0oov de d]e(3|d.
Us
Hoe 't afliep met een gulzigen
en een matigen Javaan.
Voorrede.
Waar, langs Java's Zuiderstrand, de bran
ding der zee met woest geweld tegen de
.kalkrotsen slaat en eenige dezer rotsen zóó
diep heeft uitgehold, dat hel bovendeel een
overhangend gewelf vormt, dóór bouwen bij
(voorkeur de kleine salanganen (gier-zwalu-
wen) hun eetbare nesten. Deze nesten zijn
•voor Europeesche en Chineesche fijnproevers
een lekkernij, en daarom worden zij duur
betaald. Maar de vogelnesten worden dan'
ook met levensgevaar verzameld. Want niet
alleen dat het afdalen langs den steilen rots-
.wand, en daarna het doorwaden der schui
mende branding levensgevaarlijk is voor de
plukkers, maar er is aan het inzamelen der
nesten, voor dc zéér bijgeloovige Javanen,
nog een veel grooter gevaar verbonden en
dat is. Ratoe (vorstin) Loro Kidoel, de
booze vorstin, die regeert over heel den Zui-
der-Oceaan met al wat daar in en bij en op
;n om is. En de Javanen, die vast en stellig
gelooven aan het bestaan van deze vorstin,
naderen haar gebied altijd in angst en vreeze.
Wie Ratoe Loro Ividoel is? De overlevering
vertelt, dat zij een dochter is van een mach
tig vorst uit het Hindoctijdperk. Die vorst,
Moendang Wanggi heette hij. verbande haar
naar hel Zuiderstrand, omdat ze even leelijk
was als wreed, want ze plaagde mensch en
dier op de vreesèlijkstc manier. En toen ze
nu op het Zuiderstrand was aangekomen en
zich spiegelde in de zee en zag, dat ze zóó
vrcesclii'k leelijk was, toen riep ze den groo-
len zeegeest, Kjal Belorong, aan en vroeg hem
haar op te nemen in zijn paleis. En de groote
Kjai 'Belorong kwam en nam haar mee naar
zijn onderzeesch paleis, en omdat zelfs hij
dc prinses zoo héél leelijk vond, stelde hij
haar aan als vorstin der kleine zeedemonen,
en dat is ze nu reeds eeuwen. En nog altijd
is ze even wreed en ze zendt haar kleine
booze demonen er op uit om de arme vogeJ-
nest-plukkers he* leven te verbitteren, want
vooral de rotsen, waar de salanganen hun
nesten bouwen, behooren tot haar gebied. En
wee den armen plukker, die niet op den dag,
dat het inzamelen begint, een offermaal voor
haar gereed zet. hij wordt gestraft streng en
cn wreed door Ratoe Loro Kidoel.
Het verhaal begint.
In een in den omtrek van Ron pk oh gelegen
desa, woonde eens Kertoderedjo. een Ja-
vaan-Kerto, zoo werd hij genoemd, was vroe
ger een welgesteld landbouwer geweest, hij
nad twee sterke buffels bezeten en een zoon
tje. dat die buffels hoedde, en zijn s a w a h
had altijd een overvloedigen oogst gegeven.
Maar op een dag was er een bandjir*) ko
men opzetten, die de buffels en ook 't knaapje,
dat ze hoedde, meesleepte tot héél ver, en ze
toen wierp in de breede. bruisende rivier. En
diezelfde bandjir had ook de bijna rijpe
p a d i 4). die zoo welig stond op de altijd
vruchtbare s a w a h, in korten tijd verwoest.
Zoo was droefheid en armoede op eens Kerto
komen overvallen, en alsof dat nog ndet ge
noeg was, kwam ook nog de ziekte Kerto's
huis binnen, want een paar dagen na den
bandjir werd Kerto ernstig ziek, en toen
hij weer beter werd kon hij zijn sawah niet
bewerken, omdat hij geen bnffels had. Die
gedachte maakte Kerto moedeloos, en toen
hij nu zoo héél erg bedroefd was. dat hij t
in huls niet kon uithouden, liep hij zijn ver
woeste sawah langs en daar ontmoette hij
Pak Sidin, die in 't zelfde geval verkeerde als
Kerto, want ook z ij n buffels waren verdron
ken en de sawah verwoest.
„Waarom ben je zoo verdrietig. Kerto?"
vroeg Pak Sidin. „Je moet den moed niet zoo
gauw laten zakken. Kom, doe als ik en ovtr
eenige maanden kunt ge weer een nieuwen
buffel koopen en daarna weer een."
Kerto keok verbaasd. „Wat doe je dan?"
vroeg hij.
„Als het inzamelen der nesten begint",
sprak Pak Sidin, „dan ga ik naar Rongkob
en word plukker, 't Wordt goed betaald.
„Maar 1 is zoo gevaarlijk. Din", zei Kerto,
„en wij zijn 't klauteren langs de steile lad
ders niet gewend, en... en... Ratoe Loro
Kidoel.
Kerto durfde den naam bijna niet uit te
spreken, zóó vreesde hij de booze vorstin.
Maar Pak Sidin lachte en sprak: „Kom. laat
Je toch niets wijsmaken. Zóó wreed, als ze
leggen, Is zij niet. En..neals je een
coed offermaal voor haar gereed laat maken
en 't meeneemt op den dag, dat we naar
Ronckob gaan en 't daar neerzet in het palm-
boseh op de witte mat, dan heb je niets te
/reezen.
,,'k Zal er met mijn vrouw over snreken",
dd Kerto. En dat deed hii dan ook. Toen hij
lijn huis binnentrad en zijn vrouw bezig zag
met rijst stoomen, zei hij: ,Simah, maak
morgen een offermaal van 't beste, dat je in
huis hebt; ik ga over eenige dagen naar
Rongkob om vogelnesten te plukken, en we
moeten Loro Kidoel gunstig stemmen."
Moenah, Kerto's dochtertje, rilde toen va
der dat zeide. Zij was bang, dat de booze
vorstin vader mee zou nemen naar haar pa
leis op den bodem der zee, zooals maar al te
dikwijls met de plukkers gebeurde, maar ze
iel niets, want ze was een lief. verstandig
bruin meisje, met een blank hartje; oen gou
den hartje, noemde moeder Simah haar.
Simah zelf was ook heel verstandig, want
toen Kerto gezegd had, dat hij zou gaan, liet
0°^ zö haar angst niet hliiken. maar sprak;
„Het beste dat we in huis hebben is een paar
batocks4 rijst, en als we daarvan een offer
maal voor de machtige vorstin gereed ma
ken. dan. zullen we één gedeelte rood en 't
•ndere geel kleuren, dat zal ze zeker wel
héél mooi vinden."
Kerto vond hel best en Moenah Ze!, dat 't
prachtig zou slaan. En toen ging Simah aan
*t koken en daarna aan 't kleuren, en weldra
lag de gele en roóif? rijst op heldergroene
pisang- bladeren,'en 't stond pra'chtigj
Op den dag, nadat Simah de rijst had ge
reedgemaakt, ging Kerto reeds vóór zonsop
gang van. huis met de prachtig gekleurde rijst
in een nieuwen hoofddoek gepakt. Hh lelt
had sinds den vorigen dag niets gegeten, om
dat hij wel wist, hoe weinig er nog in huis
was. 't Waren alleen een paar bossen maïs
en daarvan zouden Simah en Moenah moe
ten leven, totdat, ja, lot hoe lang, daaraan
wilde Kerto maar liefst niet denken, nu hij
zelf zoo hongerig was. „Ach", dacht hij, „wat
is 't toch een ellende zóó arm te zijn." Be-
géérig keek hij naar de rijst, die door de ope
ning van den hoofddoek schemerde. Neen, hij
zou er niet van eten, die rijst was voor Loro
Kidoel bestemd Kerto liep nu hongerig, maar
met opgericht hoofd door; hij wilde niet
meer naar het offermaal kijken.
Heel anders dan Kerto deed op dien mor
gen Moor. een vogelnestplukker van beroep,
en een groote gulzigaard.
„Rawih", had hij eenige dagen van te vo
ren Tot zijn vrouw gezegd, „weldra begint
het plukken, maak een offermaal gereed van
alle mogelijke fijne gerechten en vooral veel
van de kip."
„Nou", zei Rawih, die nog al inhalig was,
„als de vorstin ons zooveel geluk geeft, als
het offermaal gro-jt moet zijn, dan wTil ik wel
doen zooals je zegt. We kunnen er best nog
een sawah bij velen, en nag wat geiten en
kippen ook." En met de gedachten aan meer
aardsche goederen had de inhalige Rawih
een heerlijk offermaal gereed gemaakt en met
dit maal. in drie hoofddoeken gepakt, was
Moor óók op den dag, dat het inzamelen der
nesten zou beginnen, op weg gegaan. Maar
Moor, die hé41 slim was, had dien morgen mei
opzet niet gegeten, en toen hij nu hongerig
werd, zette hij zich neer aan den rand van
den weg en ging echt zitten smullen van 't
offermaal, dat bestemd was voor Ratoe Loro
Kidoel. En zoo at de groote, gulzige Moor de
drie hoofddoeken, op een handje vol rijst na,
leeg.
Kerto had> zijn offermaal reeds lang op de
witte mat naast dat der andere plukkers gezet,
toen Moor puffende en blazende aankwam.
„Je komt laat, Moor", sprak de man
doer T) tot den gulzigaard.
,,'k Heb 't grootste gedeelte van mijn offer
maal onderweg verloren cn dat moest ik gaan
zoeken", jokte Moor. „Maar 'k vond het niet
terug."
De mandoer zei niets meer en beval dat
men met hel plukken zou beginnen.
Blauw was de lucht, toen men langs de
ladders afdaalde Kerto, die tusschen zijn
vriend Pak Sidin en den mandoer liep,
rilde h;i voelde zich flauw en de honger
maakte hem duizelig. „Voorzichtig. Kerto!"
riep de m a n d o e r, die 't zag, „kijk niet naar
beneden!"
Moor, die op de tweede ladder was, hoorde
mandoers waarschuwende woorden. „Ben je
zóó bang voor hem?" vroeg hij spottend
„Ratoe Loro Kidoel wil hem toch niet; hij
is te mager!"
De drie anderen hoorden hem niet meer;
ze waren reeds in de branding, grepen de
touwen en gingen de grot in. Daar vond
Kerto tot zijn groote blijdschap op een kleine
rotsbank een menigte tirams'); hij at er van
stak er nog eenige in zijn oedel') en voel
de zich toen reeds veel beter. IJverig begon
hij nu met het inzamelen der nestenhij deed
het handig en vlug. 't was alsof hij heel zijn
leven vogelneslplukker was geweest.
Moor was in een ander gedeelte aan 't in
zamelen heel diep in de grot, waar hij 't
best kon luieren zonder gezien te worden.
Hij voelde zich zoo moe en zoo zwaar van al
dat eten en wilde nu even gaan rusten. Daar
heel in de verte zag hij een grooten steen;
hij waadde er heen en ging er op zitten en
zoo zittende viel hij in slaap.
En terwijl Moor sliep, stond zijn vrouw op
den kustmuur en vroeg aan Ratoe Loro Ki
doel: „Geef mij zooveel riikdom en zooveel
geluk, o machtige vorstin der zee, als het of
fermaal. dat mijn man voor u neerzette,
groot is. En aan de andere zijde van den
muur, zat voor een huisje in de kampong
een lief klein me-'sje, dat was Moenah, Kerto's
dochtertje, en Moenah sprak óók tot Ratoe
Loro Kidoel. maar om rükdom nóch reluk
vroeg Moenah. Zij vroeg alleen„Lieve Loro
Kidoel, groot is uw macht, ach, maak toch,
dat vader en ook de andere plukkers behou
den terugkeer en.
En nog altijd sliep Moor, en in zijn slaap
zag hij niet dat drt lucht grauw werd en don
ker en dat de stralen van den bliksem de grol
verlichtten, en ook hoorde hij niet de stem
van den mandoer, die de plukkers bijeen
riep. Maar toen hemelhooge golven kwamen
en bruisend over hem heensloegen, toen eerst
werd Moor wakker, wreef ziin ooeen uit.
sprong op van den steen en wilde het touw
grijpen. Maar een groote golf sloeg hem te
rug en een stem, die klonk als het ruisch^n
der zee, riep hem toe: „"Waarom heb je mijn
offermaal opgegeten, waarom.
„*k Had honger", schreeuwde Moor.
„Neen, je waart gulz'g'" riep weer de
stem; „en nu zal je mee, mee, mee
Nu eerst begreep Moor, dat het Ratoe Loro
Kidoel was, die tot hem sprak: „Vergeving,
machtige vorstin!" gilde hij.
„Neen, je zult mee, mee", sprak weer de
stem,
Daar hoorde Moor op eens een andere
stem. 't Was die van een kleinen, goeden zee
geest.
„Machtige vorstin", begon de zeegeest,
„kleine Moenah het dochtertje van Kerto,
diè, omdat hij door den bandjir alles ver
loren had, plukker werd, en die 't beste wat
hij in huis had als offermaal voor u neerzette
en daardoor zelf honger leed, dót lieve, kleine
meisie heeft gevraagd, of u de plukkers be
houden terug wilt doen keeren. Zou dat kind
aan uw macht blij ven gelooven, wanneer ge
een van deze plukkers liet omkomen..
,,'t Js Tvaar". sprak de vorstin; „maar Moor
moet toch gestraft worden."
^Verhoor het gebed van zijn vrouw, o
machtige vorstin"* begon weer de kleine
zeegeest; „Moor zal dan zwaar genoeg ge
straft lijn. Want zijn vrouw vroeg om zoo
veel geluk en rijkdom als het offermaal groot
was. dat hij voor u neerzette".
„Moor", bégon nu de vorstin, „de gebeden
2ullen verhoord worden. Behouden zal je
thuiskomen, móar ook zooveel geluk hebben
als 't offermaal groot was, dat je mij bracht,
want wat je er van opat telt niet mee. En hier
heb je het touw, klim nu vlug naar boven..r~
Beschaamd greep Moor nu 't touw, dat
weer boven kwam. bereikte. weldTa de ladder
en stond, voordat hij 't wist, op den rots
muur. „Heb ik het gedroomd, of is alles wat
ik hoorde werkelijkheid? Heelt Raloe Loro
Kidoel werkelijk lot mij gesproken?" dacht hij.
En omdat hij wilde weten, of werkelijk tie Ra
toe wel eens tot gewone stervelingen sprak,
liep hij, toen dien dag 't inzamelen der nesten
was afgeloopen, naar de kampong om het
aan zijn ouden vader te gaan vertellen en
hem te vragen, of wat gebeurd was werkelijk
heid kon zijn. Maar reeds vóórdat hij er was
aangekomen, hoorde hij, dat een zware
bandjir de kampong, de sawahs en
dc klappertuinen had verwoest en het vee
had meegesleept. Moor wilde 't eerst niet ge
looven, maar toen hij in de kampong was
gekomen, zag hij met schrik wat daar in dien
korten tijd gebeurd was. Als een hoop morsig
stroo lag op zijn sawah nu de padi, alles
was bedorvenweg waren zijn geiten cn zijn
kippen, weg was zijn huis, en op een omge
vallen boomstam zalen zijn vrouw en zijn
vader te schreien. En Moor schreide ook, toen
hij de ellende begreep, die de bandjir
over hem had gebracht. Maar Moor dacht
niet aan den bandjir, hij dacht aan Ratoe
Loro Kidoel's woorden: „Behouden zal ge
thuiskomen, maar ook zooveel geluk en rijk
dom hebben, als het offermaal, dat je mij
bracht, groot wast"
En sinds dien dag bleef 't ongeluk den gul
zigen Javaan vervolgen.
Met Kerto liep het beter af. Toen hij van de
tirams eenige in zijn o e d i t geborgen had,
bewaarde hij die daar zorgvuldig, totdat hij
weer bij zijn vrouw en kind was. Wel had
hij nog vrceselijken honger, maar wetende,
dat Moenah veel van tirams hield, wilde
hij zijn kind blij maken. Maar ziet, toen hij
ze bij zijn thuiskomst aan Moenah gaf, en
moeder Simah ze wilde openmaken, rolde er
uit iedere sohelp een parel. Verschrikt had
zijn vrouw hem toen aangekeken, maar Kerto
zei lachend: ,,'t Is een geschenk van Ratoe
Loro Kidoel voor je heerlijk offermaal!"
En dat scheen het werkelijk te zijn. En van
nu af aan had Kerto werkelijk zooveel geluk
als Moor ongeluk had. zoodat hij weldra weer
een paar nieuwe buffels kon koopen en zijn
sawah kon bewerken.
En Moor heeft nooit aan zijn vrouw durven
vertellen, dat h ij hel offermaal opat, dat voor
de vorstin van den Zuider-Oceaan bestemd
was. en daarom heeft vrouw Rawih ook nooit
kunnen begrijpen, waarom z ij, die zulk een
groot offermaal had gereed gemaakt, juist zóó
arm werd.
van den draad een steen en laat hem naar
beneden, terwijl je het andere eind stijl' vast-
houdll"
Dc man had haar gehoord en verstaan. De
menigte echter stond in afwachting en wist
niet. wat de vrouw wilde. Weldra echter
kwam de steen aan den draad naar beneden
in de handen van de vrouw. Deze bond aan
den wollen draad een lang snoer en riep
haar man toe* „Trek nu den draad weer op.
Houdt echter het snoer vast en trek het
ook op."
Het snoer werd nu heel zwaar en moeilijk
om op te trekken, want Tom en zijn moeder
hadden er hel dikke touw aan vastgebonden
Hun oogen volgden het touw opmerkzaam,
toen het langzaam naar boven steeg. Eindelijk-
was het geheel boven.
„Gode zij dank! Godc zij dank!" riep do
vrouw uit. Zij verborg haar gezicht in haar
handen.
Toen het touw boven was, maakte Toms
vader het aan een ijzeren haak vast, liet zich
af en kwam ongedeerd beneden. Zijn vrouw
had het niet betmerkt, maar plotseling hoorde
zij een vreugdekreet.
„Hij is gered!" riep Tom.
„Gij -hebt mij gered, lieve vrouw," zei de
man, terwijl hij haar omarmde.
Doch de groote overgang van vrees tot
vreugde had haar zóó aangegrepen, dat zij op
haar man en Tom moest steunen, om naar
huis te gaan.
Innig dankbaar was het drietal, dat de va
der behouden omlaag was gekomen.
9)
de lieden, die de nesten verzamelen, noemt
men vogelnest-plukkers.
rijstveld.
geweld:ge stortvloed.
4) rijst, nog in de aren.
een batoek is een halve klapperdop.
bladeren van den pisang-boom.
opzichter.
oesters.
breeden band, die de Javanen om hun m 3-
del dragen.
De wollen sok.
„Vandaag komt de groote schoorsteen
klaar, waaraan Vader werkt," zei Tom tegen
zijn moeder, terwijl deze hem het ontbijt voor
zijn vader gaf, dat de knaap eiken morgen
naar de werkplaats bracht. De vader van
Tom werkte met .meer anderen aan een
schoorsteen, zooals men die meermalen in fa
briekssteden ziet; zij loopen van boven nauw
toe. en steken hoog boven de omliggende ge
bouwen uit.
„Ja," antwoordde zijn moeder, „hij heeft
gezegd, dat vanavond de geheele stelling naar
beneden zou komen. Ik zal blij zijn, als alles
achter den rug is, want ik heb altijd angst, als
Vader aan groote schoorsteeneu arbeidt, om-
dal er zooveel gevaar aan verbonden is; ook
is Vader altijd de laatste, die naar beneden
gaat. Als echter alles goed afloopt, zullen we
morgen een feestdag hebben. We eten dan
vroeg en brengen den gcheelen verderen dag
buiten door."
Vol vreugde over deze belofte liep Tom naar
de werkplaats. In de eene hand droeg bij een
keteltje koffie, in de andere een stuk brood.
Zijn moeder stond aan de deur en keek hem
na. Zij kon niet zoo vroolijk zijn als Tom; zij
dacht aan haar man en aan zijn gevaarvol
len arbeid. Hij zou pas langs een touw naar
beneden komen, als de steiger al afgebroken
was! Bezorgd ging zij aan haar werk
Tom dacht er niet aan, boe gevaarlijk de
arbeid van zijn vader was. Vroolijk ging bij
naar hri*n toe en bracht hem zijn ontbijt.
Daarna ging hij op een andere plaats naar
zijn werk. 's Avonds echter kwam hij woer om
te zien, of de schoorsteen bijna klaar was;
zulk een hoog gevaarte had men nog niet ge
bouwd. Toen Tom opzag naar de groote
hoogte, waar zijn vader stond, ging hem even
een rilling door de leden. De steiger was nu
bijna afgebroken; de mannen, die beneden
waren, namen de laatste palen en plankeü
weg. Slechts Tom's vader stond nog alleen op
de luchtige hoogte. Hij keek om zich heen.
of alles in orde was, vervolgens zwaaide hij
met zijn pet en de lieden beneden juichten
hem toe; maar nu eerst bemericte bij, dat hij
niet meer naar beneden kon komen. Dc ar
beiders hadden vergeten een louw op dc stel
ling te hrengen; dit had vóór het afbreken
van den steiger aan de spits van den schoor
steen vastgemaakt moeten worden, zoodat de
vader van Totm langs dezen weg naar bene
den kon komeD. Nu lag het beneden op den
grond samengerold! Opwerpen kon men het
niet, omdat de schoorsteen te hoog was. Nie
mand kon dus helpen. De arme man ging
meermalen boven op de opening van den
schoorsteen In de rondte, maar hij zag geen
redding en zijn leden begonnen te beven.
Tom was intusschen naar zijn moeder ge-
loopen. Zijn gezicht was bleek van schrik
„Moeder, Moeder.!!' riep hij, „Vader kan
niet van den toreh komen, want het touw
ligt beneden,"
De moeder sprong op van schrik. Een poos
stond zij als verlamd; toen ijlde zij naar de
werkplaats. Hier stond reeds een groote me
nigte tmenschen, die ontzet naar boven op
keken.
Eenlgen zeiden, 'dal de ongelukkige zich
naar beneden wilde storten. „Doe dat niet,
man!" riep de vrouw naar boven. „Trek je
sok uit en rafel haar uit. Bind het einde.
Er in en er uit of het vertelsel
zonder einde.
Er leefde eens in de binnenlajiden van Azië
een koning, die zulk een groot liefhebber was
van vertollen, of liever van te hooren vertel
len, da* hij zijn dochter tot vrouw beloofde aan
dengene, die hem een verhaal kon vertellen,
dat duurde zoo lang hij leefde. Dit lachte velen
in den lande toe, en er was don ook menig
een, die probeeren ging zulk een vertelsel te
verzinnen, want de dochter van den koning
was niet alleen heel mooi, maar zij was in
het geheele land bekend om haar lief karak
ter.
De koning bepaalde, dat de liefhebbers eiken
morgen om negen uur bij hem moesten komen
om tot twaalf uur en voorts des namiddags
van drie tot zeven uur te vertellen. De eerste
van de mededingers had, zooals hij dacht, een
verbazend lang vertelsel vetrzonnen, doch toen
hii hiermede anderhalven dag aan den gang
was, was het vertelsel ten einde en wist hij
muet meer. De koning, die heel ongeduldig en
kort aangebonden was uitgevallen, was zóó
misnoegd over deze teleurstelling, dat hij zon
der veel omslag den verteller, in plaats van
hem zijn dochter te geven, ter dood liet bren
gen. Een tweeden, derden en vierden mede
dinger ging het ndet veel beter, totdat einde-
liik de tiende kwam.
Deze begon zijn vertelsel aldus:
„E-r was eens een koning, die heel gierig en
hardvochtig was. Toen ket koren in een jaar
zeer overvloedig was geweest, liet hij een ver
bazend groote schuur bouwen, waarin hij al
het koren van het land bewaren liet, want,"
zed hij bij zichzelven, „als er later gebrek aan
koren komt, zal ik mijn voorraad tegen een
heel hoog en prijs verkoopen en dan natuur
lijk zeer rijk worden."
Opdat ruu niemand van dit koren iets ont
vreemden zou, liet hij alle deuren en vensters
dichtmetselen en als er hier of daar nog een
opening gevonden mocht worden, die goed
toesluiten. Toch kon hij niet voorzien, dat er
in den nok van het dak tusschen twee pan
nen door de droogte een stukje kalk uitviel,
waardoor een heel kledn gaatje ontstond. Wat
gebeurde er nu? Daar komt op eens een zwerm
sprinkhanen van millioenen stuks op de voor
raadschuur neervallen. Dat was niets, want
zij konden er niot in. Maar daar ontdekt één
van die vreemde gasten het gaatje in den nok
van het dak en (kruipt er in. Een oogen-
hlik diaarna komt hij er weer uit en heeft een
korreltje in zijn bek. Een tweede, dit ziende,
kruipt er ook in en komt er op dezelfde wiize
weer uit. Dit „er in en er uit" duurde den
gdheelen dag voort"
Toen de verteller den volgenden dag zou
voortgaan, begon hij te zeggen: „En toen kwam
er weer een en ddc wilde er ook in, maar
dat was een dikkerd, o zoo'n dikkerd. Maar
toch wroette en werkte hij net zoo lang, tot
hij ea- eindelijk in kwam en toen met een kor
reltje in zijn bek er weer uit. Toen nu het
gaatje door dien dikken sprinkhaan wat groo
ter was geworden, ging het voor de overigen
iets gemakkelijker en nu ging het: er in en
er uit, weer er in en er uit, al weer er in en
al weer er uit, enz. enz. enz."'
Op deze wijze hield de vertcdlcr don koning
geruimern tijd bezig, totdat het den vorst op
zekeren dag eindelijk begon te vervelen, steeds
het „er in en er uit" te moeten aanbooreu
en hij aan den verteller vroeg: „Maar, beste
vriend! wanneer zal dat verhaal toch uil zijn?"
„O Koning", antwoordde deze, „niet eerder
dan wanneer de geheele voorraadschuur leeg
zal zijn." f
„Zoo", zei de koning nadenkend, „niet eer*
der dan wanneer de geheele voorraadschuur
leeg zal zijn; maar tot hoe ver is die nu reeds
leeg?"
„Er is mi bijna een half mud uil", luidde
het antwoord.
Toon stond de koning op. Hij begreep, dat
er zoo lang. als hij leefde, aan dat: „er in en
er uit, weer er in en weer er uit", geen ein
de zou komen. Daarom zei hij: „Ik schenk u
dc rest van uw verhaal en omdat gij het hebt -
gewonnen, geef ik u mijn dochter tot vrouw."
Over honger en dorst.
Het gevoel van honger ontstaat waarschijn^
lijk door het in gezwollen toestand verkeeren
van de haarvaten van den maagwand, iets
wat de afscheiding van het maagsap vooraf
gaat. De zenuwen dcelen nu een gevoel, dat
wij nu eenmaal gewoon zijn „honger" te noe
men, naar het centrale hersenhureau over.
Komt er voedsel in de maag, dan ontlasten
die overvolle haarvaatjes zich en wordt de
gewaarwording van honger gestild. Tijdelijk
kan dit gevoelen nu ook tot zwijgen gebracht
worden door onverteerbare stoffen in de
maag te brengen; aarde, klei, enz. werden al
herhaaldelijk door de wilden of door reizi
gers in onbekende streken verzwolgen om het
gevoel van honger weg te nemen. Het spreekt
achter van zelf -dat dit middel slechts tijdelijk
helpt, want daar de behoefte van het geheele
lichaam niet wordt Voldaan, zal de maag wel
dra nog sterker om voedsel vragen. Het ge
voel van honger zal dikwijls niet worden op
gemerkt, wanneer wij zeer ingespannen wer
ken met lichaam of geest. Iemand, die stu-"
deert en die een lichten avondmaaltijd heeft
gebruikt, zal een groot gedeelte van den nacht
kunnen werken zonder eenig voedsel te ge
bruiken, maar niet zoodra zal hij zijn hoofd
op de peluw neerleggen, of zijn leege maag
zal hem met recht „geen rust" gunnen
Dorst 'heeft meer dan honger betrekking op
het geheele menschelijk organisme en dorst
wordt onmiddellijk opgeheven tdoor een
vloeistof in de maag te brengen, vanwaar ze
dan door het aderstelsel wordt opgenomen.
Heeft iemand de cholera, waardoor veel sap
pen het lichaam uitloopen, dan gevoelt de
lijder ook geweldigen dorst, maar die kan
door inspuiting in de aderen gelcscht wor
den
Geheel buiten voedsel kan een mensch niet
langer dan een week; maar gebruikt bij wa
ter. dan kan hij het veel langer uithouden.
Het genot van water als drank is een eerste
levensbehoefte van. den mensch; daardoor is
dc. verbreiding van ieder menschelijk wezen
ook aan het water gebonden. Maar de be
hoefte aan water verschilt natuurlijk op de
verschillende plaatsen der aarde. Ze hangt
af van transpiratie en "huid-ademing en over
het geheel kan men zeggen, dat dc behoefte
aan drinkwater grooter is in gebieden met
droge lucht en hooge temperatuur, zooals
vooral vele woestdjngewesten.
De mensch kan zich eenigermate tegen het
tfevoel van diorst harden; en ook schijnt het
lichaam wel aan te passen aan bepaalde le
venstoestanden. Zoo heeft bijvoorbeeld de
Europeaan grooter behoefte aan drinkwater
dan een Bosjesman, onider overigens gelijke
omstandigheden, de laatste gebruikt op war
me dagen, trots groote marschen, maai
heel weinig water. Opmerk dijk is het. hoe hij
op heete dagen het dorstgcvoel weet te on
derdrukken, door op d,e warmste uren in de
schaJduw te gaan liggen en zich dan tot aan
den hals toe met zand te overdekken. Dan ligt
hij koel en slaapt in; omdat de transpiratie
der huid afneemt, vermindert ook het dorst-
gevoel.
De Andameezen leggen het weer anders aan
om tot hetzelfde doel te geraken; ze gieten
zich zeewater over het hoofd of springen in
zee.
De Tibboe's in Afrika kunnen wel vier da-*
gen zonder water uithouden.
En in koude streken is de behoefte aan
drinkwater ook groot. Zoo gebruiken de Es
kimo's veel water waarin ze dan nog groote
stukken ijs gooien. De groote droogte dew
lucht en de warme kleeding schijnen dit nood
zakelijk te maken.
Wie stapt daar zoo beladen heen?
't is grootva olifant;
hij kwam zoo juist een winkel uit,
was daar een goede klant
en brengt zelf wat hij kocht naar huil
zoo'n slurf is makk'lijk nu,
wan* kijk, hij heeft geen hand «leer *rij
voor d'oude paraplui.
Komt Hij straks thuis, dan klinkt getakh
van heel de kinderschaar;
voor ieder wordt er wat ontpakt,
zo dringen bij elkaar
en maken 't grootva olifant
wel druk met hun gedoe
dón moet de slurf weer dienst gaan doen
-r Tl «al maar niet «eggen hoel
HERMANNA.