„DE E EM LAN DER".
Zaterdag 26 Juni 1915.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
13d* Jaargang.
ELI
ïóldredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURQ.
Uitgevers: VALKHOFP Co.
ABONNEMENTSPRIJS:
8 maanden voor Amersfoort f 1-^®*
dem franco per post
et g
- 1.50.
Per week (me£ gratia verzekering tegen ongelukken) - 0.10.
Auonderlijke nummers
SDeze Courant verschijnt
i 0.05.
dagelijks, behalve op Zon- en
Feestdagen.
AÓvertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familio*
Advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden.
Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 15 regels f 0.50.
Elke regel meor 0.10.
Dienstaanbiedingen 25 cents bij vooruitbetaling.
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen
tot het herhaald adverteoren in dit Blad, bij abonnement.
Eone circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op
aanvraag toegezonden.
De moderne oorlog.
oorlogsoorrcspondoiut yarn d<c ,,Köln.
iituTig" die in het westen, du gevechten bij
Atracht mee maakte, geeft ki zijn blad een uilt-
Yioerige beschrijving van de wrsohiikkingen
dn do loopgraaf. Daaraan is het volgende
ontleend:
Het leven in de o op graven aam het weste
lijk front wordt in vele kringen van het va
derland nog beschouwd als een grappige zaak
De loopgraaf-moppe-n van de kranten, de hu-
m'ooistischo tooneelen in theaters en kino's,
en do grappige verhalen in veldpostbiieven
hebben dezen indruk gevestigd. Gelukkig heb
ban onze troepen hun goed humeur niet ver
haren, maar wanneer ergens ter wereld de
hum oir gebaseerd is op ernst, dan is het hier
het geval.
Het leven van onze soldaten in de loop
graven bij At recht is erger dan het leven van
dieren, die in holen huizen. Alleen 's nachts,
en de nachten zijn thans zoo kort kun
nen zij zich vrijer bewegen. Dan alleen is het
mogelijk een poosje uit de schuilplaatsen te
kruipen, de verstijfde ledematen te bewe
gen. de vernielde graven weer in orde te
brengen, warm voedsel, voor zoover dit nog
warm genoemd kan worden, te halen uit de
veldkeukens, die stiil houden achter het front,
bij liet begin van do toenaderingsdoopgrajven.
En zelfs dit alles geschiedt onder levensge
vaar. Want de vijand, die maanden lang te-
- nover onze stellingen ligt, is zoo nauwkeu
rig op onze posities ingeschoten, dat lhj deze
in het donker van den nacht ook treft. En
zoo dra verdachte geluiden gehoord worden,
schiet hij. Aan slapen kam bijna niet gedacht
worden. Licht te bramden en gedurende de
enkele uren van betrekkelijke rust te lezen,
is alleen mogelijk, indien men in de schuil
plaatsen zorgvuldige maatregelen treft, dat
geen lichtstraal doordringt.
Overdag is hot leven in de loopgraven één
koortsachtige spanning.. De loopgraven zijn
dikwijls 12 tot-15 meter van die van den vij
and verwijderd, ja zelfs een afstand van 5
meter komt voor. 25 meier worden reeds be
schouwd als een groote afstand, waar men
rustig een vijand dijken stormaanval kan af
wachten. Elk ooigenblik kam de golf van vijan
delijke bajonetten over den rand van de loop
graaf slaan. En niemand kan over dezen
rand kijken, zonder zijn leven op het spel
te zetten. Elk oogenblik kan een handgra
naat of het trage projectiel van een mijn wer
per in de loopgraaf vliegen en de daar ver
toevende soldaten in stukken scheuren. Dit
is geen gevaar, dat de soldaten misschien bo
ven 't hoofd hangt, maar dat geschiedt dage
lijks. De schildwacht blijft op zijn post staan.
God alleen weet, of hij de volcgende seconde
nog in leven zal zijn. De andaren wachten,
gedoemd tot niets doen, in kun aardkolen en
wachten, wachten, wachten, tot den vijand
goed dunkt den volgenden aanval te onder
nemen.
Maar ook in de schuilplaatsen onder den
grond is het niet veilig. Zacht, maar toch
duidelijk hoort men ar het krassende en klop
pende geluid van de vijandelijke mijngravers.
Ongetwijfeld wordt ergens in de buurt een
onderaardsche gang gegraven naar onze stel
ling. En ongetwijfeld zal binnen kort of lang
van deze gang uit een verschrikkelijke ont
ploffing plaats vinden, die een deel van onze
loopgraaf, met alles, wat daarin as, tot gruis
zal versplinteren. Maar waar dit geschieden
zal en wanneer, hoort men niet met zeker
heid. Toch moet men trachten zelf een gang
le graven in de flank van de vijandelijke,
om hem voor te zijn met de ontploffing. Zal
het gelukken, en wie zal de eerste zijn?
Brult buiten het artillerievuur, dan biedt
de schuilplaats veiligheid tegen shrapnell-ko-
gels en granaatsplinters, maar tegen een
recht inslaande granaat niet. Die slaat door
de zoldering heen. Zoo hebben zo den lan
gen, langen winter doorgebracht, in mist,
slik en vuil. Toen kwam echter eerst de lijd,
waardin dit alles niets zou zijn, vergeleken
bij den moed en de kracht, die daarna van
de mannen geëischt zou worden. Den 9en
Mei begon de groote aanval, die n[u nog
voortduurt, waardoor de vijand hoopte hier
door ons front te breken. Het gruwelijk trom
melvuur kwam. Door de fotografische op
namen van de vliegers, maanden lang, ken
nen de Fnanscken de ligging van onze loop
graven too nauwkeurig als wij de hunne.
Wij hebben bij de gevangen en gedoode Fran-
schen zelfs nauwkeurige kaarten gevonden,
waarop onze loopgraven namen dragen, door
de Fraruschen er aan gegeven: Bismurck-loop
graaf, Moltke-loopgraaf, Potsdam-loopgraaf.
Met de grootste zorgvuldigheid zijn, aan de
hand van detze kaarten, de eniorme hoeveel
heid vijandelijke kanonen op deze loopgraven
zoo in gesteld, dat op het oogenblik, dat het
sein gegeven wordt, het vuur van het zwaar
ste kaliber en de straal van machinegeweren
Langs de loopgraven kunnen glijden, heen en
weer -en weer heen. En punt naast punt, me
ter naast meter zit een granaat. De helsehe
chaos, die dan in de loopgraaf uitbreekt, is
stellig de gruwelijkste beproeving, die sedert
het begin van de wereldhistorie, gesteld kan
worden aan menschelijke zenuwen. Het daar
in uit te houden, zonder waanzinnig te wor
den, zonder stijf te worden van schrik, is
meer, veel meer dan alle Leondclasdadeii van
de oude geschiedenis. Ik wil hier niet veel
woorden gebruiken, ,om deze verschrikking
te schilderen. Ik wil hier niet straven naar
artistieke effecten. Ik wil heel nuchter het
verschrikkelijke teekenen, wat onze soldaten
hier voor ons moeten door maken.
De granaten verbrijzelen, waar zij vallen,
niet alleen de lichamen, maar zij vernielen
ook dc borstweringen, z-v woelen de loop
graven zoo om, dat deze eenvoudig verdwij
nen en dat de verdedigers, die nog in leven
z-ijn in deze wolk van rook, vuur, aarde en
stof, in dezen hagel op het vrije veld staan.
Maar zij staan! Verdoofd door het krank
zinnig gedonder, de oogen verschrikt, ten
deele beroofd van hun sterkste wapen, het
machinegeweer, dat stuk geschoten werd of
onder de aarde bedolven, zonder telefonische
verbinding met de troepen achter biet front,
omdat deze verbinding eveneens vernield
werd, wachten zij op het oogenblik, dat na
het voorbereidende trommelvuur moet komen,
op den stormaanval van de vijandelijke co
lonnes. Werkelijk, dat zij hiortoie tuo-g den
moed en de kracht hebben, dat zij zelfs nog
de kracht bezitten om met een Hoera I voor
waarts te rennenj zooals geschied is, dat is
nauwelijks te begrijpen.
En dit niet één keer, maar telkens en weer
telkens. Zoodira een stormaanval afgeslagen
is, begint het werk om de stuk gescholen
loopgraaf te herstellen. De soldaten op de zoo
vooruitgeschoven eoi betwiste punten ais de
Loretto-hoogte, de buurt om Gouchez en
Neuville, zijn als mannen, die dag in, dag
uit, in razouden orkaan op het voorste puntje
van een dijk staan, waartegen een branding
voortdurend storm loopt. De branding grijpt
voortdurend de aardie, eleenen. balken, waar
mede de gaten in den dijk gestopt worden.
Elk oogenblik lijkt hot, aisof er een dam
breuk zal volgen. Maar onverschrokken, het
voorhoofd druipend van zweet, met haren die
n dein wind fladderen, zich in den wind al
leen verstaanbaar makend door gebaren, hou
den de mannen het uit, steeds weer nieuwe
balken, aarde en steenen aandragend om de
gaten, te stoppen. En zii houden de dijk. liet
verschrikkelijkste misskien heb ik nog niet
verteld. Hier, op de Lorcllo-lioogte zijn geen"
mooi versierde graven. Iiilor worden de doo-
den begraven bij of zelfs in de loopgraven.
De niet begraven kameraad zou in een paar
dagen, bij deze hitte in een paar uur, een
vershrikkelijke vijand worden Maar een
granaten-regen werpt dikwijls de vlug onder
den grond geborgen dooden. uit hun graven.
Zelfs is het niet mogelijk de óuodon onder
den grond te graven. De gesneuvelden, vriend
en vijand, moeten, blijven liggen luscschen de
Loopgraven. En toch blijven de soldaten op
hun post. Houden zij stand.
Uit de Pers.
Socieieit&ieven.
Over dit onderwerp schrijft de chr. hist.
Nederlander. En wel naar aanleiding
van Da\ Kuyper's driestar betreffende het
„niel-ovc-rserieuse" Kabinet Heemskerk. Men
zal zich herinneren, dat Dr. Kuyper de op
merking maakte, dat enkele leden van dit Ka
binet, hetwelk leefde, bij de gratie van Links,
om nu „in den toon van Links" te vallen, dc
Sociëteit (de Witte) moesten bezoeken; ,.de
staatslieden van Links waren immers steeds
opgedoken uit den normalen Sociëteitskring''.
En in dien kring hoort „de man van Rechts"
niet.
Ieder die weet wat in de oogen van een
zeker deel onzes volks dat woord „Sociëteit",
wat „de gezelsckapstoon.en de gezelsckapsma-
nieren", die daar heerschen, beteeken en, ge
voelt walt deze verwijzing naar „hel socië
teitsleven" van het Kabinet-Heemskerk zeggen
wil, merkt het chr.-liist. orgaan op. En daar
om wijdt het een enkel woord aan dat „So
ciëteitsleven"..
„Waarschijnlijk is de hoofdredacteur van de
Standaard nimmer lid geweest van eene hee
rensociëteit, en denkt hij dat het daar zoo
toegaat als in de vroolijke studentensocië
teit, waarvan hij in Leiden deel uitmaakte.
Als predikant zal hij wel nooit lid van een
heereiisociëteit zijn geweest. Wel schrijft de
Standaard, dat dr- Kuyper een half jaar lid
is geweest van „de Witte", dit is waar
schijnlijk eene vergissing: hij zal een half
jaar „geïntroduceerd" zijn geweest maar
het blad voegt er bij „om de leeszaal". Is
dit niet eene bijvoeging om zijn gedrag in
de oogen der „kleine luyden" te verklaren,
dan blijkt er uit, dat dr. K. enkel de Witte
bezocht om de leeszaal Deze nu is eene lo-
caliteit geheel van alle andere localiteilen
der Sociëteit gescheidendaarin mag niet
worden gepraat en er wordt ook niet gepraat.
Dóór kan dus dr. Kuyper n et gemerkt heb
ben, „dat hij er niet hoorde". Wij mogen dus
aannemen, en Hat is het beste voor de Stan
daard wat wij kunnen doen, dat haar hoofd
redacteur heeft geschreven over iets dat hij
niet kent.
Gelijk vrij algemeen bekend is, bestaat een
hecrensociëteit uit toegelaten leden, tus-
schen welke geen onderlinge band bestaat.
De Witte Sociëteit, door de Standaard als
bijzonder gevaarlijk voor rechtsche men-
schen aangeduid, heeft niet minder dan
3300 ledenDit zijn geen libertijnen of we-
reldlingen, maarf evenals de bezoekers van
een café, vogels van de meest diverse pluy-
mage. A's dr. Kuyper, om de Witte te mij
den, op zijn avondwandelingen in een café
in of buiten de Residentie „zijn biertje"
nuttigde, dan zal hij daar soortgelijk gezel
schap hebben aangetroffen als in de Witte,
doch uit nog meer verschillende standen
dan in die sociëteit, en voorts uit beide
sexen. Dat is het eenige verschil- In een
heerensociëteit spreekt men alleen met hen
aan wie men is voorgesteldmen zoekt er
zijn vrienden en kennissen; treft men die
niet aan, dan zit men gansch alleen. Men
kan jaren lang een dageliiksch bezoeker zijn
van zoo'n sociëteit, zonder één zijner mede
leden tc kennen. Dit klemt vooral juist bij
de Witte, omdat zeer velen daarvan lid
worden, niet zoozeer om daar hun vrienden
te kunnen ontmoeten, maar om daar, ver
mits velen op kamers wonen, hun maaltij
den te gebruiken, de uitnemende leeszaal
te bezoeken en 's zomers de „muziek in 't
Bosch" aan te hooren. Jean qui pleurt is
daar, mits hij maar zijn contributie betaalt,
even welkom als Jean qui rit, de meest pu-
riteinsche puritein kan gerust daar zijn cou
rant ook de Standaard gaan lezen, en
de meest perverse wereldling is genood
zaakt in de sociëteit zich „fatsoenlijk" te
gedragen. „Klant" van een sociëteit is een
lid nooit, juist, dit is ook weer het eigen
aardige van die soort van vereenigingen,
omdat men er. ook fatsoenshalve, geen cent
behoeft te verteren, iets wat in een café wel
moet. Geheel-onthouders worden er niet ge
weerd.
Ook een puritein kan, gelijk men het wel
eens zegt, „de kat in 't donker knijpen."
Maar dat kan hij juist in de Sociëteit niet
doen I
Natuurlijk kan men in eene heerensocië
teit evengoed als overal elders slecht gezel
schap aantreffen, en indien dr. Kuyper dit
mocht zijn overkomen en hij deswege ge
meend heeft „afscheid te moeten nemen"
van de sociëteit zelve, dan Is dit zeker een
veiligheidsmaatregel geweest dien wij moe
ten eerbiedigen hij had ecïïter kunnen vol
staan met zich le verwijderen van het tafel
tje waar hij zulk gezelschap had ontmoet.
Men heeft geen hamer noodig om een vlieg
dood te slaan.
Nu moc-ten wij toegeven, dat „de Staats
lieden van Links steeds opgedoken zijn uit
den normalen Sociëteitskring" j d. w- z. dat
die menschen in den regel leden geweest
zijn van een sociëteit in de plaats hunner
inwoning. Want heerensociëteiten vindt men
in bijna elke stad.
Maar nu moeten we er aan toevoegen dat
dit „opduiken" evenzeer geldt voor de man
nen van rechts.
Of Groen van Prinslerer en Elout van
Soeterwoude ooit op de Witte kwamen is
ons onbekend. In hun tijd was die Sociëteit
nog op verre na niet wat zij nu is. Maar die
heeren, althans eerstgenoemde (van Jhr-
Elout weten wij het niet met zekerheid) was
lid van de Club, eene Heerensociëteit voor
de „upper ten", vooral van diplomaten, geeq
menschen dus die der wereld den rug hej>'
ben toegekeerd. Dagelijks kon men, in vroe^
gere jaren, den heer Groen dóór zijn cou«
rant zien lezen.
In 1SS8 traden Mackay cn Keuchenius op.
„Toen kwam er een ander genre van Staats-)
lieden aan het woord" zegt de Standaard*
„Men gevoelde aan hun optreden, dat et
een heilig en hoog en ernstig, probleem was
dat hen van de Linksche leden afscheidde-
Zoo ook in het Kabinet van 1901 sprak zich
van meel af een toon uit, die gevoelen deed,
hoe hot onzen mannen in den politieken
strijd om een ander beginsel en om een
hooger belang gold. Dit maakte destijds dat
de Antithese in heel het optreden van het
Kabinet uitkwam." Dit nu „zou evenzoo ge*
weesl zijn met hel Kabinet Heemskerk", in-t'
dien het voor dit Kabinet niet onvermijdelijk
ware geweest „zoo half weg met links mee
te woelen", „zich zoo halfweg te voegen ook
naar den loon van Links", naar „den ge4
zelschapsloon en de gezelschopsmanieren
van Links, die de onze niet zijn" en die zich
openbaren o.a. in het „Sociëteitsleven."
Men gevoelt de tegenstelling.
De Ne derlander stelt enkele ecnvoiv
dige feiten daartegenover.
„Van Groen van Prinsterer schreven wij
reeds.
Baron Mackay, volgens de Standaard b(h
hoorende tot hen, die een houding oanna-
men „van degen ernst, aan het jolige, dat
elders thuis hoort, strak gespeend", was aU
Kamerlid en Minister steeds lid van de
Witte.
Hetzelfde geldt van de meeste, zoo niet
van allen zijner omblgenooten. Ook van den
heer De Savornin Lohmoii, die jaren lang
lid was van de Witte en het thans is vai
de Besognekamer.
Of de heeren Dc Marez-Oyens, Loeff,
Ellis, Bergansius, Harte van Tecklenburg,
Idenburg, Melvil van Lynden, leden geweest
zijn van Sociëteiten, waaruit de staatslieden
van links plegen „op te duiken", hebben wij
niet onderzocht-
Wel weten wij dat de oud-Minister Colljn
dien de Standaard wel niet in een ver
dachten hoek zal plaatsen eveneens lid i9
van de Witte. Voorts bijna alle led eft. der
Antirevolutionaire club, van mr. Rulgers af
tot den heer Brummelkamp toe. Eveneens
vroeger Okma, Van der Borch van Verwol-
de, enz. enz.
En nu „onze Keuchenius", voor de krin
gen waarvoor het Standaardartikel bedoeld
is, in figuurlijken zin „le chevalier sans peur
fet sans reproche"; de bovenste beste.
Keuchenius was van 185T1859, dus ten
tijde, toen hij met Groen en Van Otlerloo
hot bekende driemanschap vormde, dat in
Nederland het antirevolutionaire vaandel te
gen heel de wereld omhoog hield, lid van
de Wille.
Hetzelfde overkwam hem als Kamerlid
zoowel als Minister; van 1882 tot aan zijn
heengaan in 1893 was hij steeds lid dior
Vereeniging.
En wat het ergste is, hij speelde er wel
schaak, ook zóó weinig was het antithese-4
dogma zelfs in het sociëteitsleven nog bij
hem doorgedrongen met horribüe dlcttf,'
nu. Sam van Houten.
„Ook op zulke kleinigheden moet worden
gelet", schrijft de Standaard- Inderdaad het
zijn „kleinigheden", en wij vragen verschoo-
Roman uit liet Noorsch van
HULDA GARBORG
door
A. M VAN DER LLXDEN—VAN EDEN.
15
Zij sohrijft „Je spreekt over de kinderen
ach, een illusieI Spoedig zullen zij groot zijn
en dan maakt de wereld zicli meester van
ben. Een ongelukkige moeder is slechts een
hinderpaal, een sokaduw in hun leven. Zij
hebben medelijden met mij, ze zijn goed voor
mij, maar het leven laoht hun open en rijk
-tegen; hun jeugd snelt dc zon en de vreugde
tegemoet: zij kunnen zich niet in den weg
laten staan door een arme moeder. Och ja,
moeder, die arme! lederen keer als zij aan
mij denken, komt er een schaduw voor liun
zon. Neen. neen, voor hen ben ik niet onmis
baar. Als ik stief, zou hel heter voor hen zijn."
En zoo is het; niemand is onmisbaar, dit geeft
mij troost Kaare zal mij spoedig vergelen als
het CToeselijke moest gebeuren, dat wij voor
altfïö moeten scheiden. Ja, ja. dat troost mij
nietisMtonstaande alles. Maar als je zijn groote.
oogen hadt gezienI Als je zijn ang-
•tta» item hadt gehoord toen hij vroeg „moe
der. -.raar gaat u heen?"
neen nu ben ik er weer; ik ben
ottt onmisbaar, ik was niet eens een goede
O&eéder. Ook ik zou spoedig een schaduw we-
S»n die zijn zon -verduisterde. Ja. dat zou ik
worden, wanneer mijn eigen zon was onder
gegaan. Ik was er niet mee klaar gekomen
en ik zal hein immers dikwijls zien.
Maar nu, mijn geliefde, mag er niets meer
tusschen ons komen;, de zon niet ondergaan,
de lucht niet koud worden. Ik zal je in lan
gen lijd niet zien-, maar de onzichtbare draden,
die ons vereenigen, mogen niet breken. Zij ziin
als de navelstreng -die aan het leven bindt;
breken zij,, dan moet ik sterven. Maar waarom
zouden zij breken? Zij zijn gesponnen door
liet eeuwige in ons, het onvergankelijke, het
bovemnensahelijke, dat wil en verstand mei
elkaar verbindt. Iioe kon ik gelooven, dat ik
lieer was over hemel en aarde en alle ster
ren? Hoe kon ik er aan denken de machten
van het bestaan te binden met niets betee-
kenende woorden? De gevangenis, waarin mijn
ziel versmachtte, was opgebouwd uit duizend
vooroordeelen. Zii schreiden naar den dauw
van de frïssohe morgens en naar den vrede
van de zoele nachten. Zij; schreiden om jou!
Jij bent de wil, die mij aan de aarde en al
haar bekoorlijkheid bindt; zonder jou ben ik
een atoom, dat wordt rondgevoerd in hel
wereldruim. Zonder jou is de wereld een
woestijn en het leven een lange eentonige
landweg. Mijne voe^pn vinden geen steun en
mijn oogen vinden geen rustpunt dan bij jou
Jij bent mijn sterkte en mijn kracht.
Goeden nacht, mijn beminde vriend; nu ga-
ik naar buiten om de zon te zien wegzinken
in de zee; in haar glans ontmoeten zich onze
oogen.
II.
Wat is er gebeurd?
Weer ziin duizenden van jaren over mijn
hoofd gegaan. Weer zit ik hier alleen aan het
strand en gevoel mij als een kleinen vogel,
die over de groote zee gevlogen is. alleen om
dat de zee zoo heerlijk en oneindig is. De
avondgloed in de verte lokte en trok mij met
onweerstaanbare mackL De door de zon ver
blinde vogel stortte zich in de vlammen, maar
hij stier! er niet aan, alleen zijne vleugels
werden gekwetst. Maar zii worden weer ge
zond en sterk onder de blauwe wolken en
vliegen het wondervolle land tegemoet, waar
dc Noordzee zich, over grauwe banken heen,
naar de wereldzee spoedt. En nu zit de arme
vogel hier op een steen midden in de onein
digheid en is verwonderd, dat dc zon niet
meer op wil gaan over de wereld.
Het is een eindelooze dag, sedert zij vieren
twintig lange uren geleden onderging.
Maai- in driehonderd vijf en ze*i; zulke
lange dagen zal ik je niet zien, een jaar, een
eeuwigheid I
Ach, neen, ik mag niet klagen! Ik ben ge
lukkig. Nog slechts één jaar, dan kom je bij
mij en een jaar is gauw voorbij.
En dan nog twee jaar. on wij zullen altijd
samen zijn!
Ik ben gezond en sterk en ik zal leeren
werken als nooit tevoren.
En iederen dag zal ik mijn gedachten neer
schrijven en wanneer wij elkaar ontmoeten,
zal je ze lezen cn zien, dat er iets is, dat alle
verstand le boven gaat.
0, als je de zee vandaag eens kon zien!
Ik zit voor een vissohershut op een steen en
staar in haar glans. De uren volgen elkaar op
en de nacht komt als een dief over mijne
droomen,
Maar ach, wat helpt het, dat mijne oogen
al deze heerlijkheid aanschouwen, wanneer
jij ver weg bent. Het verlangen buigt mij ter
aarde in 'de stille avonden; dk ben ziek van
eenzaamheid wanneer ik alleen naar mijn
kamer ga: ik denk dat ie het wel <ievn<ijen
moet, waar je ook bent! Ach, kon je nog maar
eenmaal komen, voordat de kwade tijd voor
ons begint! Een enkel uurtje slechts!
Neen, je moet niel denken, dat ik meen wat
ik zeg. Het was slechts een vluchtige gedachte,
een wilde vogel die zong van verlangen ei
hoop, terwijl hij voorbij fladderde, nu is hij
weer weg gevlogen. Ik wil je niet zien. Wij
moeten boete doen voor onze zonde, de
zonde dat wij elkaar liefhebhen.
En jij moet blijven in Babyion, tusschen de
graven en bij de doodc steenen, tusschen al
de dwaze menschen die in een cirkelgang dui
zend onnoozcle hersenschimmen najagen. 1'
huiver, als ik eraan denk!
Zie. nu beweeg ik mij weer in de einde
looze ruimte 1 Ik, die flink en verstandig wilde
zijn en mij vastklemde aan het reëele en tast
bare, ik, die zorgvuldig alle dwaze droomen
wilde ontvluchten want ik wilde niet uit
in de ruimte! He gevoel mij als een portrc
dat uit de lijst is gevallen, ik hang aan er
draad tusschen hemel en aarde.
O. je weet niet hoe koud en arm ik mij
gevoelde in mijn met tapijten belegde kamers,
hoe eenzaam ik mij gevoelde in mijn mooie
salons.
Het waren geen menschen die ik noodig
had; ik had slechts behoefte aan één mensch,
een mensch wiens ziel <le mijne begreep, die
mij zou kunnen opheffen tot de oneindigheid.
Ik durfde bijna nooit aan jou en aan he
kind tegelijk denken. Ik schoof altijd een vr
beiden weg; ik kroop lafhartig weg voor wat
gedaan moest worden.
Maar vandaag heb ik zonder schroom
ie beiden tegelijk gedacht; het moet samen
smelten tot één geheel, tot één goed beeld. Ik
heb gekozen, ik heb een lieven last op mij ge
nomen an ik moet hem dragen.
Ik zal je alles vertellen. Ilii liceft goed ge»
vonden dat Kaare bij mijn vader blijft tof
later. En dan zal Ik het kind weer ter'
krijgen, als zijn eerste ergernis voorbij ïs
Niet waar? er is toch rechtvaardigheid in d<
wereld* nooit was er plaats voor het Jvind ii^
zijn hart, niet eens in zijn gedachten. Ik go
loof niet dat het beslaan van Kaare goed
lot zijn bewustzijn is doorgedrongen, maar
liij, die vroeger zoo anders was. hij is nu woe
dend over mijn geluk en weigert m" het klnd'l
Begrijp je dat?
Toch daclit ik vandaag zonder bitterheid
aan hem. Ilij is opgevoed in een. omgeving,
waarin alle warmte gemist werd.
Hoewel groot gebracht in een omgeving
zonder liarl; toch heeft ook hij zijn idealen.
Zijn droomen nemen misschien een even
groote vlucht als de onze; in zijn wetenscnag
staat hij hoog, hij wil op ziin gebied alle om
beantwoorde vragen oplossen; dat dit mfy
toeschijnt hoogstwaarschijnlijk uit le zullen
loopen in vruchtelooze discussies en gruw*
zame experimenten, ligt misschien wel hier*
aan dat wij, leeken, den rechten kijk missen,
waarmede zulke dingen moeten gezien wor<
den. Maar dat hel kind voor hem minder
beleekcnde dan het laatste woord in een pole
miek of een medisch preparaat, dat deed mij
zeer. Mij ontbreekt zeker de zenuw, die hei
oneindige op deze wijze gevoelt. lik ben geen
geleerde, ik hen slechts vrouw.
Ach, liefste waarom fluistert en knaagt
er gedurig iets in ons binnenste zelfs in onze
beste oogenblikken! Het is. alsof wij iets dier^
baars hebben verloren, maar niet meer weten
wat het is; dit is juist het ergste, dat wij zoe
ken in een hopeloos duister.
Wordt vervol ad.