i Qooi* de dJeü$d. Oud mannetje Bloesem- Bloeier. Een oud Japansch spiookje. door TANTE JOH. (Slot.) op de doode boom. Nog meer asch strooide j Nu voelde Wim, dat de trein zich in be- hij toen naar recht en links en nog harder: weging zette. Hij bleef uit het raampje leu- schreeuwe hij: „o. yatto, o, yatto!" Doch nen en zag den afstand tusschen zijn moe de woorden, die hij uitschreeuwde, hielpen der en zich zelf steeds grooter worden. Zij hem niet en de asch die hij met kwistige! wuifde met haar zakdoek. Wim haalde nu hand rondstrooide, verblindde de oogen vanook zijn zakdoek te voorschijn, maar toen den Keizer en allen, die bij hem waren. De hij even gewuifd had, kon hij zijn moeder Keizer wreef zich de oogen en den neus en niet meer zien; een goederentrein onttrok riep: „Neemt dien man gevangen; ik geloof,! haar aan zijn oog. Hij haalde daarom zijn dat hij een bedrieger isl" En juist toen hij i zakdoek maar weer in en snoot zijn neus. dit zei, kwam de prins aan, die het oudeEr waren nog drie andere reizigers in de 't Was dien dag juist heel koud want 't mannatia beloond had en hem een nieuwen coupé. Hij keek haastig naar hen en hoopte. Was winter. Kaal waren d; velden en de naam,had gegeven, en hij keek verbaasd dat zij niet zouden denken dat hij huilde, kerseboomen droegen nog geen bloesems. I "Barde wolke" asch e,n vro,eB wat eï ge,beur" °mdat h,J éen" tweemaal tamelijk hard En toen nu 't oude mannetje nog met de de' En toan, h,J 1nu boorde wat de booze "J" neus snoot. De reizigers schenen ech- mand vol asch langs zijn veld liep, dacht hij, I buuJrman had ^daan en hoe hi, zelfs asch te, heclemaal roet on hem te -uen. 'dat het misschien niet kwaad zou zijn, als m de oogen van den Mikado had gewor- P otsel.ng dacht Wim aan den zak met hij aan den voet der kerseboomen een wei- P™- r,aP h,j lachend u.t: „H.j .s werkelijk koekjes dien zijn moeder hem had meege- nig asch strooide. En dit deed hij. Maar' ee" badr.eger en daarom zullen wij hetech- °Pa"de hem keek er ,n en haal- nauwelijks lag de asch daar, of de kerseboo-1 Je "de mannetie Bloesem-Bloeier laten 1?!!F jG" men kregen bladeren en p-*chtige bloesems, komen." leden, dat hij een koekje geproefd had, dat -me wös oude man za* *n zÜn huisje, en hij niJ den smaak bijna vergeten had. Om de- „Shiro's ziel zit óók in tewch", mompel- s?rak met U" oude vrouw over Shiro wiens wee: wat op te halen at hij er eenige, I de verheugd het mannetje en hij liep voor-ziel bem z°°veal Seluk had ««nabracht. nchtig met de mand naar zijn huisje en toon-1"En toch zullen we met volkomen geluk- V eldi a stoomde de tre.n angs groene de daar de kostbare asch ook aan zijn k,S zuchtte h'J- «O greag had ,1c mijn ve.dem Boomen, telegraafpalen en hagen leven lang arm willen blijven, als ik mijn scnenen allen voorbij te vliegen. Wim staar- armen lieven hond, 'mijn trouwen Shiro, de Bet raampje en genoot van de fris- j maar had mogen behouden." i sche lucht, die hij zoo lang had moeten „En dat is alles de schuld van onzen buur- omberen, man", zuchtte de vrouw. „Als hij Shiro niet ^'in moeder had hem verteld, dat de reis toen de booze buurman had gezien, hoe mid-,gedood had. dan doch het scheen den in den winter de kerseboomen van zijn Juis' °P di» "ogenblik kwam de komerdie- bc™ al imeer c on tien uur geleden dat hij goede oude buurtjes in bloei stonden, toen naar van den prins en zei, dat „oud mannetje v"" l"11Spoedl" j Bloesem-Bloeier hem moest volden naar het center vertraa cie c.e trein zijn voait en zag vertelde hu aan iedereen, dal de oude man oiueicr nem moest voi en naar nei \rar*nu*«I een toovenaar of een geest moest zijn. Want keizerlijk paleis. En toen hij daar was aan- b "\8re"^ek °p een k!81" station stoon. wie had er ooit van gehoord, dat een kerse-gekomcn en bevend v00r dcn Mikado in t bJ d 1 h'J nu het doel van 2,J" rcis boom In den winter bloeide! En zoo werd stof buk,r sPrak de machtige heerscher \r 1,8 o 1 het door heel Japan bekend en zelfs de kei- vriendelijk: „Sta op en vrees niets, „oud eJ"1 e Hst,1 en im stapte u.t. Hu eer en de prinsen hoorden er over spreken.imannetje Bloesem-Bloeier', maar geef mijn staan en de keizer geloofde he, niet en de prinsen kerseboomen hun levenskracht te- alsof het midden in de lente was. vrouw. „L"»en wij die asch zorcrvilig bewaren", sprak het oude vrouwtje. „Wie weet, hoe die ons nog geluk kan brengen". En de asch bracht werkelijk geluk. Want Maar moest, zog hii den stationchef, verge- sen lachten om" het vreemde verhaal. EénWJ00n mil- dat Se dit kunt en ge zult kei- J*""'1 hl' er over.n'"dacht, wat hij nu was er echter, die er niet om lachte. Dit wasze^jk tuinman worden. een vroolijke jonge prins. „Ik wil dien toove-l "eeJ gew°on J*eP nu Bet oude mannetje - naar wel eens zien", sprak hij tot zijn ge- naar de doode boomen en strooide onder j volg. „Ga hem halen uit de streek, waar hij jederen boom een handjevol asch. „Nu zul- b woont, en breng hem hier. En als 't waar len uw boomen weldra weer bloeien", sprak Aj®"" vc5(5'' Js, dat hij werkelijk in den winter de kerse-bii tot den Mikado. „Maar ik bid u, laaf me g l*™ Te, l '"j0" boomen kan loten bloeien, dan kan hij mis- geen keizerlijk tuinman worden. Ik wil lie- ,J ,v,.^ de koer n'^ he 'n.°' "e^icht, scbien ook doode kerseboor weer doen ver wonen dicht bij de plek, waar mijn arme kc S' tc,w' bloeien. Kom ga heen en breng den man Shiro rust." P" ''J 3 0"W hier.- „Was Shiro uw kind?" vroeg de Mikado. °öl5joa' Op dit bevel gingen de hovelingen naar »'t Was mijn hond", antwoordde het oudej f de streek, waar 't oude woonde, en mannetje, „maar wij hielden n hem. En nu 00' n ai vllT mee want de toen ze bij het kleine huisje kwamen en het,vertelde h'i van ziJ'n boozen buurman, die ,me houdt noS minder v«n wachten dan oud.^ mannetje he+ ^-*vel van den prins over-l den örmen Shiro doodde, en van Shiro s ziel, brachten, zei dit: „V/el wel, dat is een groote 'd»e eerst in den mortier en daarna in de Aon den *md^en kant van het station eer voor mij. En als Zijne Hoogheid het be- ascl zat- veelt, wil ik graag met jullie meegaan en 2ien, wai ik aan die doode boomen kan doen Toer. nam hij de mand met asch en volgde de lieden naar het paleis van den prins. Toen hij daar aankwam, maakten allen zich vroolijk over het vreemde oude man netje met de groofe mand -an ziin arm. En „En wat deedt jij je boozen buurman?" vroeg de Mikado. „Niets", zei het mannetje. „Zoo", sprak de Mikado, „dat zullen wii hem vragen". En hij gaf zijn hovelingen een wenk, dat zij den bonzen buurman voor hem moesten brengen. En *~en deze sidderend j t°meveld en een Roggeveld? werd voorgebracht en de Mikado hem' "^ee' mijnheer. stond een wagentje, met een bruine meirie bespannen. Wims koffertje werd er op ge tild en Jape's en Wim stapten in. Gedurende eeni en tijd reden zij zwij gend voort. Eindelijk vroeg boer Japiks, ter wijl zij een heuvel onreden: .Weet jij het onderscheid tusschen een „lieve helpf Dat meen ie toch niet!" riep zelfs de prins lachte en vroeg: „Mand, waarv™eg: „Waarom doodde je zijn hond en "',evp !gp' ™,ee".'e ga je met dit mannetje naaf toe?" verbrandde je zijn mor eg toen antwoord- hard u,t to d. m«n, sch.cht.g Maar't mannetje scheen èien dag niet erg de met bevende stem de booze man: „Hij verlegen te zijn, wn^4 hij brog lachend voor was *e gelukkig! den prins en sprak: „Dat moogt u wel vra-1 r/Z°o, dan zal hij nu nög gelukkiger wor gen, Hoogheid, want 't wonder zit in de den r sprak de Mikado en hij gaf bevel, dat mand. En als ge mij uw doode boomen wilt men den boozen bui Hvd«n pnn aanwijzen, dan zal ik daaronder wat van mijn banden en voeten en zoo bij de plek omkeek. Wim schaamde zi"h niet weinigen kreeg een kleur tot aohter.zijn ooren. Na een poosje begon Japiks opnieuw: „Of het onderscheid tusschen een beuk en een eik?" „Nee, miinheer." weldoende esch strooien. En ziet, ook nu'Brengen, waar hij Shiro begraven had; daar 0\n m''n B°er I 1UJf-piks uit. „fcn don ze-ren de mar^rhen re Pioesems. "'«uji im z-cu iciup.uio xh naai j. 11,1-1. „Van af dit oogenblik zal jouw naam „oud het keizerliik paleis be-raven in den kei- en CCn Clne s onc' m e oe' mannetje Bloesem-Bloeier"-ziin", sprak dank- zerlijken tuin onder -'-n grootsten der ker- baar de prins, „en i bliift :er wo^en in 't. seboomen. Maar ziet, wat e gebeurde. Toen paleis en je zult miin tuinman ziin." de booze buurman aan t graven ging on de Maar voor die eer bedankte 't oude manne- plek, waar eens de oude olmboom stond, tje. Dat hij „oud mannetje Bloesem-Bloeier"stiet hij op een kistje, dat toen hij het uit zou heeten, vond hij best en ook nam hij de aarde nam, van zelf opensprong; en uit dankbaar de proote som reld een, die hem d't kistje kwam Shiro, levend en wel te voor zijn moeite w- uitbetaald, maar hij voorschijn. Hij sprong jankend van blijd-, weer deed de asch wonderen, want nauwe-moest men zijn handen losmaken en hem lijks had het mannetje er wat van onder de I ean spade geven, waarmee hij den kuil moest 1 groote steden zoo knap doode kerseboomen r^trooid, of deze kre- J °rcenmaken en den armen dooden Shiro er gen op eens bladeren en weldra ook prach- uit halen en in een gouden kist leg- ^J/fen tige bloesems. gen. Die kist moest hij zelf teruedra-en naar een emd"e veider' ,otdat esn "e-kente - zicht kwam. „Zie je dien toren?" vroeg boer Japiks, terwiil hij met het einde van ziin zweep in die richting wees. Ont is de kerk* van Va- renheek en on het kerkhof ligt je grootva- der begraven." Er verliepen nog tien minuten en toen zei boer Japiks: ,.Nu zün we erl" I o o, r>, Zij reden door een klein dorpj'e. Aan b eef t liefst in z„n eigen huisje, waar h.j schap naar „oud mannetje Bloesem-Bloeier weersz!jden der straot stond een rij kleine 8 gelukk.g was geweest met zun oude d.e schre.de, toen h.j t lieve d.er terug zag. h(iisjes w(,arian de meeste win!.e!s waren vrouw en met Sh.ro, d.e begraven lag op t En nu leefde „oud mannetje Bloesem- Som'mi ,a„en arhtor kleine tuintjes. ve van den boozen K"«rman en wiens nel. B oe,er weer zoo gelukk.g a's voorheen ,n t, z;fn wp fr,. herhankIe boer j eerst m den olmboom en r-,n de asch zat.l kle.ne hu.sje, waar geen booze buurman tcrwi(| hjj sti,hje|d v00r de deur van een En hij ging met de overgebleven asch en net nem lastig maakte, want die zat voor D.firpn_ pn hnndwinkeltie een grooten zak vol geld naar zijn huisje te- *"n «"hoolo kuon A mg. Maar toen hij dien avond met zijn oude Juffrouw Parson liep bedrijvig heen en weer. Zij sneed brood, schonk thee in en praatte maar steeds door. Zij deed Wim een massa vragen, maar wachtte het antwoord niet af. Eén van haar vragen was, hoe hij boer Japiks vond. Daar deze een vriend van zijn tante bleek te zijn, antwoordde Wim voorzichtig, dat hij boer Japiks wel aardig zou vinden, als hij maar niet zoo onvriendelijk was. „Onvriendelijk!" riep tante Anna uit. „On vriendelijk! Wel, boer Japiks is de vriende lijkste man, die er ooit bestaan heeft. Hij 1 ij k t misschien onvriendelijk, maar hij i s het niet. Hij is de vriendelijkste man uit heel Varenbeek." Wim vond het jammer, dat boer Japiks don niet vriendelijk leek, moor hij durfde dit niet zeggen. Gedurende het geheele avondeten zei Tom geen enkel woord; hij deed niets don eten, drinken en staren. Eindelijk vroe" zijn moeder: „Waarom zeg jij eens niets tegen je neef je? Ben je niet blij, dot hij gekomen is?" „Nou," antwoordde Tom grinnikend, „want nou krijgen we honing!" „Wel heb ik van mijn leven!" riep juf frouw Parson uit. „Jij bent de rulzigste jon gen, dien ik ooit gezien heb." Toen bet avondeten genuttigd was, zei juffrouw Parson, dat de jongens nog wel een oogenblikje naar buiten mochten gaan, maar niet te lang, want Wim was natuurlijk moe slaperig van de reis. Tom liet Wim de kippen zien. Er zaten er heel wat op stok in het kippenhok. Zij enden slaperig hun oogen, toen zij in hun rust gestoord werden. Even later kwam er een heele rij jonge eendjes aan. „Gaan de eenden nu ook op stok?" vroeg Wim. „O, jou domoor," zei hij, „eenden paan nooit op stok. Hoe zouden zij met hun plotte ooo'en een stok kunnen vasthouden?" Wim vroeg nu, of Tom zelf ook kippen had. „Twee," antwoordde Tom onverschillig. „Maar ze""," viel hij in eens uit, zoodnt een oude hen bijna van schrik van den stok viel. „Nu, wat is er?" vroeg Wim verbaasd. „Je ziet er net uïf als e- geplukte kin!" „Ik ben geen geplukte kip," antwoordde Wim verontwaardigd. „Ik zie wat Heek, om dat ik ziek ben geweest, maar ik ben heel sterk Dat zw 1 je gauw genoeg merken." i „Werkelijk?" vroeg Tom ongeloovig, „ik vind je net een geplukte kip." „Als ie me waer zoo noemt," riep Wim boos uit, „zH ik je toonen hoe sterk ik ben. Prs moor op, of ik gooi je van dien mand af." „Dat kun je toch niet!" antwoordde Tom grinnikend. „En al kon je het, dan zou je het nog niet doen. want ie zou alle eieren breken en natuurlijk een leelijk standje van moeder krijgen." Gelukkig hoorden zij op dit oogenblik de stem van juffrouw Parson, die hen riep en de deur van het kippenhok ooenmaakte. „Wel, heb ik ven mijn leven!" riep zij uit, terwijl zij de jongens gewaard werd. „Wat ziin joneens toch rare wezens! Wie sluit zich nu op een mooien zomeravond in een kippenhok op! W8t een nleizier! Kom, houd de kinnen nu maar niet langer uit hun slaap en ga mee naar binnen en naar b^dl" (Wordt vervolgd). Pet geschut 3n het dierenrijk. Ven kan gerust spreken van een artillerie in het dierenriik. die naltnu-liik niet kan wor den vergeleken met de v "-"tierheid van dit strijdmiddel onzer lexers Daarentegen kan /ii zr.o eenvoud'?.' mof?cl"k worden aanee- weiid. In het dierenriik is alles in een ver- cenv' I. kanonnier, kanon en werptuig. De natuur wil niets meer dan het afweren. he4 hun onmogelijk maken eencn wcerloozcn Ifl schenden en slechts in het ergste geval hem wCIkoI te vernietigen. Eenige voorbeelden, did dc veelvuldigheid dezer schietkunstcr. bil d« verschillende dierensoorten bewijzen, noemt dr. Jlainni op. hii een „bromethius". JU» Zuid-Amcrikannsche lama, hetwelk veel rnorkomt in de dierentuinen, gaat daar bij zeer ruw en eenvoudig te werk. daar het er zich toe bepaald den tegenstander eens klaps heftig in het gezicht te spuwen. Het gebruikt daartoe geen bijzonder vocht, maar vergenoegt zich inct het overschot van niet verslonden of eerst naar boven gewerkt© planten. Het verrassende en vieze dezer ont lading houdt de meeste tegenstanders af van verdere vervolging. Dc Egvnlische brilslang spuit den aanval ler een stvjial kleurlooze giflstof tegemoet, die ernstige ontstekingen kan veroorzaken, elf; bii larven vinden wii zulk een spuitwa- nen. zoonis hii de inhoemsche dikke bruine runs van den wilgentor-vlinder. Deze slin gert in den nood een groenachtig sterk bij tend sap uit den bek. Vele sprinkhanen geven ter verdediging zelfs hun bloed en hetwelk z.ii bii gevaar uit liet gewricht hunner lede maten. tusschen heup en dijbeen weten to stootcn. - Poor het newicht een kaart raden Je neemt een spel kaarten en laat één uit gezelschap er één uittrekken en ont heven. Deze kaart leg je rröt den verkeer den kant haar bóven op je hand. Je moakt dan een beweging alsof je de kaart weegt, terwijl je een bijzonder teeken, een vlekje of iets dergelijks er op zoekt. Misschien kun je er handig in een hoekje een krasje op ma ken. Nu steek je de kaart weer in het spel en weeg je elke kaart afzonderlijk, totdat je komt aan degene, waarop je het teeken te rugziet. Dat je je hierbij wel eens vergissen kunt, is ontegensprekelijk waar. Chinee«c**e kok. De Chinees heeft een eigenschap met den Franschman gemeen: hij houdt veel van een lekker hapje en naar „Jong Vader land' weet mede te deelen eet hij vooral graag allerlei pikante dingen. Een Chineesch feestdiner bestaat dan ook uit 40 ft 50 gan gen. Natuurlik is zoo iets slechts bereikbaar voor den rijken Chinees. Maar ook de koelie die hoofdzakelijk van rijst leeft, houdt wel, als zijn beurs het toelaat, van en delicatesse. De Chinees uit den lageren stand eet ge woonlijk buitenshuis en ook de vrouwen gaan naar den kok om voor zichzelf en hun kinderen eten te koopen. Men ziet ze dik wijls op een groen blad een in olie gebak ken vischje, veel gelijkend op ons sar dientje, een stukje vleesch zoo groot als een walnoot, naar huis dragen. Behoedzaam strompelen zij op haar „gouden lelies" (de verminkte voeten) langs de huizen, uit vre< voor een lastdrager of een draagstoel, di« hen omver zou kunnen werpen. Een der belangrijkste personen van het Chineesche straatleven is dan ook de kok Soms loopt hij met z'n keukengerei en de I kachel aan een bamboestok door de straten J dan weer vaart hij met z'n bootje, of wel hii j heeft een „standje" in de straten. Om het I vierde huis is er dan ook een gaarkeuker j Tusschen een houten geraamte is van kle een kachel gebouwd, waarop twee groo' pannen staan. Hierin bereidt de kok alle m- gelijke lekkere hapjes van het Hemelsche Rijk. Als hij gereed is roept hij het menu den voorbijgangers toe, levendig en aan moedigend, terwijl hij z'n klanten met „ouden prins" en „eerwaarden meester" be- titlt. De hongerigen en lekkerbekken komen aan de primitieve tafels zitten, kinderen kij ken begeerig toe, terwijl honden en varkeni om den afval vechten. r "Twsgcerigheid gestraft des^r C. H. vrouw het geld zat te "!en en er over sorak. d'1 hr' 'oo ve*-'1-"^-1 stond weer de b^oze vc**- de deur en luis*2rde. „Ik strooide maar alleen wat van de asch uit de mar o-der o'e doode boo men en toen kregen die boomen van zelf weer bladern en bloesems. En de prins zei, dat ik voortaan „oud mannetje Bloesem- Bloeier" zal heeten Dit alles boor de nu de booze buurman en hij wreef zich de handen en mompeld-** „Wat hii kan, kan ik ook." En reeds den volgenden morgen vulde hij een zeer groove «d met asch uit de ti i b a c h i, ging er mee naar de stad, waar de prins woonde, en riep: „Ik ben het be roemde „oud mannetje Bloesem-Bloeier", dat zijn geheele leven in de keizerlijke gevan genis en dacht daar na over menschen, die p-plukkicrer waren dan hij. HOOFDSTUK II. Waarin Wim kennis maakt met Tom. Een Japansche uitroep. Hoe Wim zi'n schip verdiende. Naar het Engelsch van A. B. ROMNE7. viij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK L Een afscheid. Instappen, juffrouwl De trein vertrekt!" alle doode boomen weer levend kan makenl riep de conducteur, terwijl hij langs de wa- Vóór de deur van den winkel stond een vrouw, die haar hand boven de oogen hield, om deze voor de felle zonnestralen te be schutten. Zij was klein en mager en droeg een donkere japon en een gebreide sjaal over de schouders. Naast haar stond een I jongen van Wims leeftijd te grinniken en in een appel te bijten. Hij had de blauwe oogen van zijn moeder en een bijzonder grooten mond. „Zoo, juffrouw Parson!" riep boer Japiks, „hier is je pakje en een best hoor!" Wim wist niet, of boer Japiks hem bedoelde of niet. Hij sprong op den grond en ging verle- Qufrk en Daisy ven hierover Zijn twee leuk* hondjes, maar Beiden zijn wel wat nieuwsgierig, En dat I^rpn ri» elkaar. Laatst nog stond er :n de kamer 'n Vierkant doosje op den grond. Quick moest vlug eens onderzoeken, Wat zich daar wel in bevond. Kom, wie koopt er van mijn wonderdoende gens liep en de poi tieren dichtsloeg. Hij gen naar zijn tante, die hem hartelijk kuste ascB? sprak tegen een in het zwart gekleede en toen boer Japiks hjelp met het koffertje Heel de stad raakte in opschudding door( vrouw, die naast een kleinen jongen op het naar binnen te brengen. Japiks nam de teu- zijn geroep. De menschen kwamen uit de perron stond. j gels weer in de hand, keek nog eens om huizen, want allen wijden van de wonder- 5f up maar gauw in, Wim," zei de jonge en zei: doende asch hebben. En zelfs de Keizer had vrouw vriendelijk, terwijl zij de hand van „Zorg maar, dat hij er gauw wet beter zijn tuinman gezonden, toen hii het geroep haar zoontje losliet. gaat uitzien. Zoo nu en dan een pak slaag had gehoord. Went nu de orins hem had: De jongen stapte in de coupé en de con- zal hem goed doen." verteld, dat zijn doode boomen weer bloe- ducteur slor0 het portier dicht. Aan den I Hierop reed hij weg en Wim was blij, dat sems droegen, wilde hij, dot het mannetje anderen kant van het perron liet een groo- zijn breede rug zich steeds verder verwij- ook zijn kunst op de doode boomen in den te locomotief iuist stoom uit. derde. Hij vond hem den onvriendelijksten tuin van het paleis zou beproeven. En dade- De kleine jongen stak zijn hoofd uit het ouden man, dien hij ooit gezien had. lijk was de booze buurman den keizerlijken raampje en keek zijn moeder met droge, j „Zoo Wim, ik ben blij, dat je gekomen tuinman gevolgd, die hem beval alle doode ernst: ,e oogen aan. 1 bent," zei zijn tante. „Kom binnen. Je zult kerseboomen in den tuin weer levend te ma- „Moeder!" zei hij, (hij moest heel hard wel moe en hongerig zijn van de reis. Het ken. En de keizer en prinsen en alle hovzelin- spreken door al het leven), „Moeder! U avondeten is klaar." Zij nam hem mee naar gen kwamen naar het wonder zien, dat de stuurt me toch niet voor lang weg? U zult een aardig kamertje achter den winkel, dat booze buurman rnet veel omslag tot stand me wel gauw weer terug laten kernen, is het te gelijk als keuken en als zitkamer dienst zou brengen. Eerst klom hij in een der doo- niet. Moeder?j deed. de boomen, strooide van daaruit de. asch „rk zr.l zoo hard werken als ik kan, lieve- De ketel raasde gezellig, de tafel was ge- naar alle^ kanten en riep daarbij: „o, yatto, ling, "viear je weet, dat het dikwijls heel dekt en prijkte met zelf-gebakken brood, o, yatto! Maar hoe hij de asch strooide moeilijk is om werk te krijgen, al wil ik ook spek en eieren; er stond zelfs een schaal en riep, geen blad, nöch bloesem kwam or nog zocx gragg." heerlijken honing op. Met zijn poot drukt' hij op 't deksel, Daisy kijkt er ernstig naar; Maar, o wee, daar vliegt het open! Wat een schrik voor 't hondenpaar! Weet je, wat er uit kwam vliegen? Een heel leelijk, ak'llg dier: Groote oogen, wilde haren, 'n Roode neus je ziet hem hier. Daisy tuimelt achterover. Quick verliest zijn evenwicht. Och, was toch dat nare doosje Maar weer goed en veilig dichd

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7