Qoot* de <£Jetigd.
Suze's Offer.
Naar het Engelsch van Beatrice Walker.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK I.
„Suze en ik gaan nog een half uurtje wan-
'delen .Moeder, a's je ons ten minste mis
sen kunt."
Het was Zondagavond, een mooie zomer
avond in het begin van September. De ge
meente had juist de do'pskerk van Allonby
na den avonddienst verlaten. Alleen de
vrouw en de kinde en van den predikant
stonden nog bij de deur op Vader te wach
ten. Deze was nu gekomen een lange man
met een vermoeid gezicht, vriendelijke brui
ne oogen, krullend grijs haar en dito baard.
Dominee Hugo Selbome had veel zorgen in
lijn leven gehad, dcch hij hield het hoofd
omhoog als iemand, die de kracht heeft al
deze dingen te v erstaan.
Een wandeling me* Vader was het groot
ste voorrecht, dat el'- kind uit zijn vroolijk
troepje zich denken kon. Vanavond werd dit
echter met aller goedvinden aan Suze afge
staan. Was 't al niet, alsof er een bijzonder
waas over haar hing? Morgen zou zij naar
school gaan, ergers heel ve' weg en
's avonds niet terugkomen, zelfs niet op Za-
ter- en Zondagen. Tern Columbus uitvoer
om een nieuwe wereM te ontdekken, kwam
hij niet in streken, die hem meer onbekend
waren dan dit het geval was met de dertien
jarige Suze Selborne.
Zij was een rond-wnngige kleine meid met
een dikke vlecht van bruin, glanzend haar en
een paar zachte, - .ft ndige oogen. De an
dere kinderen, vooral Jim, Suze's tweeling
broertje, leken meer op hun vader en hadden
diens regelmatige trekken. Suze echter niet,
zij was een stevig-gebouwd vrouwtje met een
open gezicht. Zij droeg een eenvoudige
bk.jw-serge jurk en ezn goedkoopen strooien
hoed, terwijl zij haar Zondagsche hand
schoenen als eer bal in eikaar gefrom
meld in haar bruin-verbrande handje
hield. Suze had veel invloed op haar broer-
tj- - n zusjes; haar moeder vertrouwde op
haar en er scheen een nog dieper genegen
heid te *-'=staan tusschcn haar geleerden va-
d„, en haar dan tusscher hem en de andere
k- '-.ren. Het was dan ook een heel ding
voor aller, in d -as'orie van Allonby, toen
tante Ellen Moeder's tante Ellen nog
- wel geschreven had, dat zij op haar kos
ten Suze naar een goede kostschool wilde
zenden. „Ik vind dat meisjes even goed hun
eigen weg door het leven moeten banen, als
jongen", waren haar woorden: „en hoewel
Ik, zooals je weet, niet rijk ben, wil ik dit
toch voor Suze doen, als je ten minste mijn
plan goedkeurt." Het was een prachtig aan
bod en een groot voorrecht voor het kind.
Vader en Moeder begrepen dit, zelfs al zagen
zij erg tegen het afscheid op.
Dominee Selborne w-s een man zonder
geld, hoewel hij uit één der oudste families
fn Engeland stamde. Hij was betrekkelijk
Iaat getrouwd en had vijf kinderen, aan wier
toekomst gedacht moest worden. Hij wist
nauwelijks, hoe hij zijn jongens een goede
opvoeding kon geven. Wilde hij dus de be
langen van zijn dochtertje niet in den weg
staan, dan mocht hij tante Ellen's voorstel
niet weigeren. Zijn hart was echter bezwaard
door het vooruitzicht van het naderend af
scheid en gedurende den geheelen avond
dienst had men verdriet en zorg kunnen le
zen op zijn bemind gelaat.
Suze had zich tot nu toe goed gehouden.
Zij had zelfs niet éénmaal gevraagd niet
weggestuurd te worden, doch vanavond zag
haar vader telkens de waterlanders in haar
lieve bruine oogen, die zij echter met een
moedige poging inhield en hij zag ook, dat
de bekende bruine hoed steeds lager zonk,
toen het gezang werd voorgelezen. Deze
teekens hadden dominee Selborne een
avondwandeling doen voorstellen, zelfs al
waren zijn beenen moe van ziin werk, want
'Allonby, waar hij allee als predikant stond,
was een groote, verspreide gemeente en le
verde werk genoeg op voor drie predik-"ten.
„Heel goed", ,zei Moeder vriendelijk en
geheel begrijpend, „dan gaan de jongens
en ik maar naar huis om voor de avondbo
terham te zorgen. We moeten het niet laat
maken, daar Suze morgen reeds bijtijds weg
gaat."
Als men uit de kerk kwam, had men juist
het gezicht op de pastorie een schilder
achtig oud huis, dat begroeid was met klim
op en ouderwetsche ramen had, die glinder-
den in de ondergaande zon. De klimop huis
vestte een heel leger musschen, tot groot
nadeel van alle jonge groen, dat zijn best
deed in den tuin te gro - 'en. Het huis zag er
vrij vervallen uit het hout vroeg dringend
om een verfje, de schoorsteenen waren hee-
lemaal zwart en zelfs wat scheef, terwijl de
tuin ook niet onderhouden was, zooals het
behoorde. Toch zag het geheel er onbe
schrijfelijk gezellig uit.
Mevrouw Selbrv- *ng met haar zoontjes
naar huis, hoewel de jongens nog verlangen
de blikken wierpen naar hun vader en Suze,
die in tegenove*-ges*p?da ri-hting lieoen.
„Waar zullen we heen gaan, Suusje?"
vroeg de predikant, liefdevol in het ernstige
gezichtje van zijn dochtertje kijkend.
„Ik weet het niet, Vader. Ja, toch. Vader
tje, hebben we genoeg tijd om door het
bosch naar het Oude Kasteel te gaan?'
„Ik geloof het wel. Zoo heel ver is het
niet."
Zij sloegen nu e-n lagen weg in, die naar
een rivier leidde. Zij lieten Allonby achter
rich liggen en kwamen door een klein rus-
riek he kop een smal boschpad, waarboven
d" toppen der boor-°n elkander raakten en
dat begrensd werd door stukken met varens
begroeide rots. Het was er heel stil in de
zachte avondschemering; alleen een enkel
konijntje maakte zich bij hun nadering haas
tig uit de voeten. Suze liet haar hand in
die van haar vader glijden en zei plotseling
„Vadertje, is het -rkeerd, dat ik het naar
vind weg te gaan?"
„Verkeerd, kleintie? Nee; het zou verkeerd
zijn, als het an-'-rs was. Maar kijk eens,
Suusje, je moet trachten ook daar gelukkig
te worden en ik twijfel niet, of je zult daarin
slagen. Het is - bestwil, dat je er heen
gaat en wij kunnen ons overal, waar het
goed voor ons is gelukkig voelen. Je moet
het vooral niet als ontrouw beschouwen, als
je daar in allerlei dingen belang gaat stel
len en vriendinnetjes krijgt."
„Vadertje, u begrijpt het oo goed."
„Een oude men, die al bijna zestig jaar
geleefd heeft, be-in' wel enkele dingen te
begrijpen. Je moet maar moed houden, beste
meid, en zoo hard als je kunt je best doen.
Bedenk, hoe je eenmaal je moeder guit kun
nen helpen en een massa goed doen in de
wereld."
Het kleine handje drukte de groote hand,
doch Suze kon geen woorden vinden. Zij wa
ren het bosch nu dwars doorgeloopen en
kwamen bij een groot, grijs en ouderwetsch
kasteel uit. Het stond daar nog juist als vijf
eeuwen geleden met al zijn torentjes. Het
was omgeven door een ouderwetsch terras
en een prachtig park, dat hier en daar met
een steenen beeld prijkte. De rivier stroomde
in een wijde bocht langs het huis. Er
heerschte groote stilte en verlatenheid
het Oude Kasteel, zooals 't altijd genoemd
werd was niet bewoond. Suze en haar
vader kwamen geheel onder den indruk van
het machtige gebouw en liepen zwijgend
over het terras. Het kind verbrak het eerst
de stilte door te vragen:
„Vader, spijt het i niet vreeselijk, dat de
Selborne's het Oud» Kasteel verloren heb
ben?"
De predikant glimlachte. „Ja, Suze, heel
erg. Ik houd van het Oude Kasteel, evenals
jij. Er moet iets in ons bloed zijn, dat ons
er heen trekt, sinds ons geslacht het verloor,
long vóórdat jij of ik geboren werd. Het
is jammer, dat het hcf eigendom is gewor
den van een man, die het leeg Iaat staan."
Suze zuchtte. Zij wist even goed als haar
vader, dat het behoorde aan een mijnheer
Aston, een rijk man, d'e een gedeelte ervan
door huisbewaarders liet bewonen.
„Vadertje, denkt u, det het ooit weer aan
de Selborne's terug ral komen?"
„Dat kan ik onmogelijk zeggen, kindje.
Indien ooit, dan zou het door één van jul
lie moeten zijn. Misschien maken de jongens
later fortuin en kunnen zij het terugkoopen.
Ik geloof, dat wij de laatsten uit het geslacht
zijn. Wie weet, of jij neg niet eens het geluk
zult hebben het terug te winnen."
„Dat zou heerlijk zijn en dan mochten
Jim en u allemaal er komen wonen."
Dominee Selborne glimlachte over dit kin
derlijk luchtkasteel en zei„Het herinnert
mij aan een vreemde, oude legende over de
Selborne's, die ik ontdekt heb, toen Ik een
paar dagen geleden oude papieren door
snuffelde. Zal Ik je die op onzen terugweg
vertellen, kleintje?"
„O ja, Vadertje, graag."
HOOFDSTUK 11.
„Nu, onder de regeering van Karei f be
hoorde het Oude Kasteel aan een zekeren
Bert--m Selbome. Hi' was een kriigsman en
verkeerde aan het hof en hoewel hij daar
heel wat dames ontmoet had, was hij al over
de dertig jaar oud zonder ooit aan trouwen
gedacht te hebben. Cy zekeren dag echter
't was midden in den zomer toen hij
weer op het Oude Kasteel vertoefde, ont
moette hij in de buurt een allerliefst meisje,
dat Edith Elliot heette en dat hii weldra be
sloot zijn vrouw te r-aken. Hij was iemand
met een boogen dunk van zich zelf en die
niet gemakkelijk opgaf, wat hij eenmaal van
plan was. Hij dacht e- dan ook in de verste
verte niet aan, dat iets zijn huwelijk met
Edith Elliot in den weg zou staan. Toch ver
rees er weldra een hinderpaal. Juffrouw
Edith beminde reeds ren ander en zij hield
zich doof voor Sir Eertram's beloften. Nu
kwam er nog bij, dat bij, die door Edith bo
ven Sir Bertram verkozen werd, een jonge
man was, die tot zijn vrienden behoorde, ja,
hun vriendschap dagteekende zelfs al uit
de dagen hunner jeugd. Er ontstond verwij
dering tusschen beide vrienden. In zijn zelf
zucht was de eigenaar van het Oude Kasteel
heel verbitterd op George Gordon, omdat
deze de liefde van Edith verworven had en
hij zelf deze moest mi—en.
De burgeroorlog brak uit en Sir Bertram
Selborne en George Gordon gingen belden
mee in het gevolg van Koning Karei, doch
de eerste werd na er-:~en tijd gewond en
keerde naar zijn kasteel terug om daar te
genezen. Op zekeren dag klopte er een rui
ter aan de poort; h" had zijn paard buiten
gewoon aangespoord. Hij smeekt Sir Bertram
hem te verbergen, hij gewichtige tij
dingen bij zich had en door den vijand op
de hielen gevolgd werd. Het was George
Gordon.
Toen Sir P1 n -m herkende, ontvlam
de zijn haat on"'- w Hn verborg echter zijn
gevoelens en deed, elsof hij hem wilde hel
per. Hij verstopte hem dus. 'och wees daar
na Jen vijand ziin scv ilnlaats aan. Hij ver
ried zijn vriend, Suusie.
De arme George Gordon werd gevangen
gr-en en naar L' Hen gebracht, waar hij
ter dood werd deeld, omdat hij wei-
ge de zijn geheime mededeelineen te ont
cijferen. De arme Edith, met wie hij intus-
schen gehuwd was, werd ziek en stierf van
vc-driet. Men vertelt, dat Sir Bertram na
deze lage daad geen gelukkig uur meer in
zijn leven kende, hoewel hij na eenigen tijd
trouwde en er kinderen in het Oude Kasteel
gr' - n werden. Zijn berouw nam van jaar
tot jaar toe. Om zijn verraad uit te wisschen,
deed hii allerlei goede werken. Ziin geweten t
liet -m echter :n rus en in plaats van
te pen, liep hij 's nachts gejaagd in zijn
kt op en neer. Op een ovond het was
de -ond vóór Kerstmis viel hij eindelijk
in slaap en zijn lieve, trouwe vrouw keek
verheugd naar zijn uitgeput gezicht, dat nu
toch eindelijk in rust was. Plotseling sprong
hij echter op, !jl hij uitriep
„Ik geloof, dnf ""od -rij nu vergeven heeft.
Mijn slechte daad zei echter niet ongestraft
blijven. Het Kasteel zal on- ontnomen wor
den, de' na ecuwen zal een Selborne het
mr' ziin leven ten"-' nonen."
Na deze woor'-n hij dood neer in de
armen van zijn vrouw, doch er lag zulk een
vredige uitdrukking op zijn gelaat, als er
nog nooit op gezien was. De woorden, die
hij gesproken had, v/erden gedeeltelijk ver
vuld. Het fortuin der Selborne's verdween en
hun mooie kasteel kwam in vreemde han
den, doch de volkssage zegt, dat éénmaal
een Selborne het met zijn leven zal terug
koopen en de Selborne's dan weer het Oude
Kasteel zullen bewonen."
„O, Vadertje, wat een prachtig verhaal."
„Ik dacht wel, kleintje, dat je het mooi
zoudt vinden."
„Vadertje, denkt u heusch, dat het ver
haal waarheid bevat?"
„Deze waarheid zekerdat we niet ge
lukkig zijn, als ons geweten ons aanklaagt,
maar dat wij hoe onze aardsche omstan
digheden ook zijn mogen gelukkig zul
len zijn, als wij elkander liefhebben, voor el
kaar leven en tot grocte offers In staat zijn.
Als je op school vriendschap sluit, zorg dan,
dat je een ware en trouwe vriendin bent.
Denk er niet te licht over en wie weet, welk
een zegen het je brengen zal."
(Wordt vervolgd.)
De boon
door HEKMANNA.
'tWas Driekoningendag en volgens oud
gebruik was er 's middags een Driekonin
genbrood met een krans van brandende
kaarsjes er om heen op de zoal gebracht,
waar de herstellende kinderen waren. Zuster
Mina's oogen schitterden net zoo vroolijk
al de kaarsjes, toen ze den schotel op de
tafel, in 't midden van de zaal, zette, waar
alle kinderen er goed naar konden kijken.
Straks zouden ze er van mogen proeven,
maar nu moesten de kaarsjes eerst maar wat
vroolijkheid brengen met hun lichte vlam
metjes en onderwijl vertelde Zuster Mina
met haar zachte, duidelijke stem van de drie
Wijzen, of drie Koningen, uit het Oosten,
die de verre, verre reis deden op hun ka-
meelen, geleid door 't licht van de Ster, om
het Kindeke in de kribbe te zoe'-en.
De meeste kinderen waren met Kerstmis
ook al in 't Ziekenhuis geweest en hadden
toen bij den Kerstboom hooren vertellen
van 't Kmdeke in de kribbe, geboren in den
stillen Kerstnacht. En dit, waar Zuster
Mina nu van sprak, geleek hun een ver
volg toe van die mooie, oude geschiede
nis.
De kaarsjes waren nog maar kleine stomp
jes en 't was begon af te druppelen. Zuster
Mina bMes ze nu voorzichtig één voor één
uit Alle kinderen keken er met gespan
nen eandn-ht naar, hoe 't ééne lichtje na 't
andere verdween.
rjr-, zoo jammer, vonden ze 't, toen er
geen een meer over was; 't Driekoningen
brood, zonder zijn stralenkrans, geleek zoo
nuchter en gewoon.
Maa- Mina had al v- te y -
tel'en. NTü sprak ze niet zacht en eerbiedig,
want dit, wat er nü kwam, had met die mooie
ichh"1-"ris niets te maken; dit was maar
een grapje, een aardigheid, die de men-
schen later verzonnen hadden, toen ze Drir-
ko~'enfeest gin"»- -- J->rv--r
Driekoningenbrood bakten. Al heel lang
v 't de gewoonte geweest een boon in 't
deeg te bakken. En wie dan straks, bij 't
ion'"' -'-n, de boon op zijn bord zou krij-
p—v werd „koning" genoemd en moest trak-
teeren.
En nu was er in dit Driekoningenbrood
O"1- oen boon verborgen.
T**«. A-5 T-i-»/5- '-"V
ze hoorden dat degene, die d- -nu
kri'-n. vandaag ook „kop'ng" zou wezen.
„V--" d-n ook troi.>o=ren?" vroeg
Betje de Bruin en ze strompelde op haar
IcnTpVor, --ir do tafol om 't gebak eens goed
te bekijken. Misschien zag ze de boon wel,
dacht ze, maar dat was mis.
„Neen," zei Zuster Mina, „w ij doen 't
zdó- is. mag kiezen v-* voor
spelletje er» gespeeld zal worden en mag
dan 't eerst een beurt hebben. En op zijn
be d zetten we een nieuw kaarsje. Dat ste
ken we aan en zoo lang 't brandt, mr0 de
„koning" een mooie kroon op hebben van
goudpapier."
„Of de „koningin"," riep Betje.
Zuster lachte. „Ja, natuurlijk, als ij de
boon treft, ben je koningin en dan mag jij
de kroon op hebben. Kijk, hier heb ik 'ml"
De mooie gouden kroon einrr voorzichtig
van band tot. bnr.d.
„Pas op, niet scheuren", waarschuwde
Dora Bergen, toen Hansje 'm van haar aan
pakte. Hans was zoo'n wilde jongen. Door
zijn wildheid kwam 't ook, dat hfj hfer was;
hij was achter op een wagen geklommen,
h'd een 'eelijken val gedaan en had rijn
hoofdje erg bezeerd, 't Zat nog fn verband,
hoewel hij al er vroo'"1' -
Zuster Mina kreeg de kroon weer goed en
wel terug. Zij zette 'm op een kastje en ging
nu 't Driek-ninvenbrood snijden. Heel lang
zaam, dat allen 't goed konden zien. 'tWas
een gewichtig werkje, vonden de kind.ren.
Twaalf gelüke stukken lei Zuster op een
scho'»' Gebak was precies op gedeeld.
In één van die stukken was dus de boon ver
scholen!
„Hè, "k boon tv 'm trefl" zei Piet
„Nee t'-f" riep Dirk.
r< en, jii bent el zoo groot!"
„Nou, wat zou dat? "k Wil toch wel 's „ko
ning" zijn; dat is me nog nooit gebeurd.
Wat zeit u. Zuster?"
„Of je gelijkhebt", lachte Zuster Mina en
begon rond te deelen.
„Wachten tot ieder een stuk heeft, kinde
ren, en dan tegeliik beginnen", ri"p zij.
De grooten gehoorzaamden dadelijk en
lieten hun deel rustig liggen, maar voor de
kleintjes was 't een toer er af te blijven.
„Hans zit er telkens met rijn vingers aan,
Zuster", klikte Betje.
„Nietes", bromde Hans met een vuurroo-
de kleur.
„Ziezoo, nu kunnen jullie beginnen! Wat
ik benieuwd ben", zei Zuster Mina, wie straks
de kroon op zal krijgen!" En ze ging vast
een nieuw kaarsje klaar maken.
Al gauw klonk het: „Ik heb 'ml" Dat was
't schrille stemmetje van Hans. Hij hield een
boontje omhoog.
„Wel, wel", zei Zuster; „zoo'n kleine „ko
ning" als de kroon je maar pastl"
't Kaarsje werd aangestoken en Hans
kreeg de kroon op; ja, dat gfng best. Alle
kinderen lachten en riepen: „Leve koning
Hans".
Maar „koning Hans" sei niets en at stille
tjes zijn gebak verder op, zonder haast naar
't kaarsje te kijken.
De anderen hapten lustig van hun stuk;
ze behoefden niet meer zoo voorzichtig te
doen, want ze wisten nu, dat er toch niets In
was. Maar 't smaakte er hun even lekker om,
hoor!
Opeens, zoo onverwacht, dat ze er alle
maal van schrikten, klonk 't heel hard; „hé!"
Dat was Dirk.
„Ik heb óók een boon", riep hij verbaasd;
„Tc had 'm bijna ingeslikt, kijk!" en op rijn
bord liet hij 't boontje rondgaan.
„Dan zal de bakker er twee in hebben
gebakken," zei Zuster Mina, „nu hebben
we dus twee koningen" dat 's een raar
geval, want er is maar één kroon?'
„O, laat Hans 'm gerust ophouden," riep
groote Dirk gauw en hij lachte. „*tls maar
de aardigheid; ik ben best tevreden, als jul
lie allemaal „leve koning Dirkl" roepen!"
Dat deden ze. Tot de laatste kruimeltjes
toe werd 't lekkere Driekoningenbrood op
gegeten. Toen was ook meteen Hans' kaars
je opgebrand. Zuster nam hem de kroon af,
want de kinderen moesten nu een uurtja
rusten. Straks zouden er spelletjes gespeeld
worden en Hans en Dirk mochten dan onï
beurten kiezen. Omdat ze allebei „ko
ning" waren, was dat 't eerlijkste.
Dirk was 't best, maar Hans zei niet veels
Of hij moe was?
'sMidd--s, bij het spelletjes doen, moes!
Zuster telkens naar hem kijken; hij was zoo
hangerig en zat maar 't liefst in een grooten
stoel te droomen.
Toen de dokter kwam, sprak ze even aparl
met hem over den kleinen jongen en "t ge
volg was, dat Hansjeman al heel vroeg in
zijn bedje werd gestopt.
„Wel te rusten- „koning" Hansje!" zei
Zuster Mina uit de grap, terwijl rij rich over
rijn bedje boog om hem toe te sloppen.
Daar begon Hans plotseling te schreien,
zoo bitter bedroefd, dat Zuster er van ont
stelde. Ze nam hem in haar armen en suste
hem en eindelijk was de kleine jongen zoo
ver bedaard, dat hij zeggen kon, wat er aan
scheelde. O, dat was een naar verhaal, dal
Zuster te hooren kreeg. Hansje had toch zoo
valsch gedaan vanmiddag met de boon! HIJ
was zoo bang geweest, dat de boon niet In
z ij n stuk zou wezen en toch hed hij zoo dol
graag de mooie kroon op willen hebben)
daarom had hij gauw, stilletjes, 't boontje
uit zijn sponzendoos in zijn stuk Driekonin
genbrood gestopt. De boon van Dirk, dal
was wel de echte boon geweest, maar
Hans had zich toen Dirk 'm vond, zóó ge
schaamd; hij had 't niet durven zeggen. En
nu had hij er toch zoo'n vrceselijken spijl
van. 'tWas aldoor zoo'n akelig gevoel ge
weest, niks leuk om zóó „koning" te zijn
en de kroon had hem zóó gedrukt, hoewel
't maar een licht dingetje was, dat je wel
weg kon blazen, en 't lichtje had hem zoo
in de oogen geschenen, dat was nog 't erg
ste geweest, dat mooie, heldere lichtje, dat
tot in Hansje s hart scheen door te stralen
o, hij had 't haast niet uit kunnen houden.
Zuster praatte zachtjes nog een hoela
poos met Hans. Toen werd hij rustiger en
viel kalm in slaap.
Den volgenden morgen was Hans veel be
ter; hij mocht weer op den gewonen tijd op
staan en 't leek voor de andere kinderen of
er niets veranderd was, of alles bij "t oude
was gebleven.
Maar er was wèl wat anders geworden
dat wist Hansje heel goed.
Toen hij na eenigen tijd weer heelemaal
beter was en naar huis kon gaan, was hij
wit ongerust, dat Zuster Mina vergeten zou
zijn sponzendoos bij zijn goed te pakken.
In die sponzendoos had Hans een boontje.
Zuster wist 't wel; ze had 't gezien, maar
zei er niets van."t Was de boon van
der. Driekoningendag.
Sneeuw.
Ben zaadje was zacht in de aarde gelegd»
Het had het heel stil en heel koud.
„Tt Heb zeker weer straf", zei hel zacht, man
heel hooi
„Dat -iemand op aard* van me houdt.
N" "g Ik !n 't donker, zoo «til en alleen.
De zon komt niet eens naar me zien.
Ik vind et echt saai en straks val ik in slaap,
De tijd i t dan gauwer misschien."
Nu lag het daar stil in den donkeren grond)
Daar dwarrelden sneeuwvlokjes aan.
Die vonden het zaadje «oo vrees lijk bo<
droeld;
Ze waren er echt mee begaan.
„We dekken je toe, want 't Is boven heel
guur;
We kwamen voor jou uit de lucht
We hebben echt wondere reizen gemaakt,
Maar gaan voor de zon op de vlucht
Nu zijn we nog blinkend en wit en heel zacKI
En dekken je toe voor den wind.
Het zonnetje kijkt door ons heen, ol je slaapt,
Goênacht, wel te rusten dus, kind.
Slaap zacht, want straks komt er een koe*
terend Bcht»
Dat zoekt je; kom dan uit de aard.
Wij rijn naar het land van de koude gegaan,
Maar hebben je broertjes gespaard.
Het zonnetje geeft je een hert'lijken «oen»
Je denkt aan 't sneeuwkleed niet meer,
Maar moeten je kind'ren hun winterslaafl
doer
Dan komen wij stellig ook weer."
TRUUS SALOMONS.
Spellet]*.
Eén uit het gezelschap neemf een lepel
In de rechterhand en klopt daarmee fn d«
maat op de tafel met de woordent „Tralll-
nim larum lepelsteel! Wie dat niet kan, dip
kan niet veel!" of draait hem in de hand
rond om te doen gelooven, dat het op dezp
beweging aankomt. Elk die er niet mee ba-
kend is, meent het dadelijk te kunnen na
doen en telt bf in dezelfde maat de letter
grepen voor, öf draait den lepel op dezelfde
manier in de hand rond, zonder te vermoe
den, dat het er alleen op aankomt den lepel
met een andere hand over te reiken, dart
waarmee men hem ontving. Heeft een de*
medespelers het echter goed gedaan, dart
zegt degene, die het spel begonnen heeffl
„Trallirum larum rechf la het tegen*
overgestelde geval echten „Trrihrut* laruip
s 1 e c h t!"