Qooi3 de Deügd.
De avonturen van een hond.
Naar het Engelsch van
ASCOTH R. HOPE.
•yrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VI.
Dat scheelde maar heel weinig!
Mijn hazenslaapjes duurden niet lang. Nu
eens kriebelde een strootje mijn neus, dan
weer werd mijn betrekkelijke rust verstoord
door een rat of door het touw, waarmee ik
.vastgebonden was en dat mij bijna wurgde
bij de minste beweging. Al zou 't ook mijn
leven kosten, ik moest wel janken, om aan
mijn gevoelens lucht te geven, zoodat mijn
buurman, de puck, onrustig werd en mij tot
stilte vermaande.
Eindelijk kwam de man voor den derden
keer naar buiten. Ditmaal was ik echter zoo
verstandig niet uit mijn hok te komen. Jlij
greep me bij mijn nekvel, sleurde me uit het
hok en droeg me onder ziin arm het huis
binnen. Daarna liep hij een ladder op, terwijl
ik nog steeds jankte en natuurlijk pogingen
aanwendde om los te komen. Wat zou er nu
met mij gebeuren?
We kwamen door een gat in den vloer op
een soort zolder, waar een hoop hooi lag.
Daarop scheen een jongen te slapen. De man
maakte hem wakker en zei iets tegen hem.
waarop hij gaapte en zich de oogen uitwreef.
Ik was zóó bang voor den man, dat ik mij
verlicht voelde, toen ik hém de ladder weer
hoorde afgaan, nadat hij het touw, dat aan
mijn nek hing, aan een spijker in den muur
had vastgemaakt. De jongen scheen boos te
zijn, dat hij in zijn slaap gestoord werd en ik
wist nog niet of ik hem als vriend of vijand
incest beschouwen. Zijn eerste woorden bewe
zen echter reeds, dat ik niet bang voor hem
behoefde te zijn.
„Arme jongen! Kom maar hier!" zei hij.
Vol vertrouwen ging ik naar hem toe. Hij
streelde mii en maakte naast zichzelf een
plaatsje voor me in het hooi.
„Kom maar, ga nu slapen als een brave
hond!"
De jongen keerde zich om cn ging weer
onder zeil, en ik voelde me zóó op mijn gemak
naast hem, dat ik bijna hetzelfde deed. Eén
z ding hield mij echter wakker. Juist tegenover
de plek, waar ik lag, was een opening, een
scort raam zonder glas, waardoor dc zon
naar binnen scheen. Het was al dag. Nu ben
ik van nature welke hond is dal niet?
heel nieuwsgierig en ik rustte niet vóór ik
wist, wal er door die opening te zien was.
Ik stond op zonder den jongen Wakker te
maken en stak mijn neus door de opening. Ik
rook dc frissche buitenlucht. En wat ik daar
zag? Geen hooge muren, maar een breeden
weg met hoornen, gras* en tuinen. Met één
sprong zou ik te midden van al die heerlijk
heid zijn; ik had wel meer zoo ver gespron
gen en was altijd op mijn pooten terecht go-
komen.
Waarom zou ik het dus nu niet probeeren?
Wat stond mijn vrijheid nu nog in den weg?
Ik keek naar den slapen den jongen, die geen
acht op mij sloeg. Hij was wel heel vriende
lijk voor mij geweest, maar ik hield toch meer
van mijn vrouwtje en als ze mij niet kwam
halen. zou ik haar maar gaan zoeken. Ik had
rc-eds genoeg biltere ervaringen opgedaan om
le weten, wat het beteekent een verdwaalde
nee. nog erger, een gestolen hond te zijn.
Mijn besluit stond vast en ik maakte mii 'ot
den sprong uit de opening gereed om plot
seling in de lucht te spartelen en bijna te
stikken.
Helaas! ik had het touw om mijn nek ver
geten, waardoor ik nu tusschen hemel en aar-
d<* zweefde. Plotseling werd alles donker om
mij heen en was ik op het Dunt mijn bewust
zijn te verliezen; nog één minuut eri het zou
met mij gedaan zijn ik zou mij door mijn
eigen domheid opgehangen hebben!
Deze kwelling duurde echter maar kort,
war-t plotseling brak het louw en viel ik met
een smak op het gras. Daar bleef ik een paar
minuten half versuft en bewusteloos liggen,
zooal natuurlijk iedere hond in mijn geval
gedaan zou hebben. Daarna 'ond ik op en
sobudde mij eens flink uit om te zien, of ik ook
kis gebroken had. Gelukkig was alles in orde
en nu rende ik, zoo hard als ik kon, weg.
Waarheen? Dat deed er niet toe, als het maar
ver weg was van dit oord der verschrikking
Doch 't was nog niet gedaan met mijn
avonturen, want nu brak er een dag aan. die
her vrceseliikst in mijn heele leven geweest
is, veel erger zelfs dan de middag, toen nie
mand mij hielp en ik op de tafel snrong, den
room opdronk, aan de boter likte en mijn neus
jn de koekdoos stopte. Het dienstmeisje betrap
te mij op keeterdaad, mijn meesteresje was
nergens te bekennen en in wat er toen
gebeurde kan ik mij werkelijk niet meer ver
diepen. Doch dit was allemaal nog niets, ver
geleken bij hetgeen ik dien dag zou door
maken.
HOOFDSTUK VII.
Ten einde raad.
Iloe lang ik zoo geloopen had, wist ik niet,
maar loen ik wat kalmer geworden was en
eens om mc heen keek, zag ik dat ik mij weer
in een doolhof van straten bevond. Ik begon
te twijfelen, of ik wel ooit mijn thuis terug
zou vindener waren zooveel huizen en stra
ten en ik wist heelemaal niet, waar ik was.
Ik liep maar steeds door, totdat ik niet meer
voort kon.
Hel was nog heel vroeg in den morgen en
toen ik eindelijk een hond tegenkwam, was
het er een, die aan een louw eén blinden
man leidde. Kijk, dacht ik, als hij dien man
den weg wijst, kan hij het mij ook doen. Ik
vroeg hem dus, waar ik woonde.
„Waar je woont?" vroeg hij verbaasd.
„Ja, 't is een groot huis", antwoordde ik,
^met een deur en groene luiken en een bek
er voor."
De hond dacht een oogenblik na, krabde
zich achter de ooren en zei
„De eerste slraat rechls inslaan, dan is het
aan je linkerpoot."
Vol hoop volgde ik zijn aanwijzing, maar
de straat, die hij bedoelde, was niet de mijne.
Er waren wel vijftig huizen, allen met deu
ren, groene luiken en hekken er voor. Ik
begreep opnieuw, hoe groot de wejeld is en
hoe moeilijk 't is om er den weg te vinden.
Ik had er reeds meer dan mij lief was van
gezien en ik nam me stellig voorp om als
ik ooit weer thuis mocht komen nooit
meer op onderzoekingen uit te gaan, tenzij
met iemand op twee beenen,* die wel zoo
goed als geen reuk heeft, maar toch een bij
zonder instinct om den weg te vinden en dat
alleen door op de hoeken der straten naar
boven le kijken. Ik heb me zelf dikwijls afge
vraagd, hoe hij dat toch doet.
Eindelijk zag ik een meisje in de verte, dat
op mijn vrouwtje leek. Ik rende naar haar
toe, maar loen ik dichter bij kwam, -zag ik,
dal het een ander was. Meisjes lijken ook
zooveel op elkaar, dat je hen niet kennen
kunt, voor je met je neus vlak bij hen bent.
Ik zag zelfs niet één hond, dien ik kende,
hoewel er langzamerhand heel wat op straat
liepen om eetlust voor hun ontbijt op te doen.
Ach, wanneer zou ik ontbijten?
Ik durfde geen enkelen onbekenden hond
aanblaffen, uit angst dat ik weer met een
hondendief aanraking zou komen. Maar
eindelijk 1 ik er toch eon tegen, die mij
vertrouwen boezemde een prachtige
zwarte collie met een witte borst, een zilve
ren halsband, zooals mij ontstolen was, en
een prachtstaart! Ilij kwam zóó wild om een
hoek van een straat aanrennen, dat hij me
bijna omver liep. Hij bleef plotseling stilstaan
en zei beleefd, dat het bij ongeluk was. Dit
gaf mij moedik vroeg hem, of hij ooit ver
dwaald geweest was en wat men m zoo'n
geval doen moest.
„Verdwaald I" riep hij uit. „Dat wil ik juist
zijn en daarom loop ik weg; ik kan het hier
niet langer uithouden
„Zijn ze dan niet goed voor je?"
„O jawel!" antwoordde hij ongeduldig. „Zij
bedoelen het heel goed, maar wat welen
zulke stadsmenschen af van een hond als ik
ben? Ik werd op hel land geboren en ver
lang terug naar de heuvels en de velden. Ik
kan straten en stadstuintjes niet meer uit
slaan, ze zijn slechts een mislukte nabootsing
van mijn dierbare velden. Van den vroegen
ochtend tot den laten avond op een mat te
liggen zonder andere bezigheid dan vliegen
te vangen en je pooten te likken, is geen leven
voor een hond, waar ras in zit."
„Hoe zien de velden er dan uit?" vroeg "ik
niet zonder belangstelling.
„O, ze zijn een verrukkelijk oord voor ons
honden!" riep hij uit. „Overal gras om te
rollen en rivieren om in te zwemmen, als je
het warm hebt en groole vlakten om langs te
draven, als je koud bent en hogen met ko
nijntjes er in en paarden, koeien, scha.pen
en menschen, die je meenemen op een wan
deling in plaats van den geheelen dag in huis
te zitten. Maar ik heb haast, want ik verlang
er weer terug te zijn en ik zal niet rusten,
vóór ik mijn geboortegrond bereikt heb. Ga
je soms mee?"
Daar had ik wel ooren naar en ik vergat
op dal oogenblik mijn vrouwtje heelemaal. Ik
dacht, dat ik er licht beter aan toe zou zijn
dan op het oogenblik en dat er zeker wel
wat voor mij zou afvallen, als ik zoo'n groo-
ten, ervaren hónd gezelschap hield.
Wij gingen er dus samen van door. Helaas,
iedere stap voerde mij verder van mijn mees
teres. De groote hond rende zóó, dat ik hem
niet kon bijhouden. Tevergeefs deelde ik hem
mee, dat ik moe en hongerig was en niet ge
woon zoo lang aan één stuk te draven. Hij
verlangde echter te veel naar zijn velden om
ook maar één seconde te rusten. Eindelijk gaf
ik het op. Ik bleef annraechtig in de schaduw
vaii een brievenbus zitten hijgen en zag den
staart van dc collie om den hoek verdwij
nen. Zulke avonturen waren niet geschikt
voor een hond. die zooals ik in een stad was
groot gebracht Ik dacht echter, dat mijn
voorname vriend ook nog wel tot de ontdek
king zou komen, dat wegloopen al even erg
is als verdwaald zijn.
Wordt vervolgd»
met die pistaches moet. Zeg 't eens na, Anneke,
dat moeielijke woord!"
„P i e t s-t a s c h j e s", riep Anneke met eén
opgetogen gezichtje uit.
Moeder en Piet moesten er allebei om
lachen.
„Ze is ook" nog zoo klein", zei Piet wijs cn
ging toen aan 't uitleggen.
„Jij houdt dit eind vast en ik dat en dan
trekken we; dan gaat 't met een harden knal:
,pif, paf, poef', nel als bij een geweer".
Anneke keek bang naar Moeder.
•«Neen ,ncen, Piet fopt je een beetje, 't Gaat
niet ,pif, paf poef', enkel met een
heel klein knalletje, en verder gebewt er
niets. Zal Moeder 't met Piet doen?"
Neen, dót wou ze toch niet. „Doet 't geen
pijn"? vroeg ze rfog.
„Heelemaal niet".
Toen zei Anneke dapper, dat zii 't zelf doen
wou met Piet.
„'Allebei tegelijk!" riep Piet; „in de eene
hand mijn pistache en in de andere die van
jou. Dat zal leuk wezen!"
„Maar dan is de pret ook zooveel te gauwer
uit", waarschuwde Moeder.
„Hè ja, allebei tegelijkl" juichte ook Anneke,
die nu door alles heen was.
Piet en Anneke.
door Hermann a.
Piet was op een groote partij geweest en
had dol veel pret gehad.
Voor Anneke, die nog te klein was om mee
te gaan, had hij een zak vol lekkers meege
bracht.
Wat Anneke blij wasl Ze wou wel aan alles
tegelijk even knabbelen, maar dat mocht ze
niet van Moeder. Eén lekker stukje mocht ze
uitzoeken om op te eten en de rest deed Moe
der in Anneke's eigen trommeltje. Dat bleef
van Anneke, maar Moeder zou er baar tel
kens wat uit geven; als Anneke er zelf de
baas over was, kon ze wel zooveel snoepen,
dat ze ziek werd.
,Maar de pistaches Moeder", zei Piet.
„Mogen we die er uithouden? Dóór kan ze
toch niet ziek van worden". Hij lachte zoo'n
beetje.
„Nu goed dan", zei Moeder en lachte ook.
Nieuwsgierig keek Anneke in 't trommeltje.
Wat zei Piet daar voor een vreemd woord?
Wat was dat voor lekkers? En hoe kwam 't,
dat je daar niet ziek van kon worden?
.Wacht maar 's," zei Piet en nam twee
mooie, glinsterende, lange, rolronde dingen
uit 't trommeltje, 't Papier ritselde en kraakte
Anneke vond 't erg geheimzinnig.
„Hier, eentje voor jou en eentje voor mij!"
„Toe 'dan maar", lachte Moeder; „■voorzich
tig, niet te hard
„Niet te hard trekken", had Moeder willen
zeggen, maar nog voordat zij uit had kunnen
spreken, werden er al twee kleine knalletjes
vlak na elkaar gehoord en zaten Piet en
Anneke tegenover elkaar op den grond met in
iedere hand een halve pistache,
„M-m-m-m", deed Anneke bewonderend,
„wat 'n mooie I Ik bon blij dat ik deze hebl
Kijk 's Moeder, allemaal goudl"
„Ja", stemde Moeder toe, „t is prachtig. En
nu zal Piet je wel vertellen, hoe *t nu verder
Gelukkig hadden ze zicb geen pijn gedaan
en lachten ze allebei.
Moeder hielp hen gauw overeind.
„Nu uitpakken", riep Piet en frommelde
aan 't papier.
Anneke, die op wat lekkers hoopte, keek
er nieuwsgierig naar.
Dóór haalde Piet er wat uit: een opgerold
stukje vloeipapier!
Moeder deed 't voorzichtig uit elkaar en
toen was het: een leuke puntmuts, die Piet
dadelijk opzette.
Nu «wou Anneke ook gauw kijken wat zij
had.
Met Moeders hulp kwam er ook een rolletje
vloeipapier te voorschijn en dat werd
een kroon, verbeeld eens hoe leuk!
Allebei werden ze beurt om beurt opgetild
om in den spiegel te kijken, hoe mooi ze er
nu wel uitzagen: Piet met de muts en Anneke
met de kroon. Ze mochten ze ophouden tot
bedtijd, zei Moeder en gipg toen naar de keu
ken.
Wat een pret! Met groote stappen liepen
Piet en Anneke achter elkaar aan door de
kamer en speelden oplochtje.
Maar toen Moeder na een poosje weer bin
nenkwam, zag ze 't tweetal met bedrukte ge
zichtjes op den grond zitten alsof ze erg ver
drietig waren. Allebei hielden ze hun kapotte
pistache in de hand en 't scheelde niet veel,
of er zouden zelfs tranen komen.
„Wat is dat nu?" vroeg Moeder verbaasd.
„Wat scheelt er aan, Piet en Anneke? Zoo-
even waren jullie toch nog zoo vroolijk aan
't spelen 1"
Eerst wilden' ze er geen van beiden mee
voor den dag komen, maar eindelijk kreeg
Moeder 't er toch uit en hoorde ze waarom
Piet en Anneke zoo verdrietig waren.
Als ik 't jullie oververtel, lachen jullie hen
bepaald uitl
Nu dan, ze hadden er toch zoo'n spijt van,
dat die mooie pistaches „tascbjes van Piet"
zei Anneke al snikkende kapot waren,
dóórom waren ze zoo verdrietig!
O, o, die Piet en Anneke! Dóór zaten ze
nu en allebei nog wel met zoo'n mooie muts
opl
Aardige straf.
In een grensstadje werd bij het oorlog voe
ren van twee naburige landen een korporaal
ingekwartierd bij een verver, die behalve hem
nog vier man moest huisvesten. Nu hadden
deze soldaten het meer dan eens gemunt op
het kippenhok van den verver en telkens ver
dween er één van zijn kippen. De hoofdschul
dige was de korporaal.
Deze bezorgde zijn makkers menig smul
partijtje ten 'koste van hun huisheer, dien dit
natuurlijk heelemaal niet beviel, zoodat hij be
sloot den dief te straffen. Hij deed alsof hij
voor twee dagen uit de stad ging en gaf voor
te vertrekken. Dat was den soldaten naar den
zin. Nauwelijks is de baas weg, of de korpo
raal shijpt naar het kippenhok, waar hij- zich
plotseling met reuzenkracht voelt aangegre
pen. Het is de verver, die hem naar zijn werk
plaats meesleurde, waar hij hem in een groot
vat met een ijskoude vloeistof gevuld, her
haaldelijk onderdompelde. Daarna liet hij den
aldus gebaden dief klappertandend zich uit
de voeten maken, terwijl hij1 zelf weer naar
zijn huiskamer ging.
Intusschen had de korporaal al tastende
rijm kamertje op zolder bereikt en was hij,
toen hij zich, in hel donker, van zijn druip
natte kleeren ontdaan had en in zijn bed ge
kropen was, blij nog heelhuids ontsnapt te
zijn. Hij sliep heel vast en het was reeds laat
in den morgen, toen een ordonnans van den
generaal hem wekte met het bevel zich on
middellijk bij zijn chef te melden.
„Maar man, wat zie je er uitl" riep de or
donnans, „je bent heelemaal blauw l"
De korporaal keek verschrikt naar zijn han
den, daairna ïn den spiegel en melende door den
grond te zinken. Hij had zijn verdiende loon!
De huisheer -had hem voor straf blauw ge
verfd. Er bleef hem nu niets anders over dan
den ordonnans te smecken, dat hij hem bij
zijn chef voor ziek zou laten doorgaan. Deze
beloofde zulks en hield woord.
Alle pogingen om de blauwe verf af te was-
sohen, mislukten. Hij wreef zijn gezicht bijna
open, maar hij was en bleef blauw! De verver
had hem met indigo geverfd en de ongeluk
kige man was radeloos.
Toen het 's avonds donker was, ging hij
naar zijn kapitein, die hem altijd heel gene
gen was geweest. Hij smeekte hem om raad
en hulp. De kapitein was een vroolijke man
en hoe verder de geverfde met rijn verhaal
kwam, hoe luider hii lachte; hulp kon hij hem
echter niet verschaffen.
„Zoo iemand eenig middel bekend is om je
over tie verven," zeide hi]!, „dan moet het je
huisheer zijn, die je in den eigenlijken zin des
woords in staat gesteld heeft, de zaak blauw-
blauw te laten. Ik zal hem laten roepen en
hem vragen een middel aan de hand te doen,
waardoor je weer op een mensch zult gelij
ken."
De verver kwam, maar scheen geen middel
le weten, dat den geverfden rijn gewone kleur
kon doen terugkrijgen. „Als de korporaal zich
dikwijls en geducht met groene zeep wascht,"
zei hij, „kan hij in drie of vier weken zijn
oude kleur terugkrijgen. Voor 'l overige mag
hij blij zijn, dat hij er nog zoo gemakkelijk
afkomt."
De kapiten zei, dat de korporaal onmogelijk
vier weken lang blauw kon blijven, want dat
hij den volgenden dag weer dienst moest doen.
„Het spijt mij," hernam de verver, „maar de
eenige andere kleur, die Ik hem geven kan, is
zwart. Zwart op blauw, dat gaat!"
De kapitein werd boos, maar de verver bleef
kalm. Hoewel de kapitein groot en hist had
den verver aan te klagen, begreep hij dat dit
de zaak voor den korporaal slechts vererge
ren zou. Hij gaf dezen dus den raad zich tot
den dokter te vervoegen, die bekend stond als
een groot chemicus.
De dokter toonde zich dadelijk bereid hem
te helpen en schreef hem een kruid voor, dat
hij moest laten koken en daarna zich met het
aftreksel wasschen,, dan zou de blauwe kleur
stellig verdwijnen.
Hoe haastte de patiënt.zich dit voorschrift
op te volgen! Matar o wee! De dokter, was
een oolijkerd; daar de ko<rporaal als soldaat
rijn oppasser was geweest, en zijn tabak en
sigaren wel eons had aangesproken, had hij
hem nu eens een poets gespeeld.
's Avonds ontving de kapitein van onzen
held een briefje met den volgenden inhoud:
„UEd. Gestr. verbeelde zich mijn toestand!
Ik .ben wanhopig. Die ellendige dokter heeft
mij schandelijk bedrogen. Nadat ik mij vol
gens zijn voorschrift met het decoctlum
gewasschen heb, Is de blauwe kleur weliswaar
verdwenen, maar helaas! mi len ik heelemaal
grasgroen."
Van alle» wat.
Een Amerikaansche vogeldoidM'
Wij hebben er a i eens op gew
in de nieuwe wereld de liefde voor de i
buitengewoon is, en dat de dierenbesche
er veel populairder is dan in de ouét
reld. Om een ziek paard of een zieken
huilt de Amerikaansche tranen met
en de dieren-dokters wij kennen alechhi
veeartsen! in New-York terdienen even*
veel als de meest beroemde tandartsen eiï
meest gezoclitc huidhelers.
De laatste jaren zijn ue dieren-doktera zich
gaan specialiseeren, en in de hoofdstad va»
de Vereenigde Stalen heeft men thans hon*
denartsen, kaltenspecialiteilen, paardendok
ters, enz.
Miss Virginia Fope is de stichter en eigó<
na res van het eerste New-Yorksohe vogel-
asyl, waar spreeuwen, leeuweriken, lijsters,
vinken, roodborstjes, papegaaien, sijsjes en
kanaries een prettig en gezellig home vinden.
Het „tehuis", waar de vogels ook in de ge
legenheid worden gesteld zich in de kunst
van het zingen te oefenen, ligt aan de Broad
way in de nabijheid van - Centraalpark,
waar het stadsleven begint te verstommen,
en New-York een min of meer pastoraal ka
rakter krijgt. Miss Pope heeft duizenden cn
duizenden vogels onder haar bescherming,
die ze in pension neemt gedurende de afwe
zigheid van de respectievelijke eigenaars, die
ze goede manieren leert, en die ze bij ziekte
tracht te genezen. Onder haar heeft zij nog
een andere vrouwelijke eieren-dokter en een
vrouwelijke chirurg, die zich geheel op vogel-
operatiën heeft toegelegd.
Papegaaien en kanaries worden het meest
als betalende gasten in het pension van miss
Pope opgenomen. Af en toe brengt men haar
een haan of kip, die niet in orde is en dio
onder de behandeling van miss Pope wel zal
opknappen. Soms worden in het asyl wel
meer dan 70 verschillende vogelsoorten, aan
getroffen
Bronchitis komt het meest bij de vogels
voor, die in de stichting van miss Pope ver
pleegd moeten worden. Voorts lijden veel vo-
gelkens in de nieuwe wereld aan bloedar
moede. Miss Pope heeft er echter een uitste
kend geneesmiddel voor. Ook een groot aan
tal vogels lijdt aan rheumatiek. In de vierde
plaats komt zenuwpijnen dan typhus, hart
ziekten, neus- en keelziekten, en eindelijk ver
lammingen.
Vogelliefhebbers zien reikhalzend uit naar
het' groote boek, dat Miss Pope beloofd heeft
over de vogelziekten te zullen schrijven.
Eenvoud van zeden.
Men verhaalt, dat AiUi&us Rcgulus, die hel
Romeinsche leger in Afrika aanvoerde, te mid.
den van zijn glorierijke overwinningen, een
brief aan den Senaat schreef, meldende, dat
de bouwknecht, die het bestuur had over zijr.
zeven morgen lands, welke hij bezat en die al
zijn rijkdom udtmaakten, was weggeloopcn, al
het bouwgereedschap met zich nemende. At
lilius Regulus verzocht nu verlof om huiswaarts
te keeren en orde op zijn zaken te stellen, eet
zijn vrouw en kinderen groote schade leden.
Do Senaat willigde zijn verzoek niet in, doch
stelde iemand aan om den bouwknecht te ver
vangen, ld et nieuw bouwgereedschap aanvoe
ren en gelastte, dat de vrouw en kinderen van
Regulus uit de openbare kas zouden worden
onderhouden.
Kinderlijke liefde.
In de jaarboeken van Japan wordt het vol
gende voorval van kinderlijke liefde medege
deeld. Een weduwe had drie zoons, die voor
haar den kost trachtten te verdienen, doch
fvrer arbeid niet genoeg opleverde om liaar
altijd een behoorlijk onderhoud te verschaffen.
Het droevig schouwspel van hun moeder, dio
het noodigsle ontbeerde, bracht de jongelingen
tot een allerzonderlingst besluit. Men had door
aanplakbiljetten bekend gemaakt, dat degene,
die den dief van zekere gestolen goederen aan
het gerecht overleverde, een bepaalde som
gelds ontvangen zou. De dirie broeders kwa
men nu overeen, dat één hunner voor den dief
zou doorgaan en door de beide andereit naar
den rechter gebracht zou werden. Zij lootten
om te weten, wie tot offer hunner kinderlijke
Idefdc strekken zou en het lot viel op den jong.
sle, die zich als een misdadiger naar den rech
ter liet voeren.
Deze ondervroeg hem; de knaap bekende
zijn misdaad en werd naar de gevangenis ge^
bracht, terwijl zijn broeders het uitgeloofdo
loon ontvingen. Zij waren zeer mot het lot
van den gevangene begaan, volgden hem in
den kerker en namen daar onder bittere tra
nen afschud van hem. Zij meenden, dat dit
looneel geen getuigen had, doch ook de rech
ter had zich naar de gevangenis begeven en
onopgemerkt een echouwspel gadegeslagen*
waarvan hij niets begreep, doch hetwelk rijn
nieuwsgierigheid zoozeer opwekte, dat hij aan
een dienaar last gaf, de beide aangevers te
volgen en hun bedrijf gade te slaan. De bedien
de kweet rich van die taak en kwam spoedig
bericht brengen, hoe hij de jongelieden had
zien ingaan in een nederige woning, waar zij
het door hen ontvangen geld aan hun moeder
ter hand hadden' gesteld, die op 1 hooren tot
welken prijs zij het verworven hadden, ter
stond bitter was gaan schreien en hun ge
smeekt had het terug te brengen, verklarende,
liever van honger te rierven, dan haar lerven
te rekken ten koste van haar bind.
De rechter was niet weinig verbaasd over.
dit zeldzaam blijk van kinderlijke liefde, Het
rlen gevangene vóór zich brengen, onderhield
hem over zijn gewaand-en diefstal, dreigde
hem zelfs met de strengste straffen, indien hij
de waarheid niet bekende. De jongelina itdeef
echter volharden bij zijn eerste verklaring^
Dtep getroffen verliet de rechter heta. Hij'
deed verslag van 'het voorgevallene den
Keizer, die zóó verrast was door dH
van kinderlijke liefde, dat hij de drie hrwuflw
voor zich liot komen, hen vod lof toespr^^fw'
hun moeder een ruim inkomen verrdcerefc