Qoof de Ueagd.
De avonturen van een Hond.
tiaar liet Engelsch van Aseott R- Hope.
yrii bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK IV.
Ge stole nl
ik draaide me om en zag nu, dat mijn ka
meraad bet been gepekt bad en er mee van
door was gegaan, maar toen ik hem inge
haald hod* was het boen al bijna heelemaaJ
afgegeten-
,*t "Was heerlijk!" riep hij, terwijl hij met
zijn staartstompje probeerde te kwispelen.
„Maar 't was m ij n been!" riep ik veront
waardigd uit, «wat ben jij een gulzige, val-
eche hond!"
bieder voor zich," bromde hij binnensmonds.
„Pas maar op, daar komt de hondenddef aan."
„Je hoeft ui el te denken, dat jc mij voor
den tweeden keer voor den gek kunt houden,"
zei ik. „Waarom zou ik banger voor hem
moeten zijn dan j
„Omdat ik het stelen niet waard ben en jij
wel.
Toch maakte hij, dat hij wegkwam, het been
nog in zijn bek. Ik wilde hem juist achterna
loopen ik kon ir'j to h dat been niet hee-
Semaal laten ontgaan toen ik vlak bij een
man kwam, die mij uit zich zelf een heerlijk
stuk \leesch voorhield.
„Eindelijk iemand, die vriendelijk is T*
dacht ik en ha te naar bet vleesch.
Maar h.j trol: het tong en liep een zijstraat
in, mij steeds het vleesch voorhoudend, net
als m:, vrouwtje wel eens deed met een be-
scbuitj dat ik op het laatst natuurlijk toch
kreeg. Ik volgde hem steeds verder, totdat we
in een donker, stil hoekje kwamen. Toen keek
hij ^..hoedzaam rond, bukte zich plotseling,
maar in plaats van mij hel vleesch te geven,
greep hij mij bij den halsband en wurgde me
bijna.
Het volgend oogenblik lag ik een don
keren zalk te spartelen.
Ik schrikte geweldig, toen ik in de hoogte
geslingerd werd en op mijn rug in een don
keren zak lag te spartelen, 'k Had nog niet
een* behoorlijk ruimte om mijn poolen uit te
strekken of met mijn staart te kwispelen. Voor
dit laatste voelde ik op dat oogenblik echter
al bitter weinig. lederen keer, ais ik begon te
blaffen, werd de zak heftig heen en weer ge
schud en hield ik mij dadelijk slil van schrik.
Ik was heelemaal van streek.
Ik zou onmogelijk kunnen zeggen, hoe lang
deze afschuwelijke tocht duurde er scheen
geen eind aan te komen. Eindelijk stond de
man echter slil en schudde b" mij uit den
zak op den grond.
Blij als ik was, dat ik weer op mijn pooten
stond, keek ik eens om me heen, waar ik mij
bevond. Het was een vuile, warme binnen
plaats, door hoogc muren ingesloten en met
verschillende hondenhokken aan één kant.
Het eerste, wat de man deed, was mij mijn
halsband afnemen, zonder welken ik een erg
ongekleed gevoel over me had. Nu ik hem
van dichtbij aankeek cn hij mij niet lantr. I
een stuk vleesch voorhield, zag ik. dat het een
nare man was, juist iemand, dien ik graag
had willen bijten, als ik .gaaar gedurfd had.
Hij schee« er zich echterjal bitter weinig om
tc bekommeren, hoe ik over hem dacht, want
hij liep al fluitende en met mijn halshand in
zrn hand, terwijl hij mij aan mijn lot over-
ties.
In één der hokken hoorde ik geritsel in het
stroo en weldra zag ik den ronden kop van
eer Duck. Ik zag met één oogopslag, dat het
een wei-opgevoede hond "-as, die in goede
tiendenkringen verkeerde. Ik aarzelde dan ook
niet hem te vragen:
„Waar ben ik? Wat is er met me gebeurd?
Wi<- is die akelige man?"
„Eén vraag te gelijk, mijn waarde, (Jan roti
je eenige kans hebben een behoorlijk antwoord
te krijgen", hijgde de puck, c" mijn verwar
ring nogal grappig scheen te vinden.
„Het is duidelijk te merken, dat ie nog heel
jong bent. Je bent natuurlijk gestolen!"
„Gestolen? 1"
„Ja trek er je maar niets van aan. Den
eersten keer was ik ook erg aan den grond,
maar als je er eenmaal aan gewend bent, is
hit zoo heel erg niet."
<*Maar ik ben nog nooit "cstolen geweest."
„Dat dacht ik al", antwoordde de puck. „Dit
is van miï al de vijfde keer. Ik hen er hede-
mppl aan gewend; het is net als verandering
•van lucht en het schijnt mij *7,;id r*oed te doen,
als ik wat last van jnijri gal heb. Laat eens
zien: eergisterenavond werd ik opgepakt; van
daag zal er een belooning voor mij uitge
loofd worden en morgen of overmogen zal de
hondendief mij weer thuis brengen. Hij is in
lijn soort geen slechte man; we beginnen
elkaar langzamerhand te kennen en ik heb ge
leerd mij in bijn lot te schikken."
„Zal hij mij weer thuis brengen?" vroeg ik
verheugd, want ik had al lang gc-noeg van
nuju zwerven en was van mijn zucht om
wat van de wereld te zien reeds geheel ge
nezen.
„Dat hangt er van afa Houdt je baas of jp
vrouw heel veel van je?"
„Nou, of zei"
„Dan zal ze wel een belooning uitloven en
komt alles met een paar da ren terecht. Houd
dus maar goeden moed. Quick, Daisy of hoe
ie heeter moogt!"
,.Ik heel Dandy", antwoordde ik.
Ik liet mij echter nog niet gauw opbeu
ren en dc puck moest mii uitleggen, wat een
belooning was en hoe ik daardoor weer thuis
kon komen.
„Weet je wel zeker, dat ze nnn belooning
voor mii zal uitloven?" vroeg ik angstig.
„Natuurlijk", antwoordde de wiize en erva
ren puck. „Waarom zou hij je anders gesto
len hebben? Maar stel eens. dat hel niet ge
beurde, dan zou je eenvoudig aan een ander
verkóehUworden. Er zijn goede bazen en vrou
wen genoeg in de wereld en een hond van
jouw voorkomen hoewel ie wat mager
bent en een spitsen neus hebt zal altijd wel
een goed tehuis vinden. Neem hel leven ge
makkelijk op. zooals ik doe."
Toch was ik nog niet op mijn gemak, want
mi ik van mijn meesteres gescheiden was. be
merkte ik. ,dat ik niet buiten haar ken. Ner
gens op de geheele wereld kon er zoo4n heer
lijk thuis zijn als mijn eigen. O, hoe berouwde
niijn dwaasheid mc!
De puck. die mij zeker geen opgewekt ge
zelschap vond, draaide zich om en ging sla
pen. Er waren twee of drie hokkcu, waar-
tusschen ik kon kiezen, maar ik trok er raiin
neus voor op, want het slroo zal vol onge
dierte. Ik ging daarom op een koel piaatsu
oo den grond liegen en begon zacht te jan
ken, mij aan mijn treurige gedachten overge
vend.
Na een poosje kwam de man met een scho
tel vol eten, of iets dat tenminste voor eten
moest doorgaan. Hij zette het op den grond
en riep mijn kameraad en mij. Ik had werke
lijk honger gehad, maar nu had ik niets geen
liek. Mijn lotgenoot scheen het echter best te
smaken: het leek wel, of hij mijn portie er
zelfs bij op wilde eten.
„Ik begrijp het iieel goed!" zei hij, terwijl hii
gulzig het eten opslokte. ..Ik w»s er den eer
sten keer al even erg aan toe. Je moet weten
dat ik altijd gewend was van een krant bij
wijze van een tafellaken te eten en ik weiger
de twee dagen alle voedsel, omdat ze mijn
krant niet voor mij klaar hadden gelegd! Maar
ik weet nu wel beter. Ik eet alles. wat ik maar
krijgen kan en dat is heusch niet te veel. Volg
mijn raad en probeer dit maar e^us, 't is wer
kelijk niet zoo slecht als het er uitziet en vóór
morgenavond krijg je niets r ders. Dat is
regel in inrichtingen als deze.
Intusschen at hij zóó gulzig, dat er spoedig
i'iets voor mij zou overschieten, als de man
hem niet weggejaagd en den schotel voor mijn
neus gehouden had. Ik keerde mij echter vol
afschuw om. Daarop pakte hij mij ruw bü
mijn nekvel beet, duwde me in één der hok
ken en ging weer weg. Het werd al donker
het was de eerste nacht, dien ik ver van
huis doorbracht en ik hoopte vurig, dat het
tevens dc laatste zou ziin.
HOOFDSTUK V.
Een angstige nacht.
Ik kan jullie onmogelijk zeggen, hoe ellendig
ik mij voelde. Nooit van mijn leven was mii
nog iels dergeliiks overkomen, behalve eens.
toen mijn vrouwtje mij voor straf in het kolen
hok had opgesloten. Doch zij liet er mij ai
weer gauw uit en bovendien *"»d ik een rat
gevangen, iets dal mij den tüd od aangename
wijze verkortte.
„Wanneer zal zij de bclooning uitloven?"
\Toeg ik zeker wel tien keer aan mijn buur
man. Een luid gesnurk was het eenige ani
woord.
Ik kon geen oog dicht doen. Ten eerste
krioelde het er van ongedierte ik begreep
nu het nut van op zijn tijd gewasschen en
gekamd te worden, iets dat ik tot nu toe altijd
als een noodeloozc kwelling had beschouwd.
Bovendien had ik mijn sombere gedachten
Ik peinsde over mijn slecht gedrag, over hel
verdriet van mijn vrouwtje, de tranen, die
zonder twijfel door de geheele familie gestort
zouden worden, toen ik maar niet thuis kwam
Het si el mij in, dat op dit oogenblik het avon^
eten werd binnen gebracht. Natuurlijk zou
mijn vrouwtje geen hapje door haar keel kun
nen krijgen. Daarna zou zij naar bed gaan
en mijn mand was leeg hoe zou zij kun
ncn inslapen? Wat zou er met mijn avond
eten gebeuren, brood in melk geweekt, mis
schien wel in jus?
Deze gedachten beletten mij in slaap te
-vallen. Ik sloop mijn hok uit en ging midder
on de plaats staan, 'k Begon luid te janken
en besloot niet op te houden, vóór er iemand
gekomen was om te zien. wat er aan scheel
de.
Toen gebeurde er iets vreeseliiks. Zelfs n u
kost het mij nog moeite er over te spreken.
De man kwam naar buiten en ik sprong naar
hem toe, luid blaffend om hem te beduiden
dat hij mij dadelijk naar huis moest brengen.
Als eenig antwoord hief hii iets op, dat hii
in de hand had en in het volgend oogenblik
scheen het. alsof er duizend slagen tegelijk op
mijn huid neerkwamen. Ik rende om een
schuilplaats te vinden naar mijn hok, waarop
dc man het dicht maakte.
Daar lag ik in het vieze stroo, jankend van
pijn, verdriet en verontwaardiging, ik had
wel eens een tik gehad van mijn vrouwljt
maar 't was tijd meer uit gekheid dan in
ernst geweest. Ik deed dan, alsof ik het mii
aantrok, om een minuut later weer levendi
ger dan ooit om haar heen te springen. Eigen
lijk vond ik het veel erger, als ze mij boos
aankeek. Dit waren de eerste zweep sla
gen. die ik in mijn leven kreeg. Wat deden ze
'n pijnl
Ik begreep echter zóó weinig, waarmee ik ze
verdiend had. dat ik mij dadelijk weer tus
schen de tralies doorwrong en opnieuw be
gon te huilen.
Nu kwam de man weer naar buiten, maar
ik wachtte ditmaal ri'n slagen niet af en
stoof in mijn hok terug. Tc Begon te begrijpen
dal hij geen leven kon velen. Hij bond me een
touw om den nek en maakte dat aan één der
tralies vast
Toen hii weg was, bleef ik dus slil liggen.
Welk een verschil met mijn bed thuis. Einde-
luk sliep ik echter in en droomde ik. dat ik
weer in mijn eigen mandje lag en dat mijn
vrouwtje mij een leelijk drankje liet slikken
omdat ik niet wilde eten. Ook was er een
oud* blinde Newfoundlander, waar ik dik
wijls mee speelde, toen ik nog klein was en
d-e mij ernstig gewaarschuwd had, dat de
wereld niet de moeite waard was om te zien.
Nu scheen de Newfoundladcr als een nacht
merrie boven op me te zitten, terwijl hij me
met zijn staart sloeg, en steeds blafte:
„Ik heb het je wel nezegdl"
Ik denk. dat mijn leege maag mii die nacht
merrie bezorgde, zooals een te zwaar avond
maal dat ook kan doen. Niet eten en te veel
eten schijnt dus voor honden al even ver
keerd te zijn. Maar als ik altijd geweien had
wat goed en verkeerd voor mij was, zou ik
nooit weggeloopen zijn!
..Dand"! Dandy!" hoorde ik mijn vrouwtje
roepen. Helaas! 't Was slechts een droom.
(Wordt vervolgd).
De kleermaker en zijn
papegaai.
„Uk zal jou ee. bij je kra^g pakken!" was
de gewone uitdrukking van kleermak.r
PasgceJ tegen zijn jongens, als zij niet precies
deden, wat hij hun gezegd had. Daar jongens
dikwijls iets verkeerds doen, hoorde men die
uitdrukking zekc wel twintig maal op een
dag van den baas. De jongens zelf en de
knech herhaalden haar natuurlijk alleen als
de pa'.roon er niet bij was en zoo kon men
zeker v -i vijftigmaal op een dag in de werk
plaats van kleermaker Pasgoed qp verschil
lenden toon hooren uilroepen: „Ik zal jou
eens je kraag pakkenl"
Behalve door den baas, de knechts en dc
jongens, was er cok nog een ander wezen in
die werkplaats, een wezen, dat wel niet hel
beroep van kleermrlm- uitoefende of ooit zou
uitoefenen, maar dat tr< w meepraatte en al
les afkeek. Dat wezen was een papegaai, die
in een kooi inet een groen gordijn zat, zoodal
als hij wat al e hard schreeuwdes de kleer
maker altijd het mid 1 1 ij de hand had om
hem te doen zwijgen. Natuurlijk herhaalde
dc papegaai ook de gewone uitdrukking; zon
der dat er reden toe bestond hoorde men hem
telkens in de werkplaats roepen: „Ik zal jon
eens bij je kraag pakken!" Dan schaterden dc
jongens het uit van plezier, vooral als de baas
een beetje boos keek. Soms gebeurde het ook,
'dat er een klant in de werkplaats was, wien
de maat morst woeden genomen en dan was
het grappig, als te midden eener ddope stille
de papegaai eensklars zei: „Ik zal jou eens bij
je kraag pakken!" De klant begon dan natuur
lijk met heel vreemd op te kijken, maar ein
digde met hartelijk te lachen.
De papegaai van kleermaker Pasgoed was
daardoor bij iedereen bekend, even bekend als
zijn meester, want Pasgoed was een ijverig
bekwaam man en hij deed beste zaken in het
stadje. Op eens echter werd zijn bestaan en
dat van alle inwoners bedreigd, toen er oorlog
was uitgebroken. Lang had men het voorzien,
maar altijd had men gehoopt, dat het zich
nog wel schikken zou, toen op eens de indruk
wekkende tiiding bekend werd, dat de Duit-
schexs den Eidcr waren «-vergetrokken cn het
hertogdom Slees wijl; zouden bezetten. Ik heb
nog vergeten jullie le vertellen, dat 4e kleer
maker c Deen was en hoewel hij geheel i**
het noorden van het hertogdom woonde, leed
hc4 geen twiifel of de Dnitschers zo-uden wel
'ot aan de noordelijke grenzen voortrukken cn
oorlog met al zijn ellende zou zich ook daar
doen g -len.
Dat gebeurde ook. De Pruisen en Oosten
rijkers rukien al verdrr en verder voort, over
wonn n telkens het Deensclie leger, dat hen
wilde tegenhouden en eindelijk was er nog
•deebts een heel klein gedeelte van het hertog
dom. dal niet in hun macht was. Zij kwamen,
/.ooals zij zeiden, de Sleeswijkers bevrijden
van de dwingelandij der Denen, die hen over-
heersehten Duizenden en duizenden kwamen
er echter openlijk voor uit, dat zij liever
Deenseh dan Duilsch w0den zijn en dat zij
van die bevrijding volstrekt niet gediend wa
ren. Zij, die zóó dachten, spraken en handel
den, werdcm door de Duitschers verraders en
spionnen genoemd; zij stonden aan vervolging
bloot en het verstandigst was maar, als men
er kans toe zag. het land te verlaten en naar
een ander gedeelte van Denemarken de wijk
le nemen. Zoo dacht ook onze kleermaker
Pasgoed. Hij zocht slechts een goede gelegen
heid om naar Jutland te vertrékken. Hij talm
de echler wal lang er» o.p een morgen vernam
men, dat een Pruisisch regiment gereed slond
het stadje binnen terukken en daar zijn kwar
tieren le betrekken. Toen viel er geen tijd
meer le verliezen. Een aantal Denen maakte
zich tot vertrek pereed en reeds des middags
verliet een gansche stoet de stad. Pasgoed en
znn gezin waren er ook bij, hij dacht ten
minste. dat al de zij* mee waren gegaan cn
-daals in één der wagens hadden gekregen
Hoe groot was echter ziin ontsteltenis, toen
hij hij de eerste halte ontdekte, dat zijn ze*
iari«g zoontje Frits zich niet bevond in lie(
rijtuig waarin hii meeinde, dat het met de kin
deren van vrienden en bekenden een plaatsje
had gekregen. De kleermaker was wanho
pend, zijn vrouw radeloos.
„Ik ga dadelijk naar de stad terug," zei
Pasgoed.
„Nee," zei zijn vrouw, „jij niet, maar ik
•Tij bent te veel bekend geworden door je va
derlandslievende daden en woorden. Men zou
ie terstond in hechtenis nemen; laat mij dus
liever gaan, mij kent niemand."
..Dat zou u wel eens kunnen tegenvallen,"
zei een oude buurman. ,.De spionnen zouden
u terstond herkennen en men zou u even goed
als uw man gevangen kunnen nemen."
„Maair we kunnen ons kind toch nie* achter
laten! Wat er ook gebeurt, ik moet terug."
antwoordde juffrouw Pasgoed.
„Als ik u dan een raad mag geven, verkleed
u dan," zei de oude buurman. Die raad werd
door haar opgevolgd en geeai kwartier later
stapte zij moedig cn snel in de kleeren van
een arme boerin naar het stadje terug.
Werkelijk was de kleine Frits daar achter
bleven en hel was zijn eigen schuld. Od het
laatste oogenblik was "hij stalletjes naar de
werkplaats van zijn vader geloopen, om een
verzameling kleine stukjes laken 'van al-
lertei kleur le halen, die voor hem het pret-
«"gste speelgoed uitmaakten. Hij was een
Kleermaker in zijn hart, de kleine Frits.
Toen h:: boven kwam vond hij niet alleen
zijn kleine stukjes, maar ook nog eenige
grerte rollen, benevens de schaar van zijn va
der. In dc haast ha'7 deze haar vergeten en
toen Frits schaar en laken bij elkaar zag
terwijl bij wist, dat zijn vader en moeder
niet meer zouden terugkamen, kon hij de
verzoek:-j niet weersta n van een lang gc-
koeslerden wens' ten uitvoer te brengen en
zijn naam in d kleitere uit een heelen lap
laken knippen. Toen hij eenmaal daarmee
begonnen was. vergat hij, dat hij vertrekken
moest; hij knipte steeds voort en vond dit zoo
prettig, dat hij uur en tijd vergat, toen hij
nlotseli-ng iemand de trap hoorde opkomen
tHcl was de stap van zijn vader nirt. van den
meesterknecht misschien
Een soldaat in Pruisische «uniform wierp
de deur open en riep:
„Zoo, daar hebben we dan eindelijk een
levend wezen! Kleine man, waar zijn je
ouders?"
„Wej, zei Frits, bedremmeld naar den sol
daat kijkend.
„Weg is geen antwoord. Waarheen?"
„Dat weet ik niet."
„Dal weet je wel, kleine schavuit..Ze zullen
jou niet alleen bier achterlaten'. Ik moet je
vader hebben."
„Dien krijg je niet," zei Frits, die langza.
merhand van den schrik bekomen was.
„Ik zal je leeren," riep de Pruis en iiij wilde
Frits grijpen, maar deze vluchtte en nu stond
de tafel tusschen hen beiden. Frits had te dik
wijls naloopertje om tafel gespeeld, dan
dat hij bang behoefde te zijn, dat de ander
hem krijgen zou. De P -lis zou hem dan ook
zekcr niet spoedig gepakt hebben, als Frits
nie«l gestruikeld was over de rol loken, waar
uit hij zijn letters had geknipt. Daar lag hü
op den gr^nd en de Pruis had hem beet. Hel
zag er leelijk uit voor ons kereltje, maar plot
seling riep een welbekende slem;
„Ik zal jou tons bij je kraag pakken!"
De Pruis keerde zich om er zag rond, maar
ontdekte niemand. Hij vertrouwde het echter
niet; wie wéét, wie er op eens zou te voor
schijn komen
Daa riep wedei m, maar nu ec.i geheel
andere stem:
„Ik zal jou eens bij je kraag pakken!"
„Nu is het mis!" dacht de Pruis; „als ze met
bun beiden k' :en, zijn ze mij. te sterk."
En daar -jnk weer met een andere stem
dezelfde bedreiging.
„Ik ga versterking halen," dacht onze vriend
en liep nr.nr beneden. Nauwelijks was bij cl
deur uit, of Frits sprong hem na en draaide
den sleutel in het slot om. Vooreerst was hij
dus buiten _2vaor, m:ar altijd bier te blijven
ging toch ook niet. Bovendien werd h»j erg
ongerust, waar zijn vader en moeder bleven
en begon hij bang te worden. De trap al cn
dc deur uat durfde hij niet, maar er was nog
een trap naar een vliering en op die vliering
was een dakvenst dat boven de goot uit
kwam tusschen h t ihuis van Pasgoed en zijn
buurman. Frits ging naar boven, klom het
eene dakvenster it en het andere in eai stond
weldra in het is van hun buurman.Maar hij
stond er niet alleen. De jongen was den pape
gaai, die hem gered had, zóó dankbaar, dat
hij de kooi had meegenomen en met de grootc
kooi in dé hand was hij op (het punt de straat
op te gaan.
„Als ze mij aan het lijf komen, zal Lorretje
mij wel weer helpen," dacht hij en juist ging
hij de tLur uit, toen er een melkvrouw met
haar wagentje stilh eid! De vrouw keek hem
en hij haar aan; bedden herkenden elkander
onmiddellijk: het was zijn moeder.
«Ga w kereltje, gauw!" zei ze. „Laten we
maar spoedig maken, dat we de stad uilko-
rncn. De hemel zei gedankt, dat ik je nog ge
vonden heb Laat die kooi maar slaan."
Frits crtelde - nu met een paar woor
den, wal cc «^beurd was en toen juffrouw
Pasgoed hoorde, hoe de papegaai haar kind
ge*wd had, dro f zij er met langer op aan.
dat hij den papegaai zou achterlalen. De kooi
kon hen echter verraden. Zij nam den vogel
cr uil en stopte hem in de koperen melkkan
waai' zij het deksel losjes op zette. Wegvliegen
kon hij nu niet en stikken evenmin.
De gewaande melkvrouw reed nu zoo snel
zij kon mei haar zoontje vóór op den wagen
de stad uit en niemand had er erg in, dat zij
de vrouw was van dden kleermaker Pasgoed.
die zich altijd zoo heftig tegen de Pruisen
had uitgelaten. Weldra waren zij buiten en
onder het voortrijden beknorde de moeder
haar zc ntje, terwijl deze onophoudelijk van
zijn papegaai vertelde en van het krijgertje
spelen met den Pruisischen soldaat.
Zoo reden zij steecs voort. Het was al don
ker geworden en zij haastten zich het dorp
te bereiken, waar de rnderen hen wachten
zouden. Zij moosten een donker bosch door.
maar het melkvrouw^'e wist den weg en was
niet bang Daar hoort zij plotselmg
voetstappen achter zich en in het Duitsch
roent men haar 'oe:
„Sta eens een oogenblikje 4il! Je hebt ze
ker wc! een tabaksduitje voor me over."
„Ik heb geen tabaksduitjes; ik ben een ar/no
melkvrouw," antwoordde juffrouw Pasgoed.
nog wat sneller voortrijdend.
,.Tk zeg je. dat je zult stilstaan," hernam dc
Duitscher. die haar nu had ingehaald en
haar b*" den arm greerp.
„Laat mij los!" rien juffrouw Pasgoed boos.
„I-hlp! hei-pi" schreeuwde Frits.
„Ik zal jou eens bij je kraag pakken!" klonk
een schorre stem en de Pruis meende, dat er
plotseling hulp uit het bosch kwam opdagen
IJlings liet hii los en koos het hazenpad.
Juffrouw Pasgoed reed nu met dubbelen
spoed door en een half uur later was zij bij
haar man en de anderen. De kleermaker was
buiten zich zelf van vreugde, toen hij zijn
vrouw en kind gered en ongedeerd roor rich
zag en toen hij alles gehoord had, was ook
hij den papegaai innig dankbaar, die tot twee.
maal toe zijn vrouw en zijn kind het leven
gered had.
„Nooit zullen 'j je vergeten!" zei hij tegen
hel dier cn hij ko- t onmiddellijk een pond
suikerklontjes voor hem.
En toen het dier gestorven was, tiet hij het
opzetten en onder een glazen stolp plaatsen?
daarop las men met groote letters dc woorden,
waarmee de papep-ai juffrouw Pasgoed ea
Frits gered had:
„Ik zal jou eens bij ie kraag pakkenP
Voor do Kleintjes.
Mimi's verjaardag.
Mimi, onze kleine poes,
Viert vandaag verjaardag
En is o zoo in haar schik,
Dat zij 't lintje aan mag.
Strakjes, over een kwartier,
"Wacht zij haar bezoekjes.
Zit nu achter 't theeblad klaar,
Met wat melk cn koekjes.
O. wat ziet z'er deftig uit
Met het rose lintje.
Waarlijk nu van top tot teen.
Een echt poesekindje.
Buurvrouw Moortje belt al aan,
D«e komt al'iid weet je,
En brengt Mimi in een doos
Een fijn kallcnkleedje.
Ook krijgt ze nog meer bezoek,
Pueki en Minetje,
Beiden komen aangestapt
Met een heel klein bedje.
Dat vindt Mimi wel wat veel,
Is er mee verlegen.
Had nog nooii, zoolang zij leeft,
Zooiets moois gekregen.
Eensklaps vliegt ze op een draf
Naar Puck en Minetje,
En bedankt zp met een zoen
Voor het mooie bedje.
's Avonds zijn ze heel erg moe.
Zilt en zelfs te gapen,
Moeien dan van moed.r poes,
Ook maar gauw gaan slapen.
Allen liggen nu in bed.
TVoomen van het feestje;
Hot was w&t een leuke dag
Voor een katlenbeestje.
CORRY DE J.
Biche, de windhond van Frederik
den Groeten.
Bekend is het, Cat Koning Frederik de
Groote een harlstochtcl.jk vriend van wind
honden was. Een der mees. geliefde honden
heeste Biche, en dit dier vergezelde heni
zelfs op het slagveld. Eens, toen de Koning
zich ver builen zijn legerkamp gewaagd had
zag hij een bende vijandelijke ruiters nade
ren. Biche was bij hem e nu kroop de Ko
ning in een sloot, onder een brug, waarover
de vijanden moesten komen. Hij wa. bang,
dat Biche op hel gelrappel der paarden zou
gaan blaffen, doch loen dc ruiters op de brug
waren, kroop hel dier onder den mantel des
Kondngs en hield zich heel stiL Later echter
moest Biche, als de koning in het yeld uil-
ging, bij de bagage achterblijven. In één der
veldslagen viel die bag-"*e i* handen van den
vijand en zoo kwam Biche in het bexit van
de echtgenoote van gener al Nadasti. Met
veel moeite werd Biche nu ais een krijgsge
vangene uitgewisseld en d"*or generaa
Rothimburg bij den Ko.udng gebracht. Toen
het dier eindelijk stierf, lïc' de Koning het op
zijn geliefde Sans-Souci begraven en op zijn
graf werd zelfs een gedenkteeken geplaatst
Aftelrijmpje.
Ene. dene, watervat.
Ga naar school en leer nog wat!
Wie wat heeft geleeird,
Is naar huis gekeerd.
H< gij. hij.
Gij zijt vrif.
'k Zou bii Doortje Overdijk
thee gaan drinken, weet ie,
en mijn pop was meegevraagd;
welke? nu, Mar greet je!
Greetje is mijn liefste pop,
ook ziin al haar kleertjes
't best in orde; op haar hoed
lijn zelfs echte veertjes.
He Ging op den bepaalden tijd
dus met mijn Margreetie
*i hekje uit. naar Doortie toe;
't regende een beetie.
Maar ik had een paraplu,
dus wij kwamen fceide
droog bij Doortje Overdijk 1
't huis heet Bosch en Heide."
In den koepel zat Door kbar;
o, wat was 't daar knusjes,
ook Door's poppen waien er,
dat ziin tweelingzusjes.
'k Zag ook nog een derde pop
Door zei: .ons logeetje
„als ie 't goed vindt, zet ik haar
„maar naast jouw Margreetje.1*
Toen schonk zij t e koojes in,
thee met room en klont.es
en we kregen een biscuit;
Door had van die rondjef,
Later presenteerde l>oor
tulband, warm en geurig
ja. 'k moet zeggen. partij
was in één woord: keurig]
HermaMBV