Har lit laai van lüliiti! „DE EEMLAN DER". Zaterdag 20 November 1915. BUITENLAND. BINNENLAND. FEUILLETON. N# 123 Tweede Blad. 14de Jaargang. KOLONIËN; Hoofdredacteur: Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG. Uitgevers: VALKHOFP ft C< ABONNEMENTSPRIJS: tn e maanden voor Amersfoort t 1.00* Idem franco per post l«ÖO« Per week (met gratia verzekering tegen ongelukken) 0.10. i Afzonderlijke nummers 0.05. Wekolijka bgvoegael „da Hollandacha Huisarouto" (onder redactie Van Thérèae van Hoven) por 3 mnd. 50 ets. Advertentiën gelieve men liefst vóór 11 uur, familie- advertenties en berichten vóór 2 uur in te zenden. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIÜN: v.n t ii'K-i-i.o.so. Elke regel moerO. lO. Dienstaanbiedingen 25 cent» bfl vooruitbetaling. Groote letten* naar plaatsruimte. Voor handel eu bedryf bestaan toot voordeelig» bepalingen tot het herhaald advertoeren in dit Blad, by abonnement. Eone circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. s-- - Verspreids Berichten. De opmarsch in Servië. Leonard Adelt seint aan het Berliner Ta- geblatt d.d. 12 November: Uit de vruchtbare dalen van de beide Morawa's waar bonte steenen huizen met hun zuilengangen met wingerd begroeid, zich tot vriendelijke dorpjes en stadjes ver- eenigen^ouden moiskolven bit het latwerk van de tsardaken gloeien en kudden van varkens en schapen op de stoppelvelden weiden, zijn de bondgenooten nu in het sombere en bijna op elke landkaart neg on bekende bergland van centraal Servië ge komen. In plaats van de vlakte steile rots wanden. De wegen lijken op die in de Alpenkloven, de rivier bespoelt den voet van hooge bergreeksen, die met oeroude eiken- bosschen en door ondoordringbaar kreupel hout begroeid zijn en waarvan de toppen met natte sneeuw en nevel zijn gedekt. De serpentineweg vormt een modderstroom, waarin wagens, paarden en ménschen blij ven steken. De zware artillerie, de trein en de veldkeukens kunnen de marcheerende co lonnes niet meer bijhouden. De lastdieren, vooral de muilezels, en de ruige porieach tige konikel's en de tweewielige bergkarren Jew ijzen nu buitengewoon groote diensten. Machinegeweren en berggeschut begeleiden de zwermpatrouilles en de nevencolonnes over de steilste paswegen. Varkens en scha pen, die mee gedreven worden, beveiligen de manschappen voor den honger. De con centrische opmarsch van de verbonden le gers kan zich niet tot de weinige goed aan gelegde wegen bepalen, maar moet zijn perrenden ketting ook door de zi;dalen nen en maakt voortdurend omvangrijke Hingen noodig om de Servische ach terhoede van de beheerschende hoogten te verjagen. Nog steeds bieden de Serviërs met alle taaiheid en dapperheid van hun natie tegenstand, houden zij zich, ook als zij reeds afgesneden zijn, aan de bergtoppen vast, tot de laatste snee brood, tot de laatste pali n en tot het bajonet-gevecht. Zij trach ten dan nog in de bosschen te ontkomen, ioodat duizenden afgesnedenen 'n de ber den ronddwalen. Als wilde dieren ontrukken rij in hun geeuwhonger den armen bewo ners van eenzame bergdorpen de laatste hete, ruilen de vervuilde uniform voor een bonten jas, een muts van lams vel en de opanka der boeren, om gemakkelijker de ge vangenschap te ontgaan. Ook vereenigen zij zich met andere afgesnedenen tol ben den, die den strijd op eigen houtje als guer rilla verder voeren. Op luisterpost. Een bij Yperen gewond Duitsch soldaat, zendt aan den „Vorwarts" de volgende schildering: Walpurgisnacht in de loopgraven. Door de heggen fluit de wind. Ik kan niet slapen, hoeveel moeite ik mij ook geef. Van twee tot drie uur vannacht moet ik met een ka meraad den luisterpost aflossen. In aangena me afwachting daarvan, heb ik den tijd na te denken. In de paar uur rust raak ik van zelf aan het tobben. De luisterpost, een vooruitgeschoven wacht, dient om de vijandelijke stelling ge durende den nacht scherp op te nemen. Zij heeft tot taak bij een poging tot overrompe ling van den vijand, bij een ploteelingen aanval, onmiddellijk de loopgraaf te alar meeren. Daarom luidt ook de instructie: scherp naar voren uit kijken. Vijandelijke patrouilles door laten. Niet er op schieten. Bij den aanval van den vijand alarmschot in de lucht. De luisterpost is, onder bescher ming van het duister, tot in de onmiddel lijke nabijheid van de vijandelijke loopgraaf vooruit geschoven. Een gevaarlijk ding«dus. Voor zoover men hier, in de voorste stel ling, nog van bijzondere gevaarlijkheid kan spreken. Zoools men weet, kent de soldaat geen vrees Dit verhindert echter niet, dat ik me allerlei mogelijkheden uit dacht. Nachtaan- vallen zijn volstrekt niet zeldzaam. Als de vijand een. aanval waagt, dan valt het on vermijdelijke alarmschot en in eenige se conden -is alles op de been. De kogels vlie gen over en weer en wij liggen in het schootsveld tusschen de beide stellingen. Prettig vooruitzicht. Huiverend wikkel ik me dichter in mijn wollen deken. De wind fluit door de spleten en bij iederen trek verspreidt de gloed van mijn pijp een matrood schijn sel. Walpurgisnacht. De wind veegt over het veld, buigt de steunende populieren en tus schen de overblijfselen van een stukge schoten huis in de buurt kraakt aanhoudend een nog hangende deur. De tijd gaat snel voorbij. Kwart voor twee. Een kwartier hebben we noodig om er te komen. We moeten dus weg. Mijn wapen broeder slaapt. Hij slaapt zoo rustig, de ar me kerel. Een stoot in de zij doet hem op springen. „Wat is er?" vraagt hij verward. „Luisterpost" is mijn kort, maar veelzeg gend antwoord. Dat maakt hem wakker. Een paar maal gaapt hij, grijpt zijn geweer van de dekking en is gereed. Nu gaan we op weg. We moeten een stuk door de loop graaf. Voorzichtig gaan we om de op den grond liggende slapenden niet te wekken. Bij de heg' moeten we er uit. Soms stooten we iemand aan. Een gevloek of gebrom klinkt ons achterna. Onze stemming kan er niet beroerder door worden. We klimmen uit de dekking en staan nu op het open veld, onbeschut, blootgesteld aan den wind, die onze jassen opblaast. We stormen voorwaarts langs de kaarsrechte heg. Als we een goede twïfttig meter geloo- pen zijn, gaat sissend een lichtkogel om hoog. Daghelder is hei over het land. Neer werpen kunnen we ons niet meer, maar we blijven als zoutpilaren staan. We durven niet met de oogen knippen. De minste be weging kan ons het leven kosten. Als een fata morgana zien we het terrein voor ons, met zijn door den storm gezweepte boomen. Dan wordt het weer donker. Snorrend dringt de nog altijd gloeiende lichtkogel op eenigen afstand van ons, in den grond. Nu zetten we er de sokken in en loopen wat wij kunnen. We zijn in de onmiddellijke nabij heid van den post en daarmede ook van den vijand. Over den grond kruipend, zoo geluid loos mogelijk, als Indianen, naderen we en roepen fluisterend de kameraden aan, die over dc primitieve dekking heen den vijand waarnemen. Werda? is het fluisterend ant woord. Aflossingf Goed. We waren, waar we wezen moesten. Stil, en zonder eenig geluid, vindt de aflossing plaats. Terugkrui pend, zooals wij gekomen zijn, verdwijnen de afgeloste kameraden. We zijn alleen in de gruwelijke eenzaamheid. In dit uur heb ik een voorproefje van de eeuwigheid gekregen. De minuten kruipen voorbij. Het schijnt haast, dat de tijd stil staat. Vergeefs probeert men op het cijfer blad van het horloge te lezen. Eindeloos rekt zich dc tijd In een dergelijken toestand maakt de fan tasie dwaze buitelingen. Onschuldige voor werpen en geluiden geeft ze beteekenis en zoekt er de vreeselijkste dingen achter. Een eenzaam staande paal neemt menschelijke gedaanten aan, komt nader, groeit tot het bovennatuurlijke. Het met inspanning luisterende oor ver neemt door het huilen van den wind gelui den, die het bloed in de aderen doen ver stijven. Is het een Indische sluippalrouille? Zijn het Gurkha's, of Senegal-Negers, die meesters zijn in het hols afsnijden? Kramp achtig sluit de hand om den hals van de kolf. Als een bankschroef. Het was alleen de wind in het kreupelhout. Alle mogelijke en onmogelijke verhalen, verwarde voorstel lingen vallen ons in. En. als betooverd glijdt do blik steeds weer naar voren, vanwaar het gevaar dreigt, waar op vrij korten afstand de grijnzende dood loert samengeperst in duizenden van loopen. Het is een geluk, dat ik bij deze foltering een kameraad als lijdensgenoot heb. Wat de een niet ziet, bespeurt de andere. Wat de eene gelooft ontdekt te hebben en te moe ten vreezen, verstrooit de ander weer. Dit werkt kalmeerend. Het gevoel van verant woordelijkheid voor de veiligheid van de achter ons liggende troepen geeft moed en gerustheid. Langzamerhand gewennen oor en oog zich aan het loeien van den v.ind en het donker van den nacht. Van uit de verte onderscheiden we paardengetrappel en wagengeratel. Onduidelijk, blijkbaar een ammynttie-colonne, die voorraad brengt in de artillerie-stellingen. Het eindelooze uur ging voorbij. Niets verdachts toonde zich. We werden afgelost en gingen even zoo stil en geluidloos terug als wij gekomen waren. Spoedig waren we in onze loopgraaf. En met een diepe zucht van verlichting kroop ik in mijn verblijf on der mijn deken. Ik wes ontzettend moe. Gedenk tecken. De N. R. Ct. leest in „Ons Vaderland" van Potchefstroom, dat de.eigenaar van dc boer- detij waarop Jonic Fourie in een gevecht! met de regeeringstroepen gevangen is ge nomen, 50 morgen grond om de plek, waar dat gebeurde, zijn volk aangeboden heeft voor het jaarlijkschc feest van Dingaansdag. Ook geeft hij het publiek het recht danr een gedenkteeken ter eere van Jopie Fcurie op te richten. West-Indië. De groote brand te Paramaribo. Reeds telegrafisch is bekend geworden, dat er te Paramaribo in den nacht van 13 October een ernstige brand heeft gewoed. De „West' van 15 October geeft er een zeer uitgebreide beschrijving van. De brand is ontstaan in het huis van den heer A. G. Fernandes in de Wagewegstraat; dit huis stond, bij toch spoedige aankomst der spui ten, w. o. de motorbrandspuit, al in lichte laaie. Ook het door de familie A. T. Oli- viera bewoonde perceel was al ernstig aan getast. De brandweer, onder leiding van den op- perbrandmeester kapitein Spook, deed, waar aan redding van de genoemde gebouwen niet te denken viel, alle moeite om het vuur in de. richting van de Klipsteenenstraat te stuiten. Dit gelukte, hoewel aanvankelijk de watertoevoer niet over had, bij het pond van Meurs; dit is wel overeind gebleven, maar totaal onbewoonbaar geworden. Aan de andere zijde was inmiddels het woonhuis van de familie Abrahams met de daarachter gelegen bakkerij aangetast, ter wijl de wind, die gekeerd was, het vuur nu vooral in de richting van de Malebatrum- straat dreef. Het water moest bij de bestrij ding hier uit de ver van den brand gelegen Sommeldijksche kreek gepompt worden, het geen een zeer zwaar werk was. Van de voorgebouwen aan de Wageweg straat had de brand zich nu langs de gebou wen op de erven voortgeplant in de rich ting van de Violtekreek, terwijl een regen van vonken in de Keizerstraat neerdaalde. Na het huis van Abrahams volgde het daarnaast gelegen pand van H. Fernandus. Nu gelastte de opperbrandemeester het daarnaast gelegen kleine huis van de fami lie Robles neer te halen, in de hoop daar door het groote heerenhuis van dr. Laret te kunnen redden. Dit heeft echter niet mo gen zijn, ook het huis van dr. Laret stond spoedig in lichte laaie, en ook het kerkge bouw van dé Vrije Evangelische vatte vuur, maar dit knn met veel moeite gebluscht wor den. Van de synagoge bracht men uit voor zorg reeds de boeken Mozes en het kerk- zilver in veiligheid. Gelukkig was er, toen de brand op z'n ergst was, weinig wind. Nadat het huis van dr. Laret was inge-1 stort, brandde nog wel de kleine woning van de familie Dragten af, maar toen was het grootste gevaar geweken, want het winkel huis daarnaast op den hoek van de Maleba- trumstraat was tijdig leeg gehaald en omver- gelrokken. Ook was men begonnen met het afbreken van de zes kleine gebouwen vanaf den hoek van de Malebatrumstrnot tot de Viottekreek. Alleen het eerste vandeze ge bouwen is nog ernstig geblakerd. Omstreeks vier uur was het gevaar gewe ken. De brandschoten waren gelost om iets over twee uur, de bedankschotcn vielen kort na het schot van vijf uur. Als een bijzonderheid van den brand zij nog vermeld een benzine-ontploffing op het erf Fernandes. Toen de brandweer arriveer de, was de benzinetank reeds zóó warm, dat men het vervoer niet meer aandurfde. De ontploffing geschiedde met een geweldigen knol, terwijl de gonsche stad een oogcnblilc verlicht was. De totale schade aan gebouwen wordt door bevoegden op ruim een ton geschat. Daarvan was in totaal niet meer dan 47,000 verzekerd. De grootste schade lijdt de heer Abra hams, wiens huis met bakkerij c.o. op 35,000 waarde geschat worden, waarvan slechts ƒ13,500 verzekerd. Er heelt zich een comité gevormd om geld in te zamelen ten einde den nood van de slachtoffers van dezen brand te kunnen lenigen. De Staatscourant van Zaterdag 20 No vember bevat o.a. de volgende Koninklijke besluiten i tot reserve-2e luitenant bij hun tegenwoordig korps de milicien-sergeanten C. F. Gronemeijer, J. J. Nieuwendijk, T. B ten Kate en J. v. d. Mark,, allen van het le reg. vesting-artillerie benoemd tot tijdelijk reserve-2e luitenant bij hun tegenwoordig korps de milicien-ser geanten J. J. Hoeflake en J. Fuhri Snethlage beiden van het le reg. vesting-artillerie; op aanvrage eervol ontslagen de tijdelijke officier van gezondheid 2e klasse G. van Terwisga en hij benoemd tot officier van gezondheid 2e klasse aan de afdeeling interneering van het al gemeen hoofdkwartier toegevoegd de met den rang van majoor gepensionneerde ka pitein-kwartiermeester J. H. Mosman benoemd tot notaris te Dordrecht mr. A. S'..mond, candidant-notaris, voorzitter van den Raad van Beroep voor de Ongevallen verzekering te Dordrecht; wegens ziekte "eervol ontslagen S. J. H Havelaar als commies aan het departemen van Landbouw. Burgerlijk en militair gezag Daar het is voorgekomen, dat het militair gezag, bedoeld in de Wet van den 23en Mei 1899 (Staatsblad no. 128) ter uitvoering van de ministerieele beschikking van 27 nrt 1915 een verordening vaststelde en <_ed afkondigen, waarbij werd verklaard, dat de vaststelling van een reeds te voren door het burgerlijk gezag vastgestelde verorde ning wordt geacht te zijn geschied door het bevoegd militair gezag, heeft de minister v« Er is voldoening van slechts één oogen blik maar 'n verwijt van langen tijd in elk hard woord dat wij bezigen. Roman van IS. IE1RL1NCK. ia Watl die hooveerdige boerenmeid durft hem trotseereh?Zij versmaadt hem, zij veracht hem!Gisteren nog heeft hij haar ontmoet en het fiere meisje heelt-het hoofd afgewend en hem niet winen zienlJa, bij alle duivels! Ze durft hem zelts honen! „Meisje, meisje, ge speelt een gevaarlijk •peilUwen kop zal ik brekenl Dat ontvalt hem, terwijl de huisknecht hem boer Penninck aanmeldt. Deze treedt binnen, stijf en koud, met fer- n\en stap, toch groetend. Onbeleefd en barsch, zelfs tegenover dien schelm, neen, dat wit hij niet zijn. Hij wil eerst weten, Jvaarom hij geroepen wordt. Henri wijst hem eenen stoel, en, ^als de paenter zit, begint hij: •.Penninck, ik deed u hier komen om u een gewichtig besluit te doen kennen..." Penninck antwoordt koel, maar bedaard: „Ik luister, mijnheer. De jonge heer vaart voort: „In de papieren van mijnen vader Hier beziet hij boer Kazakke met schrik, slaat gauw den blik neder, terwijl hij on rustig de vingeren door de documenten iaat gaan„n deze papieren heb ik gevon den, dat mijn vader u reeds opslag heeft gevraagd. Is het niet zoo?" De jonker ziet weer op. Hij heeft nioed gevat. „Ja, mijnheer, zoo is hetverklaart Penninck; mijnheer uw vader„hij drukt op elk woord en staart scherp naar Henri, die opnieuw de oogen neerslaat; „mijnheer uw vader heeft mij opslag gevraagd twee keeren „Twee keeren?" „JaDen eersten keer vóór vijftien jaar, na den dood der arme markiezin Een derde meer!Ik moest aannemen mijne vrouw wilde het!Den tweeden keer verleden jaar!" „Ja, van dien laatsten opslag wil ik spre ken, Penninck." Zijne stem is opnieuw kalm; maar de schrik blijft in zijn oog en dat treft den landbouwer. „Ja, verleden jaarmaar ik heb aan uwen vader geantwoord. „Dat gij onmogelijk hooger pacht kondet betalen, niet waar?" valt Henri in de rede. „Dcit is f\et onmogelijk hooger pacht!., 't Is n u al te veel!" Zonder op dit laatste acht te slaan, bla dert de jongeling voort en zegt, den blik op de papieren gericht: „En meer: ik vinei hier; dat gij mijnen vader dus mij, zijn eenigen erfgenaam, geld schuldig zijt!" Zijn eenigen erfgenaamEn die onbe schaamde kerel zinkt niet in den grond! Penninck's tanden knarsen, doch hij knikt toestemmend. „,Geld schuldig zijt," herhaalt Henri. „Mijn vader heelt u arij duizend frank ge leend!" „Juist!Dat bewijst u, mijnheer, dat de boerestiel achteruit gaat en er van geen opslag kan kwestie zijn." Herjri/ikijkt weder- op .en zegt half grin nikend „Achteruitgaat? Waarom gaat hij ach teruit, Penninck?.... Ge zijt misschien niet werkzaam genoegge wilt misschien boven uwen staat leven? Rijdt ge niet met peerd en voituur naar de markt? Een pachter kon niet leven als een edei- heerhij moet sparen en oppassen, Penninck!" Het is te veel... Wat, die schurk durft raad geven aan hem, Penninck?Boer Kazakke martelt zijnen bakkebaard en springt recht: „Ik gebied ubegint hij, maar -gaat niet verder. Hij gelukt er in de opwellende gramschap te bedwingen, zet zich opnieuw neder en vraagt nu uiterst koel en schijn baar bedaard: „Waarom liet gc mij hier komen?" „Het naaste jaar eindigt uwe pachtte Mei, niet waar?Gij zult mij duizend frank per jaar meer betalen!" Koelbloedig, maar met opeengenepen lippen, met de eene hand onstuimiger woe lend in de kazaktesch, met de andere wrin gend aan den bakkebaard, luistert Penninck. „Duizend frank meer!"herhaalt Hen ri, die nu eenigszins spottend, tergend den pachter beziet. „Anders En daar de pachter den jongen van Wal- legem immer zwijgend aanblikt, voleindt Henri „Anders kan ik uwe pacht niet vernieu wen zal ik het Rattenhof aan een ander verhuren Penninck staat recht. „Is dat alles, mijnheer? Moet ge mij niets meer zeggen?" Henri schudt ontkennend het hoofd: „Goed!Gij hebt daar van mijne lui heid gesproken van de weinige zorg, die ik als pachter getoond hebmij ver weten, dat ik boven mijnen stand leef per voituur rijddat ik moet oppassen.... Goed!Mag Ik hier een woord bijvoe- gen „Spreek," laat de eigenaar toe. Penninck's stem zwelt langzamerhand. „Gij vraagt opslag? Het is uw recht. Uw vader deed het vóór u.Ja, het is uw recht?Maar het is mijn recht, het recht van den pachter, den heer de waar heid te zeggen!De waarheid moet nooit verzwegen worden en gij kent ze misschien niet!Wie heeft het Rattenhof gemaakt wat het is?De Penninck's, die er sedert iwee eeuwen werken en slaven!... Wat wa ren die schoone velden en akkers? Hi4 zv/aait breed de hand naar het venster, als lagen de landouwen vóór hem. „Slecht lar.d, vol kei en steen!Wij, de Penninck's, hebben die velden met ons zweet vrucht baar gemaaktlWat waren al die schoone beemden langs de Keibeek?Slijk en moeras, biezen en lischlWij, de Pen ninck's, hebben er malsch hooi gewonnen!... Wij hebben van het arme Rattenhof een rijke hoeve gemaaktlEn nu dit alles gedaan is, komt gij van opslag spreken..a beter gezeid, jaagt gij ons wegl" Zijne stem klinkt vast, maar bitter, zijne lippen beven, zijn oog glinstert. „Zooveel woorden niet!" onderbreekt Henri ongeduldig, „ik vraag opslag, dat is al!" „Onmogelijk!" riep Penninck uit. „Nooit, nooit!" „Opslag ofwel De jongeling aarzelt. „Ofwel?" „OfwelManda, uwe dochter moet...."' Hij durft, de schurk!.... Woest schiet Penninck uit: „Zwijg, zwijglSpreek de naam van mijn kind niet uitZwijg, of Maar Henri gaat voort, onbeschaamd: „Uwe fiere dochter heeft mij bespot... a heeft mij verstootenheeft mij gisteren op straat nog gebraveerd en gehoondla Ze is te grootsch om mij, uwen meester, te groetenDc wil, dat zij hier komeom vergiffenis smeekex Wordt vervolgd, 1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 5