Naar bet laat vaa belofte!
Maandag 25 October 1915.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
f N° 100
Hoofdredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG. „D E EEMLAN DE R
14de Jaargang.
ABONNEM ENTSPBIJS:
*«8 maanden voor Amersfoort f 1*00#
Idem franco per post
Per week (met grati3 verzekering tegen oogelukkool - O.IO.
Afzonderlijke nummers 0.05.
Wekelijks byvoegsel „dt BoUandtclie Huitorwur (ondor redactie
van Tliérèse van Hoven) per 8 mnd. 50 ets.
Advertentiön gelieve men liefst vóór 11 uur, familie*
advertentie! en berichten vóór 2 uur in te zenden.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—rogela.. .e f 0.50<
Dike regel meer 0.10.
Dienstaanbiedingen 25 cents bjj vooruitbetaling.
Groote lettors naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan toer voordoolige bepalingen
tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnomenfe.
Eene circulaire, bevattende de voorwaard on, wordt op
aanvraag toegezonden.
Weekkroniek.
De Bevredigingscommissie en
een onbescheidenheid van de Tele
graaf. Ongeloovige medicijn
meesters. Een societeitsmop van
dr. Kuyper. Darwin en de Apen-
theorie.
We hadden in geruimen tijd niet meer ge
hoord van de Staatscommissie voor het On
derwijs, de zoogenaamde Bevredigingscom
missie, die den onderwijsstrijd tusschen de
verschillende politieke partijen hoopt te be
slechten. Probleem, waarvan de oplossing
wel zeer moeilijk zal zijn. Onmogelijk echter
niet, want het is voor de Coalitie ten slotte
'n quaestie van dubbeltjes. Als maar genoeg
geboden wordt zal de vrede,,koop" wel door
gaan.
De Telegraaf is, in 'n onbescheiden bui,
ons er reeds iets van komen vertellen. Zij
heeft het voorstel van de le subcommissie,
welke zich had bezig te houden met de re
dactie van art. 192 der Grondwet, 'n geheim
stuk, gevonden op een der lessenaren van
haar redactiebureau. En hel meteen maar
gepubliceerd.
De Telegraaf houdt er wel zeer eigenaar
dige persmanieren op na. Zoo heelemaal
niet Nederlanósch. En werden die manieren
hier algemeen gehuldigd, onze Journalistiek
zou stellig niet op dat hoog peil staan, dat
zij thans bereikt heeft.
Toch achten wij in dit geval de Telegraaf
'niet de meest zondige. Journalisten komen
zoo vaak onder de bekoring van het sensa-
tioneele. Sterk hij, die aan de verleiding
weerstand weet te bieden. En de Telegraaf
is al héél zwak, bezwijkt al héél spoedig!
Schuldiger is degeen, die het stuk op de
lessenaar van het Telegraafkantoor getoo-
verd heeft. Wie met de redactie op zóó goe
den voet staat, dat hij haar geheime stukken
toezendt, moet toch ook wel de Telegraaf
en hare „zwakheid" kennen. Kon dus ver
wachten wat er gebeuren zou en zich niet
redden met de verontschuldiging dat hij den
hoofdredacteur als politiek man op de hoog
te wilde houden van 'n zoo belangrijke zaak.
En wat nu wel het meest curieuse van het
geval mag heeien, is dat dit geheime stuk
slechts aan de Kamerleden toegezonden is.
Ligt het dan niet voor de hand dat een der
Kamerleden de mysterieuse weldoener van
de Telegraaf geweest is? En verklaart dit
misschien de heftige verontwaardiging, wel
ke door deze publicatie in parlementaire
kringen gewekt werd
'n Zeer nuttige Rotterdamsche stichting,
welker reputatie ver buiten de grenzen der
gemeente zich verbreid heeft, vierde dezer
dagen haar 25-jarig bestaan. Wij bedoelen
het gesticht Eudokia voor lijders aan chro
nische ziekten.
Bij die herdenking heeft dr. Kuyper zelf
zich willen verwaardigen uit den Haag over
te komen om een gedachtenisrede uit te
spreken. Dat was natuurlijk 'n gebeurtenis
van belang. Z'n rede gelijk elke rede van
'n groot man was zoo belangrijk, dat zij
in druk zal uitgegeven worden.
In die rede nu heeft dr. Kuyper het noodig
geacht de handelwijze van het bestuur te
verdedigen, dat aan de inrichting in den
aanvang verbonden had 'n chirurg, die niet
„zuiver" in de leer was. Dat ook andersden
kende patiënten opgenomen mochten wor
den, valt gemakkelijk aan te toonen aan de
hand van het verhaal van den Samaritaan
en den enghartigen Leviet. „Maar ernstiger
aldus de geleerde spreker was deze
vraag ten opzichte van bestuur, van de die
nende hulpen en vooral bij de keuze van
den medicijnmeester.
„Doch evenzeer als Salomo bij 't bouwen
op Sion van den heiligen tempel voor Jeho
vah, uit het heidensche Tyrus en Sidon het
architectonisch en ornamentaal talent te
hulp riep, dat hij onder de geloovigen in Is
raël tevergeefs had gezocht, zoo ging ook
Eudokia, conform schriftuurlijke aanwijzing
te werk toen het met name waar het op 't
kundigst opereeren aankwam, er op uit was-
hem het ontleedmes te laten hanteeren in
haar zalen die daarin 't bedrevenst was, al
mocht hij in zake het geloof nog verre
staan".
En dan volgt na deze tactvolle voorberei
ding de stoute en van dr. Kuyper's ruimen
geest getuigende stelling
„Het feit ligt er nu eenmaal toe, dat men
een stoer en vast beleider wezen kan en
toch een onbeholpen chirurg, arts of accou
cheur en dat omgekeerd een arts, die aan
het geloof welk 'n concessie aan 't ongeloof
nog vreemd bleef, als vakman -uitmunt".
Welk 'n hooge verdraagzaamheid! Welk
'n ruim standpunt! Maar dat natuurlijk met
de noodige omzichtigheid toegepast moet
worden. Zoo zou de arts geen „misbruik van
zijn positie mogen maken door 't geloof in
onze stichting te beleedigen of aan het ge
loof zijn respect, al was het slechis in den
vorm te onthouden". Of „ontglipte in angst
bij operatie aan de lippen van den arts soms
een term of woord, dat hier controbande is,
dat hij dan spijt betuige en elk da capo mij-
de
Weet ge, lezer, wie de eerste verloskun
dige was
Adam
't Is 'n oude bittertafelmop maar slechts
weinigen zullen er zich rekenschap van ge
geven hebben dat deze mop eigenlijk gere
formeerde wijsheid is.
In z'n bovengemelde gedachtenisrede
heeft dr. Kuyper betoogd dat de medische
wetenschap niet eerst met 't Christendom is
opgekomen. Zij bestond reeds veel langer.
Immers „toen Eva haar eerste kind moest ba
ren, is Adam als eerste vroedheer opgetre
den".
Aldus de groote geleerde.
Ja, als groote geleerden, de geloovige
apostelen der ware wetenschap aan het
woord zijn, dan klinkt er toch 'n heel andere
heiliger toon dan wanneer men zoo'n onge-
loovig man hoort spreken.
Daar is ook te Amersfoort 'n voorbeeld
van getoond. Het was ons ontgaan, al zal de
Eembode er stellig 'n verslag van hebben
gehad. Nu moeten wij het verslag uit „De
Tijd" in „de F a k k e 1" aangehaald zien.
In September heeft kapelaan van Schaick
hier 'n rede gehouden over het onderwerp:
stamt de mensch van een aap af
Luistert naar de wijsheid zijns monds, gij
ongeloovigen en materialisten f
„In 1859 kwam de geleerde heer Darwin
ons verteilen, dat een mensch van een aap
afstamt; maar is dit bewezen? Nêen, immers;
al zeggen nu ook 100 geleerden ,dat het zoo
is, daarom nemen wij het nog niet aan.
Waarom stamt een mensch clan niet van
een aap of ander dier af? De .eerw. spreker
toont dit aam door verschillende voorbeel
den, waarin de mensch verschilt van een aap
of ander dier. In vorming van lichaam alleen
al verschilt een mensch zooveel, dat dit door
eenieder is te zien.
Ook zegt men, de mensch stamt af van een
aapsoort, dat uitgestorven is. Nu, dat is al
zeer bespottelijk, want de menschen van he
den zijn dezelfden als van vroeger.
Dan: heeft men wel eens een aap gezien,
die iets uitgevonden heeft, 't zij op weten
schappelijk, kunst-, technisch gebied? Neen,
mijneheeren. Wij menschen spreken, eerst
denken we door ons verstand en spreken
dan; neen, zeggen de sociaal-democraten,
eerst spreken de apen en dan denken, maar
dan heeft de S. D. A. P. zeker altijd gespro
ken zonder te denken. Er was te Berlijn eens
een paard dat rekenen kon: heel de S. D. A.
P. stond op z'n achterste pooten, want ze
zouden nu die christelijke leerstelling eens
omverloopen, want, zie je wel dat een dier
verstand heeft, zeiden ze. Maar ook dit liep
weer tegen, want wat bleek, het paard was
zeer mooi gedresseerd, en de christelijke
leerstelling, zoo bedreigd door de roode
heeren, stond nog ever. vast als voorheen.
Neen, mijneheeren, aldus de eerw. spre
ker, het groote verschil van den mensch tus
schen een dier is juist het verstand, wat den
apen-theorie-verkoopers dan ook leelijk
dwars zit; want let er dan maar op, daar
spreken ze zoo min mogelijk over".
Wij dachten niet dat in onze dagen zoo
veel onzin zelfs onder Roomsche eenvoudi-
gen van geest goedmoedig, zonder schater
lachen, geslikt werd. Bij zulke bestrijding
verbaast het ons niet dat de S. D. A. P. on
der de Roomsche arbeiders zoo gemakkelijk
aanhang wint.
Politiek Overzicht.
De weg naar Konstantinopel.
Groote bezorgdheid heerscht onder de le
den van de quadruple-entente over de za
ken in Servië. Men kan zich niet verhelen,
dat het kleine, deerlijk verzwakte koninkrijk
groot gevaar loopt te bezwijken onder de
aanvallen, die het van twee kanten, van het
noorden en het oosten uit, bedreigen, en dat
het uitzicht op redding uiterst gering is. De
Daily News moet' bekennen, dat „niets is
gebeurd om de ongerustheid weg te nemen,
die Servië's precaire toestand in stijgende
mate inboezemt."
Het is echter minder om Servië zelf, dat
men zich verontrust. De bezorgdheid geldt
voornamelijk de gevolgen, die eventueel uit
eene nederlaag van Servië kunnen voort
vloeien. De vrees voor die gevolgen straalt
door in de opwekkingen, die steeds aan
dringen op het verschaffen van hulp voor
dat het te laat is. De Temps waarschuwt:
„Geene afleiding op de andere fronten
zal den marsch van de Duitscners naar
Konstantinopel tegenhouden wanneer zij
hunne vereeniging met de Bulgaren zullen
hebben tot stand gebracht, als niet op het
Balkanschiereiland zelf hinderpalen oprijzen
op hun weg." Het Journal des Débats voegt
daaraan toe: „De bondgenooten hebben
geene keus meer. Wanneer zij de Duitsch-
Oostenrijksche legers niet tot staan bren
gen op den weg naar Konstantinopel, zul
len zij tegelijk het Oosten verliezen en alle
kans om Griekenland en Rumenië tot zich
te brengen."
De weg naar Konstantinopel. Daarom gaat
het in deze phase van den grooten strijd. De
bondgenooten hebben, tot dusver vruchte
loos, getracht zich den weg naar Konstan
tinopel te openen. Nu komt het voor hen er
op aan te beletten, dat de tegenpartij er in
slaagt voor zich dien weg te banen. In ver
band hiermede verdienen eenige op
merkingen de aandacht, die de gewe
zen Italiaansche minister-president Gio-
litti tegenover een Zwitserschen staats-
rechtsleeraar heeft gemaakt over den
toestand op den Balkan. Giolitti is
onder de Italiaansche staatslieden de man
geweest, die getracht heeft zijn vaderland
terug te brengen van het besluit om het trac-
taat van bondgenootschap met Duitschland
en Oostenrijk-Hongarije te verbreken en te
gen de vroegere bondgenooten in den oor
log te gaan. Hij heeft getracht tegen den
stroom op te roeiën. Dat is hem niet gelukt,
maar hij heeft zich niet door den stroom la
ten meesleepen en slaat nu als ambteloos
burger met onbevangen blik den loop der
gebeurtenissen gade. Dat schenkt eene
groote waarde aan de opmerkingen, ont
leend aan het Leipziger Tageblatt, die wij
hier laten volgen.
„De oorlog is in den Balkan begonnen.
In den Balkan zal de beslissing geslagen
worden. Deze oorlog is een ontwikkelings
oorlog. Duitschland, in 't westen door het de
zee beheerschende Engeland en het met En
geland verbonden Frankrijk afgesloten, zocht
zich een weg naar het oosten, en stuitte daar
weer op zijn westelijken mededinger, bij
wien zich nu nog Rusland voegde, dat zijne
aanspraken op Konstantinopel in gevaar ziet
gebracht. Alle vroegere Balkanoorlogen rijn
voorspelen geweest van de tegenwoordige
geweldige oorlogshandeling, zwakke schet
sen waaruit slechts de ingewijde den reus-
achtigen omvang van de geweldige oorlogs
schilderij kon herkennen.
De diplomatieke strijd op den Balkan is
sedert vele jaren buitengewoon verbitterd
geweest. Reeds sints vele jaren was achtei
de schrijftafels van de diplomalen in Kon
stantinopel het scherp geslepen zwaard ver
borgen. De bekwaamste en handigste poli
tiekers legden dikwijls het af in het labyrinth
van de Konstantinopelsche diplomatie. On
doordringbaar- was iedere gezant, ondoor
dringbaar, hare ware bedoelingen tot het
uiterste verbergende, de Turksche regeering.
Die heeft de kunst verstaan, dat zij haar ter
eore nagegeven, een staf van diplomaten op
te leiden van wie de West-Europeesche di
plomatie veel kan leeren. Deze diplomatie be
reidde het huidige ontwaken van de Turk
sche macht voor en de mogendheden, die
reede erfenis van den, naar 't heette,
„zieken man" wilden aanvaarden, zullen long
door smartelijke herinneringen beheerscht
worden. Tot welke bloeiende pracht het ver
jongde Turkije zich zal ontwikkelen, wan
neer de directe verbinding Duitschland
OostenrijkBulgarijeTurkije zal zijn tot
sland gebracht, laat zich nog volstrekt niet
overzien. Want die lijn laat zich dan verlen
gen over TurkijePerzië—Afghanistan om
uit te monden in Lndië. 180 millioen mo
hammedanen, die het land met succes re-
volutioneeren, zijn wel in staat, lndië aan de
zen statenketen toe te voegen.
Men spreekt altijd van een Aziatisch ge
vaar. Het islamietiscne gevaar is voor de sta
ten, die 't met de mohammedanen verkorven
hebben, veel grooter. 300 millioen moham
medanen liggen voor de poort n van Europa,
en de tijd zal komen, waarop deze reusach
tige massa aan de oprichting van de wereld
heerschappij van een staat zal medewerken.
Die tijd is r.ie'. ver meer rv/ijderd."
De oerbg.
P a r ij s, 2 3 Oct. (R.) Avond-commu
niqué.
Er is niets van belang gebeurd.
B e r 1 ij n, 2 4 Oct. (W. B.) Bericht van
het opperste legerbestuur uit het groote
hoofdkwartier van heden voormiddag.
Ten noordoosten van Souchez werden
vijandelijke aanvallen afgewezen. Eene in
onze stellingen gedrongen afdeeling werd
er dadelijk weer uitgeworpen.
Vijandelijke vliegtuigen wierpen zonder
succes bommen op Ostende en het spoor
wegstation te Noyon. Een Engelsche twee
dekker werd in een luchtstrijd ten westen van
Saint-Quentin tot vallen gebracht; de be
stuurder en de waarnemer (beide officieren)
zijn gedood. Duitsche vliegtuigen vielen met
goed succes het Engelsche troepenkamp aan
bij Abbeville en wierpen bommen op Ver
dun. Er werden trefschoten waargenomen.
P a r ij s, 2 4 O c t. (Havas). Namiddagcom
muniqué.
De Duitschers trachtten gisterenavond
nogmaals een aanval te ondernemen op ons
schanswerk in het bosch van Givenchy en
onze vooruitgeschoven posten in de buurt
van heuvel 40. Nauwelijks waren zij voor
den dag gekomen of ons vuur maaide hen
Liefdadigheid is soms morphine voor het
geweten.
Roman van
IS. TEIRLINCK.
28
„Wat.wat?" vraagt ze met bevende stem.
„Wie heeft u verleid?... Wie heeft u uit
mijn huizeken gestolen?Wie en hoe?"
Hij legt aan, de kolf rust op zijnen schou
der, zijn hoofd helt naar het mikpunt. Wil
hij schieten? Zij ziet naar hem, met verwil
derden blik, immer geknield, immer met ge
vouwen handen, en vraagt:
„Zult ge mij laten leven?Zult gij mij
niet vermoorden?"
Zijn geweer daalt, hij peinst.
In eens spot hij:
„U laten leven?Gij verdient het niet!...
Vuiligheid als gij, moet onder den voet ver
morzeld!
Hij gaat naar haar toe, in schijn bedaard.
Doch hoe zonderling blinkt zijn oog! Zij
springt recht en huilt:
„O, Rochus, yermo.ord mij nietver
moord mij toch niet!"
Hij vraagt:
„Wat kwaamt gij hier doen Spreeki"
„Wardje!" zegt ze stil„ik wilde Wardje
nog eer.s zien."
Zachter ontvalt het hem:
„Ha! WardjeWardje mijn kind!"
Zou dit haar redden
„Ja'ons kind!" smeekt zij met beide
handen naar hem uitgestrekt.
Woest grijpt hij haar vast en smijt ze op
den grond!
„Ons kind?" grinnikt hij. „Ons kind?
Zeg dat niet, zeg dat niet meer!Het
uwe niet, neen, neen!het mijne!Gij
hebt het verlaten gij, de moedergij,
zonder hert in uw lijf!Het had dorst
wie heeft het gelaafd?Gij niet gij
waart weg ik!Het had honger wie
heeft het een stuk brood gegeven?Gij
niet ik!Het had kou in de winter
wie heeft het arme lompen gekocht?Ik
gij niet gij niet!Gij waart bezig met
uw ziel en uw lijf te verkoopen!Ons
kir.d?O, zeg dèt niet meer,, of ik ver
brijzel u den kop!"
Weenend ligt ze vóór hem, met het gelaat
in het gras. Hij heft de kolf van het geweer
in de hoogte, slaat toch niet. Een weinig
kalmer, doch even somber gebiedt hij op
nieuw:
„Op de knieën I"
En daar ze huilend blijft liggen.
„Op de knieën, zeg ik!"
Barsch schudt en herschudt hij ze. Daar
knielt zij weder en buigt het hoofd.
„Wie heeft van u een slechte moeder, een
vuile vrouw gemaakt?... Ik wil het wetenl"
„Zal ik leven?" vraagt ze bibberend zon
der de oogen op te slaan.
Hij bezint zich.
„Ja," belooft hij, „indien gij alles, alles
bekent alles hoort ge?"
Zij ziet hopend op. Zij kent hem: wat hij
belooft doet hij. Hij is een man van zijn
woord. Nooit brak hij het. Zij zou dus leven.
En knielend, snikkend, met nedergeslagen
oogen, vertelt zij alles hoe het gegaan is,
hoe de bankier haar naar Brussel voerde,
hoe zij er dieper en dieper viel.
Hij zegt niets. Geen woord, geen zucht
ontvalt hem, terwijl hij daar, met de beide
armen op den loop van het geweer, met den
blik ten gronde, met ernst over het gansche
wezen, luistert naar de droeve geschiedenis
de geschiedenis eener gevallen vrouw.
Zij heeft reeds eenen geruimen tijd ge
ëindigd en zit nu met het hoofd tot op de
knieën. Men hoort ze luider, moeilijker snik
ken. Hij staart immer op het boschgras en
denkt na. Plots spreekt hij tot zich zeiven:
„Zij zij is de schuldige nietHij
hij wèl!"
Hij schudt den rosharigen kop, zoo hard,
dat de dikke traan, welke in den hoek van
zijn oog glinstert, in zijnen dichten baard
verloopt, smijt het geweer op den schouder
en vertrekt zonder een enkele maal naar de
knielende, weenende vrouw om te zien. Hij
dringt door het kreupelhout, komt op den
boschweg en nadert £ijne hut.
Hij denkt niet meer aan den haas, dien
hij vóór een uur geschoten en gansch ver
geten heeft. Wat tusschen hem en zijn ellen
dige vrouw gebeurd is, houdt teenemaal
zijnen geest bezig. De bankier is de schurk!
Rochus heeft dus sedert lang goed geraden.
\s ie anders kon het zijn? Hij kent nu met
zekerheid den verleider, die hem zijn geluk
ontstal!
Wee hem!
De Sampetter komt lachend naar hem toe.
Hij heeft den haas gevonden en roept:
„Rochus, kijk eens!"
Hij heeft het dier bij de achterpooten en
houdt het vóór het gezicht van den laveier.
„Welnu, Fruitenier, wat is er?" vraagt
barsch Rochus, die zijn geweer niet ver
bergt, want hij heeft geen schrik voor den
veldwachter, die insgelijks, in het geheim,
den wildstrooper speelt.
„Dien rossen lepeldrager vond ik een
beetje verder, in het gras Vergeten,
Rochus
Maar Rochus antwoordt knorrig:
„Ik heb niets vergetenLaat mij gerust
en ga uwen gang!"
„Zoodat ge dezen kerel niet kent?"
Ongeduldig schudt de laveier hei hoofd.
„O, als gij hem niet kent
„Gij zelf hebt hem misschien geschoten,"
spot Rochus; en zonder meer te zeggen,
snelt hij verder en verdwijnt in zijn huisje.
De veldwachter steekt den haas onder
zijnen blauwen kiel.
„Wat!" zegt hij verwonderd. „Rochus kent
den kerel niet?.Zooveel te beter.Goede
vondbesluit hij en vroolijk fluitend ver
dwijnt hij tusschen het hout.
In het kleine hutje op den vloer zit Wc.rdje.
Het jongetje weent en houdt nog immer de
reesems met aardbessen in zijne hand. Bij
het zien van zijn kind kan de vader niet lan
ger zijnen gemoedstoestand verbergen: da
tranen springen uit zijne oogen, terwijl hij
op een stoel nederzijgt. Luid en luide
snikt hij.
Wardje gaat naar hem toe, kruipt tussche
zijne beenen, ziet hem in de oogen, stree'
hem den baard en biedt de aardbessen.
„Voor u, vadertje," troost hij.
„Maar Rochus grijpt zijnen zoon in zijn
armen en huilt:
„Wardje, Wardje, mijn lieve jongen!...*
m.jn allerliefste jongen
In de verte hoort men, flauwtjes nog, het
gefluit van Fruitenier-Sampetter
IX.
Storm en hagel.
We zijn in het begin der maand Juli.
De akkers staan allerschoonst. Overalt
waar het oog draagt, dicht en verre, prij
ken de weelderige korenvelden, niet meer
groen, nog niet geel, met millioenen dikke
tarwe- en slankere, fijner gebaarde rogaren.
Er tusschen ontwaart men, hier en daar, een
gelei e plek met schier rijpe gerst, de bor
stelige „schokkeloen" der Zuid-Vlaander-
sche boeren. Lager, in de dalen, nevens de
beken, rond de vijvers, bij de moerassen
strekken zich de geschoren weiden uit erï
toonen ons het lieieiijkste, jong uitgescho
ten groen.
Wordt vervolgd