0001s de iJedgd.
De avonturen van een hond.
Naar het Engelsch van
ASCOTHi R. HOPE.
Vrij bewerkt door C.
HOOFDSTUK XÏÏI,
H.
M ij n eigen baas.
Het zou te lang duren al mijn lijden en mijn
teleurstellingen van dien ontzettenden dag te
beschrijven, hoe ik in een circus terecht
kwam, waar allerlei honden werkelijk heel
deftige kunsten moesten vertoonen, aan
gekleed rondliepen en als menschen aan een
tafel zaten te eten. Het gezicht hiervan maakte
me woest. Ik sprong midden lusschen hen in,
tnaar juist, toen ik een lekker kluifje meende
beet te hebben, kreeg ik zoo'n ongenadig pak
Blaag, dat ik luid jankend wegliep.
Van den vroegen morgen totdal het donker
werd, liep ik rond, tevergeefs een vriendelijk
gezicht en een bekende deur zoekend. Ik had
nagenoeg alle hoop opgegeven, dat ik mijn
thuis zou terugvinden. O, hoe verlangde ik
naar mijn vrouwtje! Zou ze mij ook zoeken?
Het ergst van alles was nog de vreeselijke
honger, dien ik leed. Hoe gretig zou ik nu
gesmuld hebben van het* ontbijt, waarvoor ik
den vorigen ochtend mijn neus nog had, op
getrokken, of van den poespas, dien de hon-
dendiel mij had voorgezel 1 Jullie zult je her
inneren, dat ik sinds twee. dagen zoo goed als
aiets gegeten had. Bovendien had ik veel meer
geloopen dan ik gewend was en een behan
deling ondervonden, die beneden alle critiek
was. Ik voelde, dat ik heel mager werd.
Uren en uren had ik naar iets gezocht om
mijn leege maag te vullen. Maar het was een
armoedige buurt, waar het wemelde van uit
gehongerde honden, die alle botten, die ik nog
vond, schoon afgekloven hadden.
Eindelijk kwam ik een kat tegen, die er
heel dik en welgedaan uitzag. Ik sprong als
een wolf op haar al en ik weet niet, wat ik
gedaan zou hebben, als ik haar gepakt had.
Maar de slimme poes klauterde in een boom,
vanwaar ze naar beneden keek en met haar
poot haar neus wreef, alsof ze mij uitlachte.
Ze wist heel goed, dait ik haar daar niet krij
gen kon.
Eens ging ik een stal binnen, waar een
groote buldog in de zon lag vóór een leeg hok,
waaraan hij met een ketting vastgemaakt was.
Naast hem stond een groote schaal met eten,
waarvan hij de helft niet had aangeraakt. Op
het gezicht hiervan begon mijn staart heftig
op en neer le gaan.
Ik* keek hem oplettend aan, om te zien of hij
tot dat soort honden behoorde, waarmee men
dadelijk op zijn gemak is. Tot mijn niet ge
ringe vreugde lag hij te slapen. Ik sloop naar
de schaal en was er reeds dicht genoeg bij
om te ruiken, wat voor heerlijks er op was,
loen hij met een luid gebrom overeind sprong,
zoodat ik mij haastig uit de voeten maakte.
„Eén hapje maar jij hebt het toch over
en ik verga van den honger 1" smeekte ik.
*k Ging zelfs voor hem opzitten in de hoop,
dat dit hem vermurwen zou. Hij moest toch
gevleid zijn, als ik hem als een mensch be
schouwde.
„Maak dat je weg komt! Be ben hier om
bedelaars weg te jagen", blafte de groote
hond, terwijl hij aan zijn ketting rukte en mij
aijn tanden liet zien.
Er stond mij dus niets anders te doen dan
den stal weer uit te gaan met mijn staart tus-
schen de poolen, na hem nog eens heel veront
waardigd te hebben aangekeken. Sommige
honden zijn vreeselijk zelfzuchtig. Natuurlijk
zou ik een hond, die van honger omkwam,
graag iets van mijn eten hebben meegegeven,
als ik hel toch over had.
"k Ging dus maar weer verder en rustte
steeds meer en steeds langer, naarmate de
uren omkropen. Eindelijk had ik echter een
buitenkansje: ik vond een vuile, drooge korst
brood, die midden op straat lag en bijna ver
pletterd was door een kar. Ik was nooit een
liefhebber geweest van droog brood, maar
nu scheen het mij zulk een schat, dat ik nau
welijks mijn neus kon gelooven. Haastig keek
Ik rond om mij te overtuigen, dat er geen
indere hond in de buurt was en ik verslond
le korst en likte de kruimels tusschen het
atol nog op. Hoe heerlijk smaakte het, maar
wat jammer, dat er niet meer was!
Dit kleine voorval gaf mij weer wal moed
en ik sleepte me zelf voort naar een rustig
hoekje. Iets anders kwelde me nu het meest:
had een ontzettenden dorst, want het was
een warme en stoffige dag geweest. Alle-go
ten waren droog en ik kon nergens een drup
pel vinden om te drinken. Thuis had ik mijn
eigen bakje, dat altijd gevuld was met lekker
frisch water. Doch dat kwam van mijn weg-
loopen!
Tevergeefs volgde ik eiken melkboer met
imcckende oogen. Zij hadden echter te veel
haast of waren te dom om te begrijpen wat
mij scheelde. Tevergeefs liep ik naar elk huis
in de hoop, dat iemand de stoep zou schrob
ben of plandeD zou gieten. Nergens was ech
ter iels, dat op water leek, le ontdekken. Mijn
tong hing heelemaal uit mijn bek.
Doch op het oogenhlik, dat ik me zelf bijna
terugwenschte bij den hondendief, die er ten
minste nog een pomp op na hield, kwam er
uitkomst. De lucht was heel donker gewor
den, toen plotseling een oorverdoovend geluid
mij van mijn ooren tot het puntje van mijn
staart deed beven. Daarna zag ik de men
schen, die grappige dingen, die ze paraplu's
noemen, opsteken en als opgeschrikte hazen
wegrennen. De straat vertoonde reeds overal
spatten en binnen een paar minuten had ik
haar geheel voor mezelf.
De regen goot uit de lucht. O, wat een ver
kwikking was dat voor een armen, dorsti-
gen hond! Ik gaf heelemaal ndet om het on
weer uit vreugde, dat alle goten zich weldra
vulden. Tot mijn knieën stond ik er midden
fn en dronk en dronk, totdat ik niet meer
kon. Het smaakte me nog lekkerder dan melk
of jus. Iedere druppel gaf mij nieuwe kracht
en ik galoppeerde door de modder met iets
van mijn oude levendigheid, alsof ik dacht, dat
ik mijn vrouwtje zou vinden.
De bult was even spoedig over als zij losge
barsten was en weldra zag ik, dat de avond
\1el. Doornat en nog altijd hongerig, begon
Ik mijn vermoeidheid opnieuvf te voelen.
Bovendien had ik mijn poot bezr^rd aan een
stuk glas, dat In de goot lag en liep ik dus
kreupel. Ik voelde, dat ik niet veel langer zou
kunnen loopen en zocht naar een rustig plekje
om er den nacht door te brengen. Plotseling
zag ik een hoop koolstronken, oude schoenen,
theebladeren en allerlei afval. Het leek wel
in de verste verte niet op het bed, waarin ik
gewoon was te slapen, maar In mijn toestand
kon ik niet kieskeurig zijn. Zonder mij om-
en-omgekeerd te hebben zooals mijn ge
woonte is als ik naar bed ga strekte ik mijn
matte ledematen uit en ik lag nauwelijks, of
ik viel in een diepen slaap, waarin ik al mijn
ellende vergat.
(Slot volgt).
Een leelijke gewoonte.
door F. J. HOFFMANN.
Mina was acht jaar. Ze was een flinke meid
en Icon moeder al heel aardig helpen.
Maar toch hdeld niet iedereen, die haar ken
de, veel van haar, want ze had een zeer lee
lijke gewoonte. Ze hield namelijk verbazend
veel van plagen, allemaal uit gekheid zooals
ze het noemde.
Dat püagcfii verschafte haar veel genoegen,
maar soms ook nog wat anders, wat nu juist
niet tot de genoegens gerekend kon worden.
Om maar eens iots te noemen: gewoonlijk
waren haar handen versierd met allerlei tee-
keningen, welke dc grijze er op gemaakt had.
Niet omdat de grijze zooveel van dat teeken-
werk hield, want ze was een doodgoed dier,
maar ze hield er ook niet van, om onver
wacht in haar oor geknepen te worden, als ze
naast de kachel met haar oogen half dicht
heel pleizierig zat te spinnen.
Een paar dagen geleden liep de grijze even
naar do keuken, om een beetje melk uit haar
schoteltje le gaan drinken, want ze had dorst
Mina zag het en... ze kon het niet laten...
toen de grijze dronk, trok ze haar bij den
staart een eindje achteruit, doch liet haar da
delijk weer schieten.
De grijze begon nu weer te drinken, maar
toen trok Mina haar ook weer achteruit
Sss, fff, deed poes toen, keerde zich vliegend
om en pats... ging het op het -plagende handje.
Mina viel van schrik achterover en begon
te huilen van pijn. Twee vurig roode strepen
stonden op haar hand.
Moeder kwam kijken, maar toonde weinig
medelijden.
,'tls je eigen schuld, kindje; ik heb je al
zoo dikwijls gewaarschuwd, maar dat schijnt
niet te helpen, dus, die niet hooren wil, moet
maar voelen," zei moeder.
„Die nare kat ook!" huilde Mina.
„Als de grijze praten kon, zou ze zeker zeg
gen: die nare Mina, en dan had het beest
groot ge-Lijtk," antwoordde moeder.
Mina had een broer, die een jaar ouder was
dan zij en Hein heette. Hein was een dikke
baas en een echte goeierd. Ilij hield bijzonder
veel van zijn zusje.
Kwam je aan Mina, dan kwam je aan Hein,
dat heeft Kees van drie huizen verder eens
ondervonden. Mina liet haar appel vallen en
Kees raapte dien gauw op en wilde hem niet
teruggeven. Maar toen kwam Hein er aan te
pas en dde timmerde er op van geweld, en in
een halve minuet had Mina baar appel terug.
Mina hield ook veel van Hein, maar haar
ïeelijke gewoonte van plagen kon ze ook tegen
hem niet achterwege laten. Gelukkig voor
haar ,dat hij nogal veel verdragen kon, eer
hij boos werd-
Hein hield, behalve van zijn zusje, ook heel
veel van zijn bouwplaten en van teekenen.
Met deze liefhebberijen kon hij uren lang be
zig zijn, tenminste als Mina zijn spel niet in
de war kwam schoppen, en dat gebeurde nog
al eens.
Op een keer had hij de heele tafel vol staan
met een boerderij en een dierentuin.
„Kom eens kijken, Mina," riep hij in de gang.
Mina liet haar poppenwagen staan en kwam
kijken, 't Was de moeite wel waard. Een groot
boerenhuis met eeav stal en een schuur en een
hek er omheen. De boer kwam juist met paard
en wagen van de markt en reed door het hek
Binnen het hek stonden overal boomen. Bui
ten het hek was het weiland en daar liepen
koeien ai schapen, een paard, een geit en
een aantal kippen.
„Hè, wat mooil" riep Mina, en 't wès ook
mooi.
„Pas op, sloot niet tegen de tafel F zed Hein,
maar 't was al gebeurd, heel het ongeluk.
Een hooge kastanjeboom viel om en kwam
terecht op een koe en een kip, die toen na
tuurlijk ook tegen de vlakte gingen. De rest
bleef staan, dus 't liep nogal goed af en Hein
herstelde de fout.
Naast het weiland was de dierentuin, met
een groot hek er omheen, en van binnen door
lage hekjes dn vakken verdeeld, waarin de
dieren liepen. Het waren leeuwen, tijgers, be
ren, kameelen apen, een afdeeling voor vogels,
enz. en elk vak had een apart hok.
Hein had wel een half uur werk gehad, om
alles op te zelden, maar nu 't stond, was het
eenig mooi
„Jammer, dat ze niiüt kunnen loopen," zei
Mina, „ze blijven aldoor maar stil staan."
„Nou ja dat'kan niet anders," antwoordde
Hein. „Ik ben al blijs als alles blijft staan. Pas
op, Mina, pas op, niet tegen de tafel leunen."
Was alweer gebéurd. De olifant sloeg om,
de dromedaris en de buffel, die er vlak achter
stonden, gingen mee. En op de boerderij dui
kelden twee boomen en de 'boer met paard en
wagen.
„Zie je wel, pas toch op!" riep Hein, en
duwde Mina een beetje opzij.
Mina kreeg nu eigenlijk een beetje schik in
dat omvallen en de lust tot plagen kwam bij
haar boven.
^,Ik wed, als je even zóó doet: fff!..."
„Dat 's gemeen, nare meid!" schreeuwde
Hein boos, want n.u vielen er wel twintig din
gen om. Hein sprong van den stoel, stootte
claarbij geweldig legen de tafel, en toen was
de verwoesting voltooid! Alleen de groote ge
bouwen en de hekken stonden nog overeind.
Mina was al weg en zat in de slaapkamer
achter het ledikant.
„Wat een haast 1" zei moeder, toen ze Hein
In de gang tegenkwam.
En toen vertelde Hein, dat Mina met moed
wil door de boerderij en den dierentuin gebla-
t zen had en dot bijna alles omgevallen was.
Moeder ging met Hein mee om te kijken en
ze hielp hem bij het opzetten, maar toen moe
der een poosje later Mina in do keuken zag,
kreeg ze een flink standje.
Mina had natuurlijk allerlei verontschuldi
gingen. Ze bedoelde het zoo erg niet en ze
bad maai- een paar dieren willen omblazen
uit gekheid, en die dingen stonden ook alle
maal veel to los, enz. Maar moeder zei^ <lat het
nog eens slecht zou afloopen met dat plage&i.
Moeder had gelijkt want drie dagen later
gebeurde het ai
Hein zat aan de tafel le teekenen. Hij had
een mooie ster gemaakt met gekleurde punten
en moest er nu met zwart krijt langs een liniaal
nog lijnen omheen zetten». Dan was de tee-
kening af.
Twee lijnen stonden al, toen Mina binnen
kwam met een melkkannetje water in de
hand om den palm te -gieten.
,,'kZal jou eens gieten, Hein, misschien
groei je dan ook nog een beetje," zei Mina,
terwijl ze uit gekheid het kannetje met water
boven zijn hoofd hield.
„Stoot me maar ndet aan, Mien; je moet
even wachten, tot ik klaar ben, dan mag je
gieten," zei Hein.
„Nee, je bent veel to droog, je moet bepaald
een beetje water hebben," plaagde Mina met
dc kan boven Hcin's hoofd.
Hein liet haar maar ipraten en teekende
door, maar Mina ging verder dan hij gedacht
had. Ze het heel voorzichtig eenigc droppels
water op Ilein'S haar loopen.
Plotseling ging het tik-tik-tik op de mooie
teeken in g.
Hein ontstelde hevig, want hot water Mep
over zijn werk. Hij werd zoo wit als een doek-
van kwaadheid. Wild keerde hij zich om en
eer Mina achteruit kon gaan, had ze een slag
met den kant van de liniaal op haar vingers
beet.
Een vreeselijk ge$il klonk door de kamer.
Mina kermde van pijn. Het was ook heel hard
aangekomen. En Hein schreeuwde bijna even
hard van schrik, toen hij zag, wat hij gedaan
had-
Moeder kwam de kamer binnen draven. Zc
dacht, dat er een groot ongeluk gebeurd zou
zijn
„O, kinderen, waf is er gebeurd?" vroeg
moedcr.
„Heinl" riep Mina, maar ze kon haast niet
praten.
Moeder keek Hein aan en de jongen wees
op zijn teekendng, die juist klaar was.
En toen begreep moeder de rest van zelf.
Ze (haalde eerst een lapje en een bakje water
mel een spons, om de zwaar beschadigde vin
gers van MLna af te wassdhen en te verbin
den. Toen dat gebeurd was, moest ITein vertel
len, en hij deed dat naar waarheid, maar on
der een vloed van tranen, want hij had er spijt
van. Zóó erg had hij het met bedoeld.
Mina kreeg tot haar verwondering geen
standje, maar toen ze moedor aankeek en in
haar oogen tranen zag, vond ze dat nog veel
erger
Ze heeft zich van dat oogenblik af gebeterd
en als later de lust tot plagen zich weser ver
toonde, behoefde moeder haar maar even aan
le zóen, en uit was het.
T.
Het Geheim
<3oor C. H.
Nog drie nachtjes slapen, bad Moeder ge
zegd en dan zou Tante Nel komen, Tante Nel,
die altijd zulke mooie verhalen wist en zulke
leuke spelletjes. Annie herinnerde zich dat
alles nog heel goed van den vorige keer, toen
Tante bij hen logeerde en zij 's morgens bij
mooi weer altijd met Tante uit mocht, naar de
eendjes om hun brood te voeren, dat Annie
dan zelf in haar mandje droeg, of naar het
bosch, waar de eekhorentjes op de takken der
boomen sprongen. Wat was dat allemaal heer
lijk geweest!
Natuurlijk ging Annie ook wel eens met
Vader of Moeder uit, maar dat gebeurde niet
zoo heel dikwijls. Vader ging eiken dag naar
zijn kantoor en was overdag nooit vrij en
's Zondags maakte Vader dikwijls een flinke
wandeling met de groote jongens, met Bram
en Piet. En Moeder? Ja, 't was altijd een feest
voor Annie, als zij met Moeder uit mocht,
maar meestal had Moeder het heel druk in
huis. Ze waren ook met hun negenen om voor
te zorgen: Vader, Moeder; Bram en Piet, die
al op 't „gym" gingen, Liesje, die op de
groote meisjesschool was net als Bep en Jan-
neman, die sinds de vacantie ook al naar
school ging. Annie was nog maar alleen thuis.
Wacht, we zouden Rika nog vergeten te noe
men, Rika, die altijd de bedden opmaakte en
't eten kookte.
Wat Annie al zoo den geheelen dag uit
voerde? Ze hielp natuurlijk druk mee in huis
en kon wat goed de voordeur opendoen en
een boodschap overbrengen. Maar als 't mooi
weer was, mocht zij in den tuin spelen. Met
Pop Nel die zij eens van Tante gekregen
had liep zij dan langs de paden of zij
speelde met zand dn den zandbak en bakte de
heerlijkste taartjes, waarop zij de anderen
tracteerde, als die uit school kwamen en
natuurlijk honger hadden. Annie mocht ech
ter nooit alleen het hekje uilgaan, dat begrijp
jc wel en je kunt je nu zeker ook best voor
stellen, dat Annie het „dol" vond een uit
drukking van Liesje dat Tante Nel kwani.
Eindelijk brak dan toch de lang verwachte
dag aan. Tante zou 's middags komen tegen
half vier. Dat was me een vreugde! Annie
mocht met Moeder mee naar den trein om
Tante te halen. Lies en Bep en ook Janneman
benijdden de kleine Annie wel een beetje, dat
zij Tante het eerst zou zien. 't Scheelde
minstens wel drie kwartier, 't Beste was gauw
voort te maken na schooltijd en vooral te
zorgen, dat ze niet behoefden school te blijven.
Bram en Piet lachten om de „kinderen," die
zoo'n haast hadden, maar 't was toch wel toe
vallig, dat zij zelf een kwartier eerder thuis
kwamen dan gewoonlijk.
Toen de trein eindelijk het station binnen
kwam, zagen Moeder en Annie Tante al gauw
en nu ging hot drietal naar huis, waar Annie
al dadelijk kwam aandragen met Pop Nel en
vroeg of Tante niet vond, dat haar kind er
goed uitzag.
Even na vieren werd Tante letterlijk be
stormd door de anderen. Tante kwam handen
en armen te kort en als moeder haar drukke
jeugd vermaande, Tante toch niet moe tc
maken, zei deze lachend, dat zij daar best
tegen kon
*s Avonds na het eten vertelde Tante aan
de kleintjes de grooten moesten hun huis
werk maken allerlei nieuwe sprookjes van
dwergjes, die in het bosch woonden en onder
paddenstoelen een schuilplaatsje zochten voor
den regen. Met mooi weer zaten zij er boven
op. De dwergjes woonden altijd in 't bosch
en kookten er natuurlijk ook hun potje, dat
uit allerlei lekkere kruiden bestond.
Den volgenden morgen was 't gelukkig mooi
v:eer en het zonnetje scheen heerlijk, ja,
't gluurde zelfs door de gordijnen, toen Annie
nog in haar bedje lag, en 't kuste haar wak
ker. Daar kwam Liesje al om Annie aan te
kleeden, want in zoo'n groot huishouden kon
Moeder natuurlijk niet alles alleen of en
moesten de kinderen elkaar helpen.
Aftn het ontbijt vroeg Tante, waar Annie het
liefst heenging, naar den vijver in het park
met de eendjes of naar het bosch. Nu, na de
mooie dwergenverhalen van den vorigen
avond ging Annie eigenlijk 't liefst naar
't bosch. Ze hoopte zóó, eens een echt dwergje
te zien.
Al gauw na het ontbijt ging zij dan ook met
Tante er op uit. Pop Nel was natuurlijk ook
van de partij, die hield ze stijf tegen zich aan
gedrukt. Spoedig bereikten ze het bosch, maar
hoe behoedzaam Annie ook rondkeek, ner
gens kon zij een dwergje ontdekken. Zij liep
op haar teentjes om hen niet te verschrik
ken, maar de kaboutertjes lieten zich helaas
niet zien.
Na een tijdje zag Annie in het gras onder
de hooge boomen een menigte paddenstoelen
staan, groote gele en ook roode met witte
spikkels. Annie keek er onder en er achter,
maar er was geen dwergje te bekennen. Tante
hielp natuurlijk ook meezoeken.
Annie zweeg eventjes, toen zei ze plotseling:
„Zeg Tante, hoe kunnen ze nou op die pan-
nenstoelen koken?"
,0, jou dom meisje," antwoordde Tante
lachend. „Daar koken de dwergjes niet op en
't zijn ook geen pa n n enstoelen, maar
pa d d enstoelen."
Annie moest nu zelf ook lachen en fluisterde
Tante in 't oor: „"Wil Tante niet aan de groo
ten vertellen, dat Annie dom was, anders
noemen ze Annie vast Juffrouw Pannen stoel
en dat is niet prettig."
(Afgesproken, hoorl" zei Tante geruststel
lend, „ik zal niets vertellen. Dat is nu eens
een geheimpje tusschen ons tweetjes."
„En tusschen Pop Nel," vulde Annie aan,
,maar die vertelt nooit wat over en kan nog
beter een geheim bewaren dan Annie ze1!."
Toen de grooten aan 'de koffie vroegen, of
ze prettig gewandeld had, keken Tante en
zij elkaar eens geheimzinnig aan, iets dat de
anderen wel nieuwsgierig maakte, maar
waar zij toch niet achter konden komen.
Later, toen Annie veel grooter was en al
lang naar school ging, vertelde zij de anderen
van dien eersten morgen in het bosch.
Van alles wat.
Al te openhartig.
Den inwoners der stad Beaune in Frankrijk
Is een zekere naïeve openhartigheid eigen, die
hen van al hun landslieden onderscheidt. Lo-
dewijk XIV trok eens door deze stad. Hij werd
op het Stadhuis gehuisvest en onthaald. De
ma ire en de overige raadsleden maakten
Z. M. aan tafel hunne opwachting. „Inderdaad,
mijne heeren," sprak de koning, wien de
Bourgogne, dien men hem schonk, best smaak
te, „uw wijn és lekker!"
„O, Sire!" antwoordde de maire heel naïef,
„wij hebben er, die nog veel beter is."
De koning hernam lachende: „"Waarschijn
lijk bewaart gij dien dan voor betere gelogen-
heden!"
45 van 45 aftrekken en nog
45 overhouden.
Dit klinkt al heel onbegrijpelijk, is het niet?
En toch zal ik jullie eens leeren hoe het kan.
Schrijf de 9 cijfers naast elkaar en wel zóó,
dat de 1 op de plaats der eenheden komt.
Zet daaronder dezelfde cijfers in omgekeerde
volgorde en trek die twee getallen van el
kaar af. Neem nu de som der cijfers van het
grootste (bovenste) getal, dan krijg je 45.
Neem ook die van 't getal, dat daaronder
staal, dan krijg je ook 45. Neem ten slotte)
de som der cijfers van het verschil, dan ui
dat ook 45 zijn.
987654321 (som der cijfers 45)
123456789 (som der cijfers 45)
864197532 (som der cijfers 45)
Vreemd.
Mina. Mefrou, dat appelesienemeissie kijkt
me zoo gek aan, ik geloof, dat die 'n glaze oog
het.
Mevrouw. Wel mogelijk, Mina.
Eenigc dagen later.
Mina. Mevrouw, dat appelesienemeissie
kijkt me alweer zoo gek an, ik geloof n«
waarachtig dat ze twee glaze oogen het.
Mevrouw. Maar Mina, als ze twee glas»
oogen1 heeft kan ze immers niet zien."
Mina. Nou, ze rel toch wel door dal gUr
kenne heenkijke.
Een briefje in een ei brengen.
Dit klinkt al heel wonderlijk, doch als in dn
hét kunstje konit, is hel lied geinaldkclijk.
Men legt het ei drie of vier uur in goeden
wijnazijn, waardoor do schaal zacht word*
Dan maakt men er een snede in en doet bet
briefje er in. Daarna legt men het ei een
keren tijd im koud water, zoodat de schaal
weer hard wordt. Als men nu den naad dicht
smoort met -kalk, kan man er niets van zien
on zal geen der aanwezigen er dials van be
grijpen
Gierigheid.
Een gierigaard, die ten tijde van Koning
Dyonisius in Sicilië woonde, had een schat in
zijn tuin begraven en leefde heel armoedig.
Toen Dyonisius dit ter oore kwam, liet hij
den man het bevel geven hem dien schat to
brengen. De gierigaard deed dit, doch niet dan
na er een klein gedeelte van achtergehouden
te hebben. Met dit geld vertrok hij naar een
andere stad. Daar hij nu zijn groote zucht tol
sparen verloren had, begon hij van hetgeen
hij overgehouden had, meer op zijn gemak
te leven. Dit nu kwam Dyonisius andermaal
ter oore. Hij zond den gierigaard de rest van
zijn scha/t terug en zei, dat de man nu geleerd
had het geld tc gebruiken en dus niet langer
onwaardig was het te bezitten.
Een verhangen dier.
Het is gewoonlijk Amerika, dat ons de bij
zondere verhalen vertelt uit het leven der na
tuur. Zoo werd onlangs meegedeeld, dat in een
der oerwoud^ji op de grens van Idaho en Mon
tana het overblijfsel was gevonden van een
groot soort bergschaap, en wel de schedel van
het -dier, waarvan de horens ter hoogte van
meter boven den grond waren vastgewerkt
in den stam van ecu ongeveer vijftig metet
hoogen Weymouth-pijnboom.
Met eenige verbeeldings-kracht kon men
de doods-oorzaak van ddt dier en de onbegrij
pelijke wijze, waarop zijn schedel daar in den
boomstam was terecht gekomen, wel verkla
ren.
Toen de wilde pijnboom nog jong was en
een dikte had van wellicht hauwelijks 20 cen
timeter, raakte een in deze hosschen voorko
mend bergschaap met zijn geweldige horens
in de takken verward. Tevergeefs trachtte het
dier zich los te rukken, zoodat het daar, ge
vangen door zijn eigen horens, verhongeren
moest, indien geen verscheurende dieren
eerder een einde aan zijn lijden hebben ge
maakt.
In elk geval werd waarschijnlijk alles wat
eetbaar was van het schaap afgevreten dooi
groote of kleine vleesch-eters, viervoeters en
vogels. Het geraamte viel uit elkaar, maar de
sterke schedel bleef met de horen stevig vast
zitten tusschen de pijntakken. De opgroeien
de boom liet de om zijn stam gesnoerde horens
niet springen, doch groeide er als het ware
om heen.
Zijn ontwikkeling werd er volstrekt niet
door belemmerd, want een lengte van vijftig
meter is zelfs voor een "Weymoulh-pijn een
zeer groote. Dc vast-gegroeide schedel groeide
in den loop der jaren mee omhoog, en be
vond zioh reeds op meter van den bodera,
toen men deze natuur-merkwaardigheid ont
dekte.
Kruip doorv sluip door/
Kndp door, sluip door,
driemaal voor nüet door!
in een lange, lange rij
kleutertjes zoo vroolijk blij,
kleutertjes in lange kleeren
moeten kruip door, sluip door, leeren
op de wed vol bloempjes fijn:
zou dat wel zoo moeilijk zijn?
Kruip door, sluip door,
driemaal voor niest door!
houd de armen flink omhoog
kijk eens wat een groote boog,
of een koning moet passeeren f—
kleutertjes in lange kleeren,
gaan er vroolijk in de rij
door de bonte-bloemen-wei.
Kruip door, sluip door,
nu nog eens voor niet door!
laat de armen zachtjes ean
nu maar vast wat lager gaan;
kleutertjes in lange kleeren,
die hier kruip door, sluip door, leeTen
trekt elkaar er maar gauw door,
W3nt nü wordt het meenens, "hoor!
Kruip door, sluip door,
nu niet meer voor niet doe
«t
vlug de armen naar bened,
één wordt er gepakt, o w« -*
kleutertje in lange kleeren,
Tc zal jou kruip door, sluip dooi* MM|
6traks is eer een ander bjj
uit de lange kinderrijl
Hermann^.