Qooi* de Deagd. De Familie Wbarion. Een vcrEaal uit Zuiil-Airika. Naar het Engelsch \an C. J. BLAKE. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK XI. Van alle eigenaardige karakters, die er in de schaars bevolkte streek tusschen Scy- Jnourslack en de omringende bergen gevon den werden, was er niet één, die meer .de aandacht trok dan mijnheer Jan. Allcrlej verhalen omtrent hem deden de )*onde. Sommigen zeiden, dat hij een prins pi minstens een vermomd edelman was; an- 'deren, dat hij een misdadiger was, die in Icharlie GiMiams afgelegen farm een schuil plaats had gezocht. En hoewel geen dezer verhalen geheel juist was, lag er toch een 'grond van waarheid in, waardoor mijnheer 'Jan, als hij zc hoorde, ze niet kon tegenspre ken. Jan Vernon was één der jongste zonen van een rijken, aristocratischen landeigenaar. Hij had een goluSkige jeugd gehad en was lol Ben knappen, vroolijken en ontwikkelden jongeling opgegroeid. Zijn overigens nobel karakter had één zeer ernstige fout: hij was buitengewoon driftig. Reeds als kind had hij peftüge driftbuien, die zijn ouders en onder wijzers veel verdriet en zorg veroorzaakten. iWal zij ook aanwendden om hem zcLCbeheer- schirug te lecren, het was alles tevergeefs Aan de academie was Leonard Mayne Jans boe zemvriend, een jonge man, die twee of drie laar ouder was dan hij zelf en verloofd met Zijn eenige zuster Eleonoor. Zij waren bijna' onafscheidelijkhun medestudenten noem den hen David en Jonathan of Damon en p\thias en zeiden, dat waar men den één >ag, de ander ook- was. Doch op zekeren dag een ellcndigen dag twistten de vrienden over een kleinig heid. Zij waren in J^ns kamer en vóór Leo nard hern tot kalmte kon brengen, slingerde 'Jan een zwaar liniaal, dat hij toevallig in de hand hield, naar het hoofd van zijn vriend. Leonard stortte ter narde, het liniaal had lijn slaap geraakt, en Jan ontstelde hevig, loen hij bemerkte, dat hij zijn besten vriend Vermoord had. Het drama stortte beide families in rouw- Jan moest de gevolgen van zijn doad dragen en in dien eersten vreeselijfcen tijd wensclite hij niets liever dan zelf ook te sterven. Het gerecht had echter medelijden met hem en veroordeelde- Hem slechts lot eenige jaren ge vangenisstraf. Toen deze ontzettende jaren voorbij waren, kwam Jan terug in een wereld, die te hard Voor zijn lieve zuster was geweest. Het lot van haar verloofde, de schande van haar lievelingsabroer waren mëer dan Eleonoor Verdragen konzij kwijnde langzaam weg en «lierf, terwijl Jan nog in de gevangenis zat. Het medelijden van zijn vrienden, de zwij gende droefgeestigheid van zijn ouderlijk tuis waren erger dan de jaren van gevan genschap. Het verleden legde zijn hand op de toekomst van den jongen man en maakte het hem. onmogelijk in zijn geboorteland te blij ven, Het eenige, wat hij doen kon, was bui tenslands te gaan eft zoo trok- de nog jonge Jan Vernon als een zwerveling naar den vreemde, door eigen schuld verbannen van allen, die hem lief waren. Charlie Gilham was hoewel nog jong Ihoogleeraar in Oxford geweest, loen Mayne en Vernon daar college liepen. Onverwacht had hij echter een groote erfenis gekregen, waarop hij zijn betrekking er aan gaf en zich in Zuid-Afrika als farmer vestigde, iets dat altijd een illusie van-hem was geweest. En 1 was naar hem, dat Jan Vernon heen ging, Want Gilham kende de heekr geschiedenis, maar ook zijn oprecht berouw. Zoo bleef mijnheer Jan zooals hij weldra genoemd werd op Gilhems farm. Hij was spoedig de rechterhand van den eigenaar en verving hem bij zijn afwezigheid, dankbaar dat hij iets kon doen voor den man, die ge toond had een vriend in den nood te zijn. Zijn drift was genezen na Leonard May ne *s plotselingen dood. Kalm, beleefd en hulpvaardig als hij was, begrepen zijn wei nige kennissen niet, dat hij niet trachtte voor uit te komen. Niets bracht hem in vuur. Het zoeken naar diamanten of goud mocht ande ren aantrekken, doch wat waren goud en diamanten voor Jan Vernon, met de verbor gen pijn in zijn Hart, die niets ter wereld lenigen kon? Hij was tevreden met zijn nederige plaats cn altijd gereed anderen te helpen. Zoo ver liepen de jaren cn bereikte hij den middel baren leeftijd, waarin zoo scheen het ten minste het doode verleden zijn dooden be graven had. De ware reden van zijn ballingschap wist Gilham alleen, doch anderen waaronder tante Alice vermoedden een geheim ver driet en waren heel vriendelijk voor mijn heer Jan. Zij had ook medelijden met Qharlie Grlham en het eenzame leven, dat beide man nen "leidden. Nu en dan reed zij naar Gilhams farm, waar zij dan kousen stopte, kleeren ver stelde. in één woord allerlei dingen deed, die dc zwartjes verzuimden en die toch hoog Doodig waren. Gedurende een week na doze bezoeken de den Gilham cn mijnheer Jan hun uiterste best even netjes te zijn als tante Alice, doch op den zevenden dag verviel Gilham gewoonlijk rweer in zijn oude manieren. Het was dus geen wonder, dat mijnheer Jan "graag op Wharton Kop Farm kwam, waar iedereen even hartelijk voor hem wa6. Toen Dick binnen kwam, verrieden zijn pijn lijke voelen en Chris' bleek gezicht onmiddel lijk, dal er iets niet in den haak was en mijn heer Jan had al zijn handigheid noodig om de zaak zoo licht mogelijk voor te stellen. „Het is te hopen", ging hij voort, „dat Dicks voet spoedig weer in orde is, want ik was juist op weg hierheen om te vragen, of het schikte, dat we de volgende week de >^roote jacht" hielden.'' Dick sprong verheugd van zijn stoel op en hoewel zijn voet hem daarbij leelijk pijn deed, keek hi] toch weer vroolijk. „Hoera 1" riep hij uit. „Dan is mijn voet al lang weer beter. Wanneer komen jullie en hoe lang blijf je? Wat zullen we „Zachtjes aan!" antwoordde mijnheer Jan, „Het is de vraag of de volgende week jc moe der schikt. Ik Wilde je vader ook nog even spreken, als hij ten minste thuis komt vóór ik weg moet." .,Je moet vanavond niet meer weggaan, Jan" zei tante Alice. De maan komt zoo laat op blijf maar tot morgenochtend/' „Ilé ja!" riep Lily udt, „en dan kunt u iets doen wat Edïfh en ik zoo dolgraag wilden dal u deedt." „Dan blijf ik heel graag", zei mijnheer Jan ernstig, „en als hel iets is, dat ik doen kan, wil dk het graag probeer en." „O, dat kunt u zeker", ging Lily voort. „Iïet is heelemaal niet moeilijk, mijnheer.Jan 't is alleen maar de piano stemmen, zooals u ook eens voor Flossie Eslcourt gedaan hebt." Docih toen mijnheer Jan met de meisjes naa-r de kamer ging, waar de piano stond, keek hij heel ernstig. HOOFDSTUK XII. Nadat tante Alice Dicks voet bekeken had, zei zij, dat hij. verstuikt was, doch na cendge dagen rust wel weer beter-zou zijn. Hoewel stilzitten nu juist niet iets voor Dick was, deed hij dit toch uFl angst de „groote jachtniet te kunnen bijwonen Anton zat als gewoonlijk te lezen en Chris, die door het ongeval van zijn dagelijksclien metgezel beroofd, was, vond het maar het beste eenige uren. binnenshuis door te bren gen. Het gebeurde niet dikwijls, dat hij zich door vier muren gevangen liet houden, want hij hield veel te veel van de buitenlucht en alles, wat er buitenshuis te zien wasl Hij zal nu met tante Alice en Dick te pra len. „Hij is de wonderlijkste man, dien ik ooit gezien heb'', zei Chris, op mijnheer Jan doe lend. „Hoe komt het toch, tante Alice, dat hij steigerende paarden kan rijden, piano's stemmen en nog zooveel dingen, die een an der niet kan doen?" Zijn tante gHmlachle. „Iedereen kan hier met paarden omgaan, Chris", antwoordde zij. „Mijnheer Jan is wel bijzonder handig, maar oom Eduard zou hetzelfde gedaan hebben als hij er bij geweest was, en Dick heeft ook ver stand van paarden, al schijnt (hij vandaag zijn hoofd kwijt te zijn." „Ik had echt pech", bromde Dick. „Wat zal vader wel zeggen van het karretje?" „Hij zal blij zijn, dat je het niet meer ge bruiken kunt, Dick, en dat jij en Chris- er goéd zijn afgekomen. Je zult nu voortaan mei den groolen wa.gen moeten rijden." „Wat mijnheer Jan betreft", ging tante Alice voort tegen Chris, „ik kan je zeggen, waar hij piano's heeft leeren stemmen. Hij had in Oxford een zeer muziikalen vriend, die altijd zijn eigen piano stemde." „Kan hij ook goed sdhieten?" „Of hij", antwoordde Dick. „Al is hij niet zoo'n groot jager als vaders vriend Gilham. Ons jagen is maar Mnderspel bij dat van de zen vergeleken. Soms gaat hij weken en maanden aan één stuk op de leeuwen- en olifant en jacht." „Gaat mijnheer Jan- dan ook mee?" vroeg Chris belangstellend. „Niiet dikwijls; hij blijft dan gewoonlijk op de farm en vergenoegt rich met hel schieten van springbokken en een soort patrijzen, dat hier voorkomt." Terwijl zij zoo zaten te praten, kwam Edu ard Wharton met zijn broer en schoonzuster thuis en vernam hij hetgeen er voorgevallen was. Toen hij 'hoorde dat Dick zich slechts licht bezeerd had en Chris en het paard met den schrik waren vrij gekomen, nam hij het ver lies van zijn karretje niet ernstig op. Dick moest echter tante Suze heioven, dat hij nooit meer zoo roekeloos zou zijn. Daar klonk hun uit de oude schoolkamer muziek tegemoet. Edith speelde piano en Lily en mijnheer Jan zongen er bij. Tante Alice stelde voor er heen te gaan. „Het is zoo lang geleden, sinds we hier mu ziek hoorden", zei zij, „en Jan zal blij zijn dal hij nu eens zingen kan met accompagnement." Het geïmproviseerde concert duurde eeni- gen tijd. Mijnheer Jan had een mooien bari ton en loen hij bemerkte hoe goed Edith hem accompagneerde, sloot hij dadelijk vriend schap met het kleine Eugelsche meisje. „Zij speelt even goed als Flossie, is niet mijnheer Jan?" vroeg Lily telkens weer, doch een opmerkzaam toeschouwer zou het niet ontgaan zijn, dat mijnheer Jan vermeed den naam der gestorven gouvernante te noemen Chris luisterde graag, maar hij hield niet van muziek, zooals Edith en Anton dit de den. Bovendien was hij nu geheel vervuld van dé op handen zijnde jachtpartij en ver langde hij er naar met Paul Harvey er over te spreken. Na een tijdje werd het hem echter te mach tig en ging hij naar hem toe. Het was een donkere, stille avond, maar vóór Chris bij Paul Harvey's buisje kwam, zag hij het schijnsel der lamp reeds tusschen de gordij nen door. Toen hij dichter bij kwam, zag hij, dat Paul bezig was zijn buks schoon te maken Hij zou natuurlijk al van „de jacht" gehoord hebben en er even hard naar verlangen als iedereen op Wharton Kop Farm. Chris klopte aan en opende zelf de deur, zooals de jon gens altijd deden; er gleed een glans van ge noegen over Pauls gezicht, toen hij glim lachend van zijn werk opkeek. Hij was werkelijk blij dat hij Chris zag. „Kom Linnen, kom binnen", zei hij harte lijk. „Ik heb je in drie beelc dagen niet ge zien. Wat heb je al d'ien tijd uitgevoerd?" Chris ging op het veldstoeltje bij den schoorsteen zitten en vertelde, wat er dien dag gehi-urd was Ook vroeg hij, of Paul zich niet verbazend op „de jacht" verheugde. Paul antwoordde glimlachend„Struisvo gels en broedmachines zorgen niet voor zich zelf. Chris. Toen ik den laatsten keer op de jacht ging, liep alles in het honderd en nam ik me ernstig voor. mijn werk nooit weer in den. steek te laten." „Maar waarom maak je dan je buks schoon, als ie haar toch niet gebruikt, Paul?" vroeg Chris „Er is iemand, die in korten tijd goed heeft leeren schieten", antwoordde PauL 2,Ik zal hem mijn buks leenen," „Is het iemand hier uil de buurt?'' vroeg Chris. „Ja, hij woont hier heel dicht bij op Wharton Kop Farm." „Maar je bedoelt mij toch niet', Paul?" Chris begreep, dat het een offer was, want hij wist, welk een schat de buks in de oogen van Paul Harvey was. „Ja zeker, Dhris, want ik weet, dat je er voorzichtig mee zult zijn. Zij is heel gemak kelijk tc hanteeren, maar dat weet je reeds bij ondervinding/' Chris was in dc wolken en kon geen woor den vinden om Paul te bedanken. „Is de jacht werkelijk zoo'n genot, Paul?" vroeg hij. „Ndot bijonder; het brengt je zoo uit je gewone doen. Bovendien ging "Paul aar zelend voort, „het heclc huis is dan vol en ik moet ook één of twee menschen herber gen en daar ik hier vrij wel een kluizenaar ben .geworden, ben ik daar niet bijzonder op gesteld." „Maar Paul, als Anton en ik nu eens bij je kwamen en onze kamer aan de gasten af stonden zou je dat niet prettig vinden?" „Veel prettiger", antwoordde Paul, die dc jongens gaarne mocht lijden. Zoo werd het afgesproken en daar tante Alice haar goedkeuring aan het plan hechtte, zouden Chris en An'on dus Paul Harvey's gasten zijn. (Wordt vervolgd). Mot-meltje. Het was mooi weer en moeder hond was met haar kleintjes wal gaan wandelen. Ze waren nog heel jong. Pas vier weken. Dus moesten zc dlohl bij moeder blijven. Ze lie pen in het tuintje en staken nu en dan de neusjes in het gras. Dan moesten ze niezen, omdat ze kleine druppeltjes dauw opsnoven. Het was heel prettig, zoo uit te gaan en ze waren dan ook heel tevreden. Dc kleine staartjes gingen heen en weer en soms liep er één zoo hard, dat hij omviel. Dan moes ten de anderen hard lachen. Op eens merkten ze, dat er één weg was. Gauw allen aan het zoeken naar broertje. Moeder hond wist niet, dat het luirideurtje openstond cn dat de kleine deugniet daar uit was gegaan en nu op straal liep. Anders zou ze hem wel zijn nagegaan. Broertje was wel niet mooi, maar moeder hield toch even veel van, hem, als van de drie zusjes, die hun broertje altijd „mormellje" noemden, omdat hij zoo leelijk was. Zijn haren waren geel en hier en daar was een zwart vlekje. Ook was zijn haar heel hard en dun, zoodat overal kale plekjes huid te zien waren. Maar toch Hielden ze allen veel van mor- mellie en ze werden heel treurig, toen ze eindelijk weer naar huis moesten, zonder broertje te hebben gevonden. Moeder zocht den heelen avond en ook 's nachts, maar ze kon haar stout kind niet vinden. Toen ging zc ook maar naar huis. Arm mormelitje was verdwaald. Eerst vond hij het wel aardig. Zoo flink leek het, alleen in de straat te loopen. Net of hij een groote hond was. Maar ondeugende jongens lachten hem uil en begonnen ham te .plagen. Ze gooiden hem mei steentjes. Eén kwam er tegen zijn kleiD kopje. De tranen sprongen hem de oogen uit. En die keken toch al zoo "bedroefd, omdat moedertje en de zusjes van hem weg waxen Mormeltje zocht wel naar hen, maar de jon gens jaagden hem hoe langer hoe verder weg en sloegen hem met een tak, n- der een boom vonden. Telkens was 't arme dier gaan zitten, maar de jongens lieten hem geen rust cn de kleine pootjes deden hem zoo zeer. Eén was er zelfs gaan bloeden Arm, arm mormeltje. Eindelijk waren de jongens weggegaan. Ze hadden er nog over gedacht hem mee te ne men. maar loen ze hem opgepakt hadden, smeten zc hem weer ruw neer op straat, wamt zc vonden 't beestje te leriïrk Toen ze weg waren, stond het kleine dier op en probeerde verder te loopen. Maar hij kon met, zoo zeer deed hem zijn heel kkin lijfje. Toen kroop hij weg, bang en verdrie tig in een hoekje bij een deur. liet was don ker geworden en 't begon te regenen. Hij rilde van kou. Stil bleef hij zitten en deed de oogjes toe. Bijna was hij in slaap gevallen, toen hij in eens een hand voelde, die hem opnam. Eerst schrikte hij en dacht, dat hel weer de jongens waren, die hem 's middags zoo ge plaagd hadden, maar hij voelde zich lekker warm tegen den arm, die hem vasthield Mormelde koesterde zich en deed de oogjes weer toe. Maar op eens werd het heel, heel lichL Hij werd op den grond gezet. „Zie zoo, je mag vannacht hier blijven', zei de baas en hij zette hem in de keuken. „Het is te koud on straal." Heel verbaasd keek ons klein beest om zich heen Een groote hond kwam naar hem toe, be snuffelde hem en keerde hem den rug toe, terwijl hij zacht bromde. Een heel deftige witte poes zat hem ver baasd aan te kijken en trok het rose neusje op, toen ze zei: „Foei, wat een leelijk dier Ik bemoei me niet met hem. Wal moet die hier doen?" En toen mormeltje heel eventjes aan 't schoteltje melk wou likken, omdat hij zoo'n ergen dorst had, kwam de deftige poes naar hem toe en gaf hem een tik met rijn poot. Geluikkig dat ze den nagel inhield. „Wie ben je7" vroeg ze „Ik ben mormeltje en ik ben verdwaald.' „Zoo, zoo! En weet je, wie ik bon? Ik ben mevrouw Wit'je, de mooiste poes, die er leeft. Je mag wel heel beleefd tegen me zijn, leelijk dier, in plaats van zoo brutaal van mijn melk te willen snoepen." „Kijk, daar is zus Nel", zei ze loen, en ze wees naar den grooten hond. „Dat is zus Nel. Die is nog niet lang bij ons. En, die daar uit haar hok komt, is Cora. Kijk. die zwarte met dien mooien witten punt- kraag. Eerst waren Cora en ik maar samen. We hebben een deftige opvoeding gehad en we vinden het heel akelig, dat zoo n leelijk 1 dier bij ons moet zijn. We willen ook niets van je weten en pas maar op, dat je niet te dicht bij ons komt,, want dan. Trotseh keerde ze zich om en arm mor meltje was heel bedroefd, dat niemand wat van hem welen wou. Maar Cora was een medelijdend dier. Die ging naar hem'toe. „Ben je zoo koud? Én heb je zoo'n hon ger?" vroeg ze. „Kom dan maar. Van mijn bakje» mag je wat eten en als je wil, mag je ook in mijn Eek slapen." „Wal?" riep Witje, die druk met Nel zat te smoezen. „Wat, jij wil dat beest van je eten geven en Eem in je hok laten slapen?" Nu je kunt wel zien, dat je van heel andere afkomst bent dan wij. Dat mormel in je hokl Foei, wij zijn vies van hem en als hij in jouw hok slaapt, dan willen we met jou ook niets te doen hebben." Nu werd Cora kwaad cn terwijl zij het kleine beest uit haar bakje liet eten. ging zij er stil naar zitten kijken. Zij zei niets te rug. Witje en Nel zaten verachtelijk te lachen en trokken afkeurende gezichten. „Wat denk je wel?" vroeg nu Cora, „dat jullie zooveel deftiger bent dan ik? Heb jij maar zooveel praats niet, hoor Nelletjel Je ha-dt eens moeten zien, hoe je cr uitzag, toen de baas je meebracht. Vuil en vies. Als de baas niet zoo goed voor je gezorgd had, zou je nu niet zoo mooi zijn." Nel vloog op. De zwarte haren, die op haar ooren waren, gangen rechtop staan van kwaadheid. „Wat zeg je?" En zc gang vlak voor Cora staan Maar Cora was niet bang. Zij liet haai* tan den zien en begon te brommen. Toen Nel niet gauw genoeg achteruit ging, hapte Co-ra naar haai* neus en toen Nel schrikte en achteruit sprong, lachte Cora haar uit. „Lafaard", zei ze. „Groot Len je cn bang." Dat liet Nel zich naet zeggen. Woedend sprong ze toen op Cora af en Witje vloog van angst zoo hoog, als ze maar kon. Boyen op de glazenkast bleef ze zitten en keek 't gevecht aan. Ze kreeg in eens praats, nu ze cr aan dacht dat niemand haar kon krijgen en ze riep heel hard: „Cora is een aüemansvriendin. Met lederen hond bemoeit zij zich." Cora had geen tijd om er op te letten, want zij was net op Nel's nek gesprongen en beet haar duchtig in haar vel. Nel schreeuwde luid om hulp. Witje lachte haar uit en onder- lusschen zat 't mormeltje in het hok van Co na en keek angstig in hel rond. Het was nu een vreeselijik leven in huis. De honden, die op straat voorbij gingen, bleven staan en blaften luid, tot er een politieagent kwam en ze wegjoeg. Witje was naar beneden gesprongen en rende met hoogen rug en opgestoken staart door de keuken. Cora trapte in Nel's drinkensbak. Plet wa ter sprong Haar om de ooren en de hak was stuk. Nel trapte op Witjes staart, die gaf een vreeselijken #1 en krabde haast Nel's oog uit. Toen vloog ze weer gauw naar boven en Cora, die nog lang niet tevreden was, sprong opnieuw naar Nel. Nu kreet» Nel in eens moed en ze beet Cora zóó in haar poot, dat 't bloed op den grond liep. Cora jankte geweldig en juist wou zij wraak nemen, toen in eens de deur wijd open ging en de baas binnenkwam. Hij keek heel boos en pakte een groote zweep, die aan den muur hing. „Wat is dat bier voor een leven? riep hij. „Is 't gauw uit met dat gevecht? Is dnt alles om dat kleine dier? Jullie moest jc scha men. Kom eens hier, Witje, en vertel me eens wat er gebeurd is." Witje kwatm en eerlijk zei ze hoe het ge gaan was en ook, dat zij zelf begonnen was „Zoo. zoo", zei de baas. ..Dus jullie denkt, dat Je zulke deftige dieren bent? Zet dat maar gauw uft je hoofd. Dc ceii is zoo goed als de ander. Nel heb ik meegebracklyriek, ellendig en leelijk. Cora redde ik uit een sloot op een donkeren avond. De jongens hadden haar in een zak gedaan om haar te verdrinken. De kikkers vertelden het mij. En Witje, die nu zoo trotseh is?. O, oje hadt haar eens moeten zien toen ze hier kwam. Wat zag ze ar udtI Vies was ik va»1 haar. Zie zoo, nu weet jullie alles. En nu gauw naar bed. Heel gauw. Cora in haar hok met iet kleine beost. Nel op den grond, hier op je kleedje. En Wit in je mandje. Pas op. dat ik nu niets meer hoor." Cora lfet nog even haar bloedenden poot zien. „Ja", zei de baas. „Eigen schuld. Lik hem maar goed, dan zal het wel beter worden." Beschaamd deden nu allen wat de baas zei en gingen slapen tot den morgen. Ze waren heel. heel moe. Mormeltje beefde en kroop dicht tegen Cora aan. Maar hij was toch dankbaar, dat de baas hem had meegenomen en hij werd een vriendelijk, trouw dier, waar ieder veel van hield. Eens kwam er een vrouw, die graag een hondje wou Eebben, omdat ze altijd zoo al leen was. De baas gaf mormeltje aan haar Nu was hij naet meer zoo leelijk, want Cc ra had hem geleerd zich mooi schoon te ho* den. Zijn leelijke, gele haren waren nu vee* zachter geworden en glansden. Toen de vrouw hem medenam, waren aller heel verdrietig. Ze keken hem treurig na en schreiden groote tranen. Wie had dat gedacht? J. G. HAVERKAMP. woordigen oorlog vele vierkante, mjjltn boscj in Russisch Polen, in de Vogezen en in d# Argonnen als offer gevallen. NutUBrvrlende"3 hebben daar liet verlies van h$cl ^-at schoof van talrijke historische merkwaardigheden betreuren. Zoo is bijv. de reuzeneik van AoS» werpen geveld, waaronder in den ÖO-jap^Ff^ oorlog bij het beleg van Antwerpen *an den hertog van Parma gestaag (Weeft, liet uitroeien van bosschen heeft worts gevolge, dat het beschermde vrf|4 rich nati alle richtingen verstrooit, de roofdieren ziel niet langer veilig voelen cn verhuizen, en a¥ lerlei schadelijke knaagdieren gicli onrustbaf rend vermenigvuldigen. In de Kurpalhen vof den Roodc ICruis-soldaten bij 't zoeken nat gewonden in de struiken een jammerlijk hi lenden beer, die door een shrapnellschot lamd was. Uit de Ardennen opgejaagde wiM^ zwijnen zijn tot in de streken tusschen kerken en Calais gevlucht. Ook de trek der trekvogels uil hel heeft in den hefst van T9Ï4 den invlofj van den oorlog ondergaan. De streek del» Mazurlsche meren, waar herhaaldelijk reus achtige gevechten hebben gewoed, is een vap de plaatsen, waarheen zich dc trekvogels uit het Noorden begeven. Ditmaal heelt het oor logsgeweld ze verdreven. Vooral één van de drie groote wegen, die de trekvogels sedert menschenheugenis op hun weg naar 't Zui». den volgen, is door den oorlog van thans ge/ teisterd: 't is de weg, die van Oost-Pruisen langs den Weichsel naar de Karpathen, van hier langs den Theiss naar de Donau-vlaktê, en langs de westkust van de Zwarte Zee en de kust van Klein-Azië naar Afrika voert. Men' heeft allerlei soorten van watervogels, die van hun gewonen weg afgedwaald waren, in streken aangetroffen, waar ze anders niet tö vinden rijn. In vele streken in 't Zuiden zijff de roeken en kraaien, die er anders den win» ter doorbrengen, dit jaar niet verschenen. Zij hebben zich naar de slagvelden begeven, waap zij voedsel in overvloed vinden. De talrijke ontploffingen van mijnen in de Noordzee en de Oostzee, een gevolg van den oorlog van Engeland tegen Duitschland, kun» nen niet zonder uilwertking blijven op het trekken der haringen; de noordelijke zeeha» ringen toch schieten in den winter en in het voorjaar kuit in de nabijheid der kust, ter» wijl de zeeharing van de Noordzeebanken in den zomer en in den herfst de zandige en steenachtige banken opzoekt, om kult te schieten. Na de belegering van Parijs In den winter van 1870 op 71 kon men constateeren, dat de flora in de omgeving van de stad een groote verandering had ondergaan. Men trof er plan» ten aan, waarvan het zaad met de bagage» wagens der Duitschers in 't land was geko» men. Welk een rijke flora mag men dus na 't einde van den tegenwoordigen oorlog in Frankrijk verwachten, nu daar een bonte rij van volkeren hare tenten heeft opgeslagen! Zou 't waar zijn Wira vond zich zelf een knapperd, Hij durfde ieder aan, Hij kon bij 't voetbalspelen De jongens best verslaan. Op school, beweent hij verder, Zou hij als 't eerlijk was Beslist de beste wezen, De eerste van zijn klas. Zijn moeder boord' hem snoeveD En zei heel ernstig„vent, Wat jammer, dat je akijd Od school de laatste bent. Dat bluffen op je kennis, Wat heb ik daar mi aan? Laat er eerst beter cijfers Op je .gedraglijst slaan. Laat ons nu samen ruilen, I k bluf. omdat j ij leert Niet werken en veel praten. Me dunkt, dat is verkeerd." TRUUS 'UNS. De Oorlog en Dieren en Planten. Steeds hadden groote oorlogen 'n geweldige behoefte aan timmerhout voor 't maken vati bruggen, barakken, versperringen en andere versterkingen. Die behoefte is nog grooter ge worden, nu de veldslagen in de moderne oor logen vele weken lang duren en zich hunne loopgraven, onderaardsche verblijfplaatsen en schuilplaatsen mijlen ver uitstrekken. Daarbij komt het groote verbruik van brandhout ge durende de wintcrcampagne. Hiervan onder vinden natuurlijk onze bosschen de schadelij ke gevolgen. Vooral is dit het geval, waar het op aan komt, aan de artillerie een vrij schiet- terrcin te verschaffen. Zoo zijn in den tegen-* RobinaoiTs vlag. Broertje is Robinson Crusoe! 'I eiland is wel wat heel klHu, maar wie op zóó iels wil lc t«i kan er met Robinson zijn. Robinson voelt zich gewicht!'- ferm, met zijn vlag in de han^ houdt hij hij wind en bij golven dapper op 't eilandje stand. Robinson vreest niet voor „wilden11! gaat er geen -duimbreed op zij wie hem rijn grond wil betwisten hoort gauw: „blijf af *t is vnn mijl1' Robinson praat zoo parmanfc is er zoo trotseh op zijn laüd tóch zal hij 't weldra bemex^. I 't is maar een hoopje los za» Zachtjes aan nemen de golvw telkens wat korreltjes mee Robinson vlucht niet voor maar eindlijk wél voor de zetft Dóór heb jw Robinson Crusoe, nag met zijn vlag in de hand sa moest hij zijn eiland verliezen, die brengt hij yeilig aan land! HERMAK^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7