Haar bet ki belaft»
„DE E EM LAN DER".
Maandag 4 October 1915.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
N° 82
14d* Jaargang,
i^poofdrejacteur: Mr, D.J. VAN SCHAARDENBURG,
Uitgevers: VALKHOFF Co.
ABONNEMENTSPRIJS:
far 8 maanden voor Amersfoort f 1»00#
y Idem franco per post 1*50#
y Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) - O.IO#
kfzonderlyke nummers 0.05.
^Wekelijks bijvoegsel „da Holtondache Huisvrouu?' (onder redactie
Thérèse van Hovbd) per 8 mnd. 50 ets.
^dvertentiön gelieve men liefst vóór 11 uur, familie-
advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
DER ADVERTENTIËN:
0.50.
PRIJS
Van 1—5 regels..
Elke regel meer
Dienstaanbiedingen 25 cents bij vooruitbetaling.
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeoligo bepalingon
tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij ubonnomont.
Eene circulaire, bevattende de voorwaardon, wordt
aanvraag toegezonden.
0.10.
op
Weekkroniek.
Een afschuwelijk misverstand.
Quaestie „van fatsoen". Geloofs
versterking
De Berlijnsche correspondent van de Nieu
we Rotterdamsche Courant heeft een onder
houd gehad met den vroeger al eens door
jroelstra geïnterviewden Zimmerman, von
Z. zal het wel zijn, waarnemend minister van
buitenlandsche zaken te Berlijn.
Deze heeft de gelegenheid benut om nog
eens te verklaren dat Duitschland den oorlog
niet gewild heeft doch dat de oorlog Duitsch
land opgedrongen is.
Dit is nu reeds zooveel malen door zoo
veel Duitschers voorgezongen, dat men wel
eindigen moet met het te gelooven.
Maar er is evenveel reden om aan te ne
men, dat ook de andere belligerenten gelijk
hebben, wanneer zij, te pas en te onpas, zeg
gen en herzeggen, dat ook zij niet verant
woordelijk zijn voor den verschrikkelijken
krijg want dat de oorlog hun opgedrongen is
Maar als niemand den oorlog gewild heeft,
als beide partijen meenen, dat hij haar door
de andere opgedrongen is, dan is geheel
Europa het slachtoffer van 'n afschuwelijk
misverstand, het afschuwelijkste en noodlot-
tigste misverstand, dat ooit bestaan heeft. En
dan kunnen de tegenstanders, ^ie zoo ge
heel tegen hun vredelievende bedoelingen
in, elkaar bekampen in strijd op leven of
dood, niet anders doen dan zoo spoedig mo
gelijk 'n einde maken aan die wederzijdsche
dwaling.
Er zijn in ons land en in de pers oorlogs
apostelen de Telegraaf is er een van
die oordeelen, dat Nederland „voor z'n fat
soen" niet nalaten mag mee te gaan doen
aan de algemeene menschenslachting.
Zij zeggen later de minachting te vreezen
van geheel Europa voor ons volk, dat tijdens
dit groote wereldgebeuren rustig bleef kren
ten afwegen en goud opstapelen.
Wie zoo redeneert schijnt het beroep van
slager wel veel eerzamer te vinden dan dat
van kruidenier. Maar wij zouden niet weten
waarom deze laatste, hoe vreedzaam hij dan
ook zijn moge, ieders minachting verdienen
moet.
Nederland i s vreedzaam en Stapelt goud
op. Maar verklaren ook niet de oorlogvoe
rende volken, dat zij vreedzaam en vredelie
vend zijn? En is het ook hun ten slotte niet
om economische voordeden te doen Of is
er één partij, die voor idealen den oorlog be
gonnen is
Wij durven rustig afwachten of de bescha
ving der volgende eeuwen zooveel gunstiger
oordeelen zal over dé volkeren van onzen
tijd, die erger dan barbaarsche stammen el
kaar bij duizenden vermoorden, vergiftigen,
verdrinken en alle gruwelen bedrijven zon
der welke 'n oorlog niet denkbaar is dan
over ons „kruideniers f'-volk, dat z'n handen
met menschenbloed niet bespst heeft, dat
geen rouw en smart en ondergang bracht
over duizenden gezinnen, dat aan de van
huis verjaagde en van. goed beroofde slacht
offers van dit „grootsche wereldgebeuren"
'n veilig onderkomen bood
In den aanvang van den oorlog meende
men hier te lande zoowel als elders 'n op
vlamming van het geloofsleven te mogen
constateeren. Maar het was niet veel anders
dan schijn. Ontdaan, bevreesd en radeloos,
zag men menigeen naar de bedehuizen dra
ven in de hoop, daar waar hij nooit 'n voet
zette, nu vertroosting te zullen vinden.
Hoe kon men in dit drukker kerkbezoek 'n
opvlamming van het g e 1 o o f s leven zien
Het was slechts uiting van' den angst van
zwakke zielen, die geen innerlijk houvast
hadden, en misschien even hard! naar 'n waar
zegster als naar de kerk zouden loopen.
Die schijnBare geestelijke opleving is dan
ook slechts van korten duur geweest en ge
volgd door 'n nog steeds aanhoudende inzin
king.
Dezelfde vreesachtigen, die het voorbeeld
gaven om in de onbekende tempels verdoo-
ving te zoeken voor hun angst, kon men na
weinige weken reeds aan de oprechte en
trouwe geloovigen de vraag hooren stellen
Is dat uw God van liefde, die deze vreeselij-
ke rampen over de Christenwereld brengt
En bewijst deze barbaarsche verdelgingsoor
log na bijna 20 eeuwen evangelieprediking
niet het fiasco van het Christendom
In de kerkelijke bladen heeft men alras het
onwaarachtige der aanvankelijk gehoopte op
leving met droefheid gesignaleerd. En de in
zinking niet ontkend." Pogingen tot geloofs-
versterking blijven niet meer uit. Maar
deze zijn soms van de plompste soort en
moeten dan hun doel voorbijstreven.
Zoo was het deze week met 'n driestar in
de Standaard.
Dit blad toont den laatsten tijd bizondere
belangstelling voor.aardbevingen. Als er
maar eenige rommeling in 'n vuurspuwenden
berg is waargenomen, beijvert het zich om
daarop de aandacht te vestigen.
Nu is de driestarschrijver zeer getroffen
door 'n bericht in de Nieuwe Courant, „een
liberaal blad", zooals hij er beteekenisvol bij
voegt om de betrouwbaarheid te adstrueeren
Volgens dit bericht zijn de Vesuvius, de
Etna en de Stromboli in geologische actie.
Dat is 'n zeldzaam feit omdat tot dusver
d.w.z. volgens waarnemingen van 'n paar
eeuwen, maar wie weet het van de honder
den eeuwen vóór dien? deze 3 bergen
nooit gelijktijdig in actie zijn geweest. „Deze
nog nooit voorgekomen actie geeft daarom in
Zuid-Ilalië, zoo werd er bijgevoegd, aanlei
ding tot ernstige ongerustheid".
„Ook op dit bericht vestigen wij weer de
aandacht. Het is en blijft oorlogsgeruchten
en oorlogen* en aardbevingen op onderschei
dene plaatsen. Zie Matth. 246, 7".
Wij vragen is dit nu g e 1 o o f s verster
king of b ij g e 1 o o f s versterking
Men zal misschien in deze driestar slechts
de bedoeling willen zien om er. op te wijzen
hoe de voorspelling in Ivlatth. uitgekomen is:
dat de volkeren tegen elkaar zullen opstaan,
dat et hongersnooden ent pestilentiën en
aardbevingen zullen zijn („doch al deze zijn
nog maar een beginsel der smarten").
Dan zou men inderdaad onschuldig zijn,
doch bitter weinig zin hebben. Want ook
voordat deze woorden uitgesproken werden,
kende men oorlogen, aardbevingen, enz. Dat
deze er ook in de toekomst zouden zijn, was
dus geen openbaring. En wat oorlogen be
treft, is het nog de vraag of deze er altoos
zullen zijn.
Wie zal dan nu door de herinnering aan
die woorden tot het geloof terugkeeren of z'n
twijfel laten varen
Neen, de driestar schijnt minder onnoozel,
minder onschuldig. Niet zonder reden zullen
gecursiveerd zijn de woorden: „nog nooit
gelijktijdig in actie geweest", nog „nooit"
voorgekomen actie, „ernstige" ongerustheid.
Daarheen wordt de aandacht der een
voudige lezers geleid. En hun hersens leggen
dan natuuilijk het verband tusschen de actie
der vuurspuwende bergen en den oorlog. En
ziedaar hen teruggebracht op het peil der
Zuid-Italiaansche bevolking
Wij vroegen is dat geloofsversterking of
bijgeloofsversterking
Politiek Overzicht
De Ëalkanstaien en de
wereldstrijd.
Toen den 22en September het besluit tot
mobilisatie van het Bulgoarsche leger werd
afgekondigd, dat bijna op den voet gevolgd
werd door het besluit van Griekenland om
eveneens zijn leger te mobiliseeren, bekroop
menigeen de vrees, dat de oorlogsvlam ook
de tot dusver nog neutraal gebleven Balkan-
staten zou aantasten en dat de wereldbrand
zich over den geheelen Balkan zou uitbrei
den. Sedert hebben wij van deze beide mo-
biiisatiebesluiten eene toelichting vernomen,
die geruststellend gewerkt heeft op de be
angste gemoederen. De Bulgaarsche regee
ring heeft laten verkondigen, dat zij geene
vijandelijke bedoelingen heeft, maar alleen
vast besloten is voor de rechten en de on
afhankelijkheid van Bulgarije op te komen
met het geweer bij den voet. Naar het voor
beeld van Nederland en Zwitserland, die
niet geaarzeld hebben reeds in het begin van
den oorlog dezen maatregel te nemen, voelt
Bulgarije zich genoopt zijne bewapende on
zijdigheid te proclameeren met het oog op
de troepenbewegingen van zijne buren; maar
het zet de besprekingen en onderhandelin
gen voort met de beide oorlogvoerende sta-
tengroepen. Op zijne beurt heeft de Griek-
sche regeering nadruk gelegd op het vrede
lievende karakter van de door haar bevolen
mobilisatie; die is van zuiver verdedigenden
aard en verhindert niet, dat aan de onzijdige
heidspolitiek zal worden vastgehouden. Daar
over is de koning het eens met het hoofd
van het kabinet Venizelos en ook Goenaris,
de vorige minister-president, stemt daarmee
in.
Nu zou dat op zich zelf nog niet veel be-
teekenen, want als eenmaal de legers op
voet van oorlog zijn gebracht, dan kan een
vonk voldoende zijn om het kruitvat te doen
ontvlammen. Het voorbeeld van Nederland
en Zwitserland, waarop men zich in Sofia
beroept, bewijst hier niets, want die beide
staten hebben hunne strijdmacht gemobili
seerd met het doel zich buiten den strijd te
houden, terwijl de bedoeling van Bulgarije
is te zorgen, dat het bij de algemeene ver
deeling, die te verwachten is aan het einde
van den wereldstrijd, niet met leege handen
zal blijven slaan.
Maar er is iets anders wat tot onze gerust
stelling kan strekken. Rumenië voelt zich
niet genoopt het voorbeeld van de beide an
dere Balkonstaten te volgen. De Rumeen-
sche regeering is niet voornemens hare mi
litaire maatregelen uit te breiden en tot de
mobilisatie van hare strijdmacht over te
gaan. Minister-president Bratianu heeft aan
eene deputatie van een nieuw opgerichten
parlementairen bond, die hem het besluit
van dezen bond kwam mededeelen, de re-
^geering aan te sporen tot een beslist optre
den tegen de vrienden der centrale mogend
heden en tot eene gewapende aansluiting
aan de quadruple-entente, in ronde woorden
medegedeeld, dat de regeering niet het uur
gekomen acht voor Rumenië om in den oor
log te gaan. Hij voegde daaraan toe, dat de
regeering wist, dat zij kon steunen op de
meerderheid van het parlement. Maar zij
had in dit moeielijke tijdsgewricht den steun
van allen noodig, en in 's lands belang wekte
hij de groep, die de deputatie naar hem had
gezonden, op alles te vermijden wat de re
geering kon bemoeielijken in de vervulling
van haren plicht.
Rumenië is dus besloten te blijven bij de
houding, die werd bepaald door den laatsten
kroonraad, welke door koning Carol werd
voorgezeten, en die door den nu overleden
monarch als zijn politiek testament is nage
laten. Rumenië blijft volharden in zijne on
zijdigheid en het vindt in de gebeurtenissen
tot dusver geen reden zijn leger te brengen
op oorlogsvoet. Dat is een lichtpunt in de
duisternis. Intusschen moet de waarde daar
van niet overschat worden. Bulgarije streeft
naar het bezit van Macedonië. Het komt op
voor zijn recht, waarvan de vrede van Bu-
karest het heeft beroofd, om Macedonië te
rug te winnen, dat naar de nationale her
komst van zijne bewoners en naar de eerste
afspreken van den Balkanbond aan Bulgarije
toekomt maar dat het door het ongelukkige
verloop van den tweeden Balkanoorlog heeft
verloren.
Dat de door den vrede van Bukarest be
paalde regeling der verdeeling van den Turk-
schen buit herziening behoeft, daarvan schij
nen alle betrokken partijen doordrongen te
zijn. De onder de auspices van de entente-
mogendheden gevoerde onderhandelingen
hebben geleid tot een aanbod, inhoudende
dat M*acedonië tot aan de Wardar dadelijk
met Bulgarije zal worden vereenigd. Onder
den drang van de entente-mogendheden
schijnt Servië bereid te ziin dit gebied prijs
te geven. Het wil zelfs verder gaan en ook
aan de andere zijde van de Wardar gebied af
staan; maar dat maakt het hiervan afhanke
lijk, dat het zelf als schadevergoeding krijgt
Bosnië, Herzegowina, Kroatië en Dalmatie.
Van een voorwaardelijken afstand, die wordt
vastgeknoopt aan eene vergrooting van Ser
vië met gebied, dat nog veroverd moet wor
den, wil Bulgarije echter niet weten; het wil
Macedonië dadelijk en geheel.
Het is opmerkelijk, dat in de berichten
over deze onderhandelingen geen sprake is
van Kawalla en Serres, die ook behooren tot
het Macedonische gebied, maar in het bezit
van Griekenland zijn. Blijkbaar wil Bulgarije
geen strijd met Griekenland aanbinden; het
berust in de door Griekenland verkregen
aanwinsten, nu het van Turkije in minnelijk
overleg heeft verkregen wat het behoefde om
zijn gebied aan den kont van Thracfë af te
ronden en zich de haven Dedeagatsch, die
het aan de Egeische zee heeft gekregen, voor
zijne economische ontwikkeling ten nutte te
maken. Maar met des te grooteren aandrang
verlangt het, dat Servië moet bloeden, opdat
aan zijne wenschen bevrediging worde ver
schaft. Intusschen laten de entente-mogend
heden geene gelegenheid voorbijgaan om te
verkondigen, dat zij achter Servië staan en
niet zullen toelaten, dat Bulgarije door ge
weld van wapenen neemt wat het van Servië
begeert. Zijnerzijds zoekt Bulgarije aanslui-
tin bij de centrale mogendheden om zijn ver
langen door te zetten. Zoo wordt de aanslui
ting verkregen van 't geen nu omgaat aan
den Balkan met den wereldstrijd.
Nadat het bovenstaande was geschreven
verraste de telegraaf ons hedenmorgen met
het geheel onverwachte bericht van een ul
timatum dat door de Russische regeering
aan de Bulgaarsche is gesteld, opdat deze
onverwijld kleur zal bekennen. Men zal uit
den tekst van dit ultimatum bemerken, dat
Rusland zich, evenals voor het uitbreken van
den grooten oorlog, kampioen stelt voor de
Slavische zaak in het algemeen en voor die
van Servië in het bizonder. De regeering
herinnert er aan dat Rusland met Bulgarije
verbonden was door de onuitwischbare her
innering aan de Bulgaarsche bevrijding van
het Turlcsche juk en ongetwijfeld is er iets
onnatuurlijks in, wanneer men een der
„christelijke" Balkonstaten, die van ouds
tot Turkije in een gespannen verhouding
hebben gestaan, zich aan de zijde van het
Ottomaansche rijk zal zien scharen, zij het
ook dat daarbij alleen het eigen belang den
doorslag geeft. Maar de Bulgaar is de
„Realpolitiker" van den Balkan en „prends
son bien ou il le trouve". Levendig herin
nert de handig-laveerende houding van Bul
garije aan die van Italië voor dit land aan
den oorlog ging deelnemen. Thans ziet Bul
garije zich, sneller dan venvacht werd, ge-
plaats voor den tweesprong, waarvoor het
door Rusland is gesteld, zeer waarschijnlijk
in overleg met de geallieerden, die, gelijk
de rede, welke Sir Edward Grey in het La
gerhuis heeft gehouden reeds kon doen ver
moeden, hun plannen al lang gereed heb-
Rijkdom is als zeewater; hoe meer men
er van drinkt, hoe dorstiger men wordt.
Roman van
IS. TE1RLINCK.
13
Zij dekte den ketel en deed eenige sne
den masteluinen brood in de melk, om deze
nog dikker te maken.
Ernstig antwoordde de lamme:
„Neen, Melanie, het gaat niet slechter....
Gij past op en Emiel doet zijn bestEn
het is v/el noodig ook. Een boer, die er ko
men wil, moet oppassen... Dit is ook waar
voor ons, die nochtans Goddank! op eigen
erf kunnen boerenZijn de hooiers in de
Langenmeersch?"
„Ja, moederl"
Het meisje roerde weder de pap, die
zelfs op de stoofbuis woelig omhoog bor
relde.
„En Emiel is er bij?"
„Ik geloof het, moederl"
En de oude boerin schudde het hoofd,
terwijl zij het dapper op een breien zette.
„Ja, Emiel doet zijn best," bekende zij an
dermaal; „hij is werkzaam en durft de han
den uitsteken... En toch meen ik, dat bij
zou mogen serieuzer zijn. Hij kan zoo moeie-
lijk eene herberg passeeren, kindhij
moet er binnenOch God, 't is niet om
het pintje bier, dat ik zoo spreek; hij zal ons
niet arm drinken; maar de kameraden, Me
lanie! De jongen is te goed en te zwak
voor de kameraden!"
„Maar, moeder," verbeterde de dochter,
„Emiel is nog jongen een jonkman moet
ai een glazeke bier drinken!"
„Ja, hij is jongen de jonkheid moet
zich amuzeeren, dat wil ik wèl hebben
maar op tijd en met maat!"
„Hij doet het toch enkel des Zondags,
moeder."
De moeder lachte:
„Des Zondags en in de week!"
„Ja, in de week al eens in het voor
bijgaan."
„Och-Heer-toch!" zei opgeruimder de we
duwe; „dat is het minste kwaad, Melanie
Ik zeg het niet, om over mijnen jongen te
klagen: hij is goed van hert en kloek van
geesthij zal wel veranderen!Is de
melk gereed, kind?"
„Ja, moeder."
Melanie zette de kokende pap op den
vloer.
„Staan de pataten al op?"
„Ja, moederl"
„Het is tijdHoor, het luidt half twaalf
op den torenDe hooiers zullen het heet
hebben vandaag! Hooi- en oogsttijd brengen
zware dagen voor de arme menschen!"
„Ik zal hun eene schel spek braden, niet
waar, moeder?"
„Een ferm stuk, kind: de werklieden moe
ten het hier bij ons goed hebben."
Melanie daalde in den" kelder, waar de
vleeschkuip stond, terwijl de moeder langs
het openstaande venster naar buiten keek.
Van tijd tot tijd zwom een walm van warme
lucht naar binnen en verzwaarde de zoel
heid, welke de stoof rond zich spreidde. De
oude vrouw onderzocht met haren blik alles
wat zich vóór haar fijn oog opdeed, en knik
te goedkeurend met het hoofd. Vrouw Moe-
re els was geen dier schepselen, die wee-
nend en klagend ten grave trekken; zwak,
zeer ziek was haar iichaam, dag voor dag
nam hare krankheid toe, toch bleef haar
geest kloek en haar hart kon nog genieten.
En het genoot, juist nu, dat zij door het ven
ster blikte. Talrijke hennen, hanen en kui
kens, hier en daar een vette kapoen kakel
den en kraaiden, liepen overal rond, schar
relden en pikten; er tusschen klokten een
paar kalkoenen met de roode vleeschlappen
aan den hals, of hoogmoedig spreidden zij
de staartveeren uit en lieten de stijve vleu
gelpennen over den grond slepen; een
pauwhaan met de schitterende pluimlivrei
stapte zwijgend over de mest en zijn lange,
oog-vlekkige staart streek achteloos over het
half verrotte stroo; verder bij eenen klaver-
hoop piepte eentonig, onaangenaam een
wit gespikkeld parelhoen. Zelfs trippelden
stoute musschen bij en zochten onder halm
en kaf een verloren graantje. Ofschoon al
het werkvolk, uitgenomen de stalmeid, in de
weide hooide, toch wemelde en leefde hier
alles. De heette zon scheen in den zwarten
mestpoel en glinsterde op millioenen vliegjes
en muggen, die in wolken er boven zweef
den. Zwaluwen schoten vlug door dien tril
lenden zwerm en hapten, dat het een lust
was, streken in éénen zwaai boven het dak
weg of verdwenen langs open staldeur of
-venster. Op de vorst van gewrongen dek-
stroo zaten wel twintig kroppende, roete-
koeënde duiven, Stal-in stal-uit, in schuur en
kot, trok de meid, want de beesten, die thuis
bleven, moesten toch ook verzorgd worden.
Moeder Moereels glimlachte en hare borst
zwol van genoegen. En ze mocht wel fier
zijn, want het Hof-ten-Berge was een der
schoonste en rijkste van het Zuiden van
Oost-Vlaanderen: met effen schaliën over
het ruime woonhuis, met gaaf stroo over
stal en schuur, met witte gevels en muren,
met groene vensterluiken, poorten en deu
ren, met welvoorziene kotten en stallen
en rond die prachtige hoeve strekten zich
uit de breede boomgaard, de vette moestuin,
malsche beemden, vruchtbare velden, alles
in éénen blok! En zij, moeder Moereels, de
zieke, lamme, langzaam wegterende vrouw,
had door hare werkzaamheid, door haar
kloek beleid tot dien rijkdom bijgedragen.
Ja, ze mocht fier zijn!
Uit den kelder steeg Melanie met een
groot vierkant stuk spek, zijpelend van de
pekel, want het kwam versch uit de vleesch
kuip. Het meisje nam een ijzeren kasserol, lei
er het vleesch in en zette het op de stoof.
Na eenige oogenblikken hoorde men het
kissen en sissen en, gesmolten, liep het vet
naar den bodem van het vat.
„Moeder, zoudt gij dezen noen de jonge
duifkens van gisteren niet willen?" vroeg ze.
„Hoeveel zijn er nog?"
„Drij."
„Het is tijd, dat ze op zijn. Bij zulk heet
weer zouden zij niet lang goed blijven. Ver
warm ze maar, Melanie. Gij en Emiel zult
meeëten."
Terwijl Melanie dit verrichtte, naar de
aardappelen keek of ze murw waren, het
spek in de kasserol keerde en meer andere
zaken ter bereiding van het middagmaal
deed, dacht moeder Moereels voort. In eens
wendde zij het hoofd naar hare dochter en
sprak:
„Onze Emiel is een knappe boer, Melanie,
ik beken het geerne; maar ik ken toch een
fermere jongenGe weet ook wel wie!"
Ze glimlachte. Onschuldig vroeg het
meisje:
„Wie, moeder?"
„Remi PenninckDèt is een kerel
altijd oppassend, altijd bedaard en wijs....
zijn plezier nemend op tijd en stond....
Vindt gij het ook niet, Melanie?"
Fijnetjes bezag de weduwe hare dochte
die rooder werd dan een kriekappeltje.
„Brand het vuur zoo hard, kind?" spotte
lichtjes de zieke. „Ge gloeit erger dan een
kollebloem
,/t Is vandaag zoo heet, moeder,"- legde
het meisje uit.
Vrouw Moereels wenkte met de breinaald.
„Neen, neen, dèt is het nietkom hier,
kind."
Wordt vervolgd.