Qoot3 de Ueagd.
Robbedoes.
Naar hel Engelsch van L. E. TIDDEMAN.
.Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK VI.
Tom probeert hel weer goed
te maken.
Gedurende eenige dagen na het gebeurde
|tn het vorige hoofdstuk beschreven, was Tom
hijzonder slil. De dokier had hem een lafaard
genoemd en hij vond dit heel naar, vooral om-
idat hij voelde dal hij dien naam verdiende.
jDèt zou hij echter nog hebben kunnen verdra
gen, beter ten minste dan den blik uit Beps
hogen. Hij kon haar niet tegenkomen, of hij
kreeg een kleur van schaamte. Hij voelde zich
allesbehalve op zijn gemak.
Zij had hem een held genoemd, toen hij Hec
tors poot verbonden had en hij wilde wel,
Idat zij hem zoo bleef beschouwen, doch nu
dacht zij natuurlijk heel anders over hem.
Men kan niet tev gelijk een held en een lafaard
rijn en een held zou zeker niet bang zijn
geweest voor een kat, die gevangen zat. Hij
besloot er eens met Bep over te spreken en
te probeeren het weer goed te maken.
Toen hij daarom op een mooien middag
wist, dat zij in het prieel was, ging hij daar
heen. Bep zat op een laag stoeltje cn op haar
6choot lag als een toonbeeld van geluk
de groote poes te spinnen met een geel lint
om haar hals.
„Hallo!" riep Tom, doch toen hij de poes
ontdekte, keek hij voor zich.
„Zij bijt niet", zei Bep, terwijl zij haar
hoofdje ophief en Tom aankeek, „zij is heel
mak. Zij is altijd mak geweest, alleen toen zij
in den val zat, leek zij wild. Als jij eens zoo
in een val zal en nog wel met één been, zou
je ook woest worden."
Tom keek eens naar zijn dikke beenen en
rilde.
Bep ging heel ernstig voort: „Maar als jij
met Je been in een val zat, Tom. zou ik Je niet
alleen laten tobben en miauwen. I k zou je be
vrijden.
..Ik zou niet miauwen, Bep", zei Tom, „dat
heb ik nog nooit gedaan."
Bep glimlachte, gedeeltelijk om hetgeen
Tom zei, gedeeltelijk orn haar eigen vergis
sing, maar Tom dacht, dat zij hem voor den
gek hield. Hij veegde met zijn hand in zijn
oogen.
„De dokter was boos en noemde mij een
lafaard en jij houdt mij voor den gek", zei hij
snikkende.
„Dan hadt je ook maar niet bang moeten
rijn voor een kart."
„Het kwam alleen door juffrouw Salmon",
antwoordde Tom„zij was al oud, bijna zeven
tig en er kwam een kat. die haar vleesch weg
stal. Zij greep haar bij haar nekvel en de
kat krabde haar leelijk over haar hand. Zij
«loeg er eerst geen acht op maar haar hand
twol leelijk op en zij stierf daarna."
Bep liet nu een paar bruine handen zien
die vol krabben zaten.
„Dit hebben de kleine poesjes allemaal ge
daan", zei ze, „en al zoo dikwijls, maar ik
hen er nooit ziek van geworden. Het kwam
zeker, doordat juffrouw Salmon al zoo oud
was. Maar jij bent heelemaal nog niet oud,
Tom; bovendien ben jij een jongen en zul je
eens een man zijn, j ij moest nergens bang
voor zijn."
Tom wilde niet graag voor den tweeden
keer een lafaard genoemd worden, maar hij
kon toch niet beletten, dat er twee dikke
tranen over zijn wangen biggelden.
„Ik houd heel veel van d*en dokter en van
jouw ook, Bep en en het spijt me zoo.
dnt ik niet in de schuur ging. toen je het mij
vroeg. Als het weer voorkomt, zal ik het stellig
doen. al waren er ook dertig katten in dertig
vallen. Meer kan ik met beloven, wel?"
„Nee Tom."
„En Bep, als je niet al te boos op me bent.
zou ik zoo graag willen, dat je me een hand
gaf."
„'Zeker Tom, dat wil ik natuurlijk. Maar te
gen m ij was je eigenlijk niet onvriendelijk,
zoodat je mij geen vergiffenis hoeft te vragen,
maar je was niet aardig tegen Snorbaardgeef
hnnr dus maar eerst een hand."
B°b had de zwarte kat Snorbaard" ge
roemd. Deze lichtte haar kop op en staarde
met haar groote gele oogen Tom aan. Toms
blauwe oogen waren ook grooter dan gewoon
lijk, maar hij ging toch op Snorbaard af en
nam een poot in zijn h3nd.
„Nu zijn we weer goede vrienden", zei hij.
Snorbaard trok haar poot terug, maar ging
voort met spinnen. Bep zette haar nu op den
grond en stak haar eigen handje uit. Tom
schudde het hartelijk en terwijl zij elkaar aan
keken. zei hij:
„Weer goede vrienden, Bep."
„Ja. heel goede vrienden", antwoordde Bep
glimlachend. Zij was blij. dat het nu weer in
orde was. want zij hield niet van kibbelen.
Dit is iets, waar niet iedereen hetzelfde over
denkt. Er zijn wel eens kinderen, die ~rtdu
rend met anderen kibbelen, maar zij worden
meestal aan hun lot overgelaten, want als zij
ergens op visite zijn. is iedereen blij, wanneer
zij weer weggaan.
„Ik begrijp nog niet", zei Tom, „hoe het
komt, dat Hector Snorbaard niet -nge - n
is Ik zei dadelijk tegen Moeder: „Die hond
zal haar nog eens vermoorden, of ik heet geeD
Tom"."
„Dat is heel eenvoudig, Tom", antwoordde
Bep ernstig; „ik heb met Hector gesproken."
„En wat heb je dan wel tegen hem gezegd,
Bep?"
„Ik heb hem verteld, dat Snorbaard een arme,
eenzame poes was en al heel wat in haar leven
ondervonden had. Iemand, die in een val ge
vangen heeft gezeten, heeft heel wat onder
vonden, vin-jij ook niet?"
„Ja nogal. Bep."
„Nu. Hector scheen me heel goed te begrij
pen. Maar éénmaal deed hij een sprong naar
Snorbaard en toen gaf Vader hem een tikje
mei zijn wandelstok niet hard natuurlijk.
Maar daarom laat Hector het nu niet, maar
omdat ik met hem gesproken heb. Juffrouw
Tomlinson vindt, dat ik veel invloed op hem
heb."
Tom zei geen ja en geen nee. Misschien
dacht hij bij zich zelf. dat het Hector toch
veel duidelijker geworden zon zijn door den
slok dan door het luisteren naar ziin kleine
meesteres. Maar ik weet niet zoo heel zeker, of
Tom wel gelijk had.
Bep bleef alleen in het priëeltje. Eigenlijk
verveelde zij zich wel wat, want het was va-
cantie. Zij had geen lust in spelen, daar zij
geen broertje of zusje had, die met haar kon
meedoen en haar poppen, waarmee zij anders
toch graag speelde, Meten haar onverschil
lig. Op dit oogenblik zag Snorbaard een vogel
en gleed van haar schoot af.
Bep stond op en ging naar binnen.
„Ik zal Ellen halen", zei ze. „Liesje heeft
een gat in haar hoofd."
Zij zocht een heelen lijd in de kast, vó6r zij
Ellen vinden kon, en toen zij haar eindelijk
gevonden had, was hel een treurig gezicht.
Haar haar was in de war en haar jurk ge
scheurd. Bep begon haar dadelijk op te knap
pen en toen zij hiermee klaar was, zag Ellen
er werkelijk veel beter uit.
„Nu Ellen", zei het kind, „nu moet je mij
bezighouden. Dat kon je vroeger zoo goed,
toen ik nog klein was en ik heb nu zoo mijn
best op je gedaan. Ikweet zeker, dat je je veel
gelukkiger voelt, nu je haar w er netjes en je
jurk recht zit. Kom nu maar mee, als een
zoete pop. en probeer me wat op te vroolij-
ken."
Zij nam de pop in haar armen en ging op
de tuinbank zitten, terwijl zij zachtjes zong
en Ellen heen en weer wiegde. Doch dit slem-
de Bep riet vroolijker, integendeel zij werd er
slaperig van, daar het heel warm was. Haar
hoofdje zonk achterover en Bep was weldra
m Droomenland, terwijl de schaduw dor be
wegende bladeren over haaf gezicht gleed.
Toen zij wakker werd, stond Hector midden
op het grasperk. Hij had iets in zijn bek, dat
hij heen en weer schudde.
„O!" riep Bep verschrikt uit. ..het is Ellen,
arme, kleine Ellen! Laat los, Hector, stoute
hond 1"
Zij rende naar hem toe en trok de pop uit
zijn bek. Ellens oogen vielen op den grond, een
pruik haar hing aan Hectors tanden, een
schoentje lag tusschen de bessenstruiken, een
been tusschen de bloemen, een arm midden
op het pad. Het was een droevig gezicht! Bep
barstte in tranen uit. Op dat oogenblik kwam
haar vader er aan.
„Wat scheelt mijn kleine meisje?" vroeg hij.
„O Vader!" riep het kind uit. „het is zoo
jammer, dat Ellen heelemaal stuk is. juist nu.
Zij hield mij niet meer prettig b.-zig, maar dat
kon zij niet helpen. Ik had haar opgeknapt
en haar haar uit de war gemaakt. Dat duur
de een heele poos."
„Lieve kind", zei de dokter, „ik ben bang,
dat er meer in de war is dan alleen Ellens
haar. Is dat niet zoo?"
„Vader, de vacantie is niets prettig. Juffrouw
Tomlinson heeft het altijd zoo druk, maar zou
u niet eens thuis kunnen blijven om met me
te spelen?"
„Neen kleintje, ik heb geen lijd, hoe graag
ik het ook zou willen. Bovendien ben ik een
oude man en zou ik een heel slechte speel
kameraad zijn.
„O nee, Vadertje", zei het kind, „u bent
heelemaal niet oudalleen geloof ik niet, dat
u tijd zou hebbenIedereen zou sterven, als u
een paar dagen thuis bleef."
Zij zuchtte en de dokter nam haar klein
bruin handje in de zijne.
„We zullen er eens over denken, kindje",
zei hij. „Ik ben bang. dat je je verveelt. We
moeten eens kalm nadenken, wie weet of we
geen goeden inval krijgen. Maar laten we nu
eerst de stukken van je pop oprapen."
Zij gingen nu samen aan het werk en had
den weldra Ellens ledematen bij elkaar.
,,'t Is jammer", zei Bep, „dat zij in zoo
veel stukken is. Zij kan onmogelijk, meer ge
maakt worden. Gelukkig maar. dat 't niet
voelt. Dat weet u immers heel zeker. Vader?"
„Ja. heel zeker", antwoordde de dokter,
terwijl hij met Bep naar binnen ging.
(Wordt vervolgd).
Marietje's avontuur,
door Hermanna.
Marietje ihad een mooie pop en een heele-
bool ander speelgoed. Maar töch was zij dik-
wijls ontevreden en kon dan zoo vrccselijk zeu
ren om allerlei dingen, die Moeder haar met
geen mogelijkheid geven kon.
Heb je bij voorbeeld wel eens ooit gehoord,
dat een Moeder voor haar kleine meisje de
mooie zilveren sterren uit de lucht kon knip
pen, alsof ze van papier waren, of met een
ladder bij de maan. kon klimmen om die voor
haar naar beneden te halen als een mooien,
ronden reuzenbal om mee te spelen?
Neen, hè? Je lacht er zeker om, dat een kind
zelfs zoo iets dwaas* zou kunnen vragen.
Marietje was er evenwel zoo eentje, dat al
tijd maar vroeg, om 't even of 't dwaas was
of niet
In den vóór winter, toen de sterren op vries-
avonden zoo bijzonder «helder aan den hemel
fonkelden, had ze dagen achtereen telkens hij
't naar bed gaan opnieuw er om gezeurd, dat
Moeder toch een paar van die mooie sterren
voor haar uit de lucht zou knippen. Eindelid:
had Moeder toen. om van haar af te komen,
een 'groot vel 'bordpapier gekocht, daar zilver
papier opgeplakt en er toen sterren van ge
knipt, wat mooie; op Kerstavond had Moeder
ze aan den Kerstboom gehangen en wil je wel
gelooven. dat Marietje luid juichte, toen zij ze
zag en met geen enkel present zóó blij was
als met haar zilveren sterren?
Nu was 't voorjaar. Over de sterren zeurde
Marietje niet meer. maar nu had zo zich weel
een anderen wenscfh in haar hoofdje gezet: de
maan met ihaar goedig, rond gezicht, die wou
ze nu toch zoo dolgraag hebben om er mee
te spelen; kon Moeder er niet bij met de groo
te trap? x
Neen, dót kon Moeder niet, onmogelijk!
Marietje trok een pruilip.
Toen deed Moeder, om haar tevreden te
stellen, net als zij 't vroeger met de sterren had
gedaan. Ze nam weer bordpapier, en knipte
er zoo goed en kwaad 1 gaan wou een „maan"
van; zelfs werd er een „gezicht*' op geleekend.
Maar o wee, den eersten keer, dat Marietje
haar „maan" in handen kreeg, zette ze 't op
een schreien en gooide 'm boos weg; daar lag
de „maan" in een hoek van de kamer en Ma
rietje wou er zelfs niet meer naar kijken. Ze
moest de echte maan hebben, riep ze snikkend
en bleef den fhcelen verderen dag pruttelen
en mokken.
Moeder bracht ihaar op gewone uurtje
naar bed en dacht, dat MariAiie nu wel gauw
zou inslapen; morgenochtend, als de zon
vroolijk saheen, zou Moeder haar dan mee
nemen naar 't bosch om wilde aardbeien te
plukken. 1 Bosch was dicht bij haar huis er
Moeder had gezien, dal de aardbeien al mooi
rood werden. Stellig zou Marietje zoo haar
dwazen wenscfh wel weer vergeten.
Maar 't gebeurde volstrekt niet, zooals Moe
der (hoopte.
't Kleine, ontevreden ding woelde om en om
»n haar bedje en kon maar niet in slaap ko
men. Ze kon de maan niet vergeten en klom
eindelijk over den rand van haar ledikantje
en zoo op den stoel. di«c er voor stond. Voor
zichtig liet zij er zich afglijden, liep naar het
venster en stak haar hoofdje achter het gor
dijn. Ginds scheen de maan wel achter den
heuvel weg te glijden. Nu zou er geen ladder
uoodig zijn om "bij 'haar te komen. Wel, als je
maar ginds was, op den (heuvel bij den bosch-
rand, dan kon ie haar zóó pakken!
Marietje's gezichtje helderde op. Verheugd
trok zij haar kleertjes weer aan dat kon
ze wót goed, behalve met een enkel haakje en
oogje, die elkaar maar niet vatten wilden, ging
alles van een leien dakje. Geen oogenblik
dacht ze er aan, dat Moeder 't misschien ver
keerd zou vindon, als ze nu, in den avond.
Tiog stilletjes op haar eentje uitliep! Ja, Ma
rietje wou 't stilletjes doen, want het moesi
voor iedereen l'huis een verrassing wezen
Toen ze klaar was, nam ze haar pop in den
arm. ze vond 't torih wel een gezellig denk
beeld, die bij zich te hebben sloop voetje
voor voetje naar beneden de gang door, langc
de huiskamer, waar ze praten hoorde entoen
glipte kleine Marietje ongemerkt de achter
deur uit, die op een kier had gestaan. Was
nog niet heelemaal donker buiten, maar toch
vond Marietje, dat 't zoo vreemd was in den
tuin: in de hoeken waren zulke zwarte scha
duwen, er steeg damp op uit 't gras en de kre
keltjes piepten zoo hard, zoo hard! De vogels
hielden zidh stil; ze sliepen zeker al en som
mige bloemen hadden de kelkjes gesloten.
'tWit houten hekje alleen zag er gewoon uit.
net als over dag. üp een draf liep Marietje er
heen De schuif kon ze zelf openmaken cn dus
was ze in een ommezien *t hek door en stond
builen op den landweg. Hier was 't lichter,
want er waren geen hooge boomen. zooals
in den tuin en de maan kon dus ongestoord
haar schijnsel naar beneden zenden, tot vlak
voor Rictje's voeten. O, wat was zij er nu vlak
bij even den 'heuvel op en zij zou de maan
zóó kunnen grijpen! Marietje lachte (hardop
bij dit prettige vooruitzicht en zette 't op een
loopen, recht toe, recht aan naar de maan,
die vast schuilhoekje wou spelen en haar toe
scheen te roepen: „kiekeboe! als je niet gauw
bij me komt, kruip ik heelemaal weg achter
den heuvel-" Trippel-trappel-trippel, zoo
gingen de kleine voetjes over den landweg.
De konijnen, die aan den kant van den weg
in het kreupelhout zaten en zidh juist gereed
wilden maken naar de groote konijnenpartij
in het boseh te gaan, spitsten de lange ooren.
Ze dachten aan onraad en de jongste van de
twee. meende, dat er stellig een jager aankwam.
„Wel nee, Flap-oortje," zei Konijnenmoeder,
,de voetstappen van een jager dreunen veel
erger, maar wacht toch nog maar even, we
zitten hier veilig en te voorzichtig kan je
nooit wezen, zei mij'n Grootvader altijd."
Trippel-trappel-trippel dóór kwam Ma
rietje voorbij draven. Nieuwsgierig keken de
konijnen naar dat kleine menschenkind en be
wogen snuffelend hun bewegelijke neuzen-
Konijnenmoeder was nu gerustgesteld: „die
zal ons geen kwaad doen." sprak ze, „'t is nor
maar zoo'n heel klein mensehje *k wed
dat 't stilletjes weg is geloopen, net zooals jij
wel eens gedaan tticht, toen je nog klein was.
Flap-oortje!"
Flap-oortje keek eventjes beschaamd, maar
toen zette hij een hooge borst op. „Nii ben ik
niet klein Moeder, en nu loop ik ook niet meer
weg op mijn eentjel *kGa met u naar de
groote konijnenpartij!"
„Juist mijn zoon! Kom, we moeten niet lan
ger wachten 1 Als de maan achter den heuvel
is weggezonken, schijnt ze juist op de open
plek in 't bosch, waar we allemaal samenko
men om onze spelletjes te spelen. Ik zou niet
graag een minuutje van de partij willen mis
«en!"
„Ik ook nniet." verzekerde Flap-oortje le
vendig en volgde zijn Moeder met groote
sprongen.
Marietje ging denzelfden kant uit
„Zou bet kleine mensehje ook naar de groo
te konijnenpartij willenvroeg Flap-oortje
heel zachtjes aan zijn Moeder.
Deze wist *t niet en dacht t oo(k wel niet,
maar todh vond ze 'het raadzaam steeds ach-
t e r Marietje te blijven. Zoo kon ze haar in
't oog houden, want 't was wèl zooals de wijze
Konijnen grootvader zou gezegd hebben: „t e
voorzichtig kan je nie<t weizen en je kunt t
nooit weten, wat voor ongedachte dingen er
nog 's gebeuren zullen."
Marietje vond, dat het beklimmen van den
heuvel er gemakkelijker uitzag dan *t in wer-
«celijkheid was. 't Draven moest ze al gauw
opgeven, haar kleine, dikke beentjes deden
pijn en ze werd zoo moe 't was haar bijna
Ir veel de pop vast te houden, maar, wanneer
ze meende nu toch geen stapje meer te kun
nen doen, keek ze maar eens naar de maan
en schepte weer moed. Kom, nog een klein
eindje, en dón zou ze er wezenl
1 Laatste eindje van den weg was donker.
Hier stonden hooge boomen, o een groote rij
en daarachter weer een rij en nog weer een, ja,
Marietje kon ze niet duidelijk onderscheiden,
i was pikzwart, als je dien kant opkeek, maar
ze hoopte, dat ze de maan zoo dadelijk weJ
weer zien zou, als ze nog even flink door-,
stapte. Dapper verdween 't kleine ding tusJ
schen de boomen met de pop tegen zich a and
geklemd. Dc beide konijnen hadden nu alltf
vrees afgelegd en volgden haar op de hielenj
maar Marietje was zóó van haar eigen wensen
vervuld, dat ze geen acht kon slaan op wat
er om haar heen gebeurde. Ze zag dus ookl
niet wat voor aardig gezelschap ze «had op'
«haar tocht door 't bosch.
.Ta, Marietje was in *t bosch beland en nu
ging 't den heuvel weer af. Zr voelde wel, da®
ze gemakkelijker voort kon dan zoocven en
zag lot haar blijdschap ook weer een licht-j
schijnsel tusschen dc stammen van de boomen,/
eerst flauw, maar gaandeweg duidelijker.
Nu ging 't weer op een draf verder! Ma«
rietje begon zich op eens zoo bezwaard le voe
len. Ze had gemeend maar een heel kort poosJ
ie werk te zullen hebben om de maan lc ha^
len en nu was ze al zoo'n vreeselijk langen
tijd weg! Als Moeder eens in haar bedje keek
en (haar mistel Zou Moeder dan niet erg ons
gerust wezen? Marietje gaapte; ze werd
zoo slaperig en huiverig ook, hoewel 'l een
zoele voorjaarsavond was. Als ze nu maar op
eens weer veilig in haar bedje had kur.aien
liggen, desnoods zonder maan. wat zou
dót 'heerlijk hebben gevonden. Toch wou Rle
niet omkeeren, nu ze zoo vlak bij 't begeerde
doel was. Dien kant moest ze uit, kijk, "werd
al lichter en lichter; daar scheen wel cc.. -iit-
holling in den grond te zijn, een kom, een
diepe, uitgegraven zandplek midden i" het
bosch. Daar was de maan zeker in weggekro
pen, toc-n ze verstoppertje speelde n;J Rio
ac«hter den heuvel. Nu zou ze haar dus zóó
kunnen pakken! Marietje liet zich van Cc hel-
lin»g glijden en barstte 't zelfde oogenblik in
snikken uit. 't Was ook zóó'n groote, zóó'n
heel groole teleurstelling! Daar stond denman
nog groot en rond hóó" nan den hemel! Zelfs
met do allerlangste ladder zou Marietje ei
niet bij hebben gekund Zij scheen juist op de
zandplek en 'i leek wel. of zij dat domme,
kleine menschenkind een beetje uitlach'c.
Marietie ging dien bedroefd schreiend van
teleurstelling en vermoeienis in 't zand z' cn;
ze lief! haar pop vallen en sloeg de Ik jes
voor de oogen. Ze werd bang ook, zoo alben
in 't bosch met die groote maan, dia «haar
zoo ondeugend uitlachte'
Daar ritselde 't tusschen dc struiken, cp rij,
aan den overkant en achter Marietje, o- ral,
overal Hier en daar cn ginds kwamen
nieuwsgierige konijnen k'iken. eerst schuw en
voorzichtig, maar toen al meer en meer vrij
moedig. Flan-oortje en Konijnenmoeder ver
telden gauw aan al de anderen, hoe ze dat
kleine menschenkind waren gevolgd van den
landweg af en hoe ze eerst bang waren ge
weest voor het triDpel-trappel-trippel der
kleine voetjes, maar nu al sedert lang hadden
gezien, dat or rHs geen gevaar bij was dicht
bij haar te komen.
De overige konijnen luisterden met groot*
belangstelling en *t duurde niet lang. cf d*
•hecle partij zat om 't kleine Marietje verza
meld, dat de handjes van de oogen deed en
verbaasd in *t rond keek Zr was nie^s bang
voor de konijnen met de lange ooren. die haar
zoo medelijdend besnuffelden, alsof zc een
klein verdwaald Koünenkindje was en streek
Flap-oortje. die hot allerdichtst bij haar
kwam. over zijn ruig velletj^. De traantjes
werden gedroogd; Marietje lachte hardop om
de koddige sprongen, die de konijnen maak
ten cn vergat haar groot verdriet.
Dat was een vroolüke partij in den zandkuil!
Nu de koniinen zacen. dat zij niet bang be
hoefden te rijn voor het kleine menschenkind,
gingen ze gewoon hun gang cn vermaakten
zich met allerlei leuke spelletjes. Wie moe
was, ging bij Marietie uitrusten. Soms noest
zij ook als eindpaal bij wedloopen dienen. Als
de konijnen dan redht op haar aan kwamen
rennen, gierde rij 't uit van pret en was vol
spanning, wie er 't eerst zou wezen Die had
't dan gewonnen- Op een keer won Flap-oortje
het. Hij was den anderen ver vooruit en had
zóó'n vaart, dat hij zich niet kon inhouden
en pardoes op Marietje's schoot te land kwam.
Toen schrikte ze wel een beetje, maar D'ap*
oortje schrikte toch nog meer en maakt®
gauw, dat hij weg kwam.
Op eens, midden in de pret, stoven alle ko
nijnen het struikgewas in, tot groote verba
zing van Marietje. Even ritselde *t nog i;i de
bladeren, toen werd 't stil. Maar meteen zag
Marietje t licht van een lantaarn door de boo
men sghiinen. Vader kwam haar zoeken; z«
hoorde ziin slem luid haar naam roepeD-
„Hier. hier ben ik!" klonk 't vroolijk terug.
Nu was Marietje gauw gevonden. Vader
was toch zóó blij, dat hij heelemaal \ergat
haar over haar wcgloopen te beknorren. In
zijn sterke armen droeg hij haar naar huis
en onderweg stond Rietje's mond niet stil,
zooveel had zij te vertellen, vooral van dc aar
dige, vroolijke konijntjes. Wat jammer locfa,
dat ze allen zoo vlug waren weggeloopcn. nog
voordat Vader er goed cn wel was!
't Duurde niet lang. of Marietje lag weer ln
haar bedje, geknuffeld, een beetje beknord en
locn weer geknuffeld en toegestopt door Moe
der. De pop was in 't bosch achterg^blcven|
du- had ze heelemaal vergelen. „Nu, dan kun®
ncu de konijntjes er mee spelen," zei Moeder
uit de grap, maar Marietie ging er grif op in.
Hó ja. dnt 's leuk! Misschien nemen ze 'r
mee naar hun hollet ie! Weet u Moeder, 'tkan
me niets schelen, dat ik *r kwijt ben, en ook
niet dat *k de maan niet heb kunnen pokken,
ik wou nu veel liever een koniinlie lubben!"
„O wee dacht Moeder, „al weer een nieo-
wr wen«ch van MarietieI"
Nu, dit was er tenminste een, dien Moedef
wel kon vervullen.
Toen Mariet'e dan ook ecu (heelen tijd ach
ter elkaar gehoorzaam en lief was geweest,
"een enkel keertje geprobeerd had weg to
loopen en niet zoo heel erg gezeurd had
een klein beetje had ze 't nog wèl gedaan,
i maar dat zou Moeder nu maar niet zoo pre-
ries rekenen kreeg ze een paar sneeuwwit
te, tamme konijntjes, die nóg mooier waren
dan de wilde konijnen, die ze in 't bosch had
gezien.
Wat Marietie toen blij was! Ze solde en
speelde met de vlugge diertjes, dat "t een lust
was en 't scheen wel, dat ze er t zeuren door
vergat. Zoo leerde ze 't van lieverlede heele
maal af en werd een flinke, groote meid. van
wie Vader en Moeder veel pleizier hadden; I
Maar hoe groot ze ook werd, nooit zon
Var avontuur verceten!