„DE E EM LAN DER". Zaterdag 26 Juni 1915. BINNENLAND. FEUILLETON. 13d* Jaargang. ELI ïóldredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURQ. Uitgevers: VALKHOFP Co. ABONNEMENTSPRIJS: 8 maanden voor Amersfoort f 1-^®* dem franco per post et g - 1.50. Per week (me£ gratia verzekering tegen ongelukken) - 0.10. Auonderlijke nummers SDeze Courant verschijnt i 0.05. dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. AÓvertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familio* Advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden. Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 1. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 15 regels f 0.50. Elke regel meor 0.10. Dienstaanbiedingen 25 cents bij vooruitbetaling. Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot het herhaald adverteoren in dit Blad, bij abonnement. Eone circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. De moderne oorlog. oorlogsoorrcspondoiut yarn d<c ,,Köln. iituTig" die in het westen, du gevechten bij Atracht mee maakte, geeft ki zijn blad een uilt- Yioerige beschrijving van de wrsohiikkingen dn do loopgraaf. Daaraan is het volgende ontleend: Het leven in de o op graven aam het weste lijk front wordt in vele kringen van het va derland nog beschouwd als een grappige zaak De loopgraaf-moppe-n van de kranten, de hu- m'ooistischo tooneelen in theaters en kino's, en do grappige verhalen in veldpostbiieven hebben dezen indruk gevestigd. Gelukkig heb ban onze troepen hun goed humeur niet ver haren, maar wanneer ergens ter wereld de hum oir gebaseerd is op ernst, dan is het hier het geval. Het leven van onze soldaten in de loop graven bij At recht is erger dan het leven van dieren, die in holen huizen. Alleen 's nachts, en de nachten zijn thans zoo kort kun nen zij zich vrijer bewegen. Dan alleen is het mogelijk een poosje uit de schuilplaatsen te kruipen, de verstijfde ledematen te bewe gen. de vernielde graven weer in orde te brengen, warm voedsel, voor zoover dit nog warm genoemd kan worden, te halen uit de veldkeukens, die stiil houden achter het front, bij liet begin van do toenaderingsdoopgrajven. En zelfs dit alles geschiedt onder levensge vaar. Want de vijand, die maanden lang te- - nover onze stellingen ligt, is zoo nauwkeu rig op onze posities ingeschoten, dat lhj deze in het donker van den nacht ook treft. En zoo dra verdachte geluiden gehoord worden, schiet hij. Aan slapen kam bijna niet gedacht worden. Licht te bramden en gedurende de enkele uren van betrekkelijke rust te lezen, is alleen mogelijk, indien men in de schuil plaatsen zorgvuldige maatregelen treft, dat geen lichtstraal doordringt. Overdag is hot leven in de loopgraven één koortsachtige spanning.. De loopgraven zijn dikwijls 12 tot-15 meter van die van den vij and verwijderd, ja zelfs een afstand van 5 meter komt voor. 25 meier worden reeds be schouwd als een groote afstand, waar men rustig een vijand dijken stormaanval kan af wachten. Elk ooigenblik kam de golf van vijan delijke bajonetten over den rand van de loop graaf slaan. En niemand kan over dezen rand kijken, zonder zijn leven op het spel te zetten. Elk oogenblik kan een handgra naat of het trage projectiel van een mijn wer per in de loopgraaf vliegen en de daar ver toevende soldaten in stukken scheuren. Dit is geen gevaar, dat de soldaten misschien bo ven 't hoofd hangt, maar dat geschiedt dage lijks. De schildwacht blijft op zijn post staan. God alleen weet, of hij de volcgende seconde nog in leven zal zijn. De andaren wachten, gedoemd tot niets doen, in kun aardkolen en wachten, wachten, wachten, tot den vijand goed dunkt den volgenden aanval te onder nemen. Maar ook in de schuilplaatsen onder den grond is het niet veilig. Zacht, maar toch duidelijk hoort men ar het krassende en klop pende geluid van de vijandelijke mijngravers. Ongetwijfeld wordt ergens in de buurt een onderaardsche gang gegraven naar onze stel ling. En ongetwijfeld zal binnen kort of lang van deze gang uit een verschrikkelijke ont ploffing plaats vinden, die een deel van onze loopgraaf, met alles, wat daarin as, tot gruis zal versplinteren. Maar waar dit geschieden zal en wanneer, hoort men niet met zeker heid. Toch moet men trachten zelf een gang le graven in de flank van de vijandelijke, om hem voor te zijn met de ontploffing. Zal het gelukken, en wie zal de eerste zijn? Brult buiten het artillerievuur, dan biedt de schuilplaats veiligheid tegen shrapnell-ko- gels en granaatsplinters, maar tegen een recht inslaande granaat niet. Die slaat door de zoldering heen. Zoo hebben zo den lan gen, langen winter doorgebracht, in mist, slik en vuil. Toen kwam echter eerst de lijd, waardin dit alles niets zou zijn, vergeleken bij den moed en de kracht, die daarna van de mannen geëischt zou worden. Den 9en Mei begon de groote aanval, die n[u nog voortduurt, waardoor de vijand hoopte hier door ons front te breken. Het gruwelijk trom melvuur kwam. Door de fotografische op namen van de vliegers, maanden lang, ken nen de Fnanscken de ligging van onze loop graven too nauwkeurig als wij de hunne. Wij hebben bij de gevangen en gedoode Fran- schen zelfs nauwkeurige kaarten gevonden, waarop onze loopgraven namen dragen, door de Fraruschen er aan gegeven: Bismurck-loop graaf, Moltke-loopgraaf, Potsdam-loopgraaf. Met de grootste zorgvuldigheid zijn, aan de hand van detze kaarten, de eniorme hoeveel heid vijandelijke kanonen op deze loopgraven zoo in gesteld, dat op het oogenblik, dat het sein gegeven wordt, het vuur van het zwaar ste kaliber en de straal van machinegeweren Langs de loopgraven kunnen glijden, heen en weer -en weer heen. En punt naast punt, me ter naast meter zit een granaat. De helsehe chaos, die dan in de loopgraaf uitbreekt, is stellig de gruwelijkste beproeving, die sedert het begin van de wereldhistorie, gesteld kan worden aan menschelijke zenuwen. Het daar in uit te houden, zonder waanzinnig te wor den, zonder stijf te worden van schrik, is meer, veel meer dan alle Leondclasdadeii van de oude geschiedenis. Ik wil hier niet veel woorden gebruiken, ,om deze verschrikking te schilderen. Ik wil hier niet straven naar artistieke effecten. Ik wil heel nuchter het verschrikkelijke teekenen, wat onze soldaten hier voor ons moeten door maken. De granaten verbrijzelen, waar zij vallen, niet alleen de lichamen, maar zij vernielen ook dc borstweringen, z-v woelen de loop graven zoo om, dat deze eenvoudig verdwij nen en dat de verdedigers, die nog in leven z-ijn in deze wolk van rook, vuur, aarde en stof, in dezen hagel op het vrije veld staan. Maar zij staan! Verdoofd door het krank zinnig gedonder, de oogen verschrikt, ten deele beroofd van hun sterkste wapen, het machinegeweer, dat stuk geschoten werd of onder de aarde bedolven, zonder telefonische verbinding met de troepen achter biet front, omdat deze verbinding eveneens vernield werd, wachten zij op het oogenblik, dat na het voorbereidende trommelvuur moet komen, op den stormaanval van de vijandelijke co lonnes. Werkelijk, dat zij hiortoie tuo-g den moed en de kracht hebben, dat zij zelfs nog de kracht bezitten om met een Hoera I voor waarts te rennenj zooals geschied is, dat is nauwelijks te begrijpen. En dit niet één keer, maar telkens en weer telkens. Zoodira een stormaanval afgeslagen is, begint het werk om de stuk gescholen loopgraaf te herstellen. De soldaten op de zoo vooruitgeschoven eoi betwiste punten ais de Loretto-hoogte, de buurt om Gouchez en Neuville, zijn als mannen, die dag in, dag uit, in razouden orkaan op het voorste puntje van een dijk staan, waartegen een branding voortdurend storm loopt. De branding grijpt voortdurend de aardie, eleenen. balken, waar mede de gaten in den dijk gestopt worden. Elk oogenblik lijkt hot, aisof er een dam breuk zal volgen. Maar onverschrokken, het voorhoofd druipend van zweet, met haren die n dein wind fladderen, zich in den wind al leen verstaanbaar makend door gebaren, hou den de mannen het uit, steeds weer nieuwe balken, aarde en steenen aandragend om de gaten, te stoppen. En zii houden de dijk. liet verschrikkelijkste misskien heb ik nog niet verteld. Hier, op de Lorcllo-lioogte zijn geen" mooi versierde graven. Iiilor worden de doo- den begraven bij of zelfs in de loopgraven. De niet begraven kameraad zou in een paar dagen, bij deze hitte in een paar uur, een vershrikkelijke vijand worden Maar een granaten-regen werpt dikwijls de vlug onder den grond geborgen dooden. uit hun graven. Zelfs is het niet mogelijk de óuodon onder den grond te graven. De gesneuvelden, vriend en vijand, moeten, blijven liggen luscschen de Loopgraven. En toch blijven de soldaten op hun post. Houden zij stand. Uit de Pers. Socieieit&ieven. Over dit onderwerp schrijft de chr. hist. Nederlander. En wel naar aanleiding van Da\ Kuyper's driestar betreffende het „niel-ovc-rserieuse" Kabinet Heemskerk. Men zal zich herinneren, dat Dr. Kuyper de op merking maakte, dat enkele leden van dit Ka binet, hetwelk leefde, bij de gratie van Links, om nu „in den toon van Links" te vallen, dc Sociëteit (de Witte) moesten bezoeken; ,.de staatslieden van Links waren immers steeds opgedoken uit den normalen Sociëteitskring''. En in dien kring hoort „de man van Rechts" niet. Ieder die weet wat in de oogen van een zeker deel onzes volks dat woord „Sociëteit", wat „de gezelsckapstoon.en de gezelsckapsma- nieren", die daar heerschen, beteeken en, ge voelt walt deze verwijzing naar „hel socië teitsleven" van het Kabinet-Heemskerk zeggen wil, merkt het chr.-liist. orgaan op. En daar om wijdt het een enkel woord aan dat „So ciëteitsleven".. „Waarschijnlijk is de hoofdredacteur van de Standaard nimmer lid geweest van eene hee rensociëteit, en denkt hij dat het daar zoo toegaat als in de vroolijke studentensocië teit, waarvan hij in Leiden deel uitmaakte. Als predikant zal hij wel nooit lid van een heereiisociëteit zijn geweest. Wel schrijft de Standaard, dat dr- Kuyper een half jaar lid is geweest van „de Witte", dit is waar schijnlijk eene vergissing: hij zal een half jaar „geïntroduceerd" zijn geweest maar het blad voegt er bij „om de leeszaal". Is dit niet eene bijvoeging om zijn gedrag in de oogen der „kleine luyden" te verklaren, dan blijkt er uit, dat dr. K. enkel de Witte bezocht om de leeszaal Deze nu is eene lo- caliteit geheel van alle andere localiteilen der Sociëteit gescheidendaarin mag niet worden gepraat en er wordt ook niet gepraat. Dóór kan dus dr. Kuyper n et gemerkt heb ben, „dat hij er niet hoorde". Wij mogen dus aannemen, en Hat is het beste voor de Stan daard wat wij kunnen doen, dat haar hoofd redacteur heeft geschreven over iets dat hij niet kent. Gelijk vrij algemeen bekend is, bestaat een hecrensociëteit uit toegelaten leden, tus- schen welke geen onderlinge band bestaat. De Witte Sociëteit, door de Standaard als bijzonder gevaarlijk voor rechtsche men- schen aangeduid, heeft niet minder dan 3300 ledenDit zijn geen libertijnen of we- reldlingen, maarf evenals de bezoekers van een café, vogels van de meest diverse pluy- mage. A's dr. Kuyper, om de Witte te mij den, op zijn avondwandelingen in een café in of buiten de Residentie „zijn biertje" nuttigde, dan zal hij daar soortgelijk gezel schap hebben aangetroffen als in de Witte, doch uit nog meer verschillende standen dan in die sociëteit, en voorts uit beide sexen. Dat is het eenige verschil- In een heerensociëteit spreekt men alleen met hen aan wie men is voorgesteldmen zoekt er zijn vrienden en kennissen; treft men die niet aan, dan zit men gansch alleen. Men kan jaren lang een dageliiksch bezoeker zijn van zoo'n sociëteit, zonder één zijner mede leden tc kennen. Dit klemt vooral juist bij de Witte, omdat zeer velen daarvan lid worden, niet zoozeer om daar hun vrienden te kunnen ontmoeten, maar om daar, ver mits velen op kamers wonen, hun maaltij den te gebruiken, de uitnemende leeszaal te bezoeken en 's zomers de „muziek in 't Bosch" aan te hooren. Jean qui pleurt is daar, mits hij maar zijn contributie betaalt, even welkom als Jean qui rit, de meest pu- riteinsche puritein kan gerust daar zijn cou rant ook de Standaard gaan lezen, en de meest perverse wereldling is genood zaakt in de sociëteit zich „fatsoenlijk" te gedragen. „Klant" van een sociëteit is een lid nooit, juist, dit is ook weer het eigen aardige van die soort van vereenigingen, omdat men er. ook fatsoenshalve, geen cent behoeft te verteren, iets wat in een café wel moet. Geheel-onthouders worden er niet ge weerd. Ook een puritein kan, gelijk men het wel eens zegt, „de kat in 't donker knijpen." Maar dat kan hij juist in de Sociëteit niet doen I Natuurlijk kan men in eene heerensocië teit evengoed als overal elders slecht gezel schap aantreffen, en indien dr. Kuyper dit mocht zijn overkomen en hij deswege ge meend heeft „afscheid te moeten nemen" van de sociëteit zelve, dan Is dit zeker een veiligheidsmaatregel geweest dien wij moe ten eerbiedigen hij had ecïïter kunnen vol staan met zich le verwijderen van het tafel tje waar hij zulk gezelschap had ontmoet. Men heeft geen hamer noodig om een vlieg dood te slaan. Nu moc-ten wij toegeven, dat „de Staats lieden van Links steeds opgedoken zijn uit den normalen Sociëteitskring" j d. w- z. dat die menschen in den regel leden geweest zijn van een sociëteit in de plaats hunner inwoning. Want heerensociëteiten vindt men in bijna elke stad. Maar nu moeten we er aan toevoegen dat dit „opduiken" evenzeer geldt voor de man nen van rechts. Of Groen van Prinslerer en Elout van Soeterwoude ooit op de Witte kwamen is ons onbekend. In hun tijd was die Sociëteit nog op verre na niet wat zij nu is. Maar die heeren, althans eerstgenoemde (van Jhr- Elout weten wij het niet met zekerheid) was lid van de Club, eene Heerensociëteit voor de „upper ten", vooral van diplomaten, geeq menschen dus die der wereld den rug hej>' ben toegekeerd. Dagelijks kon men, in vroe^ gere jaren, den heer Groen dóór zijn cou« rant zien lezen. In 1SS8 traden Mackay cn Keuchenius op. „Toen kwam er een ander genre van Staats-) lieden aan het woord" zegt de Standaard* „Men gevoelde aan hun optreden, dat et een heilig en hoog en ernstig, probleem was dat hen van de Linksche leden afscheidde- Zoo ook in het Kabinet van 1901 sprak zich van meel af een toon uit, die gevoelen deed, hoe hot onzen mannen in den politieken strijd om een ander beginsel en om een hooger belang gold. Dit maakte destijds dat de Antithese in heel het optreden van het Kabinet uitkwam." Dit nu „zou evenzoo ge* weesl zijn met hel Kabinet Heemskerk", in-t' dien het voor dit Kabinet niet onvermijdelijk ware geweest „zoo half weg met links mee te woelen", „zich zoo halfweg te voegen ook naar den loon van Links", naar „den ge4 zelschapsloon en de gezelschopsmanieren van Links, die de onze niet zijn" en die zich openbaren o.a. in het „Sociëteitsleven." Men gevoelt de tegenstelling. De Ne derlander stelt enkele ecnvoiv dige feiten daartegenover. „Van Groen van Prinsterer schreven wij reeds. Baron Mackay, volgens de Standaard b(h hoorende tot hen, die een houding oanna- men „van degen ernst, aan het jolige, dat elders thuis hoort, strak gespeend", was aU Kamerlid en Minister steeds lid van de Witte. Hetzelfde geldt van de meeste, zoo niet van allen zijner omblgenooten. Ook van den heer De Savornin Lohmoii, die jaren lang lid was van de Witte en het thans is vai de Besognekamer. Of de heeren Dc Marez-Oyens, Loeff, Ellis, Bergansius, Harte van Tecklenburg, Idenburg, Melvil van Lynden, leden geweest zijn van Sociëteiten, waaruit de staatslieden van links plegen „op te duiken", hebben wij niet onderzocht- Wel weten wij dat de oud-Minister Colljn dien de Standaard wel niet in een ver dachten hoek zal plaatsen eveneens lid i9 van de Witte. Voorts bijna alle led eft. der Antirevolutionaire club, van mr. Rulgers af tot den heer Brummelkamp toe. Eveneens vroeger Okma, Van der Borch van Verwol- de, enz. enz. En nu „onze Keuchenius", voor de krin gen waarvoor het Standaardartikel bedoeld is, in figuurlijken zin „le chevalier sans peur fet sans reproche"; de bovenste beste. Keuchenius was van 185T1859, dus ten tijde, toen hij met Groen en Van Otlerloo hot bekende driemanschap vormde, dat in Nederland het antirevolutionaire vaandel te gen heel de wereld omhoog hield, lid van de Wille. Hetzelfde overkwam hem als Kamerlid zoowel als Minister; van 1882 tot aan zijn heengaan in 1893 was hij steeds lid dior Vereeniging. En wat het ergste is, hij speelde er wel schaak, ook zóó weinig was het antithese-4 dogma zelfs in het sociëteitsleven nog bij hem doorgedrongen met horribüe dlcttf,' nu. Sam van Houten. „Ook op zulke kleinigheden moet worden gelet", schrijft de Standaard- Inderdaad het zijn „kleinigheden", en wij vragen verschoo- Roman uit liet Noorsch van HULDA GARBORG door A. M VAN DER LLXDEN—VAN EDEN. 15 Zij sohrijft „Je spreekt over de kinderen ach, een illusieI Spoedig zullen zij groot zijn en dan maakt de wereld zicli meester van ben. Een ongelukkige moeder is slechts een hinderpaal, een sokaduw in hun leven. Zij hebben medelijden met mij, ze zijn goed voor mij, maar het leven laoht hun open en rijk -tegen; hun jeugd snelt dc zon en de vreugde tegemoet: zij kunnen zich niet in den weg laten staan door een arme moeder. Och ja, moeder, die arme! lederen keer als zij aan mij denken, komt er een schaduw voor liun zon. Neen. neen, voor hen ben ik niet onmis baar. Als ik stief, zou hel heter voor hen zijn." En zoo is het; niemand is onmisbaar, dit geeft mij troost Kaare zal mij spoedig vergelen als het CToeselijke moest gebeuren, dat wij voor altfïö moeten scheiden. Ja, ja. dat troost mij nietisMtonstaande alles. Maar als je zijn groote. oogen hadt gezienI Als je zijn ang- •tta» item hadt gehoord toen hij vroeg „moe der. -.raar gaat u heen?" neen nu ben ik er weer; ik ben ottt onmisbaar, ik was niet eens een goede O&eéder. Ook ik zou spoedig een schaduw we- S»n die zijn zon -verduisterde. Ja. dat zou ik worden, wanneer mijn eigen zon was onder gegaan. Ik was er niet mee klaar gekomen en ik zal hein immers dikwijls zien. Maar nu, mijn geliefde, mag er niets meer tusschen ons komen;, de zon niet ondergaan, de lucht niet koud worden. Ik zal je in lan gen lijd niet zien-, maar de onzichtbare draden, die ons vereenigen, mogen niet breken. Zij ziin als de navelstreng -die aan het leven bindt; breken zij,, dan moet ik sterven. Maar waarom zouden zij breken? Zij zijn gesponnen door liet eeuwige in ons, het onvergankelijke, het bovemnensahelijke, dat wil en verstand mei elkaar verbindt. Iioe kon ik gelooven, dat ik lieer was over hemel en aarde en alle ster ren? Hoe kon ik er aan denken de machten van het bestaan te binden met niets betee- kenende woorden? De gevangenis, waarin mijn ziel versmachtte, was opgebouwd uit duizend vooroordeelen. Zii schreiden naar den dauw van de frïssohe morgens en naar den vrede van de zoele nachten. Zij; schreiden om jou! Jij bent de wil, die mij aan de aarde en al haar bekoorlijkheid bindt; zonder jou ben ik een atoom, dat wordt rondgevoerd in hel wereldruim. Zonder jou is de wereld een woestijn en het leven een lange eentonige landweg. Mijne voe^pn vinden geen steun en mijn oogen vinden geen rustpunt dan bij jou Jij bent mijn sterkte en mijn kracht. Goeden nacht, mijn beminde vriend; nu ga- ik naar buiten om de zon te zien wegzinken in de zee; in haar glans ontmoeten zich onze oogen. II. Wat is er gebeurd? Weer ziin duizenden van jaren over mijn hoofd gegaan. Weer zit ik hier alleen aan het strand en gevoel mij als een kleinen vogel, die over de groote zee gevlogen is. alleen om dat de zee zoo heerlijk en oneindig is. De avondgloed in de verte lokte en trok mij met onweerstaanbare mackL De door de zon ver blinde vogel stortte zich in de vlammen, maar hij stier! er niet aan, alleen zijne vleugels werden gekwetst. Maar zii worden weer ge zond en sterk onder de blauwe wolken en vliegen het wondervolle land tegemoet, waar dc Noordzee zich, over grauwe banken heen, naar de wereldzee spoedt. En nu zit de arme vogel hier op een steen midden in de onein digheid en is verwonderd, dat dc zon niet meer op wil gaan over de wereld. Het is een eindelooze dag, sedert zij vieren twintig lange uren geleden onderging. Maai- in driehonderd vijf en ze*i; zulke lange dagen zal ik je niet zien, een jaar, een eeuwigheid I Ach, neen, ik mag niet klagen! Ik ben ge lukkig. Nog slechts één jaar, dan kom je bij mij en een jaar is gauw voorbij. En dan nog twee jaar. on wij zullen altijd samen zijn! Ik ben gezond en sterk en ik zal leeren werken als nooit tevoren. En iederen dag zal ik mijn gedachten neer schrijven en wanneer wij elkaar ontmoeten, zal je ze lezen cn zien, dat er iets is, dat alle verstand le boven gaat. 0, als je de zee vandaag eens kon zien! Ik zit voor een vissohershut op een steen en staar in haar glans. De uren volgen elkaar op en de nacht komt als een dief over mijne droomen, Maar ach, wat helpt het, dat mijne oogen al deze heerlijkheid aanschouwen, wanneer jij ver weg bent. Het verlangen buigt mij ter aarde in 'de stille avonden; dk ben ziek van eenzaamheid wanneer ik alleen naar mijn kamer ga: ik denk dat ie het wel <ievn<ijen moet, waar je ook bent! Ach, kon je nog maar eenmaal komen, voordat de kwade tijd voor ons begint! Een enkel uurtje slechts! Neen, je moet niel denken, dat ik meen wat ik zeg. Het was slechts een vluchtige gedachte, een wilde vogel die zong van verlangen ei hoop, terwijl hij voorbij fladderde, nu is hij weer weg gevlogen. Ik wil je niet zien. Wij moeten boete doen voor onze zonde, de zonde dat wij elkaar liefhebhen. En jij moet blijven in Babyion, tusschen de graven en bij de doodc steenen, tusschen al de dwaze menschen die in een cirkelgang dui zend onnoozcle hersenschimmen najagen. 1' huiver, als ik eraan denk! Zie. nu beweeg ik mij weer in de einde looze ruimte 1 Ik, die flink en verstandig wilde zijn en mij vastklemde aan het reëele en tast bare, ik, die zorgvuldig alle dwaze droomen wilde ontvluchten want ik wilde niet uit in de ruimte! He gevoel mij als een portrc dat uit de lijst is gevallen, ik hang aan er draad tusschen hemel en aarde. O. je weet niet hoe koud en arm ik mij gevoelde in mijn met tapijten belegde kamers, hoe eenzaam ik mij gevoelde in mijn mooie salons. Het waren geen menschen die ik noodig had; ik had slechts behoefte aan één mensch, een mensch wiens ziel <le mijne begreep, die mij zou kunnen opheffen tot de oneindigheid. Ik durfde bijna nooit aan jou en aan he kind tegelijk denken. Ik schoof altijd een vr beiden weg; ik kroop lafhartig weg voor wat gedaan moest worden. Maar vandaag heb ik zonder schroom ie beiden tegelijk gedacht; het moet samen smelten tot één geheel, tot één goed beeld. Ik heb gekozen, ik heb een lieven last op mij ge nomen an ik moet hem dragen. Ik zal je alles vertellen. Ilii liceft goed ge» vonden dat Kaare bij mijn vader blijft tof later. En dan zal Ik het kind weer ter' krijgen, als zijn eerste ergernis voorbij ïs Niet waar? er is toch rechtvaardigheid in d< wereld* nooit was er plaats voor het Jvind ii^ zijn hart, niet eens in zijn gedachten. Ik go loof niet dat het beslaan van Kaare goed lot zijn bewustzijn is doorgedrongen, maar liij, die vroeger zoo anders was. hij is nu woe dend over mijn geluk en weigert m" het klnd'l Begrijp je dat? Toch daclit ik vandaag zonder bitterheid aan hem. Ilij is opgevoed in een. omgeving, waarin alle warmte gemist werd. Hoewel groot gebracht in een omgeving zonder liarl; toch heeft ook hij zijn idealen. Zijn droomen nemen misschien een even groote vlucht als de onze; in zijn wetenscnag staat hij hoog, hij wil op ziin gebied alle om beantwoorde vragen oplossen; dat dit mfy toeschijnt hoogstwaarschijnlijk uit le zullen loopen in vruchtelooze discussies en gruw* zame experimenten, ligt misschien wel hier* aan dat wij, leeken, den rechten kijk missen, waarmede zulke dingen moeten gezien wor< den. Maar dat hel kind voor hem minder beleekcnde dan het laatste woord in een pole miek of een medisch preparaat, dat deed mij zeer. Mij ontbreekt zeker de zenuw, die hei oneindige op deze wijze gevoelt. lik ben geen geleerde, ik hen slechts vrouw. Ach, liefste waarom fluistert en knaagt er gedurig iets in ons binnenste zelfs in onze beste oogenblikken! Het is. alsof wij iets dier^ baars hebben verloren, maar niet meer weten wat het is; dit is juist het ergste, dat wij zoe ken in een hopeloos duister. Wordt vervol ad.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 5