé41 slim was, had dien morgen mei opzet niet gegeten, en toen hij nu hongerig werd, zette hij zich neer aan den rand van den weg en ging echt zitten smullen van 't offermaal, dat bestemd was voor Ratoe Loro Kidoel. En zoo at de groote, gulzige Moor de drie hoofddoeken, op een handje vol rijst na, leeg. Kerto had> zijn offermaal reeds lang op de witte mat naast dat der andere plukkers gezet, toen Moor puffende en blazende aankwam. „Je komt laat, Moor", sprak de man doer T) tot den gulzigaard. ,,'k Heb 't grootste gedeelte van mijn offer maal onderweg verloren cn dat moest ik gaan zoeken", jokte Moor. „Maar 'k vond het niet terug." De mandoer zei niets meer en beval dat men met hel plukken zou beginnen. Blauw was de lucht, toen men langs de ladders afdaalde Kerto, die tusschen zijn vriend Pak Sidin en den mandoer liep, rilde h;i voelde zich flauw en de honger maakte hem duizelig. „Voorzichtig. Kerto!" riep de m a n d o e r, die 't zag, „kijk niet naar beneden!" Moor, die op de tweede ladder was, hoorde mandoers waarschuwende woorden. „Ben je zóó bang voor hem?" vroeg hij spottend „Ratoe Loro Kidoel wil hem toch niet; hij is te mager!" De drie anderen hoorden hem niet meer; ze waren reeds in de branding, grepen de touwen en gingen de grot in. Daar vond Kerto tot zijn groote blijdschap op een kleine rotsbank een menigte tirams'); hij at er van stak er nog eenige in zijn oedel') en voel de zich toen reeds veel beter. IJverig begon hij nu met het inzamelen der nestenhij deed het handig en vlug. 't was alsof hij heel zijn leven vogelneslplukker was geweest. Moor was in een ander gedeelte aan 't in zamelen heel diep in de grot, waar hij 't best kon luieren zonder gezien te worden. Hij voelde zich zoo moe en zoo zwaar van al dat eten en wilde nu even gaan rusten. Daar heel in de verte zag hij een grooten steen; hij waadde er heen en ging er op zitten en zoo zittende viel hij in slaap. En terwijl Moor sliep, stond zijn vrouw op den kustmuur en vroeg aan Ratoe Loro Ki doel: „Geef mij zooveel riikdom en zooveel geluk, o machtige vorstin der zee, als het of fermaal. dat mijn man voor u neerzette, groot is. En aan de andere zijde van den muur, zat voor een huisje in de kampong een lief klein me-'sje, dat was Moenah, Kerto's dochtertje, en Moenah sprak óók tot Ratoe Loro Kidoel. maar om rükdom nóch reluk vroeg Moenah. Zij vroeg alleen„Lieve Loro Kidoel, groot is uw macht, ach, maak toch, dat vader en ook de andere plukkers behou den terugkeer en. En nog altijd sliep Moor, en in zijn slaap zag hij niet dat drt lucht grauw werd en don ker en dat de stralen van den bliksem de grol verlichtten, en ook hoorde hij niet de stem van den mandoer, die de plukkers bijeen riep. Maar toen hemelhooge golven kwamen en bruisend over hem heensloegen, toen eerst werd Moor wakker, wreef ziin ooeen uit. sprong op van den steen en wilde het touw grijpen. Maar een groote golf sloeg hem te rug en een stem, die klonk als het ruisch^n der zee, riep hem toe: „"Waarom heb je mijn offermaal opgegeten, waarom. „*k Had honger", schreeuwde Moor. „Neen, je waart gulz'g'" riep weer de stem; „en nu zal je mee, mee, mee Nu eerst begreep Moor, dat het Ratoe Loro Kidoel was, die tot hem sprak: „Vergeving, machtige vorstin!" gilde hij. „Neen, je zult mee, mee", sprak weer de stem, Daar hoorde Moor op eens een andere stem. 't Was die van een kleinen, goeden zee geest. „Machtige vorstin", begon de zeegeest, „kleine Moenah het dochtertje van Kerto, diè, omdat hij door den bandjir alles ver loren had, plukker werd, en die 't beste wat hij in huis had als offermaal voor u neerzette en daardoor zelf honger leed, dót lieve, kleine meisie heeft gevraagd, of u de plukkers be houden terug wilt doen keeren. Zou dat kind aan uw macht blij ven gelooven, wanneer ge een van deze plukkers liet omkomen.. ,,'t Js Tvaar". sprak de vorstin; „maar Moor moet toch gestraft worden." ^Verhoor het gebed van zijn vrouw, o machtige vorstin"* begon weer de kleine zeegeest; „Moor zal dan zwaar genoeg ge straft lijn. Want zijn vrouw vroeg om zoo veel geluk en rijkdom als het offermaal groot was. dat hij voor u neerzette". „Moor", bégon nu de vorstin, „de gebeden 2ullen verhoord worden. Behouden zal je thuiskomen, móar ook zooveel geluk hebben als 't offermaal groot was, dat je mij bracht, want wat je er van opat telt niet mee. En hier heb je het touw, klim nu vlug naar boven..r~ Beschaamd greep Moor nu 't touw, dat weer boven kwam. bereikte. weldTa de ladder en stond, voordat hij 't wist, op den rots muur. „Heb ik het gedroomd, of is alles wat ik hoorde werkelijkheid? Heelt Raloe Loro Kidoel werkelijk lot mij gesproken?" dacht hij. En omdat hij wilde weten, of werkelijk tie Ra toe wel eens tot gewone stervelingen sprak, liep hij, toen dien dag 't inzamelen der nesten was afgeloopen, naar de kampong om het aan zijn ouden vader te gaan vertellen en hem te vragen, of wat gebeurd was werkelijk heid kon zijn. Maar reeds vóórdat hij er was aangekomen, hoorde hij, dat een zware bandjir de kampong, de sawahs en dc klappertuinen had verwoest en het vee had meegesleept. Moor wilde 't eerst niet ge looven, maar toen hij in de kampong was gekomen, zag hij met schrik wat daar in dien korten tijd gebeurd was. Als een hoop morsig stroo lag op zijn sawah nu de padi, alles was bedorvenweg waren zijn geiten cn zijn kippen, weg was zijn huis, en op een omge vallen boomstam zalen zijn vrouw en zijn vader te schreien. En Moor schreide ook, toen hij de ellende begreep, die de bandjir over hem had gebracht. Maar Moor dacht niet aan den bandjir, hij dacht aan Ratoe Loro Kidoel's woorden: „Behouden zal ge thuiskomen, maar ook zooveel geluk en rijk dom hebben, als het offermaal, dat je mij bracht, groot wast" En sinds dien dag bleef 't ongeluk den gul zigen Javaan vervolgen. Met Kerto liep het beter af. Toen hij van de tirams eenige in zijn o e d i t geborgen had, bewaarde hij die daar zorgvuldig, totdat hij weer bij zijn vrouw en kind was. Wel had hij nog vrceselijken honger, maar wetende, dat Moenah veel van tirams hield, wilde hij zijn kind blij maken. Maar ziet, toen hij ze bij zijn thuiskomst aan Moenah gaf, en moeder Simah ze wilde openmaken, rolde er uit iedere sohelp een parel. Verschrikt had zijn vrouw hem toen aangekeken, maar Kerto zei lachend: ,,'t Is een geschenk van Ratoe Loro Kidoel voor je heerlijk offermaal!" En dat scheen het werkelijk te zijn. En van nu af aan had Kerto werkelijk zooveel geluk als Moor ongeluk had. zoodat hij weldra weer een paar nieuwe buffels kon koopen en zijn sawah kon bewerken. En Moor heeft nooit aan zijn vrouw durven vertellen, dat h ij hel offermaal opat, dat voor de vorstin van den Zuider-Oceaan bestemd was. en daarom heeft vrouw Rawih ook nooit kunnen begrijpen, waarom z ij, die zulk een groot offermaal had gereed gemaakt, juist zóó arm werd. van den draad een steen en laat hem naar beneden, terwijl je het andere eind stijl' vast- houdll" Dc man had haar gehoord en verstaan. De menigte echter stond in afwachting en wist niet. wat de vrouw wilde. Weldra echter kwam de steen aan den draad naar beneden in de handen van de vrouw. Deze bond aan den wollen draad een lang snoer en riep haar man toe* „Trek nu den draad weer op. Houdt echter het snoer vast en trek het ook op." Het snoer werd nu heel zwaar en moeilijk om op te trekken, want Tom en zijn moeder hadden er hel dikke touw aan vastgebonden Hun oogen volgden het touw opmerkzaam, toen het langzaam naar boven steeg. Eindelijk- was het geheel boven. „Gode zij dank! Godc zij dank!" riep do vrouw uit. Zij verborg haar gezicht in haar handen. Toen het touw boven was, maakte Toms vader het aan een ijzeren haak vast, liet zich af en kwam ongedeerd beneden. Zijn vrouw had het niet betmerkt, maar plotseling hoorde zij een vreugdekreet. „Hij is gered!" riep Tom. „Gij -hebt mij gered, lieve vrouw," zei de man, terwijl hij haar omarmde. Doch de groote overgang van vrees tot vreugde had haar zóó aangegrepen, dat zij op haar man en Tom moest steunen, om naar huis te gaan. Innig dankbaar was het drietal, dat de va der behouden omlaag was gekomen. 9) de lieden, die de nesten verzamelen, noemt men vogelnest-plukkers. rijstveld. geweld:ge stortvloed. 4) rijst, nog in de aren. een batoek is een halve klapperdop. bladeren van den pisang-boom. opzichter. oesters. breeden band, die de Javanen om hun m 3- del dragen. De wollen sok. „Vandaag komt de groote schoorsteen klaar, waaraan Vader werkt," zei Tom tegen zijn moeder, terwijl deze hem het ontbijt voor zijn vader gaf, dat de knaap eiken morgen naar de werkplaats bracht. De vader van Tom werkte met .meer anderen aan een schoorsteen, zooals men die meermalen in fa briekssteden ziet; zij loopen van boven nauw toe. en steken hoog boven de omliggende ge bouwen uit. „Ja," antwoordde zijn moeder, „hij heeft gezegd, dat vanavond de geheele stelling naar beneden zou komen. Ik zal blij zijn, als alles achter den rug is, want ik heb altijd angst, als Vader aan groote schoorsteeneu arbeidt, om- dal er zooveel gevaar aan verbonden is; ook is Vader altijd de laatste, die naar beneden gaat. Als echter alles goed afloopt, zullen we morgen een feestdag hebben. We eten dan vroeg en brengen den gcheelen verderen dag buiten door." Vol vreugde over deze belofte liep Tom naar de werkplaats. In de eene hand droeg bij een keteltje koffie, in de andere een stuk brood. Zijn moeder stond aan de deur en keek hem na. Zij kon niet zoo vroolijk zijn als Tom; zij dacht aan haar man en aan zijn gevaarvol len arbeid. Hij zou pas langs een touw naar beneden komen, als de steiger al afgebroken was! Bezorgd ging zij aan haar werk Tom dacht er niet aan, boe gevaarlijk de arbeid van zijn vader was. Vroolijk ging bij naar hri*n toe en bracht hem zijn ontbijt. Daarna ging hij op een andere plaats naar zijn werk. 's Avonds echter kwam hij woer om te zien, of de schoorsteen bijna klaar was; zulk een hoog gevaarte had men nog niet ge bouwd. Toen Tom opzag naar de groote hoogte, waar zijn vader stond, ging hem even een rilling door de leden. De steiger was nu bijna afgebroken; de mannen, die beneden waren, namen de laatste palen en plankeü weg. Slechts Tom's vader stond nog alleen op de luchtige hoogte. Hij keek om zich heen. of alles in orde was, vervolgens zwaaide hij met zijn pet en de lieden beneden juichten hem toe; maar nu eerst bemericte bij, dat hij niet meer naar beneden kon komen. Dc ar beiders hadden vergeten een louw op dc stel ling te hrengen; dit had vóór het afbreken van den steiger aan de spits van den schoor steen vastgemaakt moeten worden, zoodat de vader van Totm langs dezen weg naar bene den kon komeD. Nu lag het beneden op den grond samengerold! Opwerpen kon men het niet, omdat de schoorsteen te hoog was. Nie mand kon dus helpen. De arme man ging meermalen boven op de opening van den schoorsteen In de rondte, maar hij zag geen redding en zijn leden begonnen te beven. Tom was intusschen naar zijn moeder ge- loopen. Zijn gezicht was bleek van schrik „Moeder, Moeder.!!' riep hij, „Vader kan niet van den toreh komen, want het touw ligt beneden," De moeder sprong op van schrik. Een poos stond zij als verlamd; toen ijlde zij naar de werkplaats. Hier stond reeds een groote me nigte tmenschen, die ontzet naar boven op keken. Eenlgen zeiden, 'dal de ongelukkige zich naar beneden wilde storten. „Doe dat niet, man!" riep de vrouw naar boven. „Trek je sok uit en rafel haar uit. Bind het einde. Er in en er uit of het vertelsel zonder einde. Er leefde eens in de binnenlajiden van Azië een koning, die zulk een groot liefhebber was van vertollen, of liever van te hooren vertel len, da* hij zijn dochter tot vrouw beloofde aan dengene, die hem een verhaal kon vertellen, dat duurde zoo lang hij leefde. Dit lachte velen in den lande toe, en er was don ook menig een, die probeeren ging zulk een vertelsel te verzinnen, want de dochter van den koning was niet alleen heel mooi, maar zij was in het geheele land bekend om haar lief karak ter. De koning bepaalde, dat de liefhebbers eiken morgen om negen uur bij hem moesten komen om tot twaalf uur en voorts des namiddags van drie tot zeven uur te vertellen. De eerste van de mededingers had, zooals hij dacht, een verbazend lang vertelsel vetrzonnen, doch toen hii hiermede anderhalven dag aan den gang was, was het vertelsel ten einde en wist hij muet meer. De koning, die heel ongeduldig en kort aangebonden was uitgevallen, was zóó misnoegd over deze teleurstelling, dat hij zon der veel omslag den verteller, in plaats van hem zijn dochter te geven, ter dood liet bren gen. Een tweeden, derden en vierden mede dinger ging het ndet veel beter, totdat einde- liik de tiende kwam. Deze begon zijn vertelsel aldus: „E-r was eens een koning, die heel gierig en hardvochtig was. Toen ket koren in een jaar zeer overvloedig was geweest, liet hij een ver bazend groote schuur bouwen, waarin hij al het koren van het land bewaren liet, want," zed hij bij zichzelven, „als er later gebrek aan koren komt, zal ik mijn voorraad tegen een heel hoog en prijs verkoopen en dan natuur lijk zeer rijk worden." Opdat ruu niemand van dit koren iets ont vreemden zou, liet hij alle deuren en vensters dichtmetselen en als er hier of daar nog een opening gevonden mocht worden, die goed toesluiten. Toch kon hij niet voorzien, dat er in den nok van het dak tusschen twee pan nen door de droogte een stukje kalk uitviel, waardoor een heel kledn gaatje ontstond. Wat gebeurde er nu? Daar komt op eens een zwerm sprinkhanen van millioenen stuks op de voor raadschuur neervallen. Dat was niets, want zij konden er niot in. Maar daar ontdekt één van die vreemde gasten het gaatje in den nok van het dak en (kruipt er in. Een oogen- hlik diaarna komt hij er weer uit en heeft een korreltje in zijn bek. Een tweede, dit ziende, kruipt er ook in en komt er op dezelfde wiize weer uit. Dit „er in en er uit" duurde den gdheelen dag voort" Toen de verteller den volgenden dag zou voortgaan, begon hij te zeggen: „En toen kwam er weer een en ddc wilde er ook in, maar dat was een dikkerd, o zoo'n dikkerd. Maar toch wroette en werkte hij net zoo lang, tot hij ea- eindelijk in kwam en toen met een kor reltje in zijn bek er weer uit. Toen nu het gaatje door dien dikken sprinkhaan wat groo ter was geworden, ging het voor de overigen iets gemakkelijker en nu ging het: er in en er uit, weer er in en er uit, al weer er in en al weer er uit, enz. enz. enz."' Op deze wijze hield de vertcdlcr don koning geruimern tijd bezig, totdat het den vorst op zekeren dag eindelijk begon te vervelen, steeds het „er in en er uit" te moeten aanbooreu en hij aan den verteller vroeg: „Maar, beste vriend! wanneer zal dat verhaal toch uil zijn?" „O Koning", antwoordde deze, „niet eerder dan wanneer de geheele voorraadschuur leeg zal zijn." f „Zoo", zei de koning nadenkend, „niet eer* der dan wanneer de geheele voorraadschuur leeg zal zijn; maar tot hoe ver is die nu reeds leeg?" „Er is mi bijna een half mud uil", luidde het antwoord. Toon stond de koning op. Hij begreep, dat er zoo lang. als hij leefde, aan dat: „er in en er uit, weer er in en weer er uit", geen ein de zou komen. Daarom zei hij: „Ik schenk u dc rest van uw verhaal en omdat gij het hebt - gewonnen, geef ik u mijn dochter tot vrouw." Over honger en dorst. Het gevoel van honger ontstaat waarschijn^ lijk door het in gezwollen toestand verkeeren van de haarvaten van den maagwand, iets wat de afscheiding van het maagsap vooraf gaat. De zenuwen dcelen nu een gevoel, dat wij nu eenmaal gewoon zijn „honger" te noe men, naar het centrale hersenhureau over. Komt er voedsel in de maag, dan ontlasten die overvolle haarvaatjes zich en wordt de gewaarwording van honger gestild. Tijdelijk kan dit gevoelen nu ook tot zwijgen gebracht worden door onverteerbare stoffen in de maag te brengen; aarde, klei, enz. werden al herhaaldelijk door de wilden of door reizi gers in onbekende streken verzwolgen om het gevoel van honger weg te nemen. Het spreekt achter van zelf -dat dit middel slechts tijdelijk helpt, want daar de behoefte van het geheele lichaam niet wordt Voldaan, zal de maag wel dra nog sterker om voedsel vragen. Het ge voel van honger zal dikwijls niet worden op gemerkt, wanneer wij zeer ingespannen wer ken met lichaam of geest. Iemand, die stu-" deert en die een lichten avondmaaltijd heeft gebruikt, zal een groot gedeelte van den nacht kunnen werken zonder eenig voedsel te ge bruiken, maar niet zoodra zal hij zijn hoofd op de peluw neerleggen, of zijn leege maag zal hem met recht „geen rust" gunnen Dorst 'heeft meer dan honger betrekking op het geheele menschelijk organisme en dorst wordt onmiddellijk opgeheven tdoor een vloeistof in de maag te brengen, vanwaar ze dan door het aderstelsel wordt opgenomen. Heeft iemand de cholera, waardoor veel sap pen het lichaam uitloopen, dan gevoelt de lijder ook geweldigen dorst, maar die kan door inspuiting in de aderen gelcscht wor den Geheel buiten voedsel kan een mensch niet langer dan een week; maar gebruikt bij wa ter. dan kan hij het veel langer uithouden. Het genot van water als drank is een eerste levensbehoefte van. den mensch; daardoor is dc. verbreiding van ieder menschelijk wezen ook aan het water gebonden. Maar de be hoefte aan water verschilt natuurlijk op de verschillende plaatsen der aarde. Ze hangt af van transpiratie en "huid-ademing en over het geheel kan men zeggen, dat dc behoefte aan drinkwater grooter is in gebieden met droge lucht en hooge temperatuur, zooals vooral vele woestdjngewesten. De mensch kan zich eenigermate tegen het tfevoel van diorst harden; en ook schijnt het lichaam wel aan te passen aan bepaalde le venstoestanden. Zoo heeft bijvoorbeeld de Europeaan grooter behoefte aan drinkwater dan een Bosjesman, onider overigens gelijke omstandigheden, de laatste gebruikt op war me dagen, trots groote marschen, maai heel weinig water. Opmerk dijk is het. hoe hij op heete dagen het dorstgcvoel weet te on derdrukken, door op d,e warmste uren in de schaJduw te gaan liggen en zich dan tot aan den hals toe met zand te overdekken. Dan ligt hij koel en slaapt in; omdat de transpiratie der huid afneemt, vermindert ook het dorst- gevoel. De Andameezen leggen het weer anders aan om tot hetzelfde doel te geraken; ze gieten zich zeewater over het hoofd of springen in zee. De Tibboe's in Afrika kunnen wel vier da-* gen zonder water uithouden. En in koude streken is de behoefte aan drinkwater ook groot. Zoo gebruiken de Es kimo's veel water waarin ze dan nog groote stukken ijs gooien. De groote droogte dew lucht en de warme kleeding schijnen dit nood zakelijk te maken. Wie stapt daar zoo beladen heen? 't is grootva olifant; hij kwam zoo juist een winkel uit, was daar een goede klant en brengt zelf wat hij kocht naar huil zoo'n slurf is makk'lijk nu, wan* kijk, hij heeft geen hand «leer *rij voor d'oude paraplui. Komt Hij straks thuis, dan klinkt getakh van heel de kinderschaar; voor ieder wordt er wat ontpakt, zo dringen bij elkaar en maken 't grootva olifant wel druk met hun gedoe dón moet de slurf weer dienst gaan doen -r Tl «al maar niet «eggen hoel HERMANNA.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1914 | | pagina 6