n Q0013 de dJeagd.
herman^
Onder verdenking.
HÜar het Engelsch •var. 1 IIAMMONDE.
Bewerkt door C. H.
K iïerbert Grayson had van zijn eerste jaar
bij zijn grootmoedei gewoon 1 en nooit
jenig ander familielid gekena Haar dood
Was dus een ontzettend verlies voor hem
I „Wat zal de jongen beginnen?" was de
idgemccne vraag, waarmede de buren zich
bezig hielden, toen zij hoorden, dat de oude
JWouiw gestorven was
j „O, Lij /.«I in t.een zeven sloolen tegelijk
Joopen", zei er één beslist. „Hij is bijna der
den jaar en heeft .uet een loffelijk getuig
schrift de lagere school verlaten. Hij zal dus
jwel werk vinden, ,/ant liij is een ijverige,
.nauwgezette jongen. Ik weet, dat de dame
Van Rose Villa altijd heel vriendelijk voor
^ijn grootmoeder was en ik denk, dat zij hem
jwel in huis zal nemen."
Dit denkbeeld bleek weldra junst te zijn
"geweest, want een week later was Herbert
ïn Rose Villa gehuisvest bij juffrouw Melh-
wyn, een oude dame, voo.* wie zijn groot
moeder verscheiden jaren gewasschen had
Herbert moest zich 111 zijn nieuwe omge
ving op allerlei wijze nuttig maken. Hij deed
ilin-k zijn best, zoodat het eerste halve jaar
kalm en rustig verliep. Hij was geheel op
'dreef in zijn nieuw tehuis. Daarna werd zijn
vredig bestaan echter verstoor*, door de
komst van Howard Metihwyn, een neefje van
rijn meesteres, dat een jaar ooider was dan
hii zelf. Howard's ud::s waren voor twee
jaar naar Zuid-Afrika gegaan en juffrouw
Methwyn zou hem gedurende dien tijd in
huis nemen
In de laatste maanden had Howard veel te
veel vrijheid genoten, i^e oorzaak hiervan
was de ziekte van z'.jn vader en de ongeregel
de toestand thuis, zoodat julfrouw Methwyn
weldra lot de ontdekk-i. j kwam, dat zij geen
•gemakkelijken huisgenoot aan naar neefje
had. Dat hij Herbert leven moeilijk maak
te. vermoedde zij echter niei.
Toch wras dft het geval. Nu eens trachtte
Howard Herbert .ver te halen dingen te
doen, die juffrouw Metnvyn verboden had
en dan vond Herbert hel niet altijd gemakke
lijk „neen*' te zeggendan weer speelde hij
hem een poets of verhinderde hij hem zijn
werk naar behooren te doen, zc dat Goldney.
de oude tuinman, hem oeknorde.
Op zekeren dag kwam Herbert door zijn
toedoen onder verdenk- g en het duurde ge-
ruimen lijid, voor hij wt.: in zijn hersteld
werd. Dit deed hem veel verdriet, want hij
wist, dat zijn meestert^ en de anderen hem
verkeerd beschuldigden.
Op dien bewusten midoag moest hij eenige
boodschappen in de naburige stad doen, o.a.
een medicijnfleschje bij dokter Kerry halen
om het vervolgens - n een oude dame in de
buurt van Rose Villa te brengen. Het was
Donderdag de dag, d.. op marktdag volg
de en er waren weinig menschen o_ straat.
Het was er zelfs zóó stil, dal toen Herbert in
de Kerkstraat kwam, waar dokter Kerry
woonde, hij alleen een ouden man zag. die
sinaasappelen verkocht. Toen hij in de
wachtkamer gelaten was, hoorde hij plotse
ling een luid gelach cp straat en een booze
mannenstem, 't Eenige echter wat hij ver
slaan kon. was:
„Kwajongen, dat zal ik je betaald zetten 1"
„Wat zou er te doen zijn?"' dacht Herbert,
terwiji hij voor het raam ging staan, doch
het was een eind verder, zoodat hij niets kon
zien. Hij kröfcg nu het drankje, ging naar
buiten en zag iets, dat hem hevig deed ont
stellen.
De sinaasappelman hield een jongen bij
den kraag en die jong.n was niemand an
ders dan Howard.
„Ik denk, dat hij cien man een poots ge
speeld heeft'', zei Herbert binnensmonds,
want hij zag een b' isl leege mand op straat
staan en eenige jonge- met sinaasappelen
wegloope-n. „Ik ben benieuwd, wat de man
met hem doen zal."
Uit de nu volgende woorden van de»* sinaas
appelman begreep »iij diens plannen.
„Nou, bengel", riep v.^ze uil, „als je mij
geen gulden geeft, zal ik je naar het poUUe-
bureau brengen en dan zul je beboet wor
den. Wat ben je dus plan te Joen?"
„Ik heb maar twee kwartjes, maar ik
zal je morgen de rest wel brengen", ant
woordde Howard.
„Nee, dal kennen we', bromde de oude
man. „Bovendien en ik morgen niet hier
.Wanr woon je?"
„ïn Croyle, op Rose Villa, en en ik ga
hier school."
„Goed, dan zullen re samen naar je on
derwijzer gaan. M.ssch»en za» hij je het geld
wilLn voorschieten. Kom, laten we maar da
delijk gaan."
Op dit oogeblik Howard Herbert ge
waar.
..Hier, Herbert, .om eens gauw!" riep hij.
Herbert kwam nu 7 o hard hij kon aanloo-
pen cn de sinaasappelman keek van den 6én
naar den ander.
.Hij werkt hij mijn L.nte", teg< - Howard
uil, „en heeft hier boodschappen gedaan. Hij
zaï wel geld bij zich ei .1 en dan zijn we
meteen klaar."
„Wat is er gebeurd?" vroeg Herbert
„Dat zal ik je vertellen", antwoordde de
oude man. „Deze wajji.gen gaf mijn mand
een duw en gooide daardoor al mijn sinaas
appelen in de goot en overal ro»id. Van de
veertig heb ik er nog m ar vijftien over en
hij moet dus een gulden voor de andere vijf-
en-twintiig betalen
Doch nu vroeg Howard: „Heb je i.-t geld,
Herbert, of niet? Ik i*ab twee kwartjes noo-
dig."
„Ik heb mijn eigen niet bij me cn al
leen maar een kwartje va de juffrouw", luid
de hel antwoord.
„Heb je niet gewisseld voor Mina of
den ouden Goldney. Ja? Geef dat dan om
mij uk de moeilijkheid te helpen."
„Het geld, dat ik verder hij me heb, is
van Goldney", zei Herbert, „hij gai mij een
rijksdaalder mee t./ ik moe:* maar twee gul-
•rden en vijf-en-twintig cent betalen."
Prachtig! Geef .-ij dan dat kwartje en
dal van Tante ook, dan de zaak i-. orde",
en Howard slak zijn 3 \nd reeds uit on» het
geld in ontvangst te nemen.
„Ik wou, dat het mij.» eigen kwartjes wa
ren". zuchtte Herbert, terwijl hij hem het
geld gaf
„Mij kan het niet scv :len van wie zz zijn",
zei Howard onverschillig. Toen gaf hij ze
mei zijn eigen geld den sinaasappelman.
Deze nam ce an en zei.
.Ziezoo, nu zul je irsj in bet vervolg wel
met rust laten 1"
Howard maakte, dat hij uit de voeten
kwam en Herbert volgde hem. To .1 de beide
jongens den hoek r straat waren omgesla
gen, bleven zij een .ogenblik stilstaan.
„Zie je, Herbert", legon Howard, „ik zal
le wat vertellen. Vanmorge heb ik een brief
van Vader gekregen waarin hij me belooft,
dat Tante mij de volgende maand met mijn
verjaardag een tientje zal geven, als ik goed
opgepast heb. je begrijpt dus, dat ze hier
van niets mag merken, anders krijg ik het
geld niet. Je mag dus tegen niemand een
woord zeggen van hetgeen er gebeurd is.
„Maar als ik afreken, moet ik tocb zeggen,
dn' ik jou het geld geleend heb en dat jij het
teruggeven."
Jller is geen 9prake van m 0 e t e n", luid
de het besliste antwooru. „Luiste*: ik ga met
mijn fiets, die hier vlak bij staat, naar huis
en zal een half uur etrder thuis zijn dan jij.
Dan haal ik gauw u- geld, kom ,e bij de
brug tegemoet en geef je de twee kwartjes,
zoodat je kunt afrekenen, zonder iels te ver
tellen. Begrijp je dat?"
„J—ja", antwoordde Herbert weifelend.
„Dan komen we aan een ander punt. Ik
heb geen twee kwartjes e als ik Tante er
om vraag, zal zij willen weten, waarvoor ik
ze noodig heb. Je moet dus het geld uit jouw
spaarpot 1-eenen. Natuurlijk krijg je het zoo
gauw mogelijk terug. g laatst, dat ^ina
je twee kwartjes gal voor werk, dat je extra
gedaan hadt. Heb je die ei nog niet uilgeno
men?"
„Nee", luidde het antwoord
„Nu, dan zal ik in je l.amer gaan, je spaar
pot in mijn zak steken en je tegemoet ko
men. Je ziet wel, het plan is zoo eenvoudig
mogelijk als jij het ten minste goed vindt
en belooft niets van ^«t gebeurde te vertel
len
Na een oogenblik geaarzeld te hebben
stemde Herbert toe.
„Dank je", zei Howard. „Nu maak ik, dat
ik weg kom en ik denk, dat ik nog eerder
dan i;j bij de brug ben."
Dit was inderdaad het wal en tot Her
bert's ontsteltenis begroette Howard liem
met de mededceling, dat hij het geld niet
had kunnen krijgen.
„En dat alleen door Mina s kat", zei hij. ter
wijl hij lachte, als een oer, die kiespijn
heeft. „Ja, de oude Minet lag op het matje
vóór ie bed toen ik in de kamer kwam en
daar mijn oogen -latuun.jk alleen op den
spaarpot gevestigd waren, zag ik haar niet,
met het gevolg, dat ik op haar staart trapte
Toen begon ze zóó ti miauwen, dat Mina
boven kwam, die dadelijk dacht, dat ik kat-
tekwaad uitvoerde i.i je kamer en mij aan
kondigde, dat ik daar weg moest gaan. Zoo
dra zij echter weer veilig in haar keuken
teruggekeerd was, ging ik er weer heen,
maar ik was nauwelijks weer in de kamer,
of Sara kwam binnen en zei, dat ik jou geen
poets behoefde te spelen en dat zij Tante
zou waarschuwen, als ik niet onmiddellijk
naar beneden ging. Je ziet dus, dat ik je
spaarpot met geen mogelijkheid heb kunnen
bemachtigen. Jij moet dus probeeren naar
binnen te sluipen, zonder dat iemand je zi<*'
en daarna verantwoording doen van je bood-
sohaDDen."
,Jk ben bang, dat dat toch niet geluKt,"
antwoordde Herbert. „Bijna altijd kom ik
iemand bij de deur tegen, zoodat ik dan da
delijk afreken.'
„Nou, als je het geld niet eerder halen
kunt, moet je maar zeggen, dat je het ge
leend hebt van iemand, die in nood verkeer
de" zei Howard. „Dan spreek je de waarheid
en niemand zal er i:'s van zeggen ,aLs je 1
zelf de twee kwartjes bijpast. Maar natuur
lijk," zei hij met nadruk, „moet je er niet
op zinspelen aan w i e n je ze geleend hebt
want als je dat deedt, zou je je belofte bre
ken en mij leelijk in verlegenheid brengen
Kijk nou niet zoo schaapachtig; alles zal best
afloopen, en en je krijgt wat van mijn j
tientje mee." In het volgend oogenblik het
Howard hem alleen staan.
„Och, lieve help, wat zit ik toch de be-j
nauwdheid", zuchtle de arme Herbert en zijn
ongerustheid nam nog toe, toen Goldney hem
al b:j het hek tegemoet kwam.
„Gelukkig dat je terug bent", begon hij;
..je be~t langer uitgebleven dan gewoonlijk.
Neen, je hoeft me de pakjes nog niet dade
lijk te geven", vervolgde hij. toen ***j zag, dat
Herbert ze uit de n: d wilde nemen. „Geef
me het kwartje maar, dat je hebt overge
houden, want ik moet ee fooitje geven aan
den man. die een mand voor me van het sta
fion heeft gehaald. Nienand in huis neeft
een kwartje en hij kon n wisselen
Het gezicht van den armen Herbert verried
duidelijk zijn verlegenheid.
„Ik ik heb het niet bij me", stamelde hij.
„Ik zal het gauw w an halen."
„Heb je het niet oij je. lierhaaiue de tuin
man. „Wat heb je tr dan mee uitgevoerd?"
..Ik ik heb üet aan iemanu geleend
maar ik zal »»e. uit mijn spaarpot terugge
ven antwoordde Her-.rl.
„Dat.lijkt me niet in -n haak antwoord
de Goldney. „naai het nu echter maar gauw
Herbert gehoorzaamde, maar nog vóór
dat hij zijn kamertje L- kt had, kwam hij
juffrouw Metihwyn tegen.
„Je komt juist op tijd om deze twee brieven
en dit pakje naar de post te brengen. Her-
bert begon zij; „het kwartje, dat je nog j
hebt, is voldoende ce postzegels van een
stuiver voor de brieven en drie stuivers voor
hel pakje. Doe het aar dadelij-K, aan zal ik 1
het medicijnfleschje wol naar mevrouw Ma
son orengen." Toen zij echter zag, dat Her-
bert nog scheen te .achten, vroeg zij:
„Heb jc me nog iets te zeggen?"
„Ja, juffrouw", stamelde 1 ij„ik ik moet
eerst even naar mijn .arrer gaan om
om geld te halen."
„Om geld te halen?" riep juffrouw Meth-
wyn verbaasd uit. „neb je het kwartje dan
verloren?"
„Nee, juffrouw, ik heb het geleend."
„Aan wie?" vroeg de juffrouw nu streng,
doch niet onvriendelijk.
„Dat heb ik beloofd niet te vertellen'
antwoordde Herbert r et een zucht.
„Het spijt me, dit te moeten hooren", zei
juffrouw Metihwyn. „Maar je hoeft het
kwartje niet te halen, vóór je naar de post
gaat. Ik zal je er r olang een geven; van
avond spreken we ir^u verder over."
Zij gaf hem het geld cn terwijl hij het aan,-
nam, ving hij een blik op u - haar oogen, die
hem werkelijk leed deed. Hoe veel liever had
hij haar de waarheid a -J, want hij wist
zeker, dal zijn meesteres nu teleurgesteld in
hem was.
Jullie kunt begrijpen, hoe vurig hij wensch-
te. dat Howard de zaaK wilde ophelderen,
doch deze dacht daar eenvoudig niet over en
vatte thet heel licht op. LD. begreep, dat hij
dan zelf in moeilijkheden zou geraken en liet
den armen Herbert liever onder verdenking.
T was indexdaad e»..i ware be; roering
voor Herbert en hij zou het nooit zoo flink
gedragen hebben, als hij niet vast overtuigd
was. dat God éénmaal de waarheid aan het
licht zou brengen.
En hij werd niet .eurgesteld. Op een mid
dag ongeveer drie week later helderde
de zaak zich plotseling op.
Herbert was bezig den tuin te harken,
toen hij een vreeT Jen man door het hek
naar binnen zag kome.i. Herbert herkende
onmiddellijk in hem ac sinaasappelman.
Deze scheen hem ook herkennen en riep
vroolijk uit:
„Zoo, vriendje, jij be**t degene, die den
jongenheer eenige eken geleden tw e kwart
jes hebt gegeven om ue sinaasappelen te be
talen, die hij had «ingegooid. Gelu«*Kig voor
hem, dat je er juist aanl .vam."
Nauwelijks had /.ij d laatste woorden uit
gesproken, of juffrouw /-ethwyn kwam te
voorschijn. Zij had camperfoelie geplukt en
alles versitaan, doch zei geen woord over het
gehoorde vóór s avonds. Toen riep zij de
beide jongens in ..aar zitkamer en deelde
hun mee, wat zij gehoord had Howard moest
nu precies vertellen, hoe de zaak zich had
toegedragen.
Juffrouw Meth vyn - heel boos. toen zij
al' ernam en maakte Howard duidelijk,
hoe zelfzuchtig hij -eh tegenow. Herbert
gedrag-n had. Hij begreep nu pas, hoe ver
keerd hij gedaan nad ci-\.» zijn redder in
den nood zoo Jan., onder verden .ng te laten
en aarr.de zich diep.
Zoo kwam de waarheid to li aa i het licht!
hij heel boos zijn? Ze zou nu natuurlijk' nooit
meer met Bles mogen spelen, zelfs al was hij
weer heel. En wat zou iedereen haar stout
vinden. Och, och, wat had ze een verdriet.
Moeder zei natuurlijk, dat ze heel stout was
en 't zelf maar aan Tom moest vertellen.
Tom was bezig zijn lessen in Vaders kamer
te leeren.
Snikkend pakte Liesje Bles onder den arm
en zijn hoofd nam zij in de andere hand.
Schoorvoetend klauterde zij de trap op.
't Was of zij lood in haar schoenen had, zóó
langzaam liep zij. Eindelijk, daar stond zij
voor de deur. Na nog even geaarzeld te heb
ben, ging zij de kamer binnen en liet Tom
zien wat er gebeurd was.
Tom keek heel ernstig en zei: „Maar
I Liesje, hoe kon je nu een ongeluk houden
met Bles?"
Toen snikte Liesje het opnieuw uit.
I ,,'t Wasggeenonongelukik
j deed hetespresomomdat ik bboos
1 was, 't sspijt me zooTom."
Het gebroken paard-
door C. H.
Liesje was vier jaar. Zij hield dolveel van
dieren en had op haar laatsten verjaardag
een allerliefst wit poesje gekregen, dat zij
Sneeuwwitje had genoemd. Zij speelde dik
wijls met poes, die altijd gewillig met zich
liet sollen.
Liesje had twee zusjes, die al groot wa
ren, de één, Annie, had zelfs al lange rok
ken en het haar in een toet. Ook had ze nog
een broertje: Tom. Zij was de jongste ïn huis
en daar zij acht jaar met Tom scheelde en
nog meer met de zusjes, werd zij wel wat
verwend. Het gebeurde dikwijls, dat als de
één haar den zin niet gaf, een ander het
deed en dat was heel verkeerd voor ons
kleine ding, want o, ze kon zoo boos worden,
als ze eens niet haar zin kreeg. Zoo lief als
ze anders was, zoo stout kon ze dan zijn. Het
speelgoed, dat zij in zoo'n booze bui in han
den kreeg, moest er voor boeten, want als
Liesje kwaad was, gooide zij het door de ka
mer. Hadt je wel gedacht, dat Liesje zóó
stout kon zijn?
Zooals ik daareven al zei, hield ze veel
van dieren en ze speelde het liefst met haar
beer en haar olifant en met het paardje van
Tom, met dat paardje eigenlijk het aller
liefst. Het was ook zoo'n mooi, lief paardje.
Tom had het gekregen, al jaren geleden, toen
hij eens heel ziek was geweest en 't was ook
zijn liefste speelgoed geweest. Maar omdat
hij zooveel van Liesje hield en haar graag
plezier deed, mocht 't kleine zusje wel met
Bles spelen, als ze maar voorzichtig was.
Liesje wist heel goed, dat je bij een paard
nooit van den kop of de pooten spreekt, maar
dat je altijd zegt: het hoofd en de beenen;
en het kleine ding zou zich daar nooit mee
vergissen.
Óp een keer was zij weer met Bles in den
tuin aan het spelen. Zij reden overal heen
in hun verbeelding, naar Oma in den Haag,
naar Tante Koosje buiten, en zelfs ging zij
eventjes naar Vaders kantoor. „Hu, hu,
paardje", riep Liesje steeds.
Op eens werd het heel donker. O, wat
was de lucht zwart! Daar vielen al groote
druppels, maar Liesje stoorde zich daar niet
aan. Ze was juist met Bles op weg naar Oom
Jan, die jonge kuikentjes had, daar moest
ze 't was natuurlijk maar spelen toch
even naar toe.
„Hu, hu, paardje!" riep ze weer. Ze was
nu achter in den tuin.
„Liesje! Liesjef binnenkomen!" klonk
Moeders stem uit de serre. „Liesje, 't re-
gentl"
Maar Liesje had er niets geen zin in, haar
bezoek bij Oom Jan op te geven. Die regen
was toch zoo erg niet!
„Liesje, Liesje! Gauw binnenkomenl"
klonk het weer.
Liesje kwam echter niet en liet Moeder
maar roepen. Moeder kwam nu zelf in den
tuin en nam haar ongehoorzaam dochtertje
aan de hand mee. Liesje aan 't huilen. Ja,
'k zei jullie al, 't was een dwingstertje en ze
was boos, dat ze in haar spel gestoord
werd. Dat huilen hielp haar natuurlijk geen
zier en toen werd Liesje zóó boos, dat ze
Bles hord tegen den grond in de serre gooi
de, zóó harddatBles in twee stuk
ken lag. Wat een schrik! Bles, waar Tom al
tijd zoo netjes op geweest was. Bles stuk! Het
hoofd lag een eind verder. O, toen huilde
Liesje nog veel harder, maar nu niet meer
uit boosheid, nee, nu van spijt, dat ze zoo
stout was geweest en dat arme paardje stuk
had gemaakt. Wat zou Tom wel zeggen? Zou
Nu kreeg Tom toch medelijden met 1
kleine zondaresje, dat daar met een berouw
vol snuitje voor hem stond. Hij nam haar op
zijn knie en zei, dat het wel heel stout var»
Liesje was, maar dat hij toch zou probeerer
Bles te lijmen.
„Zet hem dan maar weg, Tom, dat ik hem
niet zien kan, want ik mag er nou toch niet
meer mee spelen."
„Nee, Liesje, ik zal Bles niet wegzc
antwoordde Tom. „Ik zal hem wel netjes ma
ken en als hij dan goed droog is, mag jij
weer met hem spelen. Je zult nu wel voor
zichtiger zijn. En als je weer eens boos
wordt, kijk dan Bles maar eens aan, dan zul
je wel niet gooien met je speelgoed. Bles
fluistert dan stellig in je oortje:
„Niet stout zijn, Liesje, denk aan mijl
arme hoofd!"
Wat viel dèt Liesje mee. Ze moest
eens even een zoen geven, omdat hij zoo
lief was. Ze zou voortaan wel beter oppas
sen. En met een laatsten snik beloofde ze
Tom beterschap.
Vogeltjes afscheid.
Dag lieve, kleine jongens.
Dag meiskes, blank en teer,
We moeten nu vertrekken,
De winter is er weer.
Die jaagt ons uit de nestjes
En zegt„'t Is hier te koud".
Ik weet wel, lieve kleintjes,
Dat jullie van ons houdt.
We kunnen hier niet blijven,
We nemen afscheid, zeg,
Maar wordt het weer wat zachter,
Dan blijven we niet weg.
Dan maken we weer nestjes
En zingen 't hoogste lied.
Zeg, steel je dan geen eitjes
Dat doet ons zoo'n verdriet.
En denk je in den winter
Eens aan wie koude lijdt,
Aan arme, zieke menschen,
In dezen slechten tijd
Dan kun je blijde vieren
Het nieuwe lentefeest.
Want je bent in den winter.
Niet koud van hart geweest.
TRUUS SALOMONS.
De vooruitloopende ring.
Als je een voorwerp, dat rollen kan, op
een schuin liggende plank zet, zal het voort
rollen en natuurlijk naar beneden. Op deze
natuurwet kun je echter met weinig moeite
een uitzondering maken, of beter gezegd, je
kunt met geringe hulpmiddelen een verras
send kunstje vertoonen, dat schijnbaar met
die natuurwet in strijd is.
Knip daartoe een strook bordpapier over
al even breed, en plak de uiteinden aan el
kaar, zoodat je een kartonnen ring verkre
gen hebt. Nu plak je ergens aan den binnen
kant van dien ring een zwaar voorwerp, b
een metalen knoop, of bevestigt er er 1
klompje lak tegen aan. Plaats je nu dirtn
ring op een schuin liggende liniaal, die
op een paar boeken steunt en zorg je
het zware voorwerpje boven aan den g
is, een klein weinigje naar de boeken
dan zal de ring, als je hem loslaat, vor
len, ja, maar niet naar omlaag, maar n ir
boven. Als het zware voorwerpje dan >0
zijn laagste punt is, zal de ring blijven stil
staan.
Nog verrassender wordt dit kunstje, e
het vertoond met een rond doosje, waarin je
van binnen iets zwaars geplakt hebt en daar
na weer met het dekseltje gesloten, zoodat
de toeschouwers niet kunnen zien, dat je van
binnen een gewicht er aan hebt toegevoegd.
Tegen w:l cn dank.
Marietje had in moeders boek
van „vroeger" zitten lezen;
daar stond ook in, hoe prettig 't wat
meikoningin te wezen.
Dan werd er uit een groote tchaar
een meisje-klein gekozen
en d'and'ren vlochten haar «en kroon
van lelietjes en rozen.
Zij dansten vroolijk om haar heen,
bestrooiden haar met bloemen,
om verder haar den ganschen dag
meikoningin te noemen.
Marietje vond dat toch zoo mooi
en toen ze 't had gelezen,
bedacht zij, dat haar zusje best
zoo'n koningin kon wezen.
De meimaand was wel lang voorbij
en ook de tijd dei roxen,
>QLe>owley
maar, werd er nooit ln rt najaar nog
een koningin gekozen?
„Welzeker", zei haar moeder gauw,
„er zijn nog zooveel bloemen;
„herfstkoningin, zoo zullen wij
„klein zusje dan maar noemen/'
Marietje juichte van pleziei
en plukte herfstchrysantjes;
daar wond z'een langen slingei van,
gaf zus dien in haar handjes.
Om xusje's tuinhoed kwam een krans
van lelies; wel geen echte,
maar in de verte zag je 't niet;
Zus vatte niet het rechte.
Ze keek verlegen Rietje aan,
die zong en sprong en danste,
en 't nieuwe koninginnetje
maar onvermoeid bekranste.