0oop de Deagd.
Arend Jan,
door Hermann a.
Arend Jan stond in zijn eentje op de deel,
terwijl de anderen allemaal binnen waren, bij
de groote menschen, in de pronkkamer. Daar
was 't druk en vroolijk. De koffie geurde er
in mooie, goudgerande kopjes, die telkens wer
den bijgeschonken uit een groote kraantjeskan
en een boog opgestapelde schaal Nieuwjaars
koeken deed er gedurig de ronde. Hoewel
Nieuwjaarsdag al voorbij was, had tante Trina
er een trommel vol v a meegebracht, ter eere
ivan Kobusje's doopfewt.
Kleine Kobus was 't petekind van tante
Trina's man. Daarom waren oom Kobus en
'tante Trina vandaag wel dc hoofdpersonen
in den familiekring, die zich, na de kerk in
üe mooie kamer verzameld had. Zij hadden
-te eereplaatsen in de groote, ouderwetsche
fcunstoelcn, die bij de stookplaats stonden,
werden telkens 't eerst van 't noodige voor
zien, en richtte in hoofdzaak 't woord tot hen.
De deftige, welgedane oudelui lieten zich
dit met kenlijk genoegen welgevallen. Zij
waren bovendien ook de oudsten der aanwe
zigen en oom Kobus had, als eigenaar van de
mooie hofstede: „de Uilenburg", een woordje
van gewicht mee te praten, bij alles wat er
werd verhandeld.
De pijpen werden opgestoken; de mannen
dampten er lustig op los. Weldra kon men den
blauwen rook wel snijden.
„Kom, gaan jullie nou buiten spelen", had
aioeder al eerder tegen de kinderen gezegd,
toen de doopeling, na door allen naar behoo-
ren te zijn bewonderd, weer naar zijn wiegje
in de andere kamer was gebracht. Maar Klaas,
Zwaantje cn Jantien waren niet weg te krij
gen geweest. Ook nu bleven ze waar ze waren
en hielden de schaal in 't oog, die gedurig
werd bijgevuld. Als snoepgrage poesjes, wie
't om wal lekkers te doen is, vlijden ze zicb
nu tegen deze, dan tegen die tante of nicht
aan, terwijl de driejarige Berend met zijn
bolle, roodc wangen en vlasblond haar, die
al evenmin van zins scheen de pronkkamer
£e verlaten, zich tussclien vaders knieën inge-
plant had en met een koek in dc hand 't ge
zelschap rond keek.
Zoo'n domme Arend Jan toch, om al dit
heerlijke in den steek te laten! Wat hij daar
in zijn eentje wel uitvoerde op de deel?
Hij stond er met de handen op den rug, zoo-
als vader dikwijls deed, en keek met stralende
blikken voor zich uit. Door de halfgeopende
deeldeur werdt jc akkers met winterkoren ge
waar. 't Stond mooi, maar dit kon Arend Jan
toch op 't oogenblik weinig schelen. Neen, hij
zag daar heel wat anders in 't verschiet en,
als hij zijn oogen even dicht deed, zag hij
't nog veel beter.
Weet jc wat 't was, dat Arend Jan als 't
ware voor oogen had, terwijl hij, ver van
vroolijke gezelschap, op dc deel stond?
Zijn horloge! 't Horloge n.l., dat oom
Kobus hem zoo juist had beloofd!
Zóó was 't gekomen: Arend Jan was eerst
-ook mee in den kring geweest en had oom
sn tante van „de Uilenburg", die hij niet dik
wijls te zien kreeg, omdat ze zoo ver weg
woonden, eens goed opgenomen. Dat vader en
moeder óók „oom" en tante" tegen hen zei
den, nel als dc kinderen, had hij al heel grap-
pig gevonden en hierdoor waren zij voor hem
nog belangwekkender geworden,
Oom's zware horlogeketting met 't groote
cachet had in 't bijzonder zijn aandacht ge
trokken. Hij was al dichter en dichter bij ge
komen en had eindelijk op 't cachet wij
zend gevraagd, of daar een plaatje in zat.
Arend Jan dacht, dat het een medaillon was,
zooals moeder er nog een van grootmoeder
had; daar was een portretje in van moeder
als klein meisje.
Oom Kobus bad toen eens hartelijk ge
lachen, den jongen met 't smalle, nadenkende
gezicht naar zich toetrekkend. Die oudste
van neef Berend sloeg hcclemaal uit den aard,
vond hij. Was dót nu een stevige boerenzoon?
Klaas en Berend mochten cr beter wezen,
hoor!
Oom had den jongen daarop verteld, dat er
geen portretje' in zal, maar kijk, hier aan den
ketting had oom een mooi horloge! Was Arend
Jan al zoo knap, dat hij cr op kon kijken?
Vlot, op dc minuut af, had Arend Jan toen
gezegd hoe laat 't was.
Dót had oom Kobus aardig gevonden! „Weet
je wat, jongen", had hij, in een gulle bui
zijnde, geroepen, en er hem hard bij op den
schouder geslagen, „weet jc wat, als ik weer
kom, krijg jij van mij een horloge! Jij bent de
oudste; je moet ook 't eerst een horloge heb
ben
„En ikke dan?zoo had Klaas aangedron
gen. Oom Kobus had. hem toen ook tevreden
weten te stellen: „jij 't volgende jaar, als je
dan net zoo goed op de klok kunt kijken als
Arend Jan nti!"
„Best, had de kleine dikzak gezegd en zijn
aandacht daarop weer geheel bij de koeken
bepaald. Maar Arend Jan had daartoe geen
rust meer gehad. Stilletjes was hij de volle
kamer uitgeslepen, naar dc deel. Hij moest
alleen zijn om zoo recht van „zijn horloge"
kunnen genieten. Hoe 't er wel uit zou zien?
*011 't van nikkel wezen of van zilver?
Moeder moest een zakje op zijn blouse naaien,
overlegde hij, daar kon 't horloge dan in.
Eiken avond zou hij 't opwinden en 's nachts
kon het aan een spijker bij zijn bed hangen.
Overdag wou hij 't natuurlijk steeds bij zicb
tante Trina omhelzen, maar hield oom Kobus
steeds in 't oog. Allen hadden ze oom een hand
gegeven. Nu duwde moeder hem naar voren.
Arend Jan kreeg een geduchte kleur en
fluisterde, terwijl hij oom de hand toestak,
haastig: „komt u gauw weerom?"
De zwaarlijvige, oude man lachte dat 't da
verde, terwijl hij zich met inspanning in 't
karretje liecsch, maar zei niet. zooals Arend
Jan gehoopt had, wanneer hij terug zou
komen,met het horloge!
Van dien dag af leefde Arend Jan in een
roes. Eiken morgen werd hij wakker met dc
gedachte: „vandaag komt oom Kobus mis
schien wel om mij m'n horloge te brengen!"
Uit school liep bij direct naar huis, want 't
kon immers best wezen dat oom er was? En
als dan de avond kwam, zonder dat oom nog
verschenen was, troostte Arend Jan zdch met
de hoop, dat hij dan zeker morgen wel zou
komen. Er zat al een groote spijker in den
muur bij zijn bed, om er 't horloge aan op
te hangen.
Maar Arend Jan wachtte steeds tever
geefs.
Eindelijk, vele weken later, toen klein
Kobusje in de wieg al kraaiend, naar den zil
veren rammelaar greep, dien tante Trina hem
op zijn doopfeest had gegeven, reed 't kar
retje van „de Uilenburg" weer eens voor.
Arend Jan, die juist zijn schoolwerk zat te
maken, voer een schok door de leden. Daar
hadt je oom Kobus met 't horloge! Hij sprong
op en liep vader na, die naar buiten was ge
gaan om den ouden oom bij 't uitstappen te
helpen.
„Dag oomc!" vroolijk klonk zijn heldere jon
gensstem en zijn stralende oogen keken den
ouden man vol verwachting aan.
Maar oom Kobus, met moeite op den be-
ganen grond gekomen, veegde zich puffend en
blazend 't gezicht af en had enkel, terloops,
een knikje voor den jongen over. Die vluch
tig gedane belofte was hem heelemaal uit de
gedachte gekomen en, nu vooral, had hij 't
hoofd vol van voor hem veel gewichtiger
zaken.
„Ik moet je spreken," zei hij dadelijk tegen
Arend Jan's vader en begon, nog op 't erf,
over den aankoop van akkers tc praten, waar
bij zijn neef hem behulpzaam moest zijn. D.
tegenwoordige eigenaar was een goede huur
en vriend van Arend Jan's vader en zou om
een treurige reden: achteruitgang door
ziekte, tot verkoop moeten overgaan.
Wat beteuterd kwam Arend Jan achteraan.
Hij wou mee naar binnen loopen, maar vader
stuurde hem weg. „Groote-menschcn-praat is
niks voor kinderen," zei hij en schoof hem
zachtjes de deur uit.
Och, had Arend Jan nu maar even mogen
weten of oom 't horloge bij zich had, gerust,
hij zou er best nog een uurtje wachtens voor
over hebben gehad! Nü stond hij van onge
duld te trappelen op 't zonnige straatje, langs
den zijmuur van 't huis, cn tuurde naar de
ramen van de pronkkamer, waar vader zeker
met oom zat te praten.
Als vader nu maar naar 't horloge vroegl
Maar Arend Jan wist, terwijl hij dit dacht, al
meteen, dat zoo iets toch niets voor vader was.
Wel, hij had er al dien tijd niet eens in
vader's bijzijn over mogen spreken. „Beschei
den afwachten; als je 't hebben mag, zal je 't
ook wel krijgen," zoo luidde vader's stelregel
en moeder was 't daarin met vader eens, al
vond zij 't nu niet zoo erg, dat Arend Jan
vast eens met haar praatte over 't genot, dat
zijn horloge hem zou verschaffen.
Neen, van dien kant had hij niets te ver
wachten. Zou hij er oom straks zelf naar vra
gen, gauw, zonder dat vader 't bemerkte?
Hè, wat zou 't toch heerlijk wezen, als dat
allemaal nu 's niet noodig was en oom hem,
uit zichzelf, riep, om hem 't horloge te geven!
Wie weet, misschien had oom 't al in zijn
zak, maar had, doordat hij zoo vervuld was
van 't geen hij met vader wou bespreken, ver
geten 't dadelijk te doen straks, bij 't
weggaan, zou het oom te binnen schieten, en
dón
Arend Jan, droomend, op 't zonnige straatje,
van zulke prettige mogelijkheden, werd plot
seling opgeschrikt door harde voetstappen,
hard gesproken woorden. Meteen kwam oom
Kobus, zoo snel zijn corpulentie 't hem toe
liet, langs hem heen gestapt; zijn gezicht was
nog rooder dan gewoonlijk en Arend Jan zag,
schuw tegen den muur aangedrukt, met een
glimp, een toornige flikkering in oom's kleine
grijze oogjes. Hij durfde niets te zeggen, nog
minder hem na te loopen. Arend Pan had 't
wel gehoord, hoe ooip, met een driftige stem,
vader had toegeroepen, dat hij zijn hulp bij
t instappen niet noodig had en neef zich dus
de moeite kon besparen hem 't erf af te bren
gen.
't Karretje van „de Uilenburg" reed weg.
Vader was ontstemd, moeder schreide en de
kinderen kwamen, half onbewust, onder den
indruk van iets onbehagelijks. Arend Jan was
daarenboven vreeselijk teleurgesteld.
Hij sloop naar binnen om moeder zijn nood
te klagen, maar moeder had óók verdriet door
oom Kobus. hoor maar! „Hij heeft niet eens
naar mijn lieve Kobusje omgekeken," zuchtte
zij, terwijl ze 't kleine ventje uit de wieg nam
en het knuffelde. „En 't is toch zoo'n lekker
molletje!"
Arend Jan, op den drempel, gaf 't een zeke
ren troost; dat moeder en hij samen nu een
soortgelijk gevoel van teleurstelling hadden,
ten opzichte van oom Kobns.
„Waarom moest dat nou toch zóó eindi
gen," ging moeder op klagenden toon voort,
en, nog steeds met den rug naar de deur ge
keerd, wendde zij zich tot vader, die vb or 't
Piep ging de deur; de scharnieren waren
wat stroef. Arend 'Jan, die nog altijd: op den
drempel stöiid,'schrikte er van; hij had er te
veel tegen aan geleund. Vader keek om. Nu
moest Arend Jan wel binnenkomen, Hij
schaamde zich, want hij wist heel goed, dat.
hij dingen had gehoord, die kinderen niets
aangaan. Zoo lang vader in de kamer was,
durfde hij ook niet over 't horloge te begin
nen. Och, wat was 't toch allemaal akelig en
daar had oom Kobus alleen de schuld van!
Arend Jan kreeg op dat oogenblik een ergen
hekel aan oom en balde zijn vuisten stilletjes
in zijn broedzakken.
(Slot volgt.)
Voor de eer .van zijn dorp.
In Zwaflxmlauds dat 'beroemd is om dc slim
heid van zijn inwoners, ligt onder andtenen
ook hiel' stadje Jutstüngcn en niet ver van daar
een djorp, dat den naam van Mündi-ngen
draagt. Die naam Justingen komt in dc vroe
gere geschiedenis van het land n-og al dik
wijls vooa\ omdürt de hloetren van dat stadje
bekend stonden als trouwe aanhangers van dc
keizers uit he# geslacht der Hohenstaufen en
in de burgeroorlogen, die het rijk teisterden,
waren, zij meermalen de dragers van de kei
zerlijke banier. Of die familie nog in leven
is en den voorvaderlijken naam nog eer aan-
Van alles wat.
Een paar eenvoudige goocheltoeren
Geld uit een beurs nemen
zonder die te openen.
Dat lijkt wel onmogelijk, niet waar? Ik houd
het er ook voor, maar zooals wc hij vroeger
medegedeelde kunstjes al meermalen hebben
opgemerkt, de kunst van den goochelaar be
staat voornamelijk daarin, dat hij door ziin
behendigheid zijn toeschouwers in de verbeel
ding brengt, dat zij iets zien gebeuren, wat
toch eigenlijk niet door hem wordt verricht.
Maar er behoort handigheid toe. én vergeet
da' niet die verkrijgt men niet, zonder dal
men 't eerst dikwijls heeft geprobeerd.
Dit kunstje nu is heel eenvoudig cn toch
als je het handig aanlegt, zal het menigeen
onbegrijpelijk toeschijnen. Je moet zorgen twee
volkomen aan elkander gelijke beursjes te heb
ben. Je laat er daarvan echter slechts één zien
en verzoekt iemand uit het gezelschap daar
een stuk geld in te steken en dan vóór je op
de tafel te leggen. Terwijl je dan aan een an
der een hoed vraagt, waarmee ie de beurs
wilt bedekken, heb je gelegenheid ora de ledige
beurs onbemerkt voor den dag té halen en
1 ér wijl je al pratende want een knap
goochelaar moet onophoudelijk babbelen, om
de aandacht van zijn handen af te leiden
dort" kan ik"ju¥e Van Mflndin- j '}er' h°ed 00 ta 'd 1«\ba,t iede cevul<b beurs
I i"» h n r> n i rt v-in /i a to lol of rrlnHon .aaHoI
gen weet ik slechts één geschiedenis, maar
die is mooi cn, het mag dan wtel niet meer
precies zóó toegaan, iets diergelijks gebeurt
cr onder de menschen in onzen tijd ook nog
wel eens.
't Is al heel lang geleden, dat een hoer op
een mooien Mei-dag van Mündingen naar
EhSngan reed. Toen hij bijna aan db grenzen
van het grondRjèfcjited van zijn dorp was geko
men, zag cn hoorde hij tot zijn groote ontstel
tenis, dut dc koekoek van Justingen jullie
wcot immers wol. dat elke koekoek zijn eigen
gebied en elk gebied zijn eigen koekoek heelt
over zijn grenzen was gevlogen, op den
Mündingcr boom was gaan ziltkm en met den
dorpskoekoek een hevigen strijd 'had aange
vangen. Natuurlijk bestond die voor een koe
koek niet in plukharen, pluk voeren zou ik.
geloof ik, moeten neggen, want koekoeken
zijn niet zulke vechters; dc een trachtte den
andtir edhlctr door zijin role pen tc overbluffen.
Niet Lang had ons boertje toe gelui slterd, of
hij geraakte geheel van zijn stuk, want in
dien Justlingar koekoek scheen wel wat van
dé bclcLeimaUnnr dér oude, dappere ridders te
zijn gevaren, dc vroegere keeren van het jstad-
jq, want hij bleek de baas te zijn en riep in
een minuut of (Me wel vijf of zes keer meer
.Jkoekoek!" dan de vogel van zijn dorp.
Dót kon hij met verduwen; zijn liefde voor
zijn dorp behaalde cDe oven-handt. Hij steeg van
zijn paard, bond het aan den boom, waarop
zijn koekoek zat klom heel zachtjes naar 'bo
ven. verborg zich tusschcn de bladeren en
ondersteunde nu dapper zijn koekoek. Sloeg
de Justinger twee maal achtereen, dan riep
hij gauw driemaal „koekoek!" Deed die hel
drie maat dan liet hij zich yiear maal hooren
Midden onder dezen arbeid hoorde hij ondier
zich bij den boom stampen, snuiven en steu
nen. Hij houdt een oogenblik op, kijkt eens
naar beneden en ziet Juist 'hoe «en wolf bezig
is zijn paard te verscheuren. Maar zal dat den
man, die in dienst en tot eer van zijtn dorp
werkt, afschrikken? Neen dan moeten alle per
soonlijke belangen wijken. Geen gedachte
wijdt hij aan het paard, dat daar benoden den
laatsfcen adem uitblies. Hij blijft zijn dorps-
koekoek met alle kracht zijner longen onder
steunen, tot eindelijk de Juslinger het opgeef
en me# sdhaamjte bedekt rood worden dé
koekoeken geloof ik daardoor niét weer
naar zijn eigen grondsebicd terug vliegt.
Toen klom het boortje weer naar beneden:
nu was zijhi hart gerust; hij keerde naar Mün-
d-ingen terug en Ke# door dén dorpsomroeper
de ingezetenen bijeen roepon. Toen de ge
meente op liet kerkhof, hd eenijge open plein
van het dorp, bij elkander was, Mortelde hij
wat er gebeurd was. Hij had niet gestreden
vooa- zijn cd gen belang, maar voor den roem
en de oer van zijn dorp. De bewoners van
Justin gen hadden voor altijd hdt onderspit
moerUeii delven. Maar nu is het ook mV-t bilb'
dat hij de schade alleen zou dragen. Hij wang'
hel voor to stellen, dat de gemeente hem hei
paard, dat ihii er bij ingeschoten hoeft, zal
vergoeden. *t Was zoo'n flink, mak dier ge
weest.
Nadat dte schout, de raad on dc gemeente
hem hadklen aangehoord, verklaarde men een
stemmig, dat het al liccl onreclitvaardSg zou
zijtn, dat eon man. die zoo dapper voor de eer
en de vrijhield der gemeente had gestreden
daardoor schade zou lijdton. Hot voorstel w'
dan ook terstond aancranomen cn onze held
mocht voor onkosten der gemeente een ander
paard koopen.
I behendig van dc tafel af glijden, zoodat zii
op je schoot valt en moffel je de leege daar
voor in de plaats. Om je kunstgreep zooveel
o meer bedekt te houden, kun je er een of
andere onverwachte beweging bij maken, b.v.
iilotselinn naar boven kijken; dal doet de toe
schouwers ook naar boven kijken en je hebt
daardoor je handen meer vrij.
Fcn ander kunstje zag ik, dat een weinig
ingewikkelder schijnt, maar even gemakkelijk
is voor hem of haar, die het weet. Dc gooche
laar vroeg een rijksdaalder en een kous. Hij
deed het geldstuk in de kous en vroeg iemand
uit het gezelschan die met een band dicht tc
slvikken. Daarna bond hij zelf even boven dc
plaats, waar het geldstuk zat. een draad zóó
stevig, dal men duidelijk in de kous den ron
den vorm van het geldstuk zag. Toen legde
bij er een hoed over heen en wel zoo, dat het
eerst loegebonden eind buiten den hoed cn
oor de toeschouwers zichtbaar bleef. Toe
stak hij de hand onder den hoed en waarlijk,
na eenige oogcnblikken hield hij het geldstuk-
in de hoogte en de kous was tot ieders ver
bazing leeg.
Hoe hij dat had aangelegd? Heel eenvoudig.
De slimmerd had het geldstuk niet in de kous
gedaan, maar stilletjes achtergehouden. De
ronde vorm, dien de toeschouwers gezien had
den, was niet de vorm van het stuk geld. Toen
zii dachten, dat hij dit in de kous stak, had
hij een dun, doch stevig rond gebogen ijzer-
draad in de hand, dat de grootte had van don
omtrek van een rijksdaalder, terwijl een der
uiteinden puntig was geslepen. Toen hij nu dc
hand, waarin hij den rijksdaalder vast gereed
hield, onder den hoed stak, pakte hij die punt.
die hij gemakkelijk door de kous heen drukte!
waarop het hem niet moeilijk viel cr het ijzer-
draad geheel uit te trekken, hetgeen door nie
mand werd opgemerkt.
Probeercn jullie dit ook eens handig te doen
Dierenhuidjes als bankpapier.
Allerhande papieren vodjes zijn ons in den
'aalslen tiid als waardevol geld ter hand ge
steld. We moesten in plaats van een eensou-
digen gulden een lap papier aannemen, die
iederen keer onwillekeurig zijn diensten als
kladpapier aanbiedt en door zijn geheele uiler-,
lijk van haastige afwerking getuigt. Goudgeld
ziet men nog minder dan vroeger en
zoo is de porte-„monnaie" op wat koper en
klein zilvergeld na, uitsluitend porte-„fcuille"
geworden. Het is nu wel interessant, over het
bankbiljetten-systeem door den loop der
ecuwen heen, iets naders te vernemen.
In het oude China deden bepaalde dieren
huiden dienst als bankbiljet. Keizer Uti had
veel geld noodig. In die tijden was het ge
bruikelijk, dat de hooggeplaatste personen, die
den keizer mochten zien. bij het betreden van
de troonzaal het gelaat met een stuk dieren
huid -bedekten. De vindingrijke schatmeester
van den keizer kwam eens op de gedachte,
dit oude gebruik te exploilceren ter vulling
van de geldkist, die op vele plaatsen den bodem
liet zien. En spoedig werd er een decreet uit
gevaardigd, waarbij verboden werd, in tegen
woordigheid van den keizer het gelaat met een
ander huidje te bedekken dan met dat "van een
bepaald soort wit hert, dat in de keizerlijke
iustparken leefde. Het hof had natuurlijk het
monopolie en verkocht dc velletjes legen een
vasten, fabelachtigen prijs. Niet lang daarna
waren de huWjes algemeen als „bankbiljet*
in omloop.
Van dc Russische robbcnvangers in Aljaska.
waar dc werklieden hun loon nooit ander#
dan in een' hoeveelheid huiden uitbetaald krij
gen. is iels dergelijks bekend. De gewoonte,
huiden als geld aan tc nemen, is daar echtei
voortgevloeid uit het gebrek aan pasmunt.
Meiliedje.
Dc Mei is gekomen.
Mot bloemckcns tijm,
MeL bloesems en blaadjes
En mugjes klein.
Do vogeltjes» kwcelen,
Hun liedeke teer,
En. wippen op takjes
Mug heen en weer-.
Ze bouwen hun nestje
Zoo warm -en zoo zacht*
En houden bij d' eitjes
Getrouw die wacht.
Gegroet lieve Meimaand,
Met al uwe pracht,
Gij wordt door ons allen,
Met vreugde verwacht.
Corry d. J.
De kameel als oorlogsdier.
Legerkameclen zijn in bijzonder groot aan
tal door het Turksche leger in Egypte opge-
cischt. Voor transportdienst is de kameel on
betaalbaar. Vroeger werden de kameclcn voor
oorlogsdoeleinden bii honderden geleverd
door Hagenbeek in Hamburg, die overal in
Afrika agenten had. De beste kameelen komen
uit Midden-Arabiè. Hier en daar zijn kameel
stoeterijen. Een goede werkkamecl kost pl.m
60 gulden, maar een slanke rijkameel. („Me-
hario") 120 180 gulden. Het onderhoud kost
veel minder dan van een paard. Maar dc die
ren moeten toch goed verpleegd worden en
daar zij een nukkig karakter hebben en zich
niet veel aan de mepschen sloren of aanhan
kelijk zijn, geeft dat nog last genoeg. Wanneer
een kameel goed gevoed is en goed gedronken
heeft, dan kan hij clkcn dag 16 uur draven en
zonder bezwaar 140 kilometer afleggen en dal
3 4 dagen zonder rustdag volhouden. Een
werkkamecl legt met een last yan 250 kilogram
in 12 uur 50 kilometer af. Bii goede behande
ling kan een goede kameel 25 jaar lang dienst
doen. Het dier is na vijf jaar reeds volwassen
en geheel geschikt lot werken.
Wordt hij door zijn meester slecht behan
deld. dan zal hij. zoodra hij er kan toe ziet,
hem terdege bijten Kameclbcten kunnen zéér
gevaarlijk zijn.
Voor de Kleintjes.
Brutaaltje.
Een spierwit poesje, o zoo klein,
Die ging eens door den regen.
Ze dacht, dat zou wel prettig zijn,
Maar dat viel bitter tegen.
Ze droeg een reuzenparaplu,
Zoo'n groote, groene, weet je,
Die was voor poes wat al te groot
En zwaar, geen heel klein beetje.
Ze had die groote paraplu
Maar heel stil weggenomen,
Want moeder poes was toch niet thuis,
En zou ook niet gauw komen.
Maar doodmoe werd ze toen op 't laatst,
Ze kon haast niet meer loopen,
Ze zou een kleine paraplu
Maar in de stad gaan koopen.
Ze zocht een heele mooie uit,
En liet die thuis bezorgen;
Ze zei: „het "cld dat krijg je wel,
Dat breng ik zelf wel morgen."
I
Maar moeder poes was heel erg boos,
En wilde 't niet betalen,
Ze vond het stout, om zoo maar stil
Die van haar weg te halen.
Ons poesje had heel veel berouw,
En zou het nooit meer wagen,
Om moeders groote paraplu
Te nemen, zonder vragen.
wezen? Had dan toch 's bedacht
„Hier kwam geen bedenken bij te pas," zei
vader, zoo kortaf, als Arend Jan hem nog
hebben. Wat zou 't leuk wezen, altijd precies raam stond en op de ruilen trommelde. „Kon
te weten, hoe laat 't was! Als hij dan b. v. om J*e ^en ouden man dóór nou niet in ter wille
vijf uur thuis moest wezen, behoefde hij er
heel niet op te letten, of hij de torenklok ook
hoorde, maar kon. onder 't spel door, op zijn
horloge kijken. Gemakkelijk, hoor! Geen no°iï had hooren spreken. „Ik mocht mijn
Fan de jongens uit zijn klas had nog een hor- vriend niet benadcelen, ook niet als derde per-
loge! Als er dan één was, die naar huis moest soon, die zelf veilig achter de schermen blijft,
zouden ze stellig zeggen: „vraag Arend Jan zou mezelf verachten, als ik 't gedaan had,
maar hoe laat 't is: die weet 't wel!" en jou en de kinderen niet meer durven aan-
Hè!hij zuchtte diep. Hoe had hij 't zien- 'l Spijt me natuurlijk, dat oom Kobus in
loch zoo lang zonder horloge kunnen stellen. I onmin van hier gescheiden is en alle betrek-
A1- king tussclien „de Uilenburg" en ons verbro
ken heeft. Maar de man is driftig, mis
schien loopt 't nog bijHoe 't zij, ik kon
en m-ocht niet anders bandelen dan ik gedaan
heb, wót de gevolgen er ook van zullen zijn.
Voor de Kleintjes.
Als oom Kobus nu maar gauw terugkwam.
Arend Jan verbeeldde zich, dat hij haast geen
dag langer zou kunnen wachten.
Eerst toen 't karretje van de „Uilenburg
voorreed,kwam Arend Jan weer te voot* -
Rchun. Hij liet zich, op zijn beurt liideliik doe» ïraat er dus maar niet verder over!"
Hof nev
f'dW .«li
„Tante, hoe bannen ze non op die pannenstoelen koken
-Z