Qoot3 de Ueagd. Robbedoes. Naar hel Engelsch van L. E. TIDDEMAN. .Vertaald door C. H. HOOFDSTUK VI. Tom probeert hel weer goed te maken. Gedurende eenige dagen na het gebeurde |tn het vorige hoofdstuk beschreven, was Tom hijzonder slil. De dokier had hem een lafaard genoemd en hij vond dit heel naar, vooral om- idat hij voelde dal hij dien naam verdiende. jDèt zou hij echter nog hebben kunnen verdra gen, beter ten minste dan den blik uit Beps hogen. Hij kon haar niet tegenkomen, of hij kreeg een kleur van schaamte. Hij voelde zich allesbehalve op zijn gemak. Zij had hem een held genoemd, toen hij Hec tors poot verbonden had en hij wilde wel, Idat zij hem zoo bleef beschouwen, doch nu dacht zij natuurlijk heel anders over hem. Men kan niet tev gelijk een held en een lafaard rijn en een held zou zeker niet bang zijn geweest voor een kat, die gevangen zat. Hij besloot er eens met Bep over te spreken en te probeeren het weer goed te maken. Toen hij daarom op een mooien middag wist, dat zij in het prieel was, ging hij daar heen. Bep zat op een laag stoeltje cn op haar 6choot lag als een toonbeeld van geluk de groote poes te spinnen met een geel lint om haar hals. „Hallo!" riep Tom, doch toen hij de poes ontdekte, keek hij voor zich. „Zij bijt niet", zei Bep, terwijl zij haar hoofdje ophief en Tom aankeek, „zij is heel mak. Zij is altijd mak geweest, alleen toen zij in den val zat, leek zij wild. Als jij eens zoo in een val zal en nog wel met één been, zou je ook woest worden." Tom keek eens naar zijn dikke beenen en rilde. Bep ging heel ernstig voort: „Maar als jij met Je been in een val zat, Tom. zou ik Je niet alleen laten tobben en miauwen. I k zou je be vrijden. ..Ik zou niet miauwen, Bep", zei Tom, „dat heb ik nog nooit gedaan." Bep glimlachte, gedeeltelijk om hetgeen Tom zei, gedeeltelijk orn haar eigen vergis sing, maar Tom dacht, dat zij hem voor den gek hield. Hij veegde met zijn hand in zijn oogen. „De dokter was boos en noemde mij een lafaard en jij houdt mij voor den gek", zei hij snikkende. „Dan hadt je ook maar niet bang moeten rijn voor een kart." „Het kwam alleen door juffrouw Salmon", antwoordde Tom„zij was al oud, bijna zeven tig en er kwam een kat. die haar vleesch weg stal. Zij greep haar bij haar nekvel en de kat krabde haar leelijk over haar hand. Zij «loeg er eerst geen acht op maar haar hand twol leelijk op en zij stierf daarna." Bep liet nu een paar bruine handen zien die vol krabben zaten. „Dit hebben de kleine poesjes allemaal ge daan", zei ze, „en al zoo dikwijls, maar ik hen er nooit ziek van geworden. Het kwam zeker, doordat juffrouw Salmon al zoo oud was. Maar jij bent heelemaal nog niet oud, Tom; bovendien ben jij een jongen en zul je eens een man zijn, j ij moest nergens bang voor zijn." Tom wilde niet graag voor den tweeden keer een lafaard genoemd worden, maar hij kon toch niet beletten, dat er twee dikke tranen over zijn wangen biggelden. „Ik houd heel veel van d*en dokter en van jouw ook, Bep en en het spijt me zoo. dnt ik niet in de schuur ging. toen je het mij vroeg. Als het weer voorkomt, zal ik het stellig doen. al waren er ook dertig katten in dertig vallen. Meer kan ik met beloven, wel?" „Nee Tom." „En Bep, als je niet al te boos op me bent. zou ik zoo graag willen, dat je me een hand gaf." „'Zeker Tom, dat wil ik natuurlijk. Maar te gen m ij was je eigenlijk niet onvriendelijk, zoodat je mij geen vergiffenis hoeft te vragen, maar je was niet aardig tegen Snorbaardgeef hnnr dus maar eerst een hand." B°b had de zwarte kat Snorbaard" ge roemd. Deze lichtte haar kop op en staarde met haar groote gele oogen Tom aan. Toms blauwe oogen waren ook grooter dan gewoon lijk, maar hij ging toch op Snorbaard af en nam een poot in zijn h3nd. „Nu zijn we weer goede vrienden", zei hij. Snorbaard trok haar poot terug, maar ging voort met spinnen. Bep zette haar nu op den grond en stak haar eigen handje uit. Tom schudde het hartelijk en terwijl zij elkaar aan keken. zei hij: „Weer goede vrienden, Bep." „Ja. heel goede vrienden", antwoordde Bep glimlachend. Zij was blij. dat het nu weer in orde was. want zij hield niet van kibbelen. Dit is iets, waar niet iedereen hetzelfde over denkt. Er zijn wel eens kinderen, die ~rtdu rend met anderen kibbelen, maar zij worden meestal aan hun lot overgelaten, want als zij ergens op visite zijn. is iedereen blij, wanneer zij weer weggaan. „Ik begrijp nog niet", zei Tom, „hoe het komt, dat Hector Snorbaard niet -nge - n is Ik zei dadelijk tegen Moeder: „Die hond zal haar nog eens vermoorden, of ik heet geeD Tom"." „Dat is heel eenvoudig, Tom", antwoordde Bep ernstig; „ik heb met Hector gesproken." „En wat heb je dan wel tegen hem gezegd, Bep?" „Ik heb hem verteld, dat Snorbaard een arme, eenzame poes was en al heel wat in haar leven ondervonden had. Iemand, die in een val ge vangen heeft gezeten, heeft heel wat onder vonden, vin-jij ook niet?" „Ja nogal. Bep." „Nu. Hector scheen me heel goed te begrij pen. Maar éénmaal deed hij een sprong naar Snorbaard en toen gaf Vader hem een tikje mei zijn wandelstok niet hard natuurlijk. Maar daarom laat Hector het nu niet, maar omdat ik met hem gesproken heb. Juffrouw Tomlinson vindt, dat ik veel invloed op hem heb." Tom zei geen ja en geen nee. Misschien dacht hij bij zich zelf. dat het Hector toch veel duidelijker geworden zon zijn door den slok dan door het luisteren naar ziin kleine meesteres. Maar ik weet niet zoo heel zeker, of Tom wel gelijk had. Bep bleef alleen in het priëeltje. Eigenlijk verveelde zij zich wel wat, want het was va- cantie. Zij had geen lust in spelen, daar zij geen broertje of zusje had, die met haar kon meedoen en haar poppen, waarmee zij anders toch graag speelde, Meten haar onverschil lig. Op dit oogenblik zag Snorbaard een vogel en gleed van haar schoot af. Bep stond op en ging naar binnen. „Ik zal Ellen halen", zei ze. „Liesje heeft een gat in haar hoofd." Zij zocht een heelen lijd in de kast, vó6r zij Ellen vinden kon, en toen zij haar eindelijk gevonden had, was hel een treurig gezicht. Haar haar was in de war en haar jurk ge scheurd. Bep begon haar dadelijk op te knap pen en toen zij hiermee klaar was, zag Ellen er werkelijk veel beter uit. „Nu Ellen", zei het kind, „nu moet je mij bezighouden. Dat kon je vroeger zoo goed, toen ik nog klein was en ik heb nu zoo mijn best op je gedaan. Ikweet zeker, dat je je veel gelukkiger voelt, nu je haar w er netjes en je jurk recht zit. Kom nu maar mee, als een zoete pop. en probeer me wat op te vroolij- ken." Zij nam de pop in haar armen en ging op de tuinbank zitten, terwijl zij zachtjes zong en Ellen heen en weer wiegde. Doch dit slem- de Bep riet vroolijker, integendeel zij werd er slaperig van, daar het heel warm was. Haar hoofdje zonk achterover en Bep was weldra m Droomenland, terwijl de schaduw dor be wegende bladeren over haaf gezicht gleed. Toen zij wakker werd, stond Hector midden op het grasperk. Hij had iets in zijn bek, dat hij heen en weer schudde. „O!" riep Bep verschrikt uit. ..het is Ellen, arme, kleine Ellen! Laat los, Hector, stoute hond 1" Zij rende naar hem toe en trok de pop uit zijn bek. Ellens oogen vielen op den grond, een pruik haar hing aan Hectors tanden, een schoentje lag tusschen de bessenstruiken, een been tusschen de bloemen, een arm midden op het pad. Het was een droevig gezicht! Bep barstte in tranen uit. Op dat oogenblik kwam haar vader er aan. „Wat scheelt mijn kleine meisje?" vroeg hij. „O Vader!" riep het kind uit. „het is zoo jammer, dat Ellen heelemaal stuk is. juist nu. Zij hield mij niet meer prettig b.-zig, maar dat kon zij niet helpen. Ik had haar opgeknapt en haar haar uit de war gemaakt. Dat duur de een heele poos." „Lieve kind", zei de dokter, „ik ben bang, dat er meer in de war is dan alleen Ellens haar. Is dat niet zoo?" „Vader, de vacantie is niets prettig. Juffrouw Tomlinson heeft het altijd zoo druk, maar zou u niet eens thuis kunnen blijven om met me te spelen?" „Neen kleintje, ik heb geen lijd, hoe graag ik het ook zou willen. Bovendien ben ik een oude man en zou ik een heel slechte speel kameraad zijn. „O nee, Vadertje", zei het kind, „u bent heelemaal niet oudalleen geloof ik niet, dat u tijd zou hebbenIedereen zou sterven, als u een paar dagen thuis bleef." Zij zuchtte en de dokter nam haar klein bruin handje in de zijne. „We zullen er eens over denken, kindje", zei hij. „Ik ben bang. dat je je verveelt. We moeten eens kalm nadenken, wie weet of we geen goeden inval krijgen. Maar laten we nu eerst de stukken van je pop oprapen." Zij gingen nu samen aan het werk en had den weldra Ellens ledematen bij elkaar. ,,'t Is jammer", zei Bep, „dat zij in zoo veel stukken is. Zij kan onmogelijk, meer ge maakt worden. Gelukkig maar. dat 't niet voelt. Dat weet u immers heel zeker. Vader?" „Ja. heel zeker", antwoordde de dokter, terwijl hij met Bep naar binnen ging. (Wordt vervolgd). Marietje's avontuur, door Hermanna. Marietje ihad een mooie pop en een heele- bool ander speelgoed. Maar töch was zij dik- wijls ontevreden en kon dan zoo vrccselijk zeu ren om allerlei dingen, die Moeder haar met geen mogelijkheid geven kon. Heb je bij voorbeeld wel eens ooit gehoord, dat een Moeder voor haar kleine meisje de mooie zilveren sterren uit de lucht kon knip pen, alsof ze van papier waren, of met een ladder bij de maan. kon klimmen om die voor haar naar beneden te halen als een mooien, ronden reuzenbal om mee te spelen? Neen, hè? Je lacht er zeker om, dat een kind zelfs zoo iets dwaas* zou kunnen vragen. Marietje was er evenwel zoo eentje, dat al tijd maar vroeg, om 't even of 't dwaas was of niet In den vóór winter, toen de sterren op vries- avonden zoo bijzonder «helder aan den hemel fonkelden, had ze dagen achtereen telkens hij 't naar bed gaan opnieuw er om gezeurd, dat Moeder toch een paar van die mooie sterren voor haar uit de lucht zou knippen. Eindelid: had Moeder toen. om van haar af te komen, een 'groot vel 'bordpapier gekocht, daar zilver papier opgeplakt en er toen sterren van ge knipt, wat mooie; op Kerstavond had Moeder ze aan den Kerstboom gehangen en wil je wel gelooven. dat Marietje luid juichte, toen zij ze zag en met geen enkel present zóó blij was als met haar zilveren sterren? Nu was 't voorjaar. Over de sterren zeurde Marietje niet meer. maar nu had zo zich weel een anderen wenscfh in haar hoofdje gezet: de maan met ihaar goedig, rond gezicht, die wou ze nu toch zoo dolgraag hebben om er mee te spelen; kon Moeder er niet bij met de groo te trap? x Neen, dót kon Moeder niet, onmogelijk! Marietje trok een pruilip. Toen deed Moeder, om haar tevreden te stellen, net als zij 't vroeger met de sterren had gedaan. Ze nam weer bordpapier, en knipte er zoo goed en kwaad 1 gaan wou een „maan" van; zelfs werd er een „gezicht*' op geleekend. Maar o wee, den eersten keer, dat Marietje haar „maan" in handen kreeg, zette ze 't op een schreien en gooide 'm boos weg; daar lag de „maan" in een hoek van de kamer en Ma rietje wou er zelfs niet meer naar kijken. Ze moest de echte maan hebben, riep ze snikkend en bleef den fhcelen verderen dag pruttelen en mokken. Moeder bracht ihaar op gewone uurtje naar bed en dacht, dat MariAiie nu wel gauw zou inslapen; morgenochtend, als de zon vroolijk saheen, zou Moeder haar dan mee nemen naar 't bosch om wilde aardbeien te plukken. 1 Bosch was dicht bij haar huis er Moeder had gezien, dal de aardbeien al mooi rood werden. Stellig zou Marietje zoo haar dwazen wenscfh wel weer vergeten. Maar 't gebeurde volstrekt niet, zooals Moe der (hoopte. 't Kleine, ontevreden ding woelde om en om »n haar bedje en kon maar niet in slaap ko men. Ze kon de maan niet vergeten en klom eindelijk over den rand van haar ledikantje en zoo op den stoel. di«c er voor stond. Voor zichtig liet zij er zich afglijden, liep naar het venster en stak haar hoofdje achter het gor dijn. Ginds scheen de maan wel achter den heuvel weg te glijden. Nu zou er geen ladder uoodig zijn om "bij 'haar te komen. Wel, als je maar ginds was, op den (heuvel bij den bosch- rand, dan kon ie haar zóó pakken! Marietje's gezichtje helderde op. Verheugd trok zij haar kleertjes weer aan dat kon ze wót goed, behalve met een enkel haakje en oogje, die elkaar maar niet vatten wilden, ging alles van een leien dakje. Geen oogenblik dacht ze er aan, dat Moeder 't misschien ver keerd zou vindon, als ze nu, in den avond. Tiog stilletjes op haar eentje uitliep! Ja, Ma rietje wou 't stilletjes doen, want het moesi voor iedereen l'huis een verrassing wezen Toen ze klaar was, nam ze haar pop in den arm. ze vond 't torih wel een gezellig denk beeld, die bij zich te hebben sloop voetje voor voetje naar beneden de gang door, langc de huiskamer, waar ze praten hoorde entoen glipte kleine Marietje ongemerkt de achter deur uit, die op een kier had gestaan. Was nog niet heelemaal donker buiten, maar toch vond Marietje, dat 't zoo vreemd was in den tuin: in de hoeken waren zulke zwarte scha duwen, er steeg damp op uit 't gras en de kre keltjes piepten zoo hard, zoo hard! De vogels hielden zidh stil; ze sliepen zeker al en som mige bloemen hadden de kelkjes gesloten. 'tWit houten hekje alleen zag er gewoon uit. net als over dag. üp een draf liep Marietje er heen De schuif kon ze zelf openmaken cn dus was ze in een ommezien *t hek door en stond builen op den landweg. Hier was 't lichter, want er waren geen hooge boomen. zooals in den tuin en de maan kon dus ongestoord haar schijnsel naar beneden zenden, tot vlak voor Rictje's voeten. O, wat was zij er nu vlak bij even den 'heuvel op en zij zou de maan zóó kunnen grijpen! Marietje lachte (hardop bij dit prettige vooruitzicht en zette 't op een loopen, recht toe, recht aan naar de maan, die vast schuilhoekje wou spelen en haar toe scheen te roepen: „kiekeboe! als je niet gauw bij me komt, kruip ik heelemaal weg achter den heuvel-" Trippel-trappel-trippel, zoo gingen de kleine voetjes over den landweg. De konijnen, die aan den kant van den weg in het kreupelhout zaten en zidh juist gereed wilden maken naar de groote konijnenpartij in het boseh te gaan, spitsten de lange ooren. Ze dachten aan onraad en de jongste van de twee. meende, dat er stellig een jager aankwam. „Wel nee, Flap-oortje," zei Konijnenmoeder, ,de voetstappen van een jager dreunen veel erger, maar wacht toch nog maar even, we zitten hier veilig en te voorzichtig kan je nooit wezen, zei mij'n Grootvader altijd." Trippel-trappel-trippel dóór kwam Ma rietje voorbij draven. Nieuwsgierig keken de konijnen naar dat kleine menschenkind en be wogen snuffelend hun bewegelijke neuzen- Konijnenmoeder was nu gerustgesteld: „die zal ons geen kwaad doen." sprak ze, „'t is nor maar zoo'n heel klein mensehje *k wed dat 't stilletjes weg is geloopen, net zooals jij wel eens gedaan tticht, toen je nog klein was. Flap-oortje!" Flap-oortje keek eventjes beschaamd, maar toen zette hij een hooge borst op. „Nii ben ik niet klein Moeder, en nu loop ik ook niet meer weg op mijn eentjel *kGa met u naar de groote konijnenpartij!" „Juist mijn zoon! Kom, we moeten niet lan ger wachten 1 Als de maan achter den heuvel is weggezonken, schijnt ze juist op de open plek in 't bosch, waar we allemaal samenko men om onze spelletjes te spelen. Ik zou niet graag een minuutje van de partij willen mis «en!" „Ik ook nniet." verzekerde Flap-oortje le vendig en volgde zijn Moeder met groote sprongen. Marietje ging denzelfden kant uit „Zou bet kleine mensehje ook naar de groo te konijnenpartij willenvroeg Flap-oortje heel zachtjes aan zijn Moeder. Deze wist *t niet en dacht t oo(k wel niet, maar todh vond ze 'het raadzaam steeds ach- t e r Marietje te blijven. Zoo kon ze haar in 't oog houden, want 't was wèl zooals de wijze Konijnen grootvader zou gezegd hebben: „t e voorzichtig kan je nie<t weizen en je kunt t nooit weten, wat voor ongedachte dingen er nog 's gebeuren zullen." Marietje vond, dat het beklimmen van den heuvel er gemakkelijker uitzag dan *t in wer- «celijkheid was. 't Draven moest ze al gauw opgeven, haar kleine, dikke beentjes deden pijn en ze werd zoo moe 't was haar bijna Ir veel de pop vast te houden, maar, wanneer ze meende nu toch geen stapje meer te kun nen doen, keek ze maar eens naar de maan en schepte weer moed. Kom, nog een klein eindje, en dón zou ze er wezenl 1 Laatste eindje van den weg was donker. Hier stonden hooge boomen, o een groote rij en daarachter weer een rij en nog weer een, ja, Marietje kon ze niet duidelijk onderscheiden, i was pikzwart, als je dien kant opkeek, maar ze hoopte, dat ze de maan zoo dadelijk weJ weer zien zou, als ze nog even flink door-, stapte. Dapper verdween 't kleine ding tusJ schen de boomen met de pop tegen zich a and geklemd. Dc beide konijnen hadden nu alltf vrees afgelegd en volgden haar op de hielenj maar Marietje was zóó van haar eigen wensen vervuld, dat ze geen acht kon slaan op wat er om haar heen gebeurde. Ze zag dus ookl niet wat voor aardig gezelschap ze «had op' «haar tocht door 't bosch. .Ta, Marietje was in *t bosch beland en nu ging 't den heuvel weer af. Zr voelde wel, da® ze gemakkelijker voort kon dan zoocven en zag lot haar blijdschap ook weer een licht-j schijnsel tusschen dc stammen van de boomen,/ eerst flauw, maar gaandeweg duidelijker. Nu ging 't weer op een draf verder! Ma« rietje begon zich op eens zoo bezwaard le voe len. Ze had gemeend maar een heel kort poosJ ie werk te zullen hebben om de maan lc ha^ len en nu was ze al zoo'n vreeselijk langen tijd weg! Als Moeder eens in haar bedje keek en (haar mistel Zou Moeder dan niet erg ons gerust wezen? Marietje gaapte; ze werd zoo slaperig en huiverig ook, hoewel 'l een zoele voorjaarsavond was. Als ze nu maar op eens weer veilig in haar bedje had kur.aien liggen, desnoods zonder maan. wat zou dót 'heerlijk hebben gevonden. Toch wou Rle niet omkeeren, nu ze zoo vlak bij 't begeerde doel was. Dien kant moest ze uit, kijk, "werd al lichter en lichter; daar scheen wel cc.. -iit- holling in den grond te zijn, een kom, een diepe, uitgegraven zandplek midden i" het bosch. Daar was de maan zeker in weggekro pen, toc-n ze verstoppertje speelde n;J Rio ac«hter den heuvel. Nu zou ze haar dus zóó kunnen pakken! Marietje liet zich van Cc hel- lin»g glijden en barstte 't zelfde oogenblik in snikken uit. 't Was ook zóó'n groote, zóó'n heel groole teleurstelling! Daar stond denman nog groot en rond hóó" nan den hemel! Zelfs met do allerlangste ladder zou Marietje ei niet bij hebben gekund Zij scheen juist op de zandplek en 'i leek wel. of zij dat domme, kleine menschenkind een beetje uitlach'c. Marietie ging dien bedroefd schreiend van teleurstelling en vermoeienis in 't zand z' cn; ze lief! haar pop vallen en sloeg de Ik jes voor de oogen. Ze werd bang ook, zoo alben in 't bosch met die groote maan, dia «haar zoo ondeugend uitlachte' Daar ritselde 't tusschen dc struiken, cp rij, aan den overkant en achter Marietje, o- ral, overal Hier en daar cn ginds kwamen nieuwsgierige konijnen k'iken. eerst schuw en voorzichtig, maar toen al meer en meer vrij moedig. Flan-oortje en Konijnenmoeder ver telden gauw aan al de anderen, hoe ze dat kleine menschenkind waren gevolgd van den landweg af en hoe ze eerst bang waren ge weest voor het triDpel-trappel-trippel der kleine voetjes, maar nu al sedert lang hadden gezien, dat or rHs geen gevaar bij was dicht bij haar te komen. De overige konijnen luisterden met groot* belangstelling en *t duurde niet lang. cf d* •hecle partij zat om 't kleine Marietje verza meld, dat de handjes van de oogen deed en verbaasd in *t rond keek Zr was nie^s bang voor de konijnen met de lange ooren. die haar zoo medelijdend besnuffelden, alsof zc een klein verdwaald Koünenkindje was en streek Flap-oortje. die hot allerdichtst bij haar kwam. over zijn ruig velletj^. De traantjes werden gedroogd; Marietje lachte hardop om de koddige sprongen, die de konijnen maak ten cn vergat haar groot verdriet. Dat was een vroolüke partij in den zandkuil! Nu de koniinen zacen. dat zij niet bang be hoefden te rijn voor het kleine menschenkind, gingen ze gewoon hun gang cn vermaakten zich met allerlei leuke spelletjes. Wie moe was, ging bij Marietie uitrusten. Soms noest zij ook als eindpaal bij wedloopen dienen. Als de konijnen dan redht op haar aan kwamen rennen, gierde rij 't uit van pret en was vol spanning, wie er 't eerst zou wezen Die had 't dan gewonnen- Op een keer won Flap-oortje het. Hij was den anderen ver vooruit en had zóó'n vaart, dat hij zich niet kon inhouden en pardoes op Marietje's schoot te land kwam. Toen schrikte ze wel een beetje, maar D'ap* oortje schrikte toch nog meer en maakt® gauw, dat hij weg kwam. Op eens, midden in de pret, stoven alle ko nijnen het struikgewas in, tot groote verba zing van Marietje. Even ritselde *t nog i;i de bladeren, toen werd 't stil. Maar meteen zag Marietje t licht van een lantaarn door de boo men sghiinen. Vader kwam haar zoeken; z« hoorde ziin slem luid haar naam roepeD- „Hier. hier ben ik!" klonk 't vroolijk terug. Nu was Marietje gauw gevonden. Vader was toch zóó blij, dat hij heelemaal \ergat haar over haar wcgloopen te beknorren. In zijn sterke armen droeg hij haar naar huis en onderweg stond Rietje's mond niet stil, zooveel had zij te vertellen, vooral van dc aar dige, vroolijke konijntjes. Wat jammer locfa, dat ze allen zoo vlug waren weggeloopcn. nog voordat Vader er goed cn wel was! 't Duurde niet lang. of Marietje lag weer ln haar bedje, geknuffeld, een beetje beknord en locn weer geknuffeld en toegestopt door Moe der. De pop was in 't bosch achterg^blcven| du- had ze heelemaal vergelen. „Nu, dan kun® ncu de konijntjes er mee spelen," zei Moeder uit de grap, maar Marietie ging er grif op in. Hó ja. dnt 's leuk! Misschien nemen ze 'r mee naar hun hollet ie! Weet u Moeder, 'tkan me niets schelen, dat ik *r kwijt ben, en ook niet dat *k de maan niet heb kunnen pokken, ik wou nu veel liever een koniinlie lubben!" „O wee dacht Moeder, „al weer een nieo- wr wen«ch van MarietieI" Nu, dit was er tenminste een, dien Moedef wel kon vervullen. Toen Mariet'e dan ook ecu (heelen tijd ach ter elkaar gehoorzaam en lief was geweest, "een enkel keertje geprobeerd had weg to loopen en niet zoo heel erg gezeurd had een klein beetje had ze 't nog wèl gedaan, i maar dat zou Moeder nu maar niet zoo pre- ries rekenen kreeg ze een paar sneeuwwit te, tamme konijntjes, die nóg mooier waren dan de wilde konijnen, die ze in 't bosch had gezien. Wat Marietie toen blij was! Ze solde en speelde met de vlugge diertjes, dat "t een lust was en 't scheen wel, dat ze er t zeuren door vergat. Zoo leerde ze 't van lieverlede heele maal af en werd een flinke, groote meid. van wie Vader en Moeder veel pleizier hadden; I Maar hoe groot ze ook werd, nooit zon Var avontuur verceten!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6