0oop de Ueagd.
1 De Familie Wharton.
Een verhaal uit Zuid-Afrik a.
jfcan het Engelsch van C. J. Blake<
Bewerkt door C. H.
Hoofdstuk L
„De zaken gaan. achteruit, vrouw.1'
Thomas Wharton, boekverkooper in Lyn-
-Johester, een welvarende stad in Engeland,
keek met sombere blikken over dc ontbijttafel
heen naar zijn vrouw.
Deze antwoordde niet dadelijk. Een goede,
liefhebbende vrouw en moeder als zij, was,
wist zij, wanneer het 't verstandigst was te
zwijgen. Zij begreep, dat haar man geen ant
woord verlangde, doch behoefte had over zijn
moeilijkheden te spreken.
„Ooh Suze", ging Thomas Wharton voort.
j,ik had nooit de zaak van mijn vader moe
ten overnemen, ook al was ik met de boer
derij ongelukkig geweest. Doch gedane zaken
nemen geen keer en wat ik je zeggen wilde,
is: dat ik tot een besluit ben gekomen, iels ge
heel anders te beginnen."
Chris en Anton, jongens van vijftien en
veertien jaar, luisterden plotseling aandachtig
en Edith, een zwak, bloncl meisje van twaalf
jaar, keek haar vader verwonderd aan.
„Je begrijpt me, Suze", ging dc boekverkoo-
per voort. „Ik geloof, dat ik zal moeten zwich
ten.
Nu begon zijn vrouw te spreken. Met beven
de slem zei zij: „Bedoel je, Thomas, dat je
het voorstel van broeder Eduard ernstig in
overweging neemt?"
„Juist", antwoordde haar echtgenoot.
„Reeds jaren geleden schreef Eduard, dat het
hem zoo goed ging in Zuid-Afrika en steeds
spoort hij me aan, niet langer een zaak te
blijven drijven, waarvan ik eigenlijk geen ver-
stand heb. doch liever naar Afrika te komen."
„O, Vader", riep Chris verheugd uit, „gaan
we werkelijk?"
De gedachte, welke den eenen broer zoo
blij maakte, stemde den ander ernstig, treu
rig zelfs. Chris had een heerlijk visioen van
sen nieuw leven en avon-luren in een wonder
vol, onbekend land, terwijl Anton er slechts
lan dacht, dat hij afscheid zou moeten nemen
van zijn geliefde boeken.
Edith zag evenals haar moeder tegen de
verandering op. Het speet haar hun gezellig
huis te moeten verlaten.
Dil was het eerste van veel dergelijke ge
sprekken. Weldra nam het ophanden zijnde
rertrek naar Zuid-Afrika de familie Wharton
jeheel in beslag en ieder bereidde zich op zijn
wijze voor.
Vader en moeder moeder vooral zag
met bezorgdheid ihet korten der dagen. Het
was reeds October en in November zouden zij
vertrekken.
Dc menschen in Lynchesler gaven Thomas
Wharton groot gelijk. De algemeene opinie
was, dat hij nooit na den dood van zijn vader
diens zaak had moeten overnemen, omdat hij
nu eenmaal geen zakenman was. Door een
mislukten oogst was hij hiertoe overgegaan,
doch het bleek weldra, dat zijn zoon Anton
meer verstand van zaken en boeken had- dan
hij zelf. Men vond het dan ook heel verstandig
ran hem, dat hij met zijn gezin naar Zuid-
hfnika trok, waar het zijn broer zoo goed
ging.
Edith, dat een zwak poppetje was. ging niet
meer naar school. Zij zag haar moeders vlugge
vingers knippen en naaien en hielp haar daar
bij zooveel in haar vermogen was.
„O, moeder, wat een stapels kleeren! Die
zullen we toch niet allemaal noodig hebbenl"
riep zij verbaasd uit.
„Zeker wel, Edith", antwoordde haar moe
der. „We moeten zooveel mogelijk meenemen,
want kleeren zijn heel duur aan de Kaap. Onze
meubels moeten we verkoopen, die kunnen
we niet meenemen."
Er {deed een schaduw over Edith's zonnig
gezichtje. „Moet de piano ook verkocht wor
den?" vroeg zij angstig.
„Ja kindje, die kunnen we onmogelijk mee
nemen. Arme Edïe! Wat zul je je muziek mis
sen. Doch we moeten allen ons offer bren
gen. En wie weet, of je nichtje Lily geen
piano heeft, waar je op spelen mag."
Edith's muzikale kennis was meer ontwik
keld dan van de meeste meisjes van haar
leeftiid. Hel zwakke kind vond er veel af
leiding en troost in. Zij trachtte dapper haar
eigen leed op zij te zetten en hoopte maar,
dat Lily ook piano speelde.
Haar moeder was geheel verzoend met het
aanstaand vertrek, doordat de dokter de zee
reis voor Edith als heel heilzaam had gepre
zen. Het kind had behoefte aan zeelucht en
een zonnig klimaat, en dit alles wachtte haar
nu.
Telkens als Edith's moeder haar dochtertje
aankeek, zag zij haar in haar verbeelding al
even sterk en gezond als de broers en dit gaf
haar onder hel naaien nieuwen moed.
HOOFDSTUK H.
Chris en Anton lagen op een avond wak
ker in het kamertje, dat zij samen deelden
en spraken over al het nieuws, dat hun
wachtte.
„Ik wou, dat ik meer mijn best had gedaan
®et aardrijkskunde", bekende Chris aan zijn
Jongeren broer. „Ik heb slechts een vaag be
grip van Afrika."
„Lees dan over Mungo Park, Livingstone,
Stanley.
„Eén te gelijk, alsjeblieft. Wie was Mungo
Parte?"
„De vroegste Afrika-reiziger, over wien ik
gelezen beb. O, er zijn nog massa's anderen,
't Is heerlijk over hen te lezen."
„Wat ben jij toch knap, Anton I" zei Chris,
half bewonderend en half gekscheerend. Le
zen ls goed en wel, maar zelf zien is toch het
beste. Het is het heerlijkste besluit, dat vader
ooit genomen heeft en- de gedachte aan
Woensdag over een week doet me huizen
hoog springen. Als we dan aan boord 's nachts
niet kunnen slapen-, mag jij me van alles ver
tellen over Zuid-Afrika."
„Goed hoor, maar laat me dan nu ook sla
pen." En de daad bij het woord voegende,
Verkeerde Anton spoedig in het land! der
drooinen, waarheen zijn broer hem binnen
korten tijd volgde.
Op den Woensdag, waarnaar Chris zoo vu
rig verlangd had, stond de familie Wharton
te Southampton gereed om aan boord te slap
pen. Zij zagen allerlei toonceltjes van afscheid
nemen, menschen die druk heen en weer lie
pen en -stapels bagage. Thomas Wharton -zei
la-ter
„II o e we aan boord kwamen, weet ik niet
meer, maar d a t we er kwamen, is zeker."
Hun boot, dc Zeevogel, was veel grooler
dan Chris en Anton zich voorgesteld had en
de jongens keken hun oogen uit en stelden be
lang in al het nieuwe.
Er waren twee dingen, die hen gedurende
de laatste dagen vóór hun vertrek hadden be
ziggehouden: ten eerste, hoe ze hun tijd aan
boord zouden doorbrengen, en ten tweede
en dit was in de oogen van Chris zeker van
niet minder gewicht wat ze er zouden eten.
„Het is alles goed en wel, als je één dag
met een boot uitgaat", zei hij, „dan kun je
van alles meenemen. Maar hoe ze gedurende
de heele reis voor zooveel menschen genoeg
hebben, is mij. een raadsel."
„Schepen nemen altijd mondvoorraad mee",
antwoordde Anton.
„Ja, scheepsbeschuit en gezouten vleesch.
Maar dat geven ze den passagiers tegenwoor
dig niet. Eén van de jongens uit dc hoogste
klas bij ons op school, Ben Saunders, heeft
een zeereis gemaakt, en hij zegt dat het eten
aan boord heel goed is.
„Nu, we zullen wel zien."
Maar helaas! De jongens en de geheele fa
milie kwamen weldra tot de ontdekking, dat
het eten er best was, doch dat de eetlust ge
heel ontbrak. De jongens hadden gelachen bij
heL denkbeeld van zeeziek te zijn, doch de
eerste drie of vier dagen van hun reis brach
ten zij door in een toestand, waaraan ze later
liever maar niet dachten.
Als Chris vóór hun vertrek een blik had
kunnen slaan in de welvoorziene provisie
kamers van den Z e e v o g e 1, had hij zich niet
ongerust behoeven te maken. Daar lagen al
lerlei levensmiddelen hoog opgestapeld, ter
wijl er een koelkamer was met reusachtige
stukken bevroren vleesch.
Toen de jongens niet meer zeeziek waren,
bleef dus alleen de tweede moeilijkheid nog
over: wat ze zouden doen. Doch ook deze
werd spoedig opgelost. Er was afleiding ge
noeg: de boot, hun medepassagiers en de zee
waren geheel nieuw en vol aantrekkings
kracht voor hen. Hun opwinding kende geen
grenzen, toen nadat de zee kalmer was ge
worden zij- het mooie eiland Madeira aan
schouwden, dat meer op een sprookje geleek
dan op werkelijkheid.
De boomen en het gras waren heerlijk
groen, de witte huizen schitterden in den
zonneschijn, mooie blauwe luchten gingen on
gemerkt over in de zee. Was het dan geen
November?
De lucht was ook veranderd; zij was heel
zacht geworden en tooverde een blosje op de
bleeke wangen van Edith, die als een bloem
opleefde. Zij had plezier in hun aanleggen bij
Madeira, waar zij twee of drie uur stil lagen,
gedurende welken lijd een geheel leger don
kere inboorlingen van het eiland in bootjes om
het schip heen zwermden, pratend, bedelend
cn naar geld duikend, ja, zelfs hun koopwaar,
die uit vruchten en allerlei andere artikelen
bestond, aan boord brengend.
Eén der passagiers vertelde moeder Whar
ton verhalen over Madeira, van de vele men
schen, die er hun gezondheid hoopten terug
te krijgen, docli er dikwijls een vroegtijdig
graf vonden. Zij was blij, toen het eiland uit
het gezicht verdwenen was en iedereen ge
noot nu van den heerlijken zonneschijn en
het prachtige weer.
Hoe zou de eerste Zondag aan boord zijn?
Er werd een eenvoudige godsdienstoefening
gehouden, waarbij de passagiers en een groot
gedeelte der Bemanning tegenwoordig waren.
De dame, welke piano zou spelen, lag echter
ziek in haar hut en er scheen geen plaatsver
vangster voor haar te vinden te zijn.
„Edie kan Bel best doen, vader", fluisterde
Anton en hoewel Thomas Wharton zijn doch
tertje niet graag op den voorgrond plaatste,
zag hij toch, dat er groote behoefte was aan
iemand, die piano kon spelen. Hij gaf daar
om zijn toestemming en Edith speelde vol ge
voel. De godsdienstoefening, welke op dien
eersten Zondagmorgen op den Zeevogel
gehouden werd, was één der plechtigste, wel
ke de familie Wharton ooit bijwoonde.
HOOFDSTUK III.
„Natuurlijk is de Tafelberg zoo genoemd,
omdat hij zoo'n verbazend vlakken top heeft",
zei hij, „maar misschien weten jullie niet, dat
de eigenaardige witte wolk, die er overheen
hangt en zich dikwijls over den berg uit
spreidt, het .tafellaken' wordt genoemd."
„Zien jullie wel," ging hij voort, „dat som
mige boomen glinsteren alS metaal? Dat zijn
de beroemde zilverboomen van de Kaap. Ik
heb er vroeger eens een paar bladen van ge
plukt en daar ik ze in mijn hut heb, zal ik ze
je laten zien."
Edith vooral vond de gladde, zilvergrijze
bladeren prachtig. Zij was dan ook in de wol
ken, toen de vriendelijke oude heer haar een
stuk karton gaf met de woorden: „Hier zitten
er eenige tussclien, die je houden moogt,
Edith."
Gedurende de reis hadden de jongens dik
wijls nieuwsgierig in de geheimzinnige diep
ten gekeken, waar de stokers aan het werk
waren en waar zij dikwijls kolen hoorden
scheppen. Zij en hun ouders hadden deze man
nen tot hun niet geringe verbazing meer dan
eens hooren zingen in hun donker hol.
Nu konden zij echter uitrusten, want de
boot lag stil.
Mijnheer Watts was zoo vriendelijk de fami
lie "Wharton zijn diensten aan te bieden, het
geen zij zeker dankbaar aangenomen zouden
hebben, als er niet en dal geheel onver
wacht andere hulp was komen opdagen.
Zij stonden nog rond le kijken naar de
drukte om zich heen, toen een breed-gcschou-
derd man door de menigte drong en Thomas
Wharton van het hoofd tot de voeten opnam.
Dit onderzoek scheen hem te bevredigen,
want hij stak zijn groote, gebruinde hand uit
en zei hartelijk:
„Ik geloof, dat ik me niet vergis. Dit moet
mijn broer Tom uit Engeland zijn."
Het was dadelijk weer „Tom" en „Tcd" als
in de dagen van hun gelukkige jeugd. Het was
hier echter niet de geschikte plaats om aan
hun ontroering lucht te geven, doch beiden
voelden meer dan zij onder woorden brach
ten. Zij waren innig gelukkig, elkander na
twaalf jaar terug te zien.
Daarna werden moeder Wharton cn de jon
gens begroet, die hun oom zich nog in rokjes
herinnerde en eindelijk Edith, die hij nog
nooit gezien had. Oom Eduard sloeg haar aan
dachtig gade. „Wat een teer poppetje! Een
heel verschil met mijn Lily! Is ze goed ge
zond, Suze?" vroeg hij. u
Het bleek, dat Eduard Wharton, die begin
December voor zaken in Kaapstad moest zijn,
besloten had dc aankomst van den Zee
vogel af te wachten en zijn broer en diens
gezin op hun verdere reis le vergezellen.
Toen mijnheer Watts zag, dat zijn vrienden
in zulk goed gezelschap waren, nam hij af
scheid van hen en binnen enkele minuien
reed de geheele familie in de electrische tram
door de breede straten van Kaapstad. Oom
Eduard had er voor gezorgd, dat de bagage
gebracht werd naar het hotel, waar hij ver
blijf hield. Dc familie kon dus op haar gemak
de nieuwe indrukken in zich opnemen.
,,Het is alles veel mooier dan we verwacht
ten." Dit was de gedachte, die uitgesproken
of onuitgesproken, in allen opkwam. De stra
ten waren breed, dc winkels vroolijk en mooi
geëtaleerd en de groote gebouwen indrukwek
kend, terwijl de voetgangers, die in grooten
getale op straat liepen, er vaak heel anders
uitzagen dan hun landgenoolen. Het krioelde
er van kleurlingen, de vrouwen droegen
schei-gekleurde kleeren en de mannen riepen
luid of bliezen op een hoorn bij het rondven
ten van hun waar. Bijtuigen reden langzaam
voorbij, doch de zoogenaamde Kaap-karretjes,
die door twee paarden getrokken werden,
kwamen veel sneller vooruit.
Hoewel het nog vroeg in den morgen was,
was dc hitte bijna ondragelijk en niettegen
staande al het nieuwe een groote aantrek
kingskracht had, was dc familie toch blij,
toen zij in hun hotel aankwamen.
Bust en eenige verfrissching knapte het ge
zelschap weer op. De jongens bestormden oom
Eduard met een massa vragen. Natuurlijk
werd er heel wat door- de groote menschen
besproken, waarbij allerlei namen genoemd
werden, die dc jeugd niet kende. Nu en dan
spitsten Chris en Anton hun ooren, want oom
Eduard sprak niet alleen over zijn vrouw,
tante Alice, en hun dochtertje Lily, doch ook
over hun zoon Dick, die twee jaar ouder was
dan zijn zusje, dus ongeveer zeventien jaar
moest zijn en zeker even groot en bruin was
als zijn vader.
„Door je baard herkende ik je niet dadelijk,
Ted," zei Thomas Wharton tegen zijn broer,
„maar toen ik je stem hoorde, wist ik gc-
Mooi weer, aangenaam gezelschap en aller# noeg."
lei onbekende dingen, wat was er meer noo-1 vgick is hct ievend evenbeeld van zijn
dig om de reis voor dc jongelui tot een waarvader, toen deze nog jong was," zei oom
genot te maken? Zij hadden niet het verdriet, Eduard en de jongens wenschten niets vurl-
Van alles wat.
dat op de gezichten van zoovele hunner mede
reizigers te lezen stond, het verdriet over het
achterlaten van dc liefste betrekkingen, noch
den angst over een onzekere toekomst, die
soms hun vader en moeder bezig hield.
De jeugd had vriendschap gesloten met een
grijzen, ouden heer, die reeds dikwijls een
zeereis gemaakt had en nu zijn avonturen ver
telde. Vooral zijn eerste reizen waren bij lange
na niet zoo gemakkelijk geweest als het tegen
woordig ging.
Voorts was er een reiziger, wie weer naar
de Kaap terugging, waar hij woonde. Hij be
weerde, dat zijn grootste genot daarin be
stond, in een gemakkelijken stoel te liggen
kijken naar andere menschen, die werkten. Hij
scheen zijn geheele bestaan al rookende, eten
de en slapende door te brengen.
Er waren ook jongens cn meisjes van hun
eigen leeftijd, met wie Chris, Anton en Edith
vriendschap gesloten hadden en het speet
hun bijna, toen de reis op een einde liep.
Het was een heerlijke morgen, waarop de
Tafelberg en Kaapstad zich aan hun oog ver
toonden. Purper cn groen, zilver, blauw en
oranje dc prachtigste tinten kleurden het
wonderschoone panorama, dat zich vóór hen
uitstrekte. Chris verloor heelemaal zijn voor
stelling van Afrika, dat hij zich als één groote
zandvlakte gedacht had. Onder een heider-
blauwen hemel zagen de reizigers de witte
huizen tc midden der heerlijke natuur liggen.
Mijnheer Watts, de oude, bereisde heer, ge
noot van de verrukking zijner jeugdige vrien
den. Het mooie gezicht was hem bekend en
hij maakte hen op de verschillende schoon
heden oninertaaam.
ger dan <lit „levend evenbeeld" te zien.
(Wordt vervolgd).
Een vriend in den kerker.
In het jaar 1825 werd een jongmenscb', een
zekere Henri, wegens diefstal voor den tijd
van verscheiden maanden naar het tuchthuis
te Genève gebracht. Zijn straf werd nog ver
zwaard, doordat hij van de overige gevan
genen afgescheiden alleen in een vertrekje
moest arbeiden. Deze volstrekte eenzaamheid
cn afzondering was den levendigen jongeling
ondragelijk. Lang zuchtte hij tevergeefs om
eenig levend: schepsel tot gezelschap.
Eindelijk was hij zoo gelukkig een jonge
rat te vangen. Binnen weinige dagen was het
dier als gevolg van de vriendelijke behande
ling reeds zóó mak geworden, dat het niet
meer trachtte te ontsnappen. Weldra at het
slechts uit dc hand van zijn vriend en wan
neer deze aan het werk was, kroop de rat
tussdhen zijn hemd en zijn borstrok, waar hij
urenlang stil bleef zitten. Altijd koos zij de lin
kerzijde, hetzij omdat zij in de nabijheid van
het hart meer warmte voelde, hetzij Henri
bij het werken met de rechterhand meer be
weging maakte. Spoedig werd Ratinet (zoo
had Henri het diertje genoemd) ook bij den
directeur bekend, die niet weinig schik had
in het geval. Aan zindelijkheid kon Henri hem
maar niet gewennen; nu en dan werd hij
daarom met een klein stokje bestraft.
Ongeveer een maand, nadat de rat in den
kerker vertoefde, had Henri het ongeluk in
zijn kastijding wat al te streng te zijn en ver
gelen het diertje drinken tc geven, waarop
Ratinet boos werd en hem verliet. Wie be
schrijft Henri's smartI
Een week verliep Ratinet kwam niet te
rug. Thans wilde Henri een andere rat van
gen en africhten Dit gelukte hem. maar deze
was ouder en had niet de goede eigenschap
pen van Ratinet. Eenige weken had zij hem
gezelschap gehouden, toen Henri op zekeren
avond in het donker op zijn legerstede zat en
naast hem zijn rat No. 2. Op eens hoort hij
aan zijn voeten een lidht geruisch, hij strekt
zijn hand uit en kijk! Ratinet loopt hem haas
tig tcgeii den arm op en wipt terstond, tril
lende van blijdschap, op het welbekende
plaatsje aan zijn borst.
Des anderen daags, toen dc beide diertjes
elkander ontmoetten, staarden zij elkaar lang
aan, doch zij waren niet afgunstig van elkaar
ea aten en dronken vertrouwelijk samen. Na
verloop van eenige dagen echter bemerkte rat
No. 2, dat zij thans overbodig was en ver
dween.
Eindelijk brak de dag aan, waarop Henri in
vrijheid zou worden gesteld. Met tranen nam
hij afscheid van Ratinet, die hij den directeur
dringend aanbeval. Daarop vertrok hij. Toen
het trouwe dier zijn vriend niet meer vond.
had het rust nog duur. Het at of dronk vanaf
dat oogenblik niet meer, totdat men na ver
loop van drie dagen Ratinet dood vond lig
gen in een ouden doek, dien Henri had ach
tergelaten.
„Die slaapt eet".
zegt het Fransche spreekwoord, en de Hotten
tot schijnt het volkomen eens met dit begrip
van zijn blanken broeder. Een volbloed Hot
tentot kan namelijk onder alle omstandighe
den slapen. Al wordt hij ook door den ergslen
honger gekweldhij gaat liggen, rolt zich
in zijn mantel, en binnen enkele uren is hij in
slaap! Slaap is dus voor hem hetzelfde als
voedsel, faaar we moeten deze gevolgtrekking
niet le ver uitspinnen, want dan zouden we
allicht meenen, dat hij met zoo weinig toe
kon en dat is toch volstrekt niet het geval.
Wel kan hij honger lijden; met een verwon
derlijke onverschilligheid haalt hij eenvoudig
ziin gordel wat meer toe. Maar heeft hij een
maal wild gedood, dan kent ziin vraatzucht
geen grenzen, en eet hij maar steeds voort, zich
niet bekommerend om qualiteit, maar eer om
(iunnliteit!
Slaapt hii nu eenmaal, dan doet hij dit ook
weer op eigenaardige wijze: Hii rolt zich op.
als een menschelijk stekelvarken, en slaapt zóó
vast. dat men een kanon vlak bii zijn ooi-
zou kunnen afschieten, zonder dat hij in zijn
zoete rust gestoord werd!
Bij nacht is de vloer van een Hottentotsehe
hut dan ook zoodanig met slapers overdekt,
dat het geheel een menschelijke massa lijkt,
en men onmogelijk zou kunnen uitmaken,-tot
welk lichaam de ineengekronkelde armen en
becnen hooren'!
De Mol.
Langen lijd geloofde men, dat de mol niet
slechts van dierlijk, maar ook van plantaardig
voedsel leefde, en schreef dan ook aan deze
hoedanigheid de verwoestingen toe, waarover
boeren en tuinlieden ten allen tijde bitter kla
gen-
Den Franschen naluurkundige Flourens
echter is het door veelvuldige proeven geble
ken. dat de mol enkel en alleen een vleesch-
etend dier is en liever van honger sücrft, dan
dat hij planlenvoedsel zou aanroeren. Bij ge
brek aan andere dierlijke spijzen spaart hij
zelfs zijns gelijken niet en de zwakkere of
vreesachtige wordt onvermijdelijk de buit van
den sterken of moedigen. Opmerkelijk is ook
de waarneming dat 10 12 uren. het uiterste
zijn, dat de mol hel zonder voedsel kan uit
houden en dat 5 k 6 uren hongcrlijdens reeds
voldoende zijn om hem geheel uitgeput le ma
ken.
De verwoestingen, welke dit dier in tuinen
enz. aanricht, worden niet veroorzaakt door
dal het plantaardig voedsel zoekt, maar zijn
te wijlen aan zijn on vermoeiden ijver in het
najagen van insecten en wormen, waaruit zijn
eigenlijk voedsel beslaat.
Van twee jongens.
Twee kleine, leuke jongens,
Zij heetten Jan en Piet,
Die kenden heel geen zorgen,
En evenmin verdriet.
Ze speelden vroolijk samen
En maakten dolle pret,
En gingen dan des avonds
Van moeheid vroeg naar bed.
Het waren stoute rakkers
Van zes en zeven jaar,
Ze waren altijd samen
En hielden van elkaar.
Zc kregen toen een vrindje,
Een echte slimme guit.
En maakten met hun drieën
Een dapper drietal uit.
Maar gauw was al hun vreugde
En ook hun pret gedaan,
En zijn zc met hun drieën
Aan 't kibbelen gegaan.
Toen kregen dc twee jongens,
Dezelfde Jan en Piet,
Ook waarlijk kinderzorgen
Én o, zooveel verdriet.
Neen, dan maar samen spelen.
Zei Piet toen tegen Jan,
Want al die twist en ruzie
Kwam door den „derden man".
Corry dc J,
Emiritus.
Emeritus beleekcnde oudtijds bij de Romei
nen een krijgsman, die zijn tijd uitgediend en
geen plichten meer in dat vak te volbrengen
had. In latere tijden heeft men die benaming
op burgerlijke betrekkingen toegepast en ge
geven aan oude, getrouwe staatsdienaren, die
wegens gevorderden leeftijd rust genoten. In
Nederland wordt deze benaming tegenwoor
dig uitsluitend gebruikt voor hoogleerarcn en
predikanten, die om hun hoogen leeftijd en
langdurige werkzaamheid, eervol van hun
betrekking ontheven worden.
Het getal negen.
Het cijfer 9 bezit de eigenaardigheid, d
men, wanneer men een of ander getal er me,
vermenigvuldigt'en men de cijfers van dit ver
kregen product bij elkander optelt, steeds 't zij
9 of een veelvoud van 9 krijgt, b.v.:
9 x 4 36, de som der cijfers van dit pro
duct 3+6=9.
9 x 327 2943, de som der cijfers van dil
product 2 9 4 3= 18 of 2x9.
9 x .64 576, de som der cijfers voor dit
product 5 7 6=lSof2x9.
Hierop nu steunt dc volgende opgave.
Je vraagt aan iemand uil het gezelschap, of
deze een getal in gedachten wil nemen, zon
der het echter aan een ander mee te deelen.
Nu moet dit met 9 vermenigvuldigen. Je
vraagt hem of hii dit product wil opschrijven
doch daarvan één willekeurig cijfer uit^
schen. Nu weet je bijna onmiddellijk te zeg
gen, welk het uitgewischte cijfer is. Immers
ie telt de cijfers bii elkaar en het getal, dat
ontbreekt aan het 9-voud is het uitgewischte
cijfer.
Stel, dat de ander 211 gehad heeft. Dit ver
menigvuldigd met 9 geeft 2169. Nu wischt hij
de 6 uit. De som der overgebleven cijfers is
2 1 9 12. Hieraan ontbreekt 6 om tot
een 9-voud (18) te komen, 't Uitgewischte cijfer
is dus 6.
Had hii toevallig 't cijfer 9 uit gewischt, dan
wordt de zaak lastiger, daar je dan niet weten
kunt, of het uitgewischte cijfer 0 of 9 Is, want
2 1 6 9, 0 er bij blijft 't een 9-voud,
9 er bij, dan wordt het 18, ls eveneens een
9-voud.
Met alle andere cijfers echter gaat het zui
ver op.
Zusje, lujk eens op de klok,
't is op slag van zeven!
was je, kleine Zussemijn,
graag nog opgebleven?
Maar zie dan je pop eens aait,
zou ze al niet drooinen?
't is voor haar toch wel hoog lijd
In de rust te komen.
Naar bed.
Kijk, haar hoofdje hangt zoo slap,
moe is heel haar lijfje
kom, breng popje gauw naar bed
toe dan Zus, waar blijf je?
Popje wil alleen niet zijn,
Zus moet bij haar wezen,
en zal ik voor jullie dan
een verhaaltje lezen?
Ééntje uit hei nieuwe boek?
hè. dat is een pretje,
lekker warmpjes ingestopt
Zus, met pop, in 't be<ïjel
- S-
Zusje geeuwt, knipt tegen 't licht,
w- 't is al over zeven
't fs maar goed, dat Zussemljn
niet is opgebleven.
HERMANNS