Qooi3 de Deügd. De avonturen van een hond. Naar het Engelsch van ASCOTH R. HOPE. •yrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VI. Dat scheelde maar heel weinig! Mijn hazenslaapjes duurden niet lang. Nu eens kriebelde een strootje mijn neus, dan weer werd mijn betrekkelijke rust verstoord door een rat of door het touw, waarmee ik .vastgebonden was en dat mij bijna wurgde bij de minste beweging. Al zou 't ook mijn leven kosten, ik moest wel janken, om aan mijn gevoelens lucht te geven, zoodat mijn buurman, de puck, onrustig werd en mij tot stilte vermaande. Eindelijk kwam de man voor den derden keer naar buiten. Ditmaal was ik echter zoo verstandig niet uit mijn hok te komen. Jlij greep me bij mijn nekvel, sleurde me uit het hok en droeg me onder ziin arm het huis binnen. Daarna liep hij een ladder op, terwijl ik nog steeds jankte en natuurlijk pogingen aanwendde om los te komen. Wat zou er nu met mij gebeuren? We kwamen door een gat in den vloer op een soort zolder, waar een hoop hooi lag. Daarop scheen een jongen te slapen. De man maakte hem wakker en zei iets tegen hem. waarop hij gaapte en zich de oogen uitwreef. Ik was zóó bang voor den man, dat ik mij verlicht voelde, toen ik hém de ladder weer hoorde afgaan, nadat hij het touw, dat aan mijn nek hing, aan een spijker in den muur had vastgemaakt. De jongen scheen boos te zijn, dat hij in zijn slaap gestoord werd en ik wist nog niet of ik hem als vriend of vijand incest beschouwen. Zijn eerste woorden bewe zen echter reeds, dat ik niet bang voor hem behoefde te zijn. „Arme jongen! Kom maar hier!" zei hij. Vol vertrouwen ging ik naar hem toe. Hij streelde mii en maakte naast zichzelf een plaatsje voor me in het hooi. „Kom maar, ga nu slapen als een brave hond!" De jongen keerde zich om cn ging weer onder zeil, en ik voelde me zóó op mijn gemak naast hem, dat ik bijna hetzelfde deed. Eén z ding hield mij echter wakker. Juist tegenover de plek, waar ik lag, was een opening, een scort raam zonder glas, waardoor dc zon naar binnen scheen. Het was al dag. Nu ben ik van nature welke hond is dal niet? heel nieuwsgierig en ik rustte niet vóór ik wist, wal er door die opening te zien was. Ik stond op zonder den jongen Wakker te maken en stak mijn neus door de opening. Ik rook dc frissche buitenlucht. En wat ik daar zag? Geen hooge muren, maar een breeden weg met hoornen, gras* en tuinen. Met één sprong zou ik te midden van al die heerlijk heid zijn; ik had wel meer zoo ver gespron gen en was altijd op mijn pooten terecht go- komen. Waarom zou ik het dus nu niet probeeren? Wat stond mijn vrijheid nu nog in den weg? Ik keek naar den slapen den jongen, die geen acht op mij sloeg. Hij was wel heel vriende lijk voor mij geweest, maar ik hield toch meer van mijn vrouwtje en als ze mij niet kwam halen. zou ik haar maar gaan zoeken. Ik had rc-eds genoeg biltere ervaringen opgedaan om le weten, wat het beteekent een verdwaalde nee. nog erger, een gestolen hond te zijn. Mijn besluit stond vast en ik maakte mii 'ot den sprong uit de opening gereed om plot seling in de lucht te spartelen en bijna te stikken. Helaas! ik had het touw om mijn nek ver geten, waardoor ik nu tusschen hemel en aar- d<* zweefde. Plotseling werd alles donker om mij heen en was ik op het Dunt mijn bewust zijn te verliezen; nog één minuut eri het zou met mij gedaan zijn ik zou mij door mijn eigen domheid opgehangen hebben! Deze kwelling duurde echter maar kort, war-t plotseling brak het louw en viel ik met een smak op het gras. Daar bleef ik een paar minuten half versuft en bewusteloos liggen, zooal natuurlijk iedere hond in mijn geval gedaan zou hebben. Daarna 'ond ik op en sobudde mij eens flink uit om te zien, of ik ook kis gebroken had. Gelukkig was alles in orde en nu rende ik, zoo hard als ik kon, weg. Waarheen? Dat deed er niet toe, als het maar ver weg was van dit oord der verschrikking Doch 't was nog niet gedaan met mijn avonturen, want nu brak er een dag aan. die her vrceseliikst in mijn heele leven geweest is, veel erger zelfs dan de middag, toen nie mand mij hielp en ik op de tafel snrong, den room opdronk, aan de boter likte en mijn neus jn de koekdoos stopte. Het dienstmeisje betrap te mij op keeterdaad, mijn meesteresje was nergens te bekennen en in wat er toen gebeurde kan ik mij werkelijk niet meer ver diepen. Doch dit was allemaal nog niets, ver geleken bij hetgeen ik dien dag zou door maken. HOOFDSTUK VII. Ten einde raad. Iloe lang ik zoo geloopen had, wist ik niet, maar loen ik wat kalmer geworden was en eens om mc heen keek, zag ik dat ik mij weer in een doolhof van straten bevond. Ik begon te twijfelen, of ik wel ooit mijn thuis terug zou vindener waren zooveel huizen en stra ten en ik wist heelemaal niet, waar ik was. Ik liep maar steeds door, totdat ik niet meer voort kon. Hel was nog heel vroeg in den morgen en toen ik eindelijk een hond tegenkwam, was het er een, die aan een louw eén blinden man leidde. Kijk, dacht ik, als hij dien man den weg wijst, kan hij het mij ook doen. Ik vroeg hem dus, waar ik woonde. „Waar je woont?" vroeg hij verbaasd. „Ja, 't is een groot huis", antwoordde ik, ^met een deur en groene luiken en een bek er voor." De hond dacht een oogenblik na, krabde zich achter de ooren en zei „De eerste slraat rechls inslaan, dan is het aan je linkerpoot." Vol hoop volgde ik zijn aanwijzing, maar de straat, die hij bedoelde, was niet de mijne. Er waren wel vijftig huizen, allen met deu ren, groene luiken en hekken er voor. Ik begreep opnieuw, hoe groot de wejeld is en hoe moeilijk 't is om er den weg te vinden. Ik had er reeds meer dan mij lief was van gezien en ik nam me stellig voorp om als ik ooit weer thuis mocht komen nooit meer op onderzoekingen uit te gaan, tenzij met iemand op twee beenen,* die wel zoo goed als geen reuk heeft, maar toch een bij zonder instinct om den weg te vinden en dat alleen door op de hoeken der straten naar boven le kijken. Ik heb me zelf dikwijls afge vraagd, hoe hij dat toch doet. Eindelijk zag ik een meisje in de verte, dat op mijn vrouwtje leek. Ik rende naar haar toe, maar loen ik dichter bij kwam, -zag ik, dal het een ander was. Meisjes lijken ook zooveel op elkaar, dat je hen niet kennen kunt, voor je met je neus vlak bij hen bent. Ik zag zelfs niet één hond, dien ik kende, hoewel er langzamerhand heel wat op straat liepen om eetlust voor hun ontbijt op te doen. Ach, wanneer zou ik ontbijten? Ik durfde geen enkelen onbekenden hond aanblaffen, uit angst dat ik weer met een hondendief aanraking zou komen. Maar eindelijk 1 ik er toch eon tegen, die mij vertrouwen boezemde een prachtige zwarte collie met een witte borst, een zilve ren halsband, zooals mij ontstolen was, en een prachtstaart! Ilij kwam zóó wild om een hoek van een straat aanrennen, dat hij me bijna omver liep. Hij bleef plotseling stilstaan en zei beleefd, dat het bij ongeluk was. Dit gaf mij moedik vroeg hem, of hij ooit ver dwaald geweest was en wat men m zoo'n geval doen moest. „Verdwaald I" riep hij uit. „Dat wil ik juist zijn en daarom loop ik weg; ik kan het hier niet langer uithouden „Zijn ze dan niet goed voor je?" „O jawel!" antwoordde hij ongeduldig. „Zij bedoelen het heel goed, maar wat welen zulke stadsmenschen af van een hond als ik ben? Ik werd op hel land geboren en ver lang terug naar de heuvels en de velden. Ik kan straten en stadstuintjes niet meer uit slaan, ze zijn slechts een mislukte nabootsing van mijn dierbare velden. Van den vroegen ochtend tot den laten avond op een mat te liggen zonder andere bezigheid dan vliegen te vangen en je pooten te likken, is geen leven voor een hond, waar ras in zit." „Hoe zien de velden er dan uit?" vroeg "ik niet zonder belangstelling. „O, ze zijn een verrukkelijk oord voor ons honden!" riep hij uit. „Overal gras om te rollen en rivieren om in te zwemmen, als je het warm hebt en groole vlakten om langs te draven, als je koud bent en hogen met ko nijntjes er in en paarden, koeien, scha.pen en menschen, die je meenemen op een wan deling in plaats van den geheelen dag in huis te zitten. Maar ik heb haast, want ik verlang er weer terug te zijn en ik zal niet rusten, vóór ik mijn geboortegrond bereikt heb. Ga je soms mee?" Daar had ik wel ooren naar en ik vergat op dal oogenblik mijn vrouwtje heelemaal. Ik dacht, dat ik er licht beter aan toe zou zijn dan op het oogenblik en dat er zeker wel wat voor mij zou afvallen, als ik zoo'n groo- ten, ervaren hónd gezelschap hield. Wij gingen er dus samen van door. Helaas, iedere stap voerde mij verder van mijn mees teres. De groote hond rende zóó, dat ik hem niet kon bijhouden. Tevergeefs deelde ik hem mee, dat ik moe en hongerig was en niet ge woon zoo lang aan één stuk te draven. Hij verlangde echter te veel naar zijn velden om ook maar één seconde te rusten. Eindelijk gaf ik het op. Ik bleef annraechtig in de schaduw vaii een brievenbus zitten hijgen en zag den staart van dc collie om den hoek verdwij nen. Zulke avonturen waren niet geschikt voor een hond. die zooals ik in een stad was groot gebracht Ik dacht echter, dat mijn voorname vriend ook nog wel tot de ontdek king zou komen, dat wegloopen al even erg is als verdwaald zijn. Wordt vervolgd» met die pistaches moet. Zeg 't eens na, Anneke, dat moeielijke woord!" „P i e t s-t a s c h j e s", riep Anneke met eén opgetogen gezichtje uit. Moeder en Piet moesten er allebei om lachen. „Ze is ook" nog zoo klein", zei Piet wijs cn ging toen aan 't uitleggen. „Jij houdt dit eind vast en ik dat en dan trekken we; dan gaat 't met een harden knal: ,pif, paf, poef', nel als bij een geweer". Anneke keek bang naar Moeder. •«Neen ,ncen, Piet fopt je een beetje, 't Gaat niet ,pif, paf poef', enkel met een heel klein knalletje, en verder gebewt er niets. Zal Moeder 't met Piet doen?" Neen, dót wou ze toch niet. „Doet 't geen pijn"? vroeg ze rfog. „Heelemaal niet". Toen zei Anneke dapper, dat zii 't zelf doen wou met Piet. „'Allebei tegelijk!" riep Piet; „in de eene hand mijn pistache en in de andere die van jou. Dat zal leuk wezen!" „Maar dan is de pret ook zooveel te gauwer uit", waarschuwde Moeder. „Hè ja, allebei tegelijkl" juichte ook Anneke, die nu door alles heen was. Piet en Anneke. door Hermann a. Piet was op een groote partij geweest en had dol veel pret gehad. Voor Anneke, die nog te klein was om mee te gaan, had hij een zak vol lekkers meege bracht. Wat Anneke blij wasl Ze wou wel aan alles tegelijk even knabbelen, maar dat mocht ze niet van Moeder. Eén lekker stukje mocht ze uitzoeken om op te eten en de rest deed Moe der in Anneke's eigen trommeltje. Dat bleef van Anneke, maar Moeder zou er baar tel kens wat uit geven; als Anneke er zelf de baas over was, kon ze wel zooveel snoepen, dat ze ziek werd. ,Maar de pistaches Moeder", zei Piet. „Mogen we die er uithouden? Dóór kan ze toch niet ziek van worden". Hij lachte zoo'n beetje. „Nu goed dan", zei Moeder en lachte ook. Nieuwsgierig keek Anneke in 't trommeltje. Wat zei Piet daar voor een vreemd woord? Wat was dat voor lekkers? En hoe kwam 't, dat je daar niet ziek van kon worden? .Wacht maar 's," zei Piet en nam twee mooie, glinsterende, lange, rolronde dingen uit 't trommeltje, 't Papier ritselde en kraakte Anneke vond 't erg geheimzinnig. „Hier, eentje voor jou en eentje voor mij!" „Toe 'dan maar", lachte Moeder; „■voorzich tig, niet te hard „Niet te hard trekken", had Moeder willen zeggen, maar nog voordat zij uit had kunnen spreken, werden er al twee kleine knalletjes vlak na elkaar gehoord en zaten Piet en Anneke tegenover elkaar op den grond met in iedere hand een halve pistache, „M-m-m-m", deed Anneke bewonderend, „wat 'n mooie I Ik bon blij dat ik deze hebl Kijk 's Moeder, allemaal goudl" „Ja", stemde Moeder toe, „t is prachtig. En nu zal Piet je wel vertellen, hoe *t nu verder Gelukkig hadden ze zicb geen pijn gedaan en lachten ze allebei. Moeder hielp hen gauw overeind. „Nu uitpakken", riep Piet en frommelde aan 't papier. Anneke, die op wat lekkers hoopte, keek er nieuwsgierig naar. Dóór haalde Piet er wat uit: een opgerold stukje vloeipapier! Moeder deed 't voorzichtig uit elkaar en toen was het: een leuke puntmuts, die Piet dadelijk opzette. Nu «wou Anneke ook gauw kijken wat zij had. Met Moeders hulp kwam er ook een rolletje vloeipapier te voorschijn en dat werd een kroon, verbeeld eens hoe leuk! Allebei werden ze beurt om beurt opgetild om in den spiegel te kijken, hoe mooi ze er nu wel uitzagen: Piet met de muts en Anneke met de kroon. Ze mochten ze ophouden tot bedtijd, zei Moeder en gipg toen naar de keu ken. Wat een pret! Met groote stappen liepen Piet en Anneke achter elkaar aan door de kamer en speelden oplochtje. Maar toen Moeder na een poosje weer bin nenkwam, zag ze 't tweetal met bedrukte ge zichtjes op den grond zitten alsof ze erg ver drietig waren. Allebei hielden ze hun kapotte pistache in de hand en 't scheelde niet veel, of er zouden zelfs tranen komen. „Wat is dat nu?" vroeg Moeder verbaasd. „Wat scheelt er aan, Piet en Anneke? Zoo- even waren jullie toch nog zoo vroolijk aan 't spelen 1" Eerst wilden' ze er geen van beiden mee voor den dag komen, maar eindelijk kreeg Moeder 't er toch uit en hoorde ze waarom Piet en Anneke zoo verdrietig waren. Als ik 't jullie oververtel, lachen jullie hen bepaald uitl Nu dan, ze hadden er toch zoo'n spijt van, dat die mooie pistaches „tascbjes van Piet" zei Anneke al snikkende kapot waren, dóórom waren ze zoo verdrietig! O, o, die Piet en Anneke! Dóór zaten ze nu en allebei nog wel met zoo'n mooie muts opl Aardige straf. In een grensstadje werd bij het oorlog voe ren van twee naburige landen een korporaal ingekwartierd bij een verver, die behalve hem nog vier man moest huisvesten. Nu hadden deze soldaten het meer dan eens gemunt op het kippenhok van den verver en telkens ver dween er één van zijn kippen. De hoofdschul dige was de korporaal. Deze bezorgde zijn makkers menig smul partijtje ten 'koste van hun huisheer, dien dit natuurlijk heelemaal niet beviel, zoodat hij be sloot den dief te straffen. Hij deed alsof hij voor twee dagen uit de stad ging en gaf voor te vertrekken. Dat was den soldaten naar den zin. Nauwelijks is de baas weg, of de korpo raal shijpt naar het kippenhok, waar hij- zich plotseling met reuzenkracht voelt aangegre pen. Het is de verver, die hem naar zijn werk plaats meesleurde, waar hij hem in een groot vat met een ijskoude vloeistof gevuld, her haaldelijk onderdompelde. Daarna liet hij den aldus gebaden dief klappertandend zich uit de voeten maken, terwijl hij1 zelf weer naar zijn huiskamer ging. Intusschen had de korporaal al tastende rijm kamertje op zolder bereikt en was hij, toen hij zich, in hel donker, van zijn druip natte kleeren ontdaan had en in zijn bed ge kropen was, blij nog heelhuids ontsnapt te zijn. Hij sliep heel vast en het was reeds laat in den morgen, toen een ordonnans van den generaal hem wekte met het bevel zich on middellijk bij zijn chef te melden. „Maar man, wat zie je er uitl" riep de or donnans, „je bent heelemaal blauw l" De korporaal keek verschrikt naar zijn han den, daairna ïn den spiegel en melende door den grond te zinken. Hij had zijn verdiende loon! De huisheer -had hem voor straf blauw ge verfd. Er bleef hem nu niets anders over dan den ordonnans te smecken, dat hij hem bij zijn chef voor ziek zou laten doorgaan. Deze beloofde zulks en hield woord. Alle pogingen om de blauwe verf af te was- sohen, mislukten. Hij wreef zijn gezicht bijna open, maar hij was en bleef blauw! De verver had hem met indigo geverfd en de ongeluk kige man was radeloos. Toen het 's avonds donker was, ging hij naar zijn kapitein, die hem altijd heel gene gen was geweest. Hij smeekte hem om raad en hulp. De kapitein was een vroolijke man en hoe verder de geverfde met rijn verhaal kwam, hoe luider hii lachte; hulp kon hij hem echter niet verschaffen. „Zoo iemand eenig middel bekend is om je over tie verven," zeide hi]!, „dan moet het je huisheer zijn, die je in den eigenlijken zin des woords in staat gesteld heeft, de zaak blauw- blauw te laten. Ik zal hem laten roepen en hem vragen een middel aan de hand te doen, waardoor je weer op een mensch zult gelij ken." De verver kwam, maar scheen geen middel le weten, dat den geverfden rijn gewone kleur kon doen terugkrijgen. „Als de korporaal zich dikwijls en geducht met groene zeep wascht," zei hij, „kan hij in drie of vier weken zijn oude kleur terugkrijgen. Voor 'l overige mag hij blij zijn, dat hij er nog zoo gemakkelijk afkomt." De kapiten zei, dat de korporaal onmogelijk vier weken lang blauw kon blijven, want dat hij den volgenden dag weer dienst moest doen. „Het spijt mij," hernam de verver, „maar de eenige andere kleur, die Ik hem geven kan, is zwart. Zwart op blauw, dat gaat!" De kapitein werd boos, maar de verver bleef kalm. Hoewel de kapitein groot en hist had den verver aan te klagen, begreep hij dat dit de zaak voor den korporaal slechts vererge ren zou. Hij gaf dezen dus den raad zich tot den dokter te vervoegen, die bekend stond als een groot chemicus. De dokter toonde zich dadelijk bereid hem te helpen en schreef hem een kruid voor, dat hij moest laten koken en daarna zich met het aftreksel wasschen,, dan zou de blauwe kleur stellig verdwijnen. Hoe haastte de patiënt.zich dit voorschrift op te volgen! Matar o wee! De dokter, was een oolijkerd; daar de ko<rporaal als soldaat rijn oppasser was geweest, en zijn tabak en sigaren wel eons had aangesproken, had hij hem nu eens een poets gespeeld. 's Avonds ontving de kapitein van onzen held een briefje met den volgenden inhoud: „UEd. Gestr. verbeelde zich mijn toestand! Ik .ben wanhopig. Die ellendige dokter heeft mij schandelijk bedrogen. Nadat ik mij vol gens zijn voorschrift met het decoctlum gewasschen heb, Is de blauwe kleur weliswaar verdwenen, maar helaas! mi len ik heelemaal grasgroen." Van alle» wat. Een Amerikaansche vogeldoidM' Wij hebben er a i eens op gew in de nieuwe wereld de liefde voor de i buitengewoon is, en dat de dierenbesche er veel populairder is dan in de ouét reld. Om een ziek paard of een zieken huilt de Amerikaansche tranen met en de dieren-dokters wij kennen alechhi veeartsen! in New-York terdienen even* veel als de meest beroemde tandartsen eiï meest gezoclitc huidhelers. De laatste jaren zijn ue dieren-doktera zich gaan specialiseeren, en in de hoofdstad va» de Vereenigde Stalen heeft men thans hon* denartsen, kaltenspecialiteilen, paardendok ters, enz. Miss Virginia Fope is de stichter en eigó< na res van het eerste New-Yorksohe vogel- asyl, waar spreeuwen, leeuweriken, lijsters, vinken, roodborstjes, papegaaien, sijsjes en kanaries een prettig en gezellig home vinden. Het „tehuis", waar de vogels ook in de ge legenheid worden gesteld zich in de kunst van het zingen te oefenen, ligt aan de Broad way in de nabijheid van - Centraalpark, waar het stadsleven begint te verstommen, en New-York een min of meer pastoraal ka rakter krijgt. Miss Pope heeft duizenden cn duizenden vogels onder haar bescherming, die ze in pension neemt gedurende de afwe zigheid van de respectievelijke eigenaars, die ze goede manieren leert, en die ze bij ziekte tracht te genezen. Onder haar heeft zij nog een andere vrouwelijke eieren-dokter en een vrouwelijke chirurg, die zich geheel op vogel- operatiën heeft toegelegd. Papegaaien en kanaries worden het meest als betalende gasten in het pension van miss Pope opgenomen. Af en toe brengt men haar een haan of kip, die niet in orde is en dio onder de behandeling van miss Pope wel zal opknappen. Soms worden in het asyl wel meer dan 70 verschillende vogelsoorten, aan getroffen Bronchitis komt het meest bij de vogels voor, die in de stichting van miss Pope ver pleegd moeten worden. Voorts lijden veel vo- gelkens in de nieuwe wereld aan bloedar moede. Miss Pope heeft er echter een uitste kend geneesmiddel voor. Ook een groot aan tal vogels lijdt aan rheumatiek. In de vierde plaats komt zenuwpijnen dan typhus, hart ziekten, neus- en keelziekten, en eindelijk ver lammingen. Vogelliefhebbers zien reikhalzend uit naar het' groote boek, dat Miss Pope beloofd heeft over de vogelziekten te zullen schrijven. Eenvoud van zeden. Men verhaalt, dat AiUi&us Rcgulus, die hel Romeinsche leger in Afrika aanvoerde, te mid. den van zijn glorierijke overwinningen, een brief aan den Senaat schreef, meldende, dat de bouwknecht, die het bestuur had over zijr. zeven morgen lands, welke hij bezat en die al zijn rijkdom udtmaakten, was weggeloopcn, al het bouwgereedschap met zich nemende. At lilius Regulus verzocht nu verlof om huiswaarts te keeren en orde op zijn zaken te stellen, eet zijn vrouw en kinderen groote schade leden. Do Senaat willigde zijn verzoek niet in, doch stelde iemand aan om den bouwknecht te ver vangen, ld et nieuw bouwgereedschap aanvoe ren en gelastte, dat de vrouw en kinderen van Regulus uit de openbare kas zouden worden onderhouden. Kinderlijke liefde. In de jaarboeken van Japan wordt het vol gende voorval van kinderlijke liefde medege deeld. Een weduwe had drie zoons, die voor haar den kost trachtten te verdienen, doch fvrer arbeid niet genoeg opleverde om liaar altijd een behoorlijk onderhoud te verschaffen. Het droevig schouwspel van hun moeder, dio het noodigsle ontbeerde, bracht de jongelingen tot een allerzonderlingst besluit. Men had door aanplakbiljetten bekend gemaakt, dat degene, die den dief van zekere gestolen goederen aan het gerecht overleverde, een bepaalde som gelds ontvangen zou. De dirie broeders kwa men nu overeen, dat één hunner voor den dief zou doorgaan en door de beide andereit naar den rechter gebracht zou werden. Zij lootten om te weten, wie tot offer hunner kinderlijke Idefdc strekken zou en het lot viel op den jong. sle, die zich als een misdadiger naar den rech ter liet voeren. Deze ondervroeg hem; de knaap bekende zijn misdaad en werd naar de gevangenis ge^ bracht, terwijl zijn broeders het uitgeloofdo loon ontvingen. Zij waren zeer mot het lot van den gevangene begaan, volgden hem in den kerker en namen daar onder bittere tra nen afschud van hem. Zij meenden, dat dit looneel geen getuigen had, doch ook de rech ter had zich naar de gevangenis begeven en onopgemerkt een echouwspel gadegeslagen* waarvan hij niets begreep, doch hetwelk rijn nieuwsgierigheid zoozeer opwekte, dat hij aan een dienaar last gaf, de beide aangevers te volgen en hun bedrijf gade te slaan. De bedien de kweet rich van die taak en kwam spoedig bericht brengen, hoe hij de jongelieden had zien ingaan in een nederige woning, waar zij het door hen ontvangen geld aan hun moeder ter hand hadden' gesteld, die op 1 hooren tot welken prijs zij het verworven hadden, ter stond bitter was gaan schreien en hun ge smeekt had het terug te brengen, verklarende, liever van honger te rierven, dan haar lerven te rekken ten koste van haar bind. De rechter was niet weinig verbaasd over. dit zeldzaam blijk van kinderlijke liefde, Het rlen gevangene vóór zich brengen, onderhield hem over zijn gewaand-en diefstal, dreigde hem zelfs met de strengste straffen, indien hij de waarheid niet bekende. De jongelina itdeef echter volharden bij zijn eerste verklaring^ Dtep getroffen verliet de rechter heta. Hij' deed verslag van 'het voorgevallene den Keizer, die zóó verrast was door dH van kinderlijke liefde, dat hij de drie hrwuflw voor zich liot komen, hen vod lof toespr^^fw' hun moeder een ruim inkomen verrdcerefc

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7