n Q0013 de dJeagd. herman^ Onder verdenking. HÜar het Engelsch •var. 1 IIAMMONDE. Bewerkt door C. H. K iïerbert Grayson had van zijn eerste jaar bij zijn grootmoedei gewoon 1 en nooit jenig ander familielid gekena Haar dood Was dus een ontzettend verlies voor hem I „Wat zal de jongen beginnen?" was de idgemccne vraag, waarmede de buren zich bezig hielden, toen zij hoorden, dat de oude JWouiw gestorven was j „O, Lij /.«I in t.een zeven sloolen tegelijk Joopen", zei er één beslist. „Hij is bijna der den jaar en heeft .uet een loffelijk getuig schrift de lagere school verlaten. Hij zal dus jwel werk vinden, ,/ant liij is een ijverige, .nauwgezette jongen. Ik weet, dat de dame Van Rose Villa altijd heel vriendelijk voor ^ijn grootmoeder was en ik denk, dat zij hem jwel in huis zal nemen." Dit denkbeeld bleek weldra junst te zijn "geweest, want een week later was Herbert ïn Rose Villa gehuisvest bij juffrouw Melh- wyn, een oude dame, voo.* wie zijn groot moeder verscheiden jaren gewasschen had Herbert moest zich 111 zijn nieuwe omge ving op allerlei wijze nuttig maken. Hij deed ilin-k zijn best, zoodat het eerste halve jaar kalm en rustig verliep. Hij was geheel op 'dreef in zijn nieuw tehuis. Daarna werd zijn vredig bestaan echter verstoor*, door de komst van Howard Metihwyn, een neefje van rijn meesteres, dat een jaar ooider was dan hii zelf. Howard's ud::s waren voor twee jaar naar Zuid-Afrika gegaan en juffrouw Methwyn zou hem gedurende dien tijd in huis nemen In de laatste maanden had Howard veel te veel vrijheid genoten, i^e oorzaak hiervan was de ziekte van z'.jn vader en de ongeregel de toestand thuis, zoodat julfrouw Methwyn weldra lot de ontdekk-i. j kwam, dat zij geen •gemakkelijken huisgenoot aan naar neefje had. Dat hij Herbert leven moeilijk maak te. vermoedde zij echter niei. Toch wras dft het geval. Nu eens trachtte Howard Herbert .ver te halen dingen te doen, die juffrouw Metnvyn verboden had en dan vond Herbert hel niet altijd gemakke lijk „neen*' te zeggendan weer speelde hij hem een poets of verhinderde hij hem zijn werk naar behooren te doen, zc dat Goldney. de oude tuinman, hem oeknorde. Op zekeren dag kwam Herbert door zijn toedoen onder verdenk- g en het duurde ge- ruimen lijid, voor hij wt.: in zijn hersteld werd. Dit deed hem veel verdriet, want hij wist, dat zijn meestert^ en de anderen hem verkeerd beschuldigden. Op dien bewusten midoag moest hij eenige boodschappen in de naburige stad doen, o.a. een medicijnfleschje bij dokter Kerry halen om het vervolgens - n een oude dame in de buurt van Rose Villa te brengen. Het was Donderdag de dag, d.. op marktdag volg de en er waren weinig menschen o_ straat. Het was er zelfs zóó stil, dal toen Herbert in de Kerkstraat kwam, waar dokter Kerry woonde, hij alleen een ouden man zag. die sinaasappelen verkocht. Toen hij in de wachtkamer gelaten was, hoorde hij plotse ling een luid gelach cp straat en een booze mannenstem, 't Eenige echter wat hij ver slaan kon. was: „Kwajongen, dat zal ik je betaald zetten 1" „Wat zou er te doen zijn?"' dacht Herbert, terwiji hij voor het raam ging staan, doch het was een eind verder, zoodat hij niets kon zien. Hij kröfcg nu het drankje, ging naar buiten en zag iets, dat hem hevig deed ont stellen. De sinaasappelman hield een jongen bij den kraag en die jong.n was niemand an ders dan Howard. „Ik denk, dat hij cien man een poots ge speeld heeft'', zei Herbert binnensmonds, want hij zag een b' isl leege mand op straat staan en eenige jonge- met sinaasappelen wegloope-n. „Ik ben benieuwd, wat de man met hem doen zal." Uit de nu volgende woorden van de»* sinaas appelman begreep »iij diens plannen. „Nou, bengel", riep v.^ze uil, „als je mij geen gulden geeft, zal ik je naar het poUUe- bureau brengen en dan zul je beboet wor den. Wat ben je dus plan te Joen?" „Ik heb maar twee kwartjes, maar ik zal je morgen de rest wel brengen", ant woordde Howard. „Nee, dal kennen we', bromde de oude man. „Bovendien en ik morgen niet hier .Wanr woon je?" „ïn Croyle, op Rose Villa, en en ik ga hier school." „Goed, dan zullen re samen naar je on derwijzer gaan. M.ssch»en za» hij je het geld wilLn voorschieten. Kom, laten we maar da delijk gaan." Op dit oogeblik Howard Herbert ge waar. ..Hier, Herbert, .om eens gauw!" riep hij. Herbert kwam nu 7 o hard hij kon aanloo- pen cn de sinaasappelman keek van den 6én naar den ander. .Hij werkt hij mijn L.nte", teg< - Howard uil, „en heeft hier boodschappen gedaan. Hij zaï wel geld bij zich ei .1 en dan zijn we meteen klaar." „Wat is er gebeurd?" vroeg Herbert „Dat zal ik je vertellen", antwoordde de oude man. „Deze wajji.gen gaf mijn mand een duw en gooide daardoor al mijn sinaas appelen in de goot en overal ro»id. Van de veertig heb ik er nog m ar vijftien over en hij moet dus een gulden voor de andere vijf- en-twintiig betalen Doch nu vroeg Howard: „Heb je i.-t geld, Herbert, of niet? Ik i*ab twee kwartjes noo- dig." „Ik heb mijn eigen niet bij me cn al leen maar een kwartje va de juffrouw", luid de hel antwoord. „Heb je niet gewisseld voor Mina of den ouden Goldney. Ja? Geef dat dan om mij uk de moeilijkheid te helpen." „Het geld, dat ik verder hij me heb, is van Goldney", zei Herbert, „hij gai mij een rijksdaalder mee t./ ik moe:* maar twee gul- •rden en vijf-en-twintig cent betalen." Prachtig! Geef .-ij dan dat kwartje en dal van Tante ook, dan de zaak i-. orde", en Howard slak zijn 3 \nd reeds uit on» het geld in ontvangst te nemen. „Ik wou, dat het mij.» eigen kwartjes wa ren". zuchtte Herbert, terwijl hij hem het geld gaf „Mij kan het niet scv :len van wie zz zijn", zei Howard onverschillig. Toen gaf hij ze mei zijn eigen geld den sinaasappelman. Deze nam ce an en zei. .Ziezoo, nu zul je irsj in bet vervolg wel met rust laten 1" Howard maakte, dat hij uit de voeten kwam en Herbert volgde hem. To .1 de beide jongens den hoek r straat waren omgesla gen, bleven zij een .ogenblik stilstaan. „Zie je, Herbert", legon Howard, „ik zal le wat vertellen. Vanmorge heb ik een brief van Vader gekregen waarin hij me belooft, dat Tante mij de volgende maand met mijn verjaardag een tientje zal geven, als ik goed opgepast heb. je begrijpt dus, dat ze hier van niets mag merken, anders krijg ik het geld niet. Je mag dus tegen niemand een woord zeggen van hetgeen er gebeurd is. „Maar als ik afreken, moet ik tocb zeggen, dn' ik jou het geld geleend heb en dat jij het teruggeven." Jller is geen 9prake van m 0 e t e n", luid de het besliste antwooru. „Luiste*: ik ga met mijn fiets, die hier vlak bij staat, naar huis en zal een half uur etrder thuis zijn dan jij. Dan haal ik gauw u- geld, kom ,e bij de brug tegemoet en geef je de twee kwartjes, zoodat je kunt afrekenen, zonder iels te ver tellen. Begrijp je dat?" „J—ja", antwoordde Herbert weifelend. „Dan komen we aan een ander punt. Ik heb geen twee kwartjes e als ik Tante er om vraag, zal zij willen weten, waarvoor ik ze noodig heb. Je moet dus het geld uit jouw spaarpot 1-eenen. Natuurlijk krijg je het zoo gauw mogelijk terug. g laatst, dat ^ina je twee kwartjes gal voor werk, dat je extra gedaan hadt. Heb je die ei nog niet uilgeno men?" „Nee", luidde het antwoord „Nu, dan zal ik in je l.amer gaan, je spaar pot in mijn zak steken en je tegemoet ko men. Je ziet wel, het plan is zoo eenvoudig mogelijk als jij het ten minste goed vindt en belooft niets van ^«t gebeurde te vertel len Na een oogenblik geaarzeld te hebben stemde Herbert toe. „Dank je", zei Howard. „Nu maak ik, dat ik weg kom en ik denk, dat ik nog eerder dan i;j bij de brug ben." Dit was inderdaad het wal en tot Her bert's ontsteltenis begroette Howard liem met de mededceling, dat hij het geld niet had kunnen krijgen. „En dat alleen door Mina s kat", zei hij. ter wijl hij lachte, als een oer, die kiespijn heeft. „Ja, de oude Minet lag op het matje vóór ie bed toen ik in de kamer kwam en daar mijn oogen -latuun.jk alleen op den spaarpot gevestigd waren, zag ik haar niet, met het gevolg, dat ik op haar staart trapte Toen begon ze zóó ti miauwen, dat Mina boven kwam, die dadelijk dacht, dat ik kat- tekwaad uitvoerde i.i je kamer en mij aan kondigde, dat ik daar weg moest gaan. Zoo dra zij echter weer veilig in haar keuken teruggekeerd was, ging ik er weer heen, maar ik was nauwelijks weer in de kamer, of Sara kwam binnen en zei, dat ik jou geen poets behoefde te spelen en dat zij Tante zou waarschuwen, als ik niet onmiddellijk naar beneden ging. Je ziet dus, dat ik je spaarpot met geen mogelijkheid heb kunnen bemachtigen. Jij moet dus probeeren naar binnen te sluipen, zonder dat iemand je zi<*' en daarna verantwoording doen van je bood- sohaDDen." ,Jk ben bang, dat dat toch niet geluKt," antwoordde Herbert. „Bijna altijd kom ik iemand bij de deur tegen, zoodat ik dan da delijk afreken.' „Nou, als je het geld niet eerder halen kunt, moet je maar zeggen, dat je het ge leend hebt van iemand, die in nood verkeer de" zei Howard. „Dan spreek je de waarheid en niemand zal er i:'s van zeggen ,aLs je 1 zelf de twee kwartjes bijpast. Maar natuur lijk," zei hij met nadruk, „moet je er niet op zinspelen aan w i e n je ze geleend hebt want als je dat deedt, zou je je belofte bre ken en mij leelijk in verlegenheid brengen Kijk nou niet zoo schaapachtig; alles zal best afloopen, en en je krijgt wat van mijn j tientje mee." In het volgend oogenblik het Howard hem alleen staan. „Och, lieve help, wat zit ik toch de be-j nauwdheid", zuchtle de arme Herbert en zijn ongerustheid nam nog toe, toen Goldney hem al b:j het hek tegemoet kwam. „Gelukkig dat je terug bent", begon hij; ..je be~t langer uitgebleven dan gewoonlijk. Neen, je hoeft me de pakjes nog niet dade lijk te geven", vervolgde hij. toen ***j zag, dat Herbert ze uit de n: d wilde nemen. „Geef me het kwartje maar, dat je hebt overge houden, want ik moet ee fooitje geven aan den man. die een mand voor me van het sta fion heeft gehaald. Nienand in huis neeft een kwartje en hij kon n wisselen Het gezicht van den armen Herbert verried duidelijk zijn verlegenheid. „Ik ik heb het niet bij me", stamelde hij. „Ik zal het gauw w an halen." „Heb je het niet oij je. lierhaaiue de tuin man. „Wat heb je tr dan mee uitgevoerd?" ..Ik ik heb üet aan iemanu geleend maar ik zal »»e. uit mijn spaarpot terugge ven antwoordde Her-.rl. „Dat.lijkt me niet in -n haak antwoord de Goldney. „naai het nu echter maar gauw Herbert gehoorzaamde, maar nog vóór dat hij zijn kamertje L- kt had, kwam hij juffrouw Metihwyn tegen. „Je komt juist op tijd om deze twee brieven en dit pakje naar de post te brengen. Her- bert begon zij; „het kwartje, dat je nog j hebt, is voldoende ce postzegels van een stuiver voor de brieven en drie stuivers voor hel pakje. Doe het aar dadelij-K, aan zal ik 1 het medicijnfleschje wol naar mevrouw Ma son orengen." Toen zij echter zag, dat Her- bert nog scheen te .achten, vroeg zij: „Heb jc me nog iets te zeggen?" „Ja, juffrouw", stamelde 1 ij„ik ik moet eerst even naar mijn .arrer gaan om om geld te halen." „Om geld te halen?" riep juffrouw Meth- wyn verbaasd uit. „neb je het kwartje dan verloren?" „Nee, juffrouw, ik heb het geleend." „Aan wie?" vroeg de juffrouw nu streng, doch niet onvriendelijk. „Dat heb ik beloofd niet te vertellen' antwoordde Herbert r et een zucht. „Het spijt me, dit te moeten hooren", zei juffrouw Metihwyn. „Maar je hoeft het kwartje niet te halen, vóór je naar de post gaat. Ik zal je er r olang een geven; van avond spreken we ir^u verder over." Zij gaf hem het geld cn terwijl hij het aan,- nam, ving hij een blik op u - haar oogen, die hem werkelijk leed deed. Hoe veel liever had hij haar de waarheid a -J, want hij wist zeker, dal zijn meesteres nu teleurgesteld in hem was. Jullie kunt begrijpen, hoe vurig hij wensch- te. dat Howard de zaaK wilde ophelderen, doch deze dacht daar eenvoudig niet over en vatte thet heel licht op. LD. begreep, dat hij dan zelf in moeilijkheden zou geraken en liet den armen Herbert liever onder verdenking. T was indexdaad e»..i ware be; roering voor Herbert en hij zou het nooit zoo flink gedragen hebben, als hij niet vast overtuigd was. dat God éénmaal de waarheid aan het licht zou brengen. En hij werd niet .eurgesteld. Op een mid dag ongeveer drie week later helderde de zaak zich plotseling op. Herbert was bezig den tuin te harken, toen hij een vreeT Jen man door het hek naar binnen zag kome.i. Herbert herkende onmiddellijk in hem ac sinaasappelman. Deze scheen hem ook herkennen en riep vroolijk uit: „Zoo, vriendje, jij be**t degene, die den jongenheer eenige eken geleden tw e kwart jes hebt gegeven om ue sinaasappelen te be talen, die hij had «ingegooid. Gelu«*Kig voor hem, dat je er juist aanl .vam." Nauwelijks had /.ij d laatste woorden uit gesproken, of juffrouw /-ethwyn kwam te voorschijn. Zij had camperfoelie geplukt en alles versitaan, doch zei geen woord over het gehoorde vóór s avonds. Toen riep zij de beide jongens in ..aar zitkamer en deelde hun mee, wat zij gehoord had Howard moest nu precies vertellen, hoe de zaak zich had toegedragen. Juffrouw Meth vyn - heel boos. toen zij al' ernam en maakte Howard duidelijk, hoe zelfzuchtig hij -eh tegenow. Herbert gedrag-n had. Hij begreep nu pas, hoe ver keerd hij gedaan nad ci-\.» zijn redder in den nood zoo Jan., onder verden .ng te laten en aarr.de zich diep. Zoo kwam de waarheid to li aa i het licht! hij heel boos zijn? Ze zou nu natuurlijk' nooit meer met Bles mogen spelen, zelfs al was hij weer heel. En wat zou iedereen haar stout vinden. Och, och, wat had ze een verdriet. Moeder zei natuurlijk, dat ze heel stout was en 't zelf maar aan Tom moest vertellen. Tom was bezig zijn lessen in Vaders kamer te leeren. Snikkend pakte Liesje Bles onder den arm en zijn hoofd nam zij in de andere hand. Schoorvoetend klauterde zij de trap op. 't Was of zij lood in haar schoenen had, zóó langzaam liep zij. Eindelijk, daar stond zij voor de deur. Na nog even geaarzeld te heb ben, ging zij de kamer binnen en liet Tom zien wat er gebeurd was. Tom keek heel ernstig en zei: „Maar I Liesje, hoe kon je nu een ongeluk houden met Bles?" Toen snikte Liesje het opnieuw uit. I ,,'t Wasggeenonongelukik j deed hetespresomomdat ik bboos 1 was, 't sspijt me zooTom." Het gebroken paard- door C. H. Liesje was vier jaar. Zij hield dolveel van dieren en had op haar laatsten verjaardag een allerliefst wit poesje gekregen, dat zij Sneeuwwitje had genoemd. Zij speelde dik wijls met poes, die altijd gewillig met zich liet sollen. Liesje had twee zusjes, die al groot wa ren, de één, Annie, had zelfs al lange rok ken en het haar in een toet. Ook had ze nog een broertje: Tom. Zij was de jongste ïn huis en daar zij acht jaar met Tom scheelde en nog meer met de zusjes, werd zij wel wat verwend. Het gebeurde dikwijls, dat als de één haar den zin niet gaf, een ander het deed en dat was heel verkeerd voor ons kleine ding, want o, ze kon zoo boos worden, als ze eens niet haar zin kreeg. Zoo lief als ze anders was, zoo stout kon ze dan zijn. Het speelgoed, dat zij in zoo'n booze bui in han den kreeg, moest er voor boeten, want als Liesje kwaad was, gooide zij het door de ka mer. Hadt je wel gedacht, dat Liesje zóó stout kon zijn? Zooals ik daareven al zei, hield ze veel van dieren en ze speelde het liefst met haar beer en haar olifant en met het paardje van Tom, met dat paardje eigenlijk het aller liefst. Het was ook zoo'n mooi, lief paardje. Tom had het gekregen, al jaren geleden, toen hij eens heel ziek was geweest en 't was ook zijn liefste speelgoed geweest. Maar omdat hij zooveel van Liesje hield en haar graag plezier deed, mocht 't kleine zusje wel met Bles spelen, als ze maar voorzichtig was. Liesje wist heel goed, dat je bij een paard nooit van den kop of de pooten spreekt, maar dat je altijd zegt: het hoofd en de beenen; en het kleine ding zou zich daar nooit mee vergissen. Óp een keer was zij weer met Bles in den tuin aan het spelen. Zij reden overal heen in hun verbeelding, naar Oma in den Haag, naar Tante Koosje buiten, en zelfs ging zij eventjes naar Vaders kantoor. „Hu, hu, paardje", riep Liesje steeds. Op eens werd het heel donker. O, wat was de lucht zwart! Daar vielen al groote druppels, maar Liesje stoorde zich daar niet aan. Ze was juist met Bles op weg naar Oom Jan, die jonge kuikentjes had, daar moest ze 't was natuurlijk maar spelen toch even naar toe. „Hu, hu, paardje!" riep ze weer. Ze was nu achter in den tuin. „Liesje! Liesjef binnenkomen!" klonk Moeders stem uit de serre. „Liesje, 't re- gentl" Maar Liesje had er niets geen zin in, haar bezoek bij Oom Jan op te geven. Die regen was toch zoo erg niet! „Liesje, Liesje! Gauw binnenkomenl" klonk het weer. Liesje kwam echter niet en liet Moeder maar roepen. Moeder kwam nu zelf in den tuin en nam haar ongehoorzaam dochtertje aan de hand mee. Liesje aan 't huilen. Ja, 'k zei jullie al, 't was een dwingstertje en ze was boos, dat ze in haar spel gestoord werd. Dat huilen hielp haar natuurlijk geen zier en toen werd Liesje zóó boos, dat ze Bles hord tegen den grond in de serre gooi de, zóó harddatBles in twee stuk ken lag. Wat een schrik! Bles, waar Tom al tijd zoo netjes op geweest was. Bles stuk! Het hoofd lag een eind verder. O, toen huilde Liesje nog veel harder, maar nu niet meer uit boosheid, nee, nu van spijt, dat ze zoo stout was geweest en dat arme paardje stuk had gemaakt. Wat zou Tom wel zeggen? Zou Nu kreeg Tom toch medelijden met 1 kleine zondaresje, dat daar met een berouw vol snuitje voor hem stond. Hij nam haar op zijn knie en zei, dat het wel heel stout var» Liesje was, maar dat hij toch zou probeerer Bles te lijmen. „Zet hem dan maar weg, Tom, dat ik hem niet zien kan, want ik mag er nou toch niet meer mee spelen." „Nee, Liesje, ik zal Bles niet wegzc antwoordde Tom. „Ik zal hem wel netjes ma ken en als hij dan goed droog is, mag jij weer met hem spelen. Je zult nu wel voor zichtiger zijn. En als je weer eens boos wordt, kijk dan Bles maar eens aan, dan zul je wel niet gooien met je speelgoed. Bles fluistert dan stellig in je oortje: „Niet stout zijn, Liesje, denk aan mijl arme hoofd!" Wat viel dèt Liesje mee. Ze moest eens even een zoen geven, omdat hij zoo lief was. Ze zou voortaan wel beter oppas sen. En met een laatsten snik beloofde ze Tom beterschap. Vogeltjes afscheid. Dag lieve, kleine jongens. Dag meiskes, blank en teer, We moeten nu vertrekken, De winter is er weer. Die jaagt ons uit de nestjes En zegt„'t Is hier te koud". Ik weet wel, lieve kleintjes, Dat jullie van ons houdt. We kunnen hier niet blijven, We nemen afscheid, zeg, Maar wordt het weer wat zachter, Dan blijven we niet weg. Dan maken we weer nestjes En zingen 't hoogste lied. Zeg, steel je dan geen eitjes Dat doet ons zoo'n verdriet. En denk je in den winter Eens aan wie koude lijdt, Aan arme, zieke menschen, In dezen slechten tijd Dan kun je blijde vieren Het nieuwe lentefeest. Want je bent in den winter. Niet koud van hart geweest. TRUUS SALOMONS. De vooruitloopende ring. Als je een voorwerp, dat rollen kan, op een schuin liggende plank zet, zal het voort rollen en natuurlijk naar beneden. Op deze natuurwet kun je echter met weinig moeite een uitzondering maken, of beter gezegd, je kunt met geringe hulpmiddelen een verras send kunstje vertoonen, dat schijnbaar met die natuurwet in strijd is. Knip daartoe een strook bordpapier over al even breed, en plak de uiteinden aan el kaar, zoodat je een kartonnen ring verkre gen hebt. Nu plak je ergens aan den binnen kant van dien ring een zwaar voorwerp, b een metalen knoop, of bevestigt er er 1 klompje lak tegen aan. Plaats je nu dirtn ring op een schuin liggende liniaal, die op een paar boeken steunt en zorg je het zware voorwerpje boven aan den g is, een klein weinigje naar de boeken dan zal de ring, als je hem loslaat, vor len, ja, maar niet naar omlaag, maar n ir boven. Als het zware voorwerpje dan >0 zijn laagste punt is, zal de ring blijven stil staan. Nog verrassender wordt dit kunstje, e het vertoond met een rond doosje, waarin je van binnen iets zwaars geplakt hebt en daar na weer met het dekseltje gesloten, zoodat de toeschouwers niet kunnen zien, dat je van binnen een gewicht er aan hebt toegevoegd. Tegen w:l cn dank. Marietje had in moeders boek van „vroeger" zitten lezen; daar stond ook in, hoe prettig 't wat meikoningin te wezen. Dan werd er uit een groote tchaar een meisje-klein gekozen en d'and'ren vlochten haar «en kroon van lelietjes en rozen. Zij dansten vroolijk om haar heen, bestrooiden haar met bloemen, om verder haar den ganschen dag meikoningin te noemen. Marietje vond dat toch zoo mooi en toen ze 't had gelezen, bedacht zij, dat haar zusje best zoo'n koningin kon wezen. De meimaand was wel lang voorbij en ook de tijd dei roxen, >QLe>owley maar, werd er nooit ln rt najaar nog een koningin gekozen? „Welzeker", zei haar moeder gauw, „er zijn nog zooveel bloemen; „herfstkoningin, zoo zullen wij „klein zusje dan maar noemen/' Marietje juichte van pleziei en plukte herfstchrysantjes; daar wond z'een langen slingei van, gaf zus dien in haar handjes. Om xusje's tuinhoed kwam een krans van lelies; wel geen echte, maar in de verte zag je 't niet; Zus vatte niet het rechte. Ze keek verlegen Rietje aan, die zong en sprong en danste, en 't nieuwe koninginnetje maar onvermoeid bekranste.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7