0oop de Deagd. Arend Jan, door Hermann a. Arend Jan stond in zijn eentje op de deel, terwijl de anderen allemaal binnen waren, bij de groote menschen, in de pronkkamer. Daar was 't druk en vroolijk. De koffie geurde er in mooie, goudgerande kopjes, die telkens wer den bijgeschonken uit een groote kraantjeskan en een boog opgestapelde schaal Nieuwjaars koeken deed er gedurig de ronde. Hoewel Nieuwjaarsdag al voorbij was, had tante Trina er een trommel vol v a meegebracht, ter eere ivan Kobusje's doopfewt. Kleine Kobus was 't petekind van tante Trina's man. Daarom waren oom Kobus en 'tante Trina vandaag wel dc hoofdpersonen in den familiekring, die zich, na de kerk in üe mooie kamer verzameld had. Zij hadden -te eereplaatsen in de groote, ouderwetsche fcunstoelcn, die bij de stookplaats stonden, werden telkens 't eerst van 't noodige voor zien, en richtte in hoofdzaak 't woord tot hen. De deftige, welgedane oudelui lieten zich dit met kenlijk genoegen welgevallen. Zij waren bovendien ook de oudsten der aanwe zigen en oom Kobus had, als eigenaar van de mooie hofstede: „de Uilenburg", een woordje van gewicht mee te praten, bij alles wat er werd verhandeld. De pijpen werden opgestoken; de mannen dampten er lustig op los. Weldra kon men den blauwen rook wel snijden. „Kom, gaan jullie nou buiten spelen", had aioeder al eerder tegen de kinderen gezegd, toen de doopeling, na door allen naar behoo- ren te zijn bewonderd, weer naar zijn wiegje in de andere kamer was gebracht. Maar Klaas, Zwaantje cn Jantien waren niet weg te krij gen geweest. Ook nu bleven ze waar ze waren en hielden de schaal in 't oog, die gedurig werd bijgevuld. Als snoepgrage poesjes, wie 't om wal lekkers te doen is, vlijden ze zicb nu tegen deze, dan tegen die tante of nicht aan, terwijl de driejarige Berend met zijn bolle, roodc wangen en vlasblond haar, die al evenmin van zins scheen de pronkkamer £e verlaten, zich tussclien vaders knieën inge- plant had en met een koek in dc hand 't ge zelschap rond keek. Zoo'n domme Arend Jan toch, om al dit heerlijke in den steek te laten! Wat hij daar in zijn eentje wel uitvoerde op de deel? Hij stond er met de handen op den rug, zoo- als vader dikwijls deed, en keek met stralende blikken voor zich uit. Door de halfgeopende deeldeur werdt jc akkers met winterkoren ge waar. 't Stond mooi, maar dit kon Arend Jan toch op 't oogenblik weinig schelen. Neen, hij zag daar heel wat anders in 't verschiet en, als hij zijn oogen even dicht deed, zag hij 't nog veel beter. Weet jc wat 't was, dat Arend Jan als 't ware voor oogen had, terwijl hij, ver van vroolijke gezelschap, op dc deel stond? Zijn horloge! 't Horloge n.l., dat oom Kobus hem zoo juist had beloofd! Zóó was 't gekomen: Arend Jan was eerst -ook mee in den kring geweest en had oom sn tante van „de Uilenburg", die hij niet dik wijls te zien kreeg, omdat ze zoo ver weg woonden, eens goed opgenomen. Dat vader en moeder óók „oom" en tante" tegen hen zei den, nel als dc kinderen, had hij al heel grap- pig gevonden en hierdoor waren zij voor hem nog belangwekkender geworden, Oom's zware horlogeketting met 't groote cachet had in 't bijzonder zijn aandacht ge trokken. Hij was al dichter en dichter bij ge komen en had eindelijk op 't cachet wij zend gevraagd, of daar een plaatje in zat. Arend Jan dacht, dat het een medaillon was, zooals moeder er nog een van grootmoeder had; daar was een portretje in van moeder als klein meisje. Oom Kobus bad toen eens hartelijk ge lachen, den jongen met 't smalle, nadenkende gezicht naar zich toetrekkend. Die oudste van neef Berend sloeg hcclemaal uit den aard, vond hij. Was dót nu een stevige boerenzoon? Klaas en Berend mochten cr beter wezen, hoor! Oom had den jongen daarop verteld, dat er geen portretje' in zal, maar kijk, hier aan den ketting had oom een mooi horloge! Was Arend Jan al zoo knap, dat hij cr op kon kijken? Vlot, op dc minuut af, had Arend Jan toen gezegd hoe laat 't was. Dót had oom Kobus aardig gevonden! „Weet je wat, jongen", had hij, in een gulle bui zijnde, geroepen, en er hem hard bij op den schouder geslagen, „weet jc wat, als ik weer kom, krijg jij van mij een horloge! Jij bent de oudste; je moet ook 't eerst een horloge heb ben „En ikke dan?zoo had Klaas aangedron gen. Oom Kobus had. hem toen ook tevreden weten te stellen: „jij 't volgende jaar, als je dan net zoo goed op de klok kunt kijken als Arend Jan nti!" „Best, had de kleine dikzak gezegd en zijn aandacht daarop weer geheel bij de koeken bepaald. Maar Arend Jan had daartoe geen rust meer gehad. Stilletjes was hij de volle kamer uitgeslepen, naar dc deel. Hij moest alleen zijn om zoo recht van „zijn horloge" kunnen genieten. Hoe 't er wel uit zou zien? *011 't van nikkel wezen of van zilver? Moeder moest een zakje op zijn blouse naaien, overlegde hij, daar kon 't horloge dan in. Eiken avond zou hij 't opwinden en 's nachts kon het aan een spijker bij zijn bed hangen. Overdag wou hij 't natuurlijk steeds bij zicb tante Trina omhelzen, maar hield oom Kobus steeds in 't oog. Allen hadden ze oom een hand gegeven. Nu duwde moeder hem naar voren. Arend Jan kreeg een geduchte kleur en fluisterde, terwijl hij oom de hand toestak, haastig: „komt u gauw weerom?" De zwaarlijvige, oude man lachte dat 't da verde, terwijl hij zich met inspanning in 't karretje liecsch, maar zei niet. zooals Arend Jan gehoopt had, wanneer hij terug zou komen,met het horloge! Van dien dag af leefde Arend Jan in een roes. Eiken morgen werd hij wakker met dc gedachte: „vandaag komt oom Kobus mis schien wel om mij m'n horloge te brengen!" Uit school liep bij direct naar huis, want 't kon immers best wezen dat oom er was? En als dan de avond kwam, zonder dat oom nog verschenen was, troostte Arend Jan zdch met de hoop, dat hij dan zeker morgen wel zou komen. Er zat al een groote spijker in den muur bij zijn bed, om er 't horloge aan op te hangen. Maar Arend Jan wachtte steeds tever geefs. Eindelijk, vele weken later, toen klein Kobusje in de wieg al kraaiend, naar den zil veren rammelaar greep, dien tante Trina hem op zijn doopfeest had gegeven, reed 't kar retje van „de Uilenburg" weer eens voor. Arend Jan, die juist zijn schoolwerk zat te maken, voer een schok door de leden. Daar hadt je oom Kobus met 't horloge! Hij sprong op en liep vader na, die naar buiten was ge gaan om den ouden oom bij 't uitstappen te helpen. „Dag oomc!" vroolijk klonk zijn heldere jon gensstem en zijn stralende oogen keken den ouden man vol verwachting aan. Maar oom Kobus, met moeite op den be- ganen grond gekomen, veegde zich puffend en blazend 't gezicht af en had enkel, terloops, een knikje voor den jongen over. Die vluch tig gedane belofte was hem heelemaal uit de gedachte gekomen en, nu vooral, had hij 't hoofd vol van voor hem veel gewichtiger zaken. „Ik moet je spreken," zei hij dadelijk tegen Arend Jan's vader en begon, nog op 't erf, over den aankoop van akkers tc praten, waar bij zijn neef hem behulpzaam moest zijn. D. tegenwoordige eigenaar was een goede huur en vriend van Arend Jan's vader en zou om een treurige reden: achteruitgang door ziekte, tot verkoop moeten overgaan. Wat beteuterd kwam Arend Jan achteraan. Hij wou mee naar binnen loopen, maar vader stuurde hem weg. „Groote-menschcn-praat is niks voor kinderen," zei hij en schoof hem zachtjes de deur uit. Och, had Arend Jan nu maar even mogen weten of oom 't horloge bij zich had, gerust, hij zou er best nog een uurtje wachtens voor over hebben gehad! Nü stond hij van onge duld te trappelen op 't zonnige straatje, langs den zijmuur van 't huis, cn tuurde naar de ramen van de pronkkamer, waar vader zeker met oom zat te praten. Als vader nu maar naar 't horloge vroegl Maar Arend Jan wist, terwijl hij dit dacht, al meteen, dat zoo iets toch niets voor vader was. Wel, hij had er al dien tijd niet eens in vader's bijzijn over mogen spreken. „Beschei den afwachten; als je 't hebben mag, zal je 't ook wel krijgen," zoo luidde vader's stelregel en moeder was 't daarin met vader eens, al vond zij 't nu niet zoo erg, dat Arend Jan vast eens met haar praatte over 't genot, dat zijn horloge hem zou verschaffen. Neen, van dien kant had hij niets te ver wachten. Zou hij er oom straks zelf naar vra gen, gauw, zonder dat vader 't bemerkte? Hè, wat zou 't toch heerlijk wezen, als dat allemaal nu 's niet noodig was en oom hem, uit zichzelf, riep, om hem 't horloge te geven! Wie weet, misschien had oom 't al in zijn zak, maar had, doordat hij zoo vervuld was van 't geen hij met vader wou bespreken, ver geten 't dadelijk te doen straks, bij 't weggaan, zou het oom te binnen schieten, en dón Arend Jan, droomend, op 't zonnige straatje, van zulke prettige mogelijkheden, werd plot seling opgeschrikt door harde voetstappen, hard gesproken woorden. Meteen kwam oom Kobus, zoo snel zijn corpulentie 't hem toe liet, langs hem heen gestapt; zijn gezicht was nog rooder dan gewoonlijk en Arend Jan zag, schuw tegen den muur aangedrukt, met een glimp, een toornige flikkering in oom's kleine grijze oogjes. Hij durfde niets te zeggen, nog minder hem na te loopen. Arend Pan had 't wel gehoord, hoe ooip, met een driftige stem, vader had toegeroepen, dat hij zijn hulp bij t instappen niet noodig had en neef zich dus de moeite kon besparen hem 't erf af te bren gen. 't Karretje van „de Uilenburg" reed weg. Vader was ontstemd, moeder schreide en de kinderen kwamen, half onbewust, onder den indruk van iets onbehagelijks. Arend Jan was daarenboven vreeselijk teleurgesteld. Hij sloop naar binnen om moeder zijn nood te klagen, maar moeder had óók verdriet door oom Kobus. hoor maar! „Hij heeft niet eens naar mijn lieve Kobusje omgekeken," zuchtte zij, terwijl ze 't kleine ventje uit de wieg nam en het knuffelde. „En 't is toch zoo'n lekker molletje!" Arend Jan, op den drempel, gaf 't een zeke ren troost; dat moeder en hij samen nu een soortgelijk gevoel van teleurstelling hadden, ten opzichte van oom Kobns. „Waarom moest dat nou toch zóó eindi gen," ging moeder op klagenden toon voort, en, nog steeds met den rug naar de deur ge keerd, wendde zij zich tot vader, die vb or 't Piep ging de deur; de scharnieren waren wat stroef. Arend 'Jan, die nog altijd: op den drempel stöiid,'schrikte er van; hij had er te veel tegen aan geleund. Vader keek om. Nu moest Arend Jan wel binnenkomen, Hij schaamde zich, want hij wist heel goed, dat. hij dingen had gehoord, die kinderen niets aangaan. Zoo lang vader in de kamer was, durfde hij ook niet over 't horloge te begin nen. Och, wat was 't toch allemaal akelig en daar had oom Kobus alleen de schuld van! Arend Jan kreeg op dat oogenblik een ergen hekel aan oom en balde zijn vuisten stilletjes in zijn broedzakken. (Slot volgt.) Voor de eer .van zijn dorp. In Zwaflxmlauds dat 'beroemd is om dc slim heid van zijn inwoners, ligt onder andtenen ook hiel' stadje Jutstüngcn en niet ver van daar een djorp, dat den naam van Mündi-ngen draagt. Die naam Justingen komt in dc vroe gere geschiedenis van het land n-og al dik wijls vooa\ omdürt de hloetren van dat stadje bekend stonden als trouwe aanhangers van dc keizers uit he# geslacht der Hohenstaufen en in de burgeroorlogen, die het rijk teisterden, waren, zij meermalen de dragers van de kei zerlijke banier. Of die familie nog in leven is en den voorvaderlijken naam nog eer aan- Van alles wat. Een paar eenvoudige goocheltoeren Geld uit een beurs nemen zonder die te openen. Dat lijkt wel onmogelijk, niet waar? Ik houd het er ook voor, maar zooals wc hij vroeger medegedeelde kunstjes al meermalen hebben opgemerkt, de kunst van den goochelaar be staat voornamelijk daarin, dat hij door ziin behendigheid zijn toeschouwers in de verbeel ding brengt, dat zij iets zien gebeuren, wat toch eigenlijk niet door hem wordt verricht. Maar er behoort handigheid toe. én vergeet da' niet die verkrijgt men niet, zonder dal men 't eerst dikwijls heeft geprobeerd. Dit kunstje nu is heel eenvoudig cn toch als je het handig aanlegt, zal het menigeen onbegrijpelijk toeschijnen. Je moet zorgen twee volkomen aan elkander gelijke beursjes te heb ben. Je laat er daarvan echter slechts één zien en verzoekt iemand uit het gezelschap daar een stuk geld in te steken en dan vóór je op de tafel te leggen. Terwijl je dan aan een an der een hoed vraagt, waarmee ie de beurs wilt bedekken, heb je gelegenheid ora de ledige beurs onbemerkt voor den dag té halen en 1 ér wijl je al pratende want een knap goochelaar moet onophoudelijk babbelen, om de aandacht van zijn handen af te leiden dort" kan ik"ju¥e Van Mflndin- j '}er' h°ed 00 ta 'd 1«\ba,t iede cevul<b beurs I i"» h n r> n i rt v-in /i a to lol of rrlnHon .aaHoI gen weet ik slechts één geschiedenis, maar die is mooi cn, het mag dan wtel niet meer precies zóó toegaan, iets diergelijks gebeurt cr onder de menschen in onzen tijd ook nog wel eens. 't Is al heel lang geleden, dat een hoer op een mooien Mei-dag van Mündingen naar EhSngan reed. Toen hij bijna aan db grenzen van het grondRjèfcjited van zijn dorp was geko men, zag cn hoorde hij tot zijn groote ontstel tenis, dut dc koekoek van Justingen jullie wcot immers wol. dat elke koekoek zijn eigen gebied en elk gebied zijn eigen koekoek heelt over zijn grenzen was gevlogen, op den Mündingcr boom was gaan ziltkm en met den dorpskoekoek een hevigen strijd 'had aange vangen. Natuurlijk bestond die voor een koe koek niet in plukharen, pluk voeren zou ik. geloof ik, moeten neggen, want koekoeken zijn niet zulke vechters; dc een trachtte den andtir edhlctr door zijin role pen tc overbluffen. Niet Lang had ons boertje toe gelui slterd, of hij geraakte geheel van zijn stuk, want in dien Justlingar koekoek scheen wel wat van dé bclcLeimaUnnr dér oude, dappere ridders te zijn gevaren, dc vroegere keeren van het jstad- jq, want hij bleek de baas te zijn en riep in een minuut of (Me wel vijf of zes keer meer .Jkoekoek!" dan de vogel van zijn dorp. Dót kon hij met verduwen; zijn liefde voor zijn dorp behaalde cDe oven-handt. Hij steeg van zijn paard, bond het aan den boom, waarop zijn koekoek zat klom heel zachtjes naar 'bo ven. verborg zich tusschcn de bladeren en ondersteunde nu dapper zijn koekoek. Sloeg de Justinger twee maal achtereen, dan riep hij gauw driemaal „koekoek!" Deed die hel drie maat dan liet hij zich yiear maal hooren Midden onder dezen arbeid hoorde hij ondier zich bij den boom stampen, snuiven en steu nen. Hij houdt een oogenblik op, kijkt eens naar beneden en ziet Juist 'hoe «en wolf bezig is zijn paard te verscheuren. Maar zal dat den man, die in dienst en tot eer van zijtn dorp werkt, afschrikken? Neen dan moeten alle per soonlijke belangen wijken. Geen gedachte wijdt hij aan het paard, dat daar benoden den laatsfcen adem uitblies. Hij blijft zijn dorps- koekoek met alle kracht zijner longen onder steunen, tot eindelijk de Juslinger het opgeef en me# sdhaamjte bedekt rood worden dé koekoeken geloof ik daardoor niét weer naar zijn eigen grondsebicd terug vliegt. Toen klom het boortje weer naar beneden: nu was zijhi hart gerust; hij keerde naar Mün- d-ingen terug en Ke# door dén dorpsomroeper de ingezetenen bijeen roepon. Toen de ge meente op liet kerkhof, hd eenijge open plein van het dorp, bij elkander was, Mortelde hij wat er gebeurd was. Hij had niet gestreden vooa- zijn cd gen belang, maar voor den roem en de oer van zijn dorp. De bewoners van Justin gen hadden voor altijd hdt onderspit moerUeii delven. Maar nu is het ook mV-t bilb' dat hij de schade alleen zou dragen. Hij wang' hel voor to stellen, dat de gemeente hem hei paard, dat ihii er bij ingeschoten hoeft, zal vergoeden. *t Was zoo'n flink, mak dier ge weest. Nadat dte schout, de raad on dc gemeente hem hadklen aangehoord, verklaarde men een stemmig, dat het al liccl onreclitvaardSg zou zijtn, dat eon man. die zoo dapper voor de eer en de vrijhield der gemeente had gestreden daardoor schade zou lijdton. Hot voorstel w' dan ook terstond aancranomen cn onze held mocht voor onkosten der gemeente een ander paard koopen. I behendig van dc tafel af glijden, zoodat zii op je schoot valt en moffel je de leege daar voor in de plaats. Om je kunstgreep zooveel o meer bedekt te houden, kun je er een of andere onverwachte beweging bij maken, b.v. iilotselinn naar boven kijken; dal doet de toe schouwers ook naar boven kijken en je hebt daardoor je handen meer vrij. Fcn ander kunstje zag ik, dat een weinig ingewikkelder schijnt, maar even gemakkelijk is voor hem of haar, die het weet. Dc gooche laar vroeg een rijksdaalder en een kous. Hij deed het geldstuk in de kous en vroeg iemand uit het gezelschan die met een band dicht tc slvikken. Daarna bond hij zelf even boven dc plaats, waar het geldstuk zat. een draad zóó stevig, dal men duidelijk in de kous den ron den vorm van het geldstuk zag. Toen legde bij er een hoed over heen en wel zoo, dat het eerst loegebonden eind buiten den hoed cn oor de toeschouwers zichtbaar bleef. Toe stak hij de hand onder den hoed en waarlijk, na eenige oogcnblikken hield hij het geldstuk- in de hoogte en de kous was tot ieders ver bazing leeg. Hoe hij dat had aangelegd? Heel eenvoudig. De slimmerd had het geldstuk niet in de kous gedaan, maar stilletjes achtergehouden. De ronde vorm, dien de toeschouwers gezien had den, was niet de vorm van het stuk geld. Toen zii dachten, dat hij dit in de kous stak, had hij een dun, doch stevig rond gebogen ijzer- draad in de hand, dat de grootte had van don omtrek van een rijksdaalder, terwijl een der uiteinden puntig was geslepen. Toen hij nu dc hand, waarin hij den rijksdaalder vast gereed hield, onder den hoed stak, pakte hij die punt. die hij gemakkelijk door de kous heen drukte! waarop het hem niet moeilijk viel cr het ijzer- draad geheel uit te trekken, hetgeen door nie mand werd opgemerkt. Probeercn jullie dit ook eens handig te doen Dierenhuidjes als bankpapier. Allerhande papieren vodjes zijn ons in den 'aalslen tiid als waardevol geld ter hand ge steld. We moesten in plaats van een eensou- digen gulden een lap papier aannemen, die iederen keer onwillekeurig zijn diensten als kladpapier aanbiedt en door zijn geheele uiler-, lijk van haastige afwerking getuigt. Goudgeld ziet men nog minder dan vroeger en zoo is de porte-„monnaie" op wat koper en klein zilvergeld na, uitsluitend porte-„fcuille" geworden. Het is nu wel interessant, over het bankbiljetten-systeem door den loop der ecuwen heen, iets naders te vernemen. In het oude China deden bepaalde dieren huiden dienst als bankbiljet. Keizer Uti had veel geld noodig. In die tijden was het ge bruikelijk, dat de hooggeplaatste personen, die den keizer mochten zien. bij het betreden van de troonzaal het gelaat met een stuk dieren huid -bedekten. De vindingrijke schatmeester van den keizer kwam eens op de gedachte, dit oude gebruik te exploilceren ter vulling van de geldkist, die op vele plaatsen den bodem liet zien. En spoedig werd er een decreet uit gevaardigd, waarbij verboden werd, in tegen woordigheid van den keizer het gelaat met een ander huidje te bedekken dan met dat "van een bepaald soort wit hert, dat in de keizerlijke iustparken leefde. Het hof had natuurlijk het monopolie en verkocht dc velletjes legen een vasten, fabelachtigen prijs. Niet lang daarna waren de huWjes algemeen als „bankbiljet* in omloop. Van dc Russische robbcnvangers in Aljaska. waar dc werklieden hun loon nooit ander# dan in een' hoeveelheid huiden uitbetaald krij gen. is iels dergelijks bekend. De gewoonte, huiden als geld aan tc nemen, is daar echtei voortgevloeid uit het gebrek aan pasmunt. Meiliedje. Dc Mei is gekomen. Mot bloemckcns tijm, MeL bloesems en blaadjes En mugjes klein. Do vogeltjes» kwcelen, Hun liedeke teer, En. wippen op takjes Mug heen en weer-. Ze bouwen hun nestje Zoo warm -en zoo zacht* En houden bij d' eitjes Getrouw die wacht. Gegroet lieve Meimaand, Met al uwe pracht, Gij wordt door ons allen, Met vreugde verwacht. Corry d. J. De kameel als oorlogsdier. Legerkameclen zijn in bijzonder groot aan tal door het Turksche leger in Egypte opge- cischt. Voor transportdienst is de kameel on betaalbaar. Vroeger werden de kameclcn voor oorlogsdoeleinden bii honderden geleverd door Hagenbeek in Hamburg, die overal in Afrika agenten had. De beste kameelen komen uit Midden-Arabiè. Hier en daar zijn kameel stoeterijen. Een goede werkkamecl kost pl.m 60 gulden, maar een slanke rijkameel. („Me- hario") 120 180 gulden. Het onderhoud kost veel minder dan van een paard. Maar dc die ren moeten toch goed verpleegd worden en daar zij een nukkig karakter hebben en zich niet veel aan de mepschen sloren of aanhan kelijk zijn, geeft dat nog last genoeg. Wanneer een kameel goed gevoed is en goed gedronken heeft, dan kan hij clkcn dag 16 uur draven en zonder bezwaar 140 kilometer afleggen en dal 3 4 dagen zonder rustdag volhouden. Een werkkamecl legt met een last yan 250 kilogram in 12 uur 50 kilometer af. Bii goede behande ling kan een goede kameel 25 jaar lang dienst doen. Het dier is na vijf jaar reeds volwassen en geheel geschikt lot werken. Wordt hij door zijn meester slecht behan deld. dan zal hij. zoodra hij er kan toe ziet, hem terdege bijten Kameclbcten kunnen zéér gevaarlijk zijn. Voor de Kleintjes. Brutaaltje. Een spierwit poesje, o zoo klein, Die ging eens door den regen. Ze dacht, dat zou wel prettig zijn, Maar dat viel bitter tegen. Ze droeg een reuzenparaplu, Zoo'n groote, groene, weet je, Die was voor poes wat al te groot En zwaar, geen heel klein beetje. Ze had die groote paraplu Maar heel stil weggenomen, Want moeder poes was toch niet thuis, En zou ook niet gauw komen. Maar doodmoe werd ze toen op 't laatst, Ze kon haast niet meer loopen, Ze zou een kleine paraplu Maar in de stad gaan koopen. Ze zocht een heele mooie uit, En liet die thuis bezorgen; Ze zei: „het "cld dat krijg je wel, Dat breng ik zelf wel morgen." I Maar moeder poes was heel erg boos, En wilde 't niet betalen, Ze vond het stout, om zoo maar stil Die van haar weg te halen. Ons poesje had heel veel berouw, En zou het nooit meer wagen, Om moeders groote paraplu Te nemen, zonder vragen. wezen? Had dan toch 's bedacht „Hier kwam geen bedenken bij te pas," zei vader, zoo kortaf, als Arend Jan hem nog hebben. Wat zou 't leuk wezen, altijd precies raam stond en op de ruilen trommelde. „Kon te weten, hoe laat 't was! Als hij dan b. v. om J*e ^en ouden man dóór nou niet in ter wille vijf uur thuis moest wezen, behoefde hij er heel niet op te letten, of hij de torenklok ook hoorde, maar kon. onder 't spel door, op zijn horloge kijken. Gemakkelijk, hoor! Geen no°iï had hooren spreken. „Ik mocht mijn Fan de jongens uit zijn klas had nog een hor- vriend niet benadcelen, ook niet als derde per- loge! Als er dan één was, die naar huis moest soon, die zelf veilig achter de schermen blijft, zouden ze stellig zeggen: „vraag Arend Jan zou mezelf verachten, als ik 't gedaan had, maar hoe laat 't is: die weet 't wel!" en jou en de kinderen niet meer durven aan- Hè!hij zuchtte diep. Hoe had hij 't zien- 'l Spijt me natuurlijk, dat oom Kobus in loch zoo lang zonder horloge kunnen stellen. I onmin van hier gescheiden is en alle betrek- A1- king tussclien „de Uilenburg" en ons verbro ken heeft. Maar de man is driftig, mis schien loopt 't nog bijHoe 't zij, ik kon en m-ocht niet anders bandelen dan ik gedaan heb, wót de gevolgen er ook van zullen zijn. Voor de Kleintjes. Als oom Kobus nu maar gauw terugkwam. Arend Jan verbeeldde zich, dat hij haast geen dag langer zou kunnen wachten. Eerst toen 't karretje van de „Uilenburg voorreed,kwam Arend Jan weer te voot* - Rchun. Hij liet zich, op zijn beurt liideliik doe» ïraat er dus maar niet verder over!" Hof nev f'dW .«li „Tante, hoe bannen ze non op die pannenstoelen koken -Z

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7