Qoot3 de ||eagd. De Logé. Naar het Engelsch van GERALDINE MOCKLER. Vertaald door C. H. HOOFDSTUK Dl. (Slot). Nel raadtwaar Joop gebleven is. KI Heel gauw nadat Joop naar de wei van Parker was gegaan, werd Nel wakker. „Liesje, Lies", riep zij, terwijl zij overeind lat in haar bed, „heb je vergeten, wat voor idag het vandaag is? Dot is jarig. Sta je niet *>p?" Een half uurtje later waren de drie kinde ren in den tuin en het eerste wat Nel deed, was naar Dots hok gaan om haar geluk te wenschen. Toen nam zij haar in haar armen en gevolgd door Liesje en Tip, ging zij naar haar eigen tuintje om haar lieveling haar geschenk aan te bieden. Maar o, wat een teleurstelling, de paardenbloem was weg! Zij kon haar oogen niet gelooven. Een oogen- blik bleef zij staren naar de leege plek op den grond, toen zei zij tegen Liesje: „Een wild konijn heeft vannacht zeker de paardenbloem opgegeten. O Lies, wat zullen we nu doen? Zoo n gulzig wild konijn om Dots verjaarsgeschenk op te eten." „Ik denk niet, dat het zoo gebeurd is", antwoordde Liesje. „Wilde konijnen hebben veel lekkerder dingen in hun eigen velden. Kijk Nel, hier is jepaardenbloem. Ze is bijna dood." En Liesje, wier scherpe oogen de arme bloem plotseling ontdekten, nam haar van den tak, waaraan zij nog bengelde. Nu be grepen beiden onmiddellijk, wie hun die poets gespeeld had. „Ik vind Joop den naarsten, valschten jon gen, die er bestaat", zei Liesje boos. „Het zou me niets kunnen schelen, wan neer hij alle bloemen uit mijn tuintje ge haald had", zei Nel bedroefd, „als hij mijn paardenbloem maar had laten staan." „Joop was gistermiddag boos", ging Liesje voort, ,..en toen heeft hij het zeker gedaan. Huil maar niet, Nel. Dot mag alle bloemen uit mijn tuintje hebben. O, dat is waar ook! 'k Heb het pas netjes gemaakt en alle bloemen afgesneden. Nou, geef haar dan maar een koolblad, daar is ze dol op." Doch Nel vond een koolblad al een heel armzalig verjaarsgeschenk voor haar lieve ling. Zij haalde daarom een mooie bloem kool uit den moestuin, keerde een leegen bloempot op, ging er op zitten en keek even als Liesje en Tip toe, hoe Dot op haar achterpootjes zittend smakelijk ontbeet. De tuinman was heel boos, toen hij later zag, dat de mooie bloemkool weg was, maar kon onmogelijk raden, wie het gedaan had. Nel, Liesje en Tip gingen nu naar huis om zelf te ontbijten en daar hoorden rij voor het eerst, dat Joop niet thuis was en al heel vroeg zijn kamer was uitgegaan. Daar Joop erg veel van zijn bed hield, begrepen zij onmiddellijk, dat iets heel bijzonders hem er zoo vroeg had uitgejaagd. „Hij zal wel gauw terug komen"r zei Liesje, „en dan moet je maar eens flink op hem brommen, Nel." Maar Joop kwam niet terug, zoodat zij zonder hem ontbeten en daarna weer naar den tuin gingen om te kijken, of ze ook een spoor van hem ontdekken konden. Nel raadde het eerst, waar hij gebleven was, hoe wel Liesje er ook het hare toe bijdroeg Zij was het namelijk, die tot de ontdekking kwam, dat haar schop uit Je schuur verdwe nen was, waarop Nel begreep, waarom die weg was. „Hij is zeker een nieuwe paardenbloem voor Dot gaan halen," riep zij plotseling uit. „Ja, dat geloof ik vast." „Maar dan had h.j toch al lang terug moe ten zijn", bracht Liesje in het midden. „Er zün er massa's in de buurt." „Ja, maar Joop zal niet de eerste de beste genomen hebben", zei Nel. „Hij. wilde na tuurlijk de allermooiste meebrengen. Hij zei een paar dagen geleden nog, dat de mooisten in Parkers wei groeiden en lechte ons uit, omdat wij die niet durfden plukken. En nu begrijp ik heel goed, wat er verder gebeurd is. Parker heeft hem natuurlijk ge pakt en houdt hem nu gevangen. O Lies, v/at moeten we toch doen? Hij is onze logé en dus moeten we hem bevrijden." „Ja, maar wij kunnen het niet helpen antwoordde Liesje. „En ik denk niet, dat Parker hem naar de gevangenis gebracht heeft. Hij zal hem wel ergens hebben opge sloten en hem door dien akeligen, valschen Nero laten bewaken." „Dat is al even erg", zei Nel met een ge zicht, alsof zij zoo zou beginnen te huilen. „Weet je wel, Lies, dat Parker eens een jongen, die aardappelen bij hem stal, een heelen dag in de Schuur naast het hooiland heeft opgesloten, met Nero om hem te be- I waken? Dat "heeft hij stellig ook met onzen! armen Joop gedaan." „Dan moeten we hem bevrijden", zei Liesje kordaat. Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan en het was dan ook niet dan na 1 veel gepeins en over en weer gepraat, dat zij een plannetje gevormd hadden, waardoor ze hem hoopten te verlossen. Zij namen een lang en dun, maar sterk touw mee, kropen door de haag bij de schuur en liepep vlug naar Parkers veld. Intusschen begon het Joop hard te ver celen, opgesloten te zijn en peinsde hij ook over een middel om te vluchten. Hij was daarin tot nu toe echter nog niet geslaagd. Eerst had hij geprobeerd vriendschap met Nero te sluiten, door hem te roepen en aller lei lieve namen te geven, maar de hond deed, alsof hij niets hoorde; daarna bewaak te hij zijn gevangene nog strenger. De schuur bevond zich in een hoek van het veld en aan den anderen kant van de haag stonden een paar boomen, waarvan de takken over het dak der schuur hingen. Meermalen had Joop naar den grootsten tak gekeken. Hij wist, dat als hij maar eenmaal op het dak van de schuur kon klimmen, hij gemakkelijk langs dezen tak in den boom kon komen en zoo op den beganen grond aan den anderen kant van de haag en dus ver buiten het bereik van Nero. Maar daar hij het dak niet kon bereiken, zonder de schuur te verlaten, moest hij ook dit plan opgeven, te meer daar Nero, als hij maar even met zijn voet buiten de deur van zijn gevangenis kwam, uit alle macht gromde en zijn tanden liet zien. Er bleef hem niet anders over dan maar rustig te wachten, totdat Parker hem kwam bevrijden; meermalen wenschte hij echter, dat hij Nels raad toch maar opgevolgd had en niet op zijn hooiland was gegaan. De zon stond nu al hoog aan den hemel en het werd heel worm. Joop, die zag, dat Nero in de schaduw der takken lag, wenschte niets vuriger dan dat hij in slaap zou vallen. Maar hoewel dit er dikwijls op geleek, bleef hij toch altijd één oog open houden en sper de hij bij de minste beweging van Joop het andere ook wijd open. Eindelijk begon Joop zelf ook slaperig te worden. Hij zat nu op den grond en leunde met zijn rug tegen de deur. Juist was hij op het punt zijn oogen te sluiten, toen hij zachtjes boven zijn hoofd hoorde fluiten en opkijkende Nel, Liesje en Tip op een rijtje zag zitten op den tak juist boven hem. Nero zag en hoorde hen op hetzelfde oogenblik en terwijl hij onmiddellijk over eind was, keek hij woedend naar boven. Hij scheen te begrijpen, dat zij Joop uit zijn benarden toestand wilden verlossen. Hij kwam daarom wat dichter bij hem als om hem te beduiden, dat hij toch niets beginnen kon. „Hallo", riep Joop, terwijl hij naar de an deren keek. „Zijn jullie het? Daar ben ik blij om. Maar pas op, dat je niet naar be neden tuimelt, want dan zou Nero je leelijk toetakelen." „Ja, we kennen Nero!" zei Liesje, terwijl zij een takje afplukte en er den hond mee gooide, waarop hij dadelijk zijn tanden liet zien; „hij is de valschte hond van de heele wereld. Wees maar gerust, we zullen je uit je gevangenis verlossen." „Mij uit mijn gevangenis verlossen!" riep Joop verheugd uit", maar toen schudde hij het hoofd en zuchtte diep. „Dat kunnen jullie toch niet", zei hij. „Parker heeft me in zijn hooiland gevonden en me hierheen gebracht met Nero om mij te bewaken. Bij de minste beweging, die ik maak, laat hij de tanden zien." „We dachten at, dat het zoo gegaan was", zei Nel, „ik begreep, dat je een nieuwe paar denbloem was gaan plukken, Joop, en dat vind ik heel aardig van je.' „Och, onzin!" mompelde Joop verlegen. ,,'t Speet me zoo, wat ik gedaan heb en ik wilde het weer goed maken, maar juist toen ik een bijzonder mooie had, pakte Parker me bij mijn kraag." „En als we niet gauw voort maken, zal hij ons ook nog pakken", zei Liesje. „Gaan jullie weer weg?" vroeg Joop te leurgesteld. „Niet voordat we je verlost hebben", ant woordde Nel, en terwijl ze dit zei, wond ze het lange touw af, dat zij meegebracht had den en waaraan zij aan één einde een groote lus hadden gemaakt. „We hebben een lasso meegebracht voor Nero, je weet wel. Joop, die gebruiken de Indianen ook. Kijk maar, dan zul je eens wat zien." Nel nam nu de lus en hield die juist boven Nero's kop, en Liesje hield het andere eind vast. Tenvijl de anderen nu in gespannen verwachting toekeken, bukte zij zich voor zichtig voorover en slingerde de lus om den nek van den hond. Nero sprong op eens naar de deur, iets wat Nel juist wilde, dat hij doen zou, want nu gingen de voorpooten ook door de lus en hing zijn lichaam er dus heelemaal in. „Trek hem op! Trek hem op!" riep Liesje uit, terwijl ze bijna uit den boom viel van plezier. rrJe hebt hem prachtig vast, Nel."' Nel trok en niettegenstaande Nero zich dapper verweerde, uit alle macht gromde en zijn tanden liet zien, voelde hij zich van den grond opheffen en bleef hij tusschen den tak en het gras hangen. „Nu is je kans schoon. Joop", riep Nel. „Gauw, want hij is zóó zwaar, dat ik hem niet lang kan vasthouden." Joop liet zich dit geen tweemaal zegger.. Met één sprong was hij uit de schuur en in het volgend oogenblik boven op het dak ge klauterd en dus buiten het bereik van Nero. Hij nam zijn pet en zwaaide er van blijd schap mee in het rond, tenvijl hij luidkeels begen te lachen om Nero, die al grommen de in de lucht zweefde. „Stil Joop, lach niet zoo hard!" zei Nel. „Parker mocht je eens hooren en dan zou hij onmiddellijk hier zijn. Maar wat zullen we nu met Nero doen? Als we hem loslaten, zit hij je dadelijk op de hielen en we kun nen hem toch ook niet zoo laten hangen, want dan gaat hij dóód. „Pc weet wat!" riep Joop uit. „We zullen hem in de schuur stoppen en als Parker dan komt, vindt hij niemand, anders dan Nero." De anderen vonden dit een prachtig denk- j beeld en Nero werd nu als de slinger van j een klok heen cn weer bewogen; iedere j slingering bracht hem dichter bij de deur der schuur, welke door Joop, die nu plat op het j dak lag, werd opgehouden om haar onmid- j dellijk te sluiten, zoodra Nero er in was. Nero scheen te begrijpen, wat ze met hem j voor hadden, want hij gromde en blafte nogj harder dan te voren. Hij kon echter niet ont- j önappen en werd neties in de schuur geslin gerd. Onmiddellijk sprong Joop van het dak en sloot haastig de deur, terwijl Nel het touw losliet en de hond dus op den grond terecht kwam. Hij worstelde zich daarna uit de lus. De hekken waren nu verhangen: Joop was vrij en Nero gevangen. „Dag Nero!" riep Joop blij. Maar Nero antwoordde niet, behalve een luid geblaf, dat zeker geen vriendelijk afscheid beduid de. De arme Nero was niet alleen veront waardigd over de poets, die zij hem ge speeld hadden, maar hij voelde zich erg be schaamd, toen zijn baas een paar uur later kwam om Joop uit de schuur te laten en tot zijn niet geringe verbazing er Nero met zijn staart tusschen de pooten zag uitsluipen. Tot op dit oogenblik heeft Parker nooit begrepen, hoe het kwam, dat zijn knappe buldog zijn gevangene liet ontsnappen en in zijn plaats opgesloten werd. Wat Joop betrof, hij had een les ontvan gen, die h*.i niet licht vergeten zou. „Ik zal jullie nooit meer babies noemen", 2ei hij tegen Nel, want jij en Liesje hebben me beter gered dan een jongen ooit had kunnen doen." En Dot kreeg een verjaarsgeschenk, waar van alle andere konijnen jaloersch waren. Oneerlijkheid gestraft. De luitenant B. woonde bij een manden maker op kamers. Reeds lang had hij ge merkt, dat zijn boter, thee, suiker en andere huishoudelijke artikelen verbazend gauw op waren. Op 't laatst ging 't ook zoo met de turf. Pas had hij wat opgedaan, of eenigen tijd daarna was alles al weer verstookt. Op een avond, dat hij een paar goede vrienden bij zich had genoodigd, sprak hij er met hen over en gaf zonder omwegen zijn vermoeden te kennen, dat de mandenmaker en zijn vrouw niet eerlijk waren. Maar hoe dit te bewijzen Eén der officieren zei „Hoor eens jongens, ik weet een goed plandat kan onder ons blijven en wij wor den zeker van de zaak". „Nu, kom dan maar eens voor den dag met je raad", zei luitenant B. „Laten we in een paar turven gaten boren, die met kruid vullen en dan weer dicht ma ken. Als het dienstmeisje je turfbak gevuld heeft, moeten we morgenavond de hiryen met kruid, die wij wel kenbaar kunnen ma ken, vooraan bij je voorraad op zolder leg gen. Als ze dan bij vergissing van je turf hebben genomen, zal dit zich openbaren door een lichte ontploffing". Den volgenden avond zaten de vrienden onder een glaasje wijn weer bij elkaar. Het was reeds tien uur geworden, zonder dat de ontploffing had plaats gehad. Ze begonnen een partijtje te maken en dachten, dat ze dien avond beneden zeker van hun eigen turf hadden gebrand. Maar nauwelijks waren ze met het spel begonnen, of paf I daar knap te en knalde het zóó hard, dat ieder ging kij ken, wat er wel gebeurd was. Het zal den luitenant en zijn vrienden wel moeite gekost hebben niet te lachen, toen zij de jeremiaden van de mandenmakers vrouw hoorden, want er hing juist een ketel vol heerlijke chocola boven het vuur te ko ken, toen de ontploffing plaats greep en nu was al de chocola weg en was 't een knoei boel van belang I De vrienden achtten het oogenblik thans veel te gunstig om dit zonder een geduchte strafpredikatie voorbij te laten gaan. Het re sultaat was, dat de mandenmaker en zijn vrouw schuld bekenden. Zij smeekten den luitenant er met niemand over te spreken en de kamers niet te verlaten. Nooit zou hij meer last van iets dergelijks hebben. Den volgen den dag nam de luitenant zijn huisbaas nog eens duchtig onder handen, maar beloofde tevens er tegen niemand een woord over te zullen reppen en de kamers te blijven bewo nen. Dit voorval is dan ook alleen onder de drie vrienden gebleven. Doch toen na vele jaren de mandenmaker en zijn vrouw over leden waren, vertelde de luitenant B. de toe dracht der zaak en maakte er de opmerking bij, dat het soms beter is een misdaad te be dekken dan openbaar te maken, „want", zei hij, „als ik die zaak bekend had gemaakt, zou ik zeker het ongeluk van die menschen be werkt, of ten minste hun goeden naam ge schandvlekt hebbenterwijl nu, door het ver zwijgen en hen gewaarschuwd te hebben, de menschen zich hebben gebeterd". Dierenverhaaltjes. verzameld door ALETTA HOOG. Onze egel. 't Was een stille, mooie herfstavond. De ondergaande zon lei een gouden glans over alles. Bij de dichte heg, die neel onzen groo- ten tuin omgaf, stond een hazelnotenboom. Een mand vol glanzend bruine vruchten was er afgekomen, en moeder had ze opgeborgen voor den winter. Enkele nootjes waren in 't gras blijven liggen. Wat ritselde daar tus schen de dorre blaren op den grond Een veldmuisje en tusschen de voorpootjes hield het zoo'n nootje, net als eekhorentjes doen. Z'n scherpe tandjes knaagden aan de harde schaal. Maar telkens hield het even op, spit ste de oortjes en keek met z n levendige oog jes om zich heen. Merkte het diertje, dat er gevaar dreigde Maar dan knaagde hij toch weer door. Uit de dichte heg kruipt een wonderlijk dier, langzaam, heel langzaam, 't Muisje is z'n doel. Behoedzaam sluipt hij door 't gras, al maar dichter naar 't muisje toe. Dat heeft nu de notenschil kapot gekregen, en genie tend van de lekkere vrucht, hoort en ziet het geen gevaar meer. Daar op eens is de groo- tere vijand het muisje op t lijf gevallen. laat een schel gepiep hooren, en dan is t stil, en de vreemde roover verslindt WelbehageÜjk likt hij nog eens z'n snoet af, dan sluipt hij terug naar de h=»g. Daar kraakt wat! 't is een slakkenhuis, v i. .1 hij den inwoner nog gauwer \er0rD2rd heef; dan hij 't het muisje heeft gedaan. Genoeg van de jacht heeft hij zeker nog niet, want hij verlaat de heg en gaat den tuin in. 't Is er doodstil, niemand stoort hem Wat springt daar vlak vóór z'n neus weg?... 'n Kikvorschl Kikkertje heeft zich wat on voorzichtig ver van 't water gewaagd, en ver geefs probeert hij den vijver te bereiken eer hij zoover al springend gekomen is, heeft de egel hem ingehaald, en 't kikkertje gaat den zelfden weg als 't muisje Vruchten eet men toe dat denkt de egel zeker ook, want hij gaat naar een pereboom, waaronder verscheidene afgevallen peren lig gen. Maar nu zullen we 2r toch eens een stokje voor steken, en we komen te voor schijn. Wat nou Zooeven zagen we daar een dier, wel van een voet lang, en dat zich op vlugge pootjes voortbewoog, en nu ligt daar 'n kogel, rondom vol stekels, zoodat we gauw de hand terugtrekken, waarmee we hem hadden willen grijpen Ja, nu zien we, dat we met 'n echten egel te doen hebben, die ons door al die opgezette stekels toeroept„Pas op f weet met wie je te doen hebt 1" Hij voelt zich zoo zeker als iets, zelfs te genover onzen blaffenden en brommenden Fox, die ratten durft vangen en doodbijten, maar die tegen zoo'n rond, scherp ding niets kan uitrichten. Eens heeft hij een aanval ge waagd, toen de egel, zelf op jacht zijnde, Fox niet bemerkt had. Maar o! wat is dat Fox slecht bekomen I Met 'n bebloeden bek is hij thuis gekomen. En toen Pox goed en wel in huis was, en de egel dus geen gevaar meer speurde, heeft hij zich voorzichtig uitgerold en is toen naar zijn nest gegaan, dat hij ge maakt heeft van gras en dorre blaren, diep onder de dichte doornheg. Dat zagen we hem nu ook doen, toen we 'n heel eind weg wa ren. Maar eerst pakte hij toch 'n peer beet. Zeker voor z'n jongen. Eigenlijk gunnen we hem zoo'n peertje van harte. Want hij doet veel nut in onzen tuin hij houdt hem zuiver van allerle' schadelijk ongedierte, zooals muizen, slokken, wormen en insecten. De egel is een zoolganger net als de beerhij sluipt niet op 7 n teenen rond maar zet heel z'n voetzool op den grond. Dat merkten we goed, toen we eens een egel ge vangen hadden en voor een nacht op zolder brachten, om daar muizen te vengen. Toen was 't net of daar boven al maar kaboutertjes aan t loopen waren met zwaren tred. En evenals de beer zich, wanneer de sneeuwvlokken in rijn pels vaden, verdrietig in zijn hol terugtrjkt, en er zijrv winterslaap doet, zoo doet de egel 't ook. Én dat is maar goed ook, want anders zou z n leege maag hem te veel plagen, want yeel is er dan voor hem niet te bikkenMaar als de lieve voor jaarszon gaat schimen, en er overal leven en beweging komt, den rekt de egel zich ook eens uit, schudt mos gros en blaren, die hem warm toegedekt hebben, van zich af, knipt met de oogen tegen 't schelle licht, dat hem pijn doet na zoo lang in donker te hebben ge legen, en gaat tegen den avond op jacht. Want ode honger is groot, en hij moet z'n scha inhalen. En nu k o n 't verhaaltje uit zijn, maar 't is nog niet werkelijk uit. omdat de geschiedenis van onzen egel nog 'n eind heeft, dat ik je ook nog vertellen wil. Op zekeren dag komt er een troep Zigeu ners in onze streek, en daar we 'n eind bui ten het dorp wonen, slaan ze hun tenten op, niet ver van onzen tuin. Weldra brandt er een vuurtje van hout, dat zeker niet door hen gekocht en betaald is. En 't ruikt naar ge braad. Waar hebben ze dhi vandaan „Als ze onzen egel maar niet gedood hebben?" zegt vader. „Ze zullen toch geen egels eten?" vraagt moeder verwonderd. „Daar ben ik nog zoo zeker niet van", zegt vader weer, „laten we eens gaan kijken". En met vader gaan wij er op af. Aan den buitenkant van on7e heg zitten twee Zigeunerjongens, haveloos en met ver ward, lang haar. Ze zijn aan 't kluiven van boutjes vleesch, die boven 't open vuur ge braden zijn. 't Lijken wel kippeboutjes. Maar een stuk huid met lange stekels, dat een er afgetrokken heeft, toont ons, dat 't dier, waar van die boutjes afkomstig zijn, geen veeren had. We gaan 'n eindje verder, en daar zien we nog twee egelhuiden liggen. Onzen egel met z'n twee jongen zijn door hen ge dood. Maar hoe hoe hebben ze dat klaar ge speeld bij 't dier, dat zich zoo mooi weet te verweren met z'n scherpe stekels? Tegen 'n flinken steenworp is een ejnl niet bestand, en bieden zelfs rijn stekels geen beschutting.1' Kort daarop r.crd den Zigeunerfroep door den veldwachter aangezegd, dat ze verder- moesten trekken. .Maar bij hun kort verblijf- hadden ze ons ein dier ontnomen, dat ons lief en nuttig was de roover was zelf «ge roofd f Eigenaardigheden op peis, door E. H. De Engelschman Die wijkt niet gaarne af, van zijn gewone levenswijze, het is hem onverschillig, hoe ver en hoe lang hij reist, mits hij maar alles meeneemt, waaraan hij gewoon is: kussens, dekens, manden, tos- schen; door alles vindt men hem omringd en niet ten onrechte wordt hij door andere reizigers geschuwd, in ewlk land men ook komt, onmiddellijk herkent men den En gelschman En eerlijk gezegdde Hollanders hebben van alle andere naties met hem overeen komst op reisalleen zij drijven het minder verHoewel de hotelhouders hen gaarne mogen lijden, zien zij ze toch niet half zoo graag komen als de Engelschen. Een hunner voornaamste eigenaardigheden is het be zwaar tegen trappen klimmen, iets wat in den loatsten tijd wel veel overwonnen is door de liften. De Franschman, met zijn diepe minach ting voor geografische kennis, haalt in zijn gesprekkenlanden, steden, bergen, zeeën en rivieren door elkaar; weet zelden, wóór hij zich bevindt en misschien nog minder waarheen hij gaat I Hij is altijd vroolijk ge stemd en zoekt dan ook steeds vroolijk ge zelschap: Door zijn onbezorgde levensopvat ting weet hij zich uit allerlei moeilijkheden met de een of andere grap te reddenkort om hij heeft met recht pleizier in zijn leven. Een Amerikaan op reis zonder een aan- teekenboekje is iets ondenkbaars! Hij schrijft alles op en wil alles tot cijfer^ terugbrengen. Hij wil ook precies alles weten en vraagt naar alles maar.doet gewoonlijk precies het omgekeerde van hetgeen men hem raadt! Hij gooit met zijn geld; maar heeft hij eens een geringe som kunnen uitsparen, op de een of andere slimme manier, dan is hij blij als een kind en beroemt er zich voortdurend op. Dat een Amerikaan te laat aan den trein zou komen, is eigenlijk ondenkbaar, want hij informeert al naar het uur van zijn vertrek, vóórdat hij nog aangekomen is De Italiaan is op reis kalm en vergenoegd. Met de Franschen heeft hij weinig overeen komst, hoewel men dit onwillekeurig zou denken. Hij hoort graag naar goeden raad en volgt dien stipt, want veel zelfvertrouwen be zit hij niet. De Rus reist liefst met zijn heele gezin, maar nooit haastig. Er zijn er, die zeer goed, en anderen, die zij het dan ook niet be paald slecht, toch beneden het middelmatige betalen. En de slechtbetelenden hebben in den regel nog allerwonderlijkste begrippen omtrent orde en reinheid. Ze zijn n.l. dikwijls een ware „bezoeking" voor de hotels, maar de stoffeerders zien ze graag komen, wart na het Russisch vertrek kunnen ze er zeker van zijn in het hotel aan het werk te moeten! En nu de Duitscher? Hij reist regelrecht op zijn doel ofolies, wat er op de plaats te zien is, wil hij zien, al heeft hij er dan ook niet het minste verstand van. Hij is dikwijs besluiteloos en vraagt zéér veel, aan ied dien hij maar te pakken krijgt.. Hij klampt zich dan vast met een taaiheid, dat men hem letterlijk niet kan kwijtraken I Maar over het algemeen is hij „gemiithlich" op reis, en zon- der uitzondering dorstig! *- Eetlust vsn vogel®. Als men van een mensch zegt, dat hij ol zij zooveel eet als een vogeltje, dan meent men daar meestal mee, dat zij of hij weinig eet. Maar vogels eten, naar verhouding tot hun groote, geweldig veel. In de maag van een sperwer vond men overblijfselen van 79 rupsen, 24 kevers, een veldmuis en een bloedzuiger. De sperwer, die gewoonlijk zich met muizen voedt, kan er in een maand on geveer 1000 stuks verteren. Een tamme steenuil verslond zeven muizen achtereen. Drie uur daarna had hij alweer honger en verslond nog meer grauwtjes. Den meesten arbeid schijnt echter het roodborstje op dat gebied te kunnen verrichten. Men heeft dat fraaie beestje op één dag regenwormen zien eten, tot een gezamenlijke lengte van 14 voet, samen ongeveer 80 gram wegende, ter wijl het vogeltje zelfs nauwelijks de helft weegt. De schilder heeft het huis geverfd; een potje rood bleef staan daarmee zijn Lien en Henk direct aan 't schilderen gegaan. Roode wang«n. Toen hadden Lien en Henk veel pret, ze sprongen in het rond en riepen: „moeder, doe Het maar „al zijn we ook gezond!" De pop zag bleek, zoo vonden zij; en knapten haar nu op de wangen werden blozend, 0, wat een gezonde popi „Wel, wel", zei moeder, „dót Helpt gauw! ,,'t lijkt wel een tooverkuurl „zijn jullie bleek, 'k geloof dal 't ook „eens om den achikkr Maar moeder keek hen lachend aan; „neen, neen", zei moeder toen, „vooreerst berg ik de verf maar „ik laat het nóg niet doenl „Je wangen zijn mij rood genoeg, „ik ben zóó best tevreêi „daar hoeft gerust geen verfkwast bij «hooi bezels, aye - - HEBMANnjti

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7