Qoot* de <£Jetigd. Suze's Offer. Naar het Engelsch van Beatrice Walker. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK I. „Suze en ik gaan nog een half uurtje wan- 'delen .Moeder, a's je ons ten minste mis sen kunt." Het was Zondagavond, een mooie zomer avond in het begin van September. De ge meente had juist de do'pskerk van Allonby na den avonddienst verlaten. Alleen de vrouw en de kinde en van den predikant stonden nog bij de deur op Vader te wach ten. Deze was nu gekomen een lange man met een vermoeid gezicht, vriendelijke brui ne oogen, krullend grijs haar en dito baard. Dominee Hugo Selbome had veel zorgen in lijn leven gehad, dcch hij hield het hoofd omhoog als iemand, die de kracht heeft al deze dingen te v erstaan. Een wandeling me* Vader was het groot ste voorrecht, dat el'- kind uit zijn vroolijk troepje zich denken kon. Vanavond werd dit echter met aller goedvinden aan Suze afge staan. Was 't al niet, alsof er een bijzonder waas over haar hing? Morgen zou zij naar school gaan, ergers heel ve' weg en 's avonds niet terugkomen, zelfs niet op Za- ter- en Zondagen. Tern Columbus uitvoer om een nieuwe wereM te ontdekken, kwam hij niet in streken, die hem meer onbekend waren dan dit het geval was met de dertien jarige Suze Selborne. Zij was een rond-wnngige kleine meid met een dikke vlecht van bruin, glanzend haar en een paar zachte, - .ft ndige oogen. De an dere kinderen, vooral Jim, Suze's tweeling broertje, leken meer op hun vader en hadden diens regelmatige trekken. Suze echter niet, zij was een stevig-gebouwd vrouwtje met een open gezicht. Zij droeg een eenvoudige bk.jw-serge jurk en ezn goedkoopen strooien hoed, terwijl zij haar Zondagsche hand schoenen als eer bal in eikaar gefrom meld in haar bruin-verbrande handje hield. Suze had veel invloed op haar broer- tj- - n zusjes; haar moeder vertrouwde op haar en er scheen een nog dieper genegen heid te *-'=staan tusschcn haar geleerden va- d„, en haar dan tusscher hem en de andere k- '-.ren. Het was dan ook een heel ding voor aller, in d -as'orie van Allonby, toen tante Ellen Moeder's tante Ellen nog - wel geschreven had, dat zij op haar kos ten Suze naar een goede kostschool wilde zenden. „Ik vind dat meisjes even goed hun eigen weg door het leven moeten banen, als jongen", waren haar woorden: „en hoewel Ik, zooals je weet, niet rijk ben, wil ik dit toch voor Suze doen, als je ten minste mijn plan goedkeurt." Het was een prachtig aan bod en een groot voorrecht voor het kind. Vader en Moeder begrepen dit, zelfs al zagen zij erg tegen het afscheid op. Dominee Selborne w-s een man zonder geld, hoewel hij uit één der oudste families fn Engeland stamde. Hij was betrekkelijk Iaat getrouwd en had vijf kinderen, aan wier toekomst gedacht moest worden. Hij wist nauwelijks, hoe hij zijn jongens een goede opvoeding kon geven. Wilde hij dus de be langen van zijn dochtertje niet in den weg staan, dan mocht hij tante Ellen's voorstel niet weigeren. Zijn hart was echter bezwaard door het vooruitzicht van het naderend af scheid en gedurende den geheelen avond dienst had men verdriet en zorg kunnen le zen op zijn bemind gelaat. Suze had zich tot nu toe goed gehouden. Zij had zelfs niet éénmaal gevraagd niet weggestuurd te worden, doch vanavond zag haar vader telkens de waterlanders in haar lieve bruine oogen, die zij echter met een moedige poging inhield en hij zag ook, dat de bekende bruine hoed steeds lager zonk, toen het gezang werd voorgelezen. Deze teekens hadden dominee Selborne een avondwandeling doen voorstellen, zelfs al waren zijn beenen moe van ziin werk, want 'Allonby, waar hij allee als predikant stond, was een groote, verspreide gemeente en le verde werk genoeg op voor drie predik-"ten. „Heel goed", ,zei Moeder vriendelijk en geheel begrijpend, „dan gaan de jongens en ik maar naar huis om voor de avondbo terham te zorgen. We moeten het niet laat maken, daar Suze morgen reeds bijtijds weg gaat." Als men uit de kerk kwam, had men juist het gezicht op de pastorie een schilder achtig oud huis, dat begroeid was met klim op en ouderwetsche ramen had, die glinder- den in de ondergaande zon. De klimop huis vestte een heel leger musschen, tot groot nadeel van alle jonge groen, dat zijn best deed in den tuin te gro - 'en. Het huis zag er vrij vervallen uit het hout vroeg dringend om een verfje, de schoorsteenen waren hee- lemaal zwart en zelfs wat scheef, terwijl de tuin ook niet onderhouden was, zooals het behoorde. Toch zag het geheel er onbe schrijfelijk gezellig uit. Mevrouw Selbrv- *ng met haar zoontjes naar huis, hoewel de jongens nog verlangen de blikken wierpen naar hun vader en Suze, die in tegenove*-ges*p?da ri-hting lieoen. „Waar zullen we heen gaan, Suusje?" vroeg de predikant, liefdevol in het ernstige gezichtje van zijn dochtertje kijkend. „Ik weet het niet, Vader. Ja, toch. Vader tje, hebben we genoeg tijd om door het bosch naar het Oude Kasteel te gaan?' „Ik geloof het wel. Zoo heel ver is het niet." Zij sloegen nu e-n lagen weg in, die naar een rivier leidde. Zij lieten Allonby achter rich liggen en kwamen door een klein rus- riek he kop een smal boschpad, waarboven d" toppen der boor-°n elkander raakten en dat begrensd werd door stukken met varens begroeide rots. Het was er heel stil in de zachte avondschemering; alleen een enkel konijntje maakte zich bij hun nadering haas tig uit de voeten. Suze liet haar hand in die van haar vader glijden en zei plotseling „Vadertje, is het -rkeerd, dat ik het naar vind weg te gaan?" „Verkeerd, kleintie? Nee; het zou verkeerd zijn, als het an-'-rs was. Maar kijk eens, Suusje, je moet trachten ook daar gelukkig te worden en ik twijfel niet, of je zult daarin slagen. Het is - bestwil, dat je er heen gaat en wij kunnen ons overal, waar het goed voor ons is gelukkig voelen. Je moet het vooral niet als ontrouw beschouwen, als je daar in allerlei dingen belang gaat stel len en vriendinnetjes krijgt." „Vadertje, u begrijpt het oo goed." „Een oude men, die al bijna zestig jaar geleefd heeft, be-in' wel enkele dingen te begrijpen. Je moet maar moed houden, beste meid, en zoo hard als je kunt je best doen. Bedenk, hoe je eenmaal je moeder guit kun nen helpen en een massa goed doen in de wereld." Het kleine handje drukte de groote hand, doch Suze kon geen woorden vinden. Zij wa ren het bosch nu dwars doorgeloopen en kwamen bij een groot, grijs en ouderwetsch kasteel uit. Het stond daar nog juist als vijf eeuwen geleden met al zijn torentjes. Het was omgeven door een ouderwetsch terras en een prachtig park, dat hier en daar met een steenen beeld prijkte. De rivier stroomde in een wijde bocht langs het huis. Er heerschte groote stilte en verlatenheid het Oude Kasteel, zooals 't altijd genoemd werd was niet bewoond. Suze en haar vader kwamen geheel onder den indruk van het machtige gebouw en liepen zwijgend over het terras. Het kind verbrak het eerst de stilte door te vragen: „Vader, spijt het i niet vreeselijk, dat de Selborne's het Oud» Kasteel verloren heb ben?" De predikant glimlachte. „Ja, Suze, heel erg. Ik houd van het Oude Kasteel, evenals jij. Er moet iets in ons bloed zijn, dat ons er heen trekt, sinds ons geslacht het verloor, long vóórdat jij of ik geboren werd. Het is jammer, dat het hcf eigendom is gewor den van een man, die het leeg Iaat staan." Suze zuchtte. Zij wist even goed als haar vader, dat het behoorde aan een mijnheer Aston, een rijk man, d'e een gedeelte ervan door huisbewaarders liet bewonen. „Vadertje, denkt u, det het ooit weer aan de Selborne's terug ral komen?" „Dat kan ik onmogelijk zeggen, kindje. Indien ooit, dan zou het door één van jul lie moeten zijn. Misschien maken de jongens later fortuin en kunnen zij het terugkoopen. Ik geloof, dat wij de laatsten uit het geslacht zijn. Wie weet, of jij neg niet eens het geluk zult hebben het terug te winnen." „Dat zou heerlijk zijn en dan mochten Jim en u allemaal er komen wonen." Dominee Selborne glimlachte over dit kin derlijk luchtkasteel en zei„Het herinnert mij aan een vreemde, oude legende over de Selborne's, die ik ontdekt heb, toen Ik een paar dagen geleden oude papieren door snuffelde. Zal Ik je die op onzen terugweg vertellen, kleintje?" „O ja, Vadertje, graag." HOOFDSTUK 11. „Nu, onder de regeering van Karei f be hoorde het Oude Kasteel aan een zekeren Bert--m Selbome. Hi' was een kriigsman en verkeerde aan het hof en hoewel hij daar heel wat dames ontmoet had, was hij al over de dertig jaar oud zonder ooit aan trouwen gedacht te hebben. Cy zekeren dag echter 't was midden in den zomer toen hij weer op het Oude Kasteel vertoefde, ont moette hij in de buurt een allerliefst meisje, dat Edith Elliot heette en dat hii weldra be sloot zijn vrouw te r-aken. Hij was iemand met een boogen dunk van zich zelf en die niet gemakkelijk opgaf, wat hij eenmaal van plan was. Hij dacht e- dan ook in de verste verte niet aan, dat iets zijn huwelijk met Edith Elliot in den weg zou staan. Toch ver rees er weldra een hinderpaal. Juffrouw Edith beminde reeds ren ander en zij hield zich doof voor Sir Eertram's beloften. Nu kwam er nog bij, dat bij, die door Edith bo ven Sir Bertram verkozen werd, een jonge man was, die tot zijn vrienden behoorde, ja, hun vriendschap dagteekende zelfs al uit de dagen hunner jeugd. Er ontstond verwij dering tusschen beide vrienden. In zijn zelf zucht was de eigenaar van het Oude Kasteel heel verbitterd op George Gordon, omdat deze de liefde van Edith verworven had en hij zelf deze moest mi—en. De burgeroorlog brak uit en Sir Bertram Selborne en George Gordon gingen belden mee in het gevolg van Koning Karei, doch de eerste werd na er-:~en tijd gewond en keerde naar zijn kasteel terug om daar te genezen. Op zekeren dag klopte er een rui ter aan de poort; h" had zijn paard buiten gewoon aangespoord. Hij smeekt Sir Bertram hem te verbergen, hij gewichtige tij dingen bij zich had en door den vijand op de hielen gevolgd werd. Het was George Gordon. Toen Sir P1 n -m herkende, ontvlam de zijn haat on"'- w Hn verborg echter zijn gevoelens en deed, elsof hij hem wilde hel per. Hij verstopte hem dus. 'och wees daar na Jen vijand ziin scv ilnlaats aan. Hij ver ried zijn vriend, Suusie. De arme George Gordon werd gevangen gr-en en naar L' Hen gebracht, waar hij ter dood werd deeld, omdat hij wei- ge de zijn geheime mededeelineen te ont cijferen. De arme Edith, met wie hij intus- schen gehuwd was, werd ziek en stierf van vc-driet. Men vertelt, dat Sir Bertram na deze lage daad geen gelukkig uur meer in zijn leven kende, hoewel hij na eenigen tijd trouwde en er kinderen in het Oude Kasteel gr' - n werden. Zijn berouw nam van jaar tot jaar toe. Om zijn verraad uit te wisschen, deed hii allerlei goede werken. Ziin geweten t liet -m echter :n rus en in plaats van te pen, liep hij 's nachts gejaagd in zijn kt op en neer. Op een ovond het was de -ond vóór Kerstmis viel hij eindelijk in slaap en zijn lieve, trouwe vrouw keek verheugd naar zijn uitgeput gezicht, dat nu toch eindelijk in rust was. Plotseling sprong hij echter op, !jl hij uitriep „Ik geloof, dnf ""od -rij nu vergeven heeft. Mijn slechte daad zei echter niet ongestraft blijven. Het Kasteel zal on- ontnomen wor den, de' na ecuwen zal een Selborne het mr' ziin leven ten"-' nonen." Na deze woor'-n hij dood neer in de armen van zijn vrouw, doch er lag zulk een vredige uitdrukking op zijn gelaat, als er nog nooit op gezien was. De woorden, die hij gesproken had, v/erden gedeeltelijk ver vuld. Het fortuin der Selborne's verdween en hun mooie kasteel kwam in vreemde han den, doch de volkssage zegt, dat éénmaal een Selborne het met zijn leven zal terug koopen en de Selborne's dan weer het Oude Kasteel zullen bewonen." „O, Vadertje, wat een prachtig verhaal." „Ik dacht wel, kleintje, dat je het mooi zoudt vinden." „Vadertje, denkt u heusch, dat het ver haal waarheid bevat?" „Deze waarheid zekerdat we niet ge lukkig zijn, als ons geweten ons aanklaagt, maar dat wij hoe onze aardsche omstan digheden ook zijn mogen gelukkig zul len zijn, als wij elkander liefhebben, voor el kaar leven en tot grocte offers In staat zijn. Als je op school vriendschap sluit, zorg dan, dat je een ware en trouwe vriendin bent. Denk er niet te licht over en wie weet, welk een zegen het je brengen zal." (Wordt vervolgd.) De boon door HEKMANNA. 'tWas Driekoningendag en volgens oud gebruik was er 's middags een Driekonin genbrood met een krans van brandende kaarsjes er om heen op de zoal gebracht, waar de herstellende kinderen waren. Zuster Mina's oogen schitterden net zoo vroolijk al de kaarsjes, toen ze den schotel op de tafel, in 't midden van de zaal, zette, waar alle kinderen er goed naar konden kijken. Straks zouden ze er van mogen proeven, maar nu moesten de kaarsjes eerst maar wat vroolijkheid brengen met hun lichte vlam metjes en onderwijl vertelde Zuster Mina met haar zachte, duidelijke stem van de drie Wijzen, of drie Koningen, uit het Oosten, die de verre, verre reis deden op hun ka- meelen, geleid door 't licht van de Ster, om het Kindeke in de kribbe te zoe'-en. De meeste kinderen waren met Kerstmis ook al in 't Ziekenhuis geweest en hadden toen bij den Kerstboom hooren vertellen van 't Kmdeke in de kribbe, geboren in den stillen Kerstnacht. En dit, waar Zuster Mina nu van sprak, geleek hun een ver volg toe van die mooie, oude geschiede nis. De kaarsjes waren nog maar kleine stomp jes en 't was begon af te druppelen. Zuster Mina bMes ze nu voorzichtig één voor één uit Alle kinderen keken er met gespan nen eandn-ht naar, hoe 't ééne lichtje na 't andere verdween. rjr-, zoo jammer, vonden ze 't, toen er geen een meer over was; 't Driekoningen brood, zonder zijn stralenkrans, geleek zoo nuchter en gewoon. Maa- Mina had al v- te y - tel'en. NTü sprak ze niet zacht en eerbiedig, want dit, wat er nü kwam, had met die mooie ichh"1-"ris niets te maken; dit was maar een grapje, een aardigheid, die de men- schen later verzonnen hadden, toen ze Drir- ko~'enfeest gin"»- -- J->rv--r Driekoningenbrood bakten. Al heel lang v 't de gewoonte geweest een boon in 't deeg te bakken. En wie dan straks, bij 't ion'"' -'-n, de boon op zijn bord zou krij- p—v werd „koning" genoemd en moest trak- teeren. En nu was er in dit Driekoningenbrood O"1- oen boon verborgen. T**«. A-5 T-i-»/5- '-"V ze hoorden dat degene, die d- -nu kri'-n. vandaag ook „kop'ng" zou wezen. „V--" d-n ook troi.>o=ren?" vroeg Betje de Bruin en ze strompelde op haar IcnTpVor, --ir do tafol om 't gebak eens goed te bekijken. Misschien zag ze de boon wel, dacht ze, maar dat was mis. „Neen," zei Zuster Mina, „w ij doen 't zdó- is. mag kiezen v-* voor spelletje er» gespeeld zal worden en mag dan 't eerst een beurt hebben. En op zijn be d zetten we een nieuw kaarsje. Dat ste ken we aan en zoo lang 't brandt, mr0 de „koning" een mooie kroon op hebben van goudpapier." „Of de „koningin"," riep Betje. Zuster lachte. „Ja, natuurlijk, als ij de boon treft, ben je koningin en dan mag jij de kroon op hebben. Kijk, hier heb ik 'ml" De mooie gouden kroon einrr voorzichtig van band tot. bnr.d. „Pas op, niet scheuren", waarschuwde Dora Bergen, toen Hansje 'm van haar aan pakte. Hans was zoo'n wilde jongen. Door zijn wildheid kwam 't ook, dat hfj hfer was; hij was achter op een wagen geklommen, h'd een 'eelijken val gedaan en had rijn hoofdje erg bezeerd, 't Zat nog fn verband, hoewel hij al er vroo'"1' - Zuster Mina kreeg de kroon weer goed en wel terug. Zij zette 'm op een kastje en ging nu 't Driek-ninvenbrood snijden. Heel lang zaam, dat allen 't goed konden zien. 'tWas een gewichtig werkje, vonden de kind.ren. Twaalf gelüke stukken lei Zuster op een scho'»' Gebak was precies op gedeeld. In één van die stukken was dus de boon ver scholen! „Hè, "k boon tv 'm trefl" zei Piet „Nee t'-f" riep Dirk. r< en, jii bent el zoo groot!" „Nou, wat zou dat? "k Wil toch wel 's „ko ning" zijn; dat is me nog nooit gebeurd. Wat zeit u. Zuster?" „Of je gelijkhebt", lachte Zuster Mina en begon rond te deelen. „Wachten tot ieder een stuk heeft, kinde ren, en dan tegeliik beginnen", ri"p zij. De grooten gehoorzaamden dadelijk en lieten hun deel rustig liggen, maar voor de kleintjes was 't een toer er af te blijven. „Hans zit er telkens met rijn vingers aan, Zuster", klikte Betje. „Nietes", bromde Hans met een vuurroo- de kleur. „Ziezoo, nu kunnen jullie beginnen! Wat ik benieuwd ben", zei Zuster Mina, wie straks de kroon op zal krijgen!" En ze ging vast een nieuw kaarsje klaar maken. Al gauw klonk het: „Ik heb 'ml" Dat was 't schrille stemmetje van Hans. Hij hield een boontje omhoog. „Wel, wel", zei Zuster; „zoo'n kleine „ko ning" als de kroon je maar pastl" 't Kaarsje werd aangestoken en Hans kreeg de kroon op; ja, dat gfng best. Alle kinderen lachten en riepen: „Leve koning Hans". Maar „koning Hans" sei niets en at stille tjes zijn gebak verder op, zonder haast naar 't kaarsje te kijken. De anderen hapten lustig van hun stuk; ze behoefden niet meer zoo voorzichtig te doen, want ze wisten nu, dat er toch niets In was. Maar 't smaakte er hun even lekker om, hoor! Opeens, zoo onverwacht, dat ze er alle maal van schrikten, klonk 't heel hard; „hé!" Dat was Dirk. „Ik heb óók een boon", riep hij verbaasd; „Tc had 'm bijna ingeslikt, kijk!" en op rijn bord liet hij 't boontje rondgaan. „Dan zal de bakker er twee in hebben gebakken," zei Zuster Mina, „nu hebben we dus twee koningen" dat 's een raar geval, want er is maar één kroon?' „O, laat Hans 'm gerust ophouden," riep groote Dirk gauw en hij lachte. „*tls maar de aardigheid; ik ben best tevreden, als jul lie allemaal „leve koning Dirkl" roepen!" Dat deden ze. Tot de laatste kruimeltjes toe werd 't lekkere Driekoningenbrood op gegeten. Toen was ook meteen Hans' kaars je opgebrand. Zuster nam hem de kroon af, want de kinderen moesten nu een uurtja rusten. Straks zouden er spelletjes gespeeld worden en Hans en Dirk mochten dan onï beurten kiezen. Omdat ze allebei „ko ning" waren, was dat 't eerlijkste. Dirk was 't best, maar Hans zei niet veels Of hij moe was? 'sMidd--s, bij het spelletjes doen, moes! Zuster telkens naar hem kijken; hij was zoo hangerig en zat maar 't liefst in een grooten stoel te droomen. Toen de dokter kwam, sprak ze even aparl met hem over den kleinen jongen en "t ge volg was, dat Hansjeman al heel vroeg in zijn bedje werd gestopt. „Wel te rusten- „koning" Hansje!" zei Zuster Mina uit de grap, terwijl rij rich over rijn bedje boog om hem toe te sloppen. Daar begon Hans plotseling te schreien, zoo bitter bedroefd, dat Zuster er van ont stelde. Ze nam hem in haar armen en suste hem en eindelijk was de kleine jongen zoo ver bedaard, dat hij zeggen kon, wat er aan scheelde. O, dat was een naar verhaal, dal Zuster te hooren kreeg. Hansje had toch zoo valsch gedaan vanmiddag met de boon! HIJ was zoo bang geweest, dat de boon niet In z ij n stuk zou wezen en toch hed hij zoo dol graag de mooie kroon op willen hebben) daarom had hij gauw, stilletjes, 't boontje uit zijn sponzendoos in zijn stuk Driekonin genbrood gestopt. De boon van Dirk, dal was wel de echte boon geweest, maar Hans had zich toen Dirk 'm vond, zóó ge schaamd; hij had 't niet durven zeggen. En nu had hij er toch zoo'n vrceselijken spijl van. 'tWas aldoor zoo'n akelig gevoel ge weest, niks leuk om zóó „koning" te zijn en de kroon had hem zóó gedrukt, hoewel 't maar een licht dingetje was, dat je wel weg kon blazen, en 't lichtje had hem zoo in de oogen geschenen, dat was nog 't erg ste geweest, dat mooie, heldere lichtje, dat tot in Hansje s hart scheen door te stralen o, hij had 't haast niet uit kunnen houden. Zuster praatte zachtjes nog een hoela poos met Hans. Toen werd hij rustiger en viel kalm in slaap. Den volgenden morgen was Hans veel be ter; hij mocht weer op den gewonen tijd op staan en 't leek voor de andere kinderen of er niets veranderd was, of alles bij "t oude was gebleven. Maar er was wèl wat anders geworden dat wist Hansje heel goed. Toen hij na eenigen tijd weer heelemaal beter was en naar huis kon gaan, was hij wit ongerust, dat Zuster Mina vergeten zou zijn sponzendoos bij zijn goed te pakken. In die sponzendoos had Hans een boontje. Zuster wist 't wel; ze had 't gezien, maar zei er niets van."t Was de boon van der. Driekoningendag. Sneeuw. Ben zaadje was zacht in de aarde gelegd» Het had het heel stil en heel koud. „Tt Heb zeker weer straf", zei hel zacht, man heel hooi „Dat -iemand op aard* van me houdt. N" "g Ik !n 't donker, zoo «til en alleen. De zon komt niet eens naar me zien. Ik vind et echt saai en straks val ik in slaap, De tijd i t dan gauwer misschien." Nu lag het daar stil in den donkeren grond) Daar dwarrelden sneeuwvlokjes aan. Die vonden het zaadje «oo vrees lijk bo< droeld; Ze waren er echt mee begaan. „We dekken je toe, want 't Is boven heel guur; We kwamen voor jou uit de lucht We hebben echt wondere reizen gemaakt, Maar gaan voor de zon op de vlucht Nu zijn we nog blinkend en wit en heel zacKI En dekken je toe voor den wind. Het zonnetje kijkt door ons heen, ol je slaapt, Goênacht, wel te rusten dus, kind. Slaap zacht, want straks komt er een koe* terend Bcht» Dat zoekt je; kom dan uit de aard. Wij rijn naar het land van de koude gegaan, Maar hebben je broertjes gespaard. Het zonnetje geeft je een hert'lijken «oen» Je denkt aan 't sneeuwkleed niet meer, Maar moeten je kind'ren hun winterslaafl doer Dan komen wij stellig ook weer." TRUUS SALOMONS. Spellet]*. Eén uit het gezelschap neemf een lepel In de rechterhand en klopt daarmee fn d« maat op de tafel met de woordent „Tralll- nim larum lepelsteel! Wie dat niet kan, dip kan niet veel!" of draait hem in de hand rond om te doen gelooven, dat het op dezp beweging aankomt. Elk die er niet mee ba- kend is, meent het dadelijk te kunnen na doen en telt bf in dezelfde maat de letter grepen voor, öf draait den lepel op dezelfde manier in de hand rond, zonder te vermoe den, dat het er alleen op aankomt den lepel met een andere hand over te reiken, dart waarmee men hem ontving. Heeft een de* medespelers het echter goed gedaan, dart zegt degene, die het spel begonnen heeffl „Trallirum larum rechf la het tegen* overgestelde geval echten „Trrihrut* laruip s 1 e c h t!"

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 7