Qoof de Deü$d,
Grijspootje
of
De Avonturen van een Veldmuis.
JAmt het Engelsch van PAUL CRESWICK.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK L
„Ik blijf geen minuut langer onder dit
MC, aei ik, terwijl ik nijdig mijn tanden liet
rfert. „Geen minuut langer niet voor alle
kaaskorstjes van de geheele wereld. Moe-
Ar, laat me gaan. Er is hier geen ruimte
genoeg voor Witneusje en mij."
„Ga dan maar", antwoorde mijn lieve moe-
Ar zenuwachtig. „Ga dan maar, als het niet
anders kan. Misschien trouwt Witneusje wel;
dan zal het nest leeg zijn want Ik zou er
niet alleen in willen blijven."
Zij begon te huilen en zoo zag ik mijn
moeder voor het laatst gedurende langen
tijd. Zij wuifde mij nog met haar pootje na,
terwijl Witneusje, het zusje, dat de oorzaak
van alle ellende was, verontwaardigd zat te
Snuiven. Ik wuifde nog tegen mijn moeder
en liep toen vlug door het stoppelveld, te
boos om mijzelf rekenschap te geven waar
Ut eigenlijk heen wilde.
Dit was zeker wel de duizendste maal, dat
Ut met Witneusje gekibbeld had. Dezen keer
maakte zij het echter al te bont; ten eerste
at ze mijn eten op, terwijl ik buiten mijn
pootjes waschte en ten tweede verknipte ze
mijn spiksplinternieuwe molvellenjas om er
een mantel voor zich zelf van te maken. Ik
had haar toen gebeten, waarop zij hard be
gon te piepen. Ze zei allerlei leelijke dingen
tegen mij en ik antwoordde haar natuurlijk
maar nu was alles voorbij en waren
we uit elkaar gegaan.
Zooals ik reeds zei, wuifde moeder mij nog
na en beknorde toen Witneusje. Ik hoop ten
minste, dat zij dit deed. Ik geloof echter,
dot als mijn vader was blijven leven, de
taak anders zou zijn afgeloopen.
In het begin liep ik wat ik loopen kon om
too ver mogelijk van Witneusje weg te ko
men. Plotseling stond ik midden in een
bosch. Mijn woede was al wat bekoeld, maar
ik dacht er toch niet over weer naar huis te
gaan, nee, dat in geen geval.
He» begon al donker te worden en ik moest
•lus naar een geschiktd plaats uitzien om te
overnachten. Ik zocht daar juist naar, toen
k plotseling tegen een man aanliepl Een
loort man 'enminste.
„Hek jij zoo n haast?" vroeg hij met een
vreemde stem, terwijl hij me bij mijn staart
beet pakte. „Moet je soms naar den dokter?"
„Nee", antwoordde ik. „Niemand is ziek
bij ons. Laat me alsjeblieft los."
„Zeker", antwoordde hij. „Is Niemand ziek
»n moet de dokter bij Niemand komen? Ik
denk, dat ze wel allemaal zullen slapen. Zal
ik soms meegaan?"
Ik schudde zoo beleefd mogelijk van neen.
..Hoe heet je en waar woon je?" vroeg
hij verder.
„Ik heet Grijspootje,zei ik deftig. „En ik
woon nergens." Ik keek hem eens van ter
zijde aan. Hij was grooter dan ik zelf en had
een heel nieuwsgierigen neus. Zijn oogen
glinsterden in het donker.
Daar hij niets meer scheen te willen zeg
gen en ik mij niet bijzonder op mijn gemak
gevoelde, wilde ik verder gaan. Ik bemerkte
toen. dat hij boven op mijn staart stond en
ik wilde me heel voorzichtig los maken.
„Zeg", vroeg hij plotseling. „Hou je van
'ilen?"
Dat deed me nog meer haast maken.
„Goeiën avond", zei ik, terwijl ik mijn rech
tervoorpoot uitstak „Het is al laat."
„Laat?", vroeg hij verbaasd. „M ij n dag
begint pas. Ik ben juist opgestaan;"
,Maar ik ga slapen", zei ik nog, terwijl ik
nonieuw een poging aanwendde om mij uit
de voeten te maken. „Het is een uil!" gilde
ik van ancst.
„Dat wilde ik je juist vertellen," riep de
ander, terwij! ik me in de hoogte voelde
gaan Ik dacht niet anders, of mijn laatste
uurtje was geslagen. Zoo zou mijn avontuur
dus afloopen, bijna nog vóórdat het begon-
->en was!
De Uil hield mij stevig vast en vloog met
mij weg. Zulke angstige oogenblikken had
ik nog nooit doorleefd. Al miin ondeugende
streken en kibbelarijen met Witneusje kwa
men mij voor den geest en ik vergaf zelfs
mijn zuster. !k zag weer in mijn verbeelding
ons gezellig warm nest met moeder, die
naast het gloeiwormenlampje ons goed zat
te verstellen, terwijl Witneusje voorlas van
de stukjes papier, die zij overdag in het
bosch gevonden had. Beiden zouden nu wel
niet meer aan mij denken en ik piepte diep
ongelukkig.
„Laet dat", krastte de Uil, „of ik bijt je
doormidden." N
„Zou je me niet liever weer op den grond
zetten?" waagde ik het heel onderdanig te
vragen „Dank ie wel voor het ritje, maar
nu wil ik liever gaan slapen."
De uil verwaardigde zich niet te antwoor
den en als er één ding is. dat ik niet kan
vtistaan, dan is het onbeleefdheid.
„Ik heet Gritspootje", piepte ik boos. „Ver
sta je me? Zet me onmiddellijk neer."
„Aan namen stoor ik me niet,", antwoord
de de Uil terwijl hij weer verder vloog.
„Een muis, die anders heet, zou even goed
smaken."
Ik begreep dat het dwaasheid was het ge
sprek nog voort te zetten en bedacht iets
anders: ik beet uit alle macht in één van zijn
pooten.
De Uil liet mij onder luid gekras vallen, ik
geloof van verbazing of misschien van pijn.
Be viel midden tusschen de boomtakken en
eindelijk: op den grond neer juist in het
Uest van een roodborstje. Ik had genoeg te
genwoordigheid van geest om me onder 'de
eieren te verstoppen.
Ik hoorde den Uil nog met zijn vleugels
slaan en nijdig krassen: „Waar ben je toch?
Kom dadelijk hier, of ik scheur je aan stuk
ken."
Be gaf natuurlijk geen antwoord. Soms kun
je je verontwaardiging het meest toonen
door te zwijgen. Ik vond dit ten minste het
beste, wat ik in mijn geval doen kon.
HOOPDSTUK H.
Den volgenden morgen werd ik verkwikt
en vol goeden moed wakker. Ik waschte mijn
gezicht en mijn pootjes in den dauw, die
op de bladeren in de buurt van het nest lag.
Ik vond een paar bramen en knabbelde die
gretig op; zij waren echter lang niet zoo lek
ker, als zij er wel uitzagen.
Daar kwam een Rups over een blad
naar mij toe kruipen. Zij had een wollig
lichaam en verbazend veel pooten. Ze knikte
vriendelijk in mijn richting en vroeg; „Lek
ker geslapen?"
„Matig", antwoordde een stem "achter mij.
Ik keek om en zag een Spin, die ijverig be
zig was een web te maken. „Er kwam van
alles voorbij," ging zij voort. „Heb je die
Muis vannacht gehoord?"
„Het was de Uil", antwoordde ik veront
waardigd; „i k zei bijna geen woord."
De Spin keek mij verbaasd aan. „Wat,
ben je nog niet naar huis? 't Is wat moois!"
Zij ging daarop rustig met haar web voort,
terwijl de Rups mij van top tot teen opnam
en vroeg: „Veel nootjes gevonden in den
laatsten tijd?"
„Ik ben geen Eekhoorn", begon ik, doch
de Rups kroop plotseling in een andere rich
ting, terwijl de Spin ook op eens afgeleid
scheen te zijn. Het Roodborstje kw8m weer
terug in het nest. Hij gluurde over den rand
heen en ontdekte mij. „Zeg eens", vroeg hij
boos, „wat voer jij met mijn eieren uit?"
„Ik ga al weg", zei ik haasti". „Ik ben ver
dwaald. Goeien morgen. Bc dacht, dat het
nest leeg was. zie je."
In mijn hart kon ik de booshe'd van het
Roodborstje best begrijpen en ik maakte,
dat ik uit de voeten kwam. Ik liep van den
eenen tak op den ander, totdat ik in een
grooten hollen boom terecht kwam, waar ik
lekkere eikels vond en die op mijn gemak
oppeuzelde.
De zon stond nu al hoog, terwijl ik rustig
ontbijtte. Plotseling beleefde ik echter weer
een avontuur, dat mij al even veel schrik
aanjoeg als het eerste. Een klein grijs Muis
je zoowat van miin eigen leeftijd piep
te geheel onverwacht uit een pat in den
prooten boom. Het was een allerliefst Muis
je. Ze had een lanp, sierlijk staartje en kort,
dik baar. Haai oogies schitterden guitig, ter
wijl ze verbaasd „CM" uitriep.
„Goeien mórgen, mevrouw", waagde ik
het beleefd te zeggen, terwijl ik mijn petje
afnam.
„Ik mag niet met vreemden praten", zei ze
l en wilde weer in haar holletje kruipen.
„Ik heet Grijspootje", zei ik haastig. „Ik
komt van'Het Veld. Mag ik je een eikel aan
bieden?'
1 „Dank Je", antwoorde zij giegelend. „Ik
hou niet van eikels. Ze zijn me niet fijn ge
noeg. Ons soort van Muizen houdt meer
van kaas."
„Dat spijt me", zei Ik, terwijl ik haar nog
vertelde, dat wij thuis heel eenvoudig waren
grootgebracht „Mijn vader werd in een ge
vecht met een Eend gedood. Het was een
oude veete en vanaf dat oogenblik leven we
heel stil en kunnen we natuurlijk' niet al te
kieskeurig zijn."
„Dat is zoo", antwoordde het Muisje. Nu
goeien dag".
„O, ga alsjeblieft nog niet weg en vertel
me eens wat uit jouw leven. Heb je broertjes
en zusjes?"
I „Ja, laat eens zien, we zijn met ons vie
ren."
„En hoe heet jullie allemaal?"
„Spitsneusje hij is de oudste. Dan komt
I Zwartstaartje en dan Pieps."
1 „Pieps, dien ken ikl Eén van de dikste
Muisjes op schoolik ben nu van school
af, weet je."
„Zoo? vroeg zij verbaasd. „Ben je weg-
geloopen?"
„Ja Wij mannen" ik kuchte even om
meer indruk te maken wij mannen
kunnen niet altijd thuis blijven. Bovendien
heb ik met Witneusje, mijn zusje, gekibbeld.
Ik heb daarop mijn boeltje bij "èlkanr gepakt
en Moeder gezegd, dat ik heenging."
i Mijn nieuw vriendinnetje bleef een
oogenblik zwijgen, terwijl zij haar neusje
met haar rechtervoorpóotje wreef.
I „En wanneer ga je weer terug?" vroeg zij
eindelijk,
i „Nooit!"
Haar oogjes werden nog ronder, doch
daar zij niets meer zei, maakte ik aanstalte
heen te gaan.
I „Kom, ik moet naar huis", zei ze. „Moe
der zal niet weten, waar ik blijf."
„Nou, goeiendag", zei ik, terwijl ik mijn
pootje uitsitk.
j „Goeiendag", herhaalde zij zacht.
„Je hebt me nog niet eens gezegd, hoe je
heet", merkte ik op.
„Het is zoo n grappige naam", antwoord
de ze „Ik heet Bruinoogje:" en weg was
[zij. Ik hoorde haar nog piepen in het nest,
ze kreeg zeker een standje van haar moeder.
Plotseling werd het pikdonker om mij
heen en kon ik heelemaal niets zien. Ik voel-
de mij stevig beetpakken.
Gelukkig heb ik scherpe tanden, die ik dan
ook èoed gebruikte. Het mocht mij echter
niet baten en ik bleef gevangen. Ik ging
weer de lucht in en dacht niet anders, of de
Uil hield mij opnieuw en ditmaal veel
steviger vast.
„Ik heb hem. Cis, wees maar niet bangF
klonk het. Ik begreep, dat ik in een pet zat
en Cot een Jonsen mij vasthieM. Hij stoDte
mij in zijn zak, waar ik mij in gezelschap "be-1 Weldra wasTfellie op tveg.
vond van een verzameling tollen en knik-1 Zij had al uren lang gereisd en de korte
kers, ja zelfs van een kleverig stuk drop. De winterdag spoedde zich ten einde, maar nog
Jongen zorgde wel, dat ik niet ontsnappen was zij ver van huis. Zij was goed ingestopt
kon door den zak stijf dicht te houden. Ook en daar de beide oude dames, die met haar
daar was het volslagen duister. in de reiskoets zaten, 't raam zelfs niet op
Ik voelde, dat ik een heel eind gedragen een kiertje open wilden hebBen uit angst
werd. Ik beet in de voering van den zak en voor tocht, kreeg zij 't ten langen leste vree-
probeerde er een gat in te maken. „Wat wou selijk warm en benauwd en h?d toch zoo'n
jij?" riep de Jongen en hij gaf mij door de dorst. Zij had haar middagmaal gebruikt op
jas heen een tik. I de gewone pleisterplaats en dadkna had de
„Ik wou, dat je de andere gevangen had", beweging van de koets haar in slaap ge-
zei nu een meisjesstem. Bc deed mijn naam schommeld. Ondanks haar dorst was zij
eer aan door mij muisstil te houden en zon trouw gebleven aan haar besluit en waren
op allerlei middelen om te ontkomen. „moeders druiven", zooals zij ze noemde,
„Die zal ik morgen wel vangen zei de onaangeroerd gebleven. Nu zou zij wel trek
jongen. I hebben In een peer, maar de ernstige gezich-
„Deze heeft scherpe tanden. Kijk hij je ten der strenge, oude dames maakten in-
pet eens gescheurd hebbenl We zuljen hem druk op haar. Als zij er al in slaaede er een
in de groote kooi zetten.'
„Ik ben bang, dat hij met de anderen
vechten zal", antwoordde de Jongen. „Nou
of ik, doch ik bleef in alle talen zwijgen.
onderuit te halen, wat ter wereld zou zij
dan moeten beginnen met het oneetbare ge
deelte, 't klokhuis enz.?
Kinderen werden in die dagén streng „op
Het viel mij eerlijk gezegd mee, dat ze hun plaats" gehouden, bovendien beschouw,
me niet zouden opeten, al lachte het voor-1 den de twee oude dames zulk jong volkje in
uitzicht in een kooi gestopt te worden, mij 't gunstigste geval als een noodzakelijk
natuurlijk niet toe. Ik besloot echter te kwaad en Nellie zelfs als een niet noodzake-
t vluchten. Helaas! ik moet erkennen, dat delijk kwaad. Was zij er niet geweest, dan zou-
Jongen m:j heel handig in de kooi liet glij- den zij de heele koets voor zich alleen heb-
j den en dat deze getralied was. Van ontsnap-ben gehad en 't zich gemakkelijk hebben
pen was geen sprake. De bodem van de kunnen maken door de voeten op cTe bank
kooi was bedekt met stroo en ik zag wel een te leggen en zoo een dutje te doen. Zij be-
hali dozijn Muizenkoppen. Twaalf nieuws- moeiden zich heelemaal niet met haar en
gierige oogjes keken mij aan. liepen zooveel zij maar konden. Maar wat
„Pfl Een gewone veldmuis! riep er één, erger was, zij nfcmen daarbij zooveel plaats
„verbeeld je een veldmuis bij on si hn beslag, dat Nellie geheel in een hoekje
„Foei, zei een bruine Muis, weet je niet, gedrongen werd en beklemd geraakte tus-
dat je hier niet hooit? Kijk eens, waf n schen de vele bagage van de oude dames,
lange ooren hij heelt t is net een ezel! I Nellie durfde er niet over klagen; wel zat
"f"»at een gekke kleur! riep een ander. zjj er ;a s j j t e over te peinzen, of die twee
H L v e muisl klonk het nu van zjcb n0g wel den tijd zouden kunnen herin-
n ,anten' I neren, toen zii zelf kleine meisjes waren.
I Bc keek hen rustig aan, wel wetende, dat -t Werd geheel donker, 't Eenige licht
de jongen nog in de buurt was. Tk hoorde kwam van de koetslantarens en toen Nellie
j zclls nu en dan ziin stem. Hij stond te fluis- weer wakker werd uit een hazenslaapje, had
teren met het meisje en ik ving op, dat ik zjj een vreeselijken dorst. Half onbewust
tot den vol 'enden da" bij de andere Muizen p]ee,] baar hand in 't mandje en plukte een
1 zou bliiven en dat ik dadelijk brood en melk druif,
moest hebben. I O, wat verrukkelijk!
Er werd een klein deurtje in de tralies I Geen wonder, dat de vingertjes een twee-
opengemaakt en een schoteltje voor mij de zocbten. Er waren er immers zoo'n mas-
neergezet. Gretig at ik het heerlijk voedsel. sar yeel meer dan moeder in één keer kon
De andere muizen kwamen er ook op af, ik gebruiken. Stellig zou zij straks zelf zeg-
keek hen echter uitdagend aan. Eén begon I gen dat NelBe ze maar allemaal had moeten
er van mijn melk te drinken en in minder opeten dat arme velrfu>eide, dorstige kind!
dan geen tijd was het gevecht in vollen Bindelijk kwam de reis toch tot een eind.
gang en beet jk naar rechts en naar links. -t Gebeurde alles precies zooals Nellie 't
Het schoteltje lag natuurlijk al heel gouw zich had voorpesteld, alleen was 't allemaal
onderstboven en de melk stroomde naar alle in werkelijkheid nog veel heerlijker dan
kamen. Het was een gevecht op leven en Jn haar verbeelding a! geweest was.
Vaders gezicht was 't eerste, wat zij zag
toen al de anderen!
Begroetingen, omhelzingen, vroolijke wel
komstwoorden!-Licht, warmte, een knappend
vuurtje, 't gezellige van d» welbekende om
geving wat een tegenstelling met de
koude, de duisterrXs en de muffe koets! En
dan de strenge gezichten van haar reisge-
nooten niet te vergeten!
Nellie kon er nu vroolijk om lachen. Zij
zwaaide met baar mand en riep zoo gauw ze
moeder omhelsd had; „nu moet u eens zien
wat voor heerlijke druiven ik voor u mee
heb gebracht! 't Zijn ware prachtexempla
ren! U moet ze allemaal alleen opeten."
Zij vertelde, hoe zij er aan kwam, deed
het mandje open, greep den tros bij den
steelen
Maar wat was dat? Ze had enkel een steel
dood en mijn ergste kibbelnartijtjes met Wit
neusje konden er niet bij in de schaduw
staen.
(Wordt vervolgd).
Goede voornemens.
De eerste maanden van het jaar zijn bij
uitstek gewijd aan „"oede voornemens", vin-
1 den jullie ook niet? Bij ieder begin van een
nieuw jaar voelen we opgewektheid en lust
om ons niet alleen allerlei goeds vóór te ne
men, maar het ook ten uitvoer te brengen.
Of wij ook altijd hierin slagen? Dat is
de vraagr Gelukkig maar dat de kans om
weer „oo nieuw" te beginnen niet alleen be
perkt blijft tot den aanvang van een nieuw
jaar, maar eiken dag voor ons open staat.
Dat is een troost als 't soms zoo heel anders
uitkomt met onze „voornemens", dan wij
vast en stellig dachten.
Vol"ende kleine verhaaltje vertelt ook
van goede voornemens en wat daarvan te
recht kwam.
't Was in den ouden, ouden tijd, toen 't
reizen heel bezwaarlijk ging, spoortreinen
niet bestonden, en lange trajecten in reis
koetsen afgelegd moesten worden.
Een schoolmeisje van een jaar of twaalf
zou naar huis gaan voor de Kerstvacantie.
Zij had een lange reis vóór zich, maar dat
scheen haar een kleini"heid toe, want aan
't eind zou haar haar thuis wachten met
vele lieve gezichten, waarop zij een harte
lijk welkom zou lezen.
Vader zou zeker met uitgebreide armen
aan de deur staan, de kleintjes zouden luid
juichen en haar als om striid mee naar bin
nen trekken, naar moeder. Maar zij zou g^en
aansporing noodig hebben, als een pijl uit
den boog zou zij naar de kamer snellen,
waar haar lief moedertje zoo lang ziek had
gelegen, doch nu als een herstellende zat.
O, wat een donkere dagen waren dat voor
Nellie geweest, moeder ziek en zij zoo ver
van huis.'
Maar nu was Goddank al'e leed geleden,
moeder was nagenoeg weer beter en zij kon
met een opgewekt hart naar huis reizen.
Nellie was vervuld van een groote dankbaar-
beid, dat moedertje voor u "n allen gespaard
was gebleven. Wat toch zou „thuis" wezen
zonder moeder! Zij wilde 't zich niet eens
indenken.
Even vóór Nellie's vertrek kwam een
vriendin van haar moeder nog op school om
haar vaarwel te zeggen en groeten voor al
len thuis mee te geven. Bovendien had zij
een mandje vruchten voor Nellie bij zich.
„Onderin zijn aopels en peren en boven
op ligt een tros druiven. Het mandje is ta
melijk zwaar, maar daar je er niet mee be
hoeft te loopen, zal dit wel niet hinderen.
Je moet er je onderweg maar mee verpoo-
zen", zei zij.
Nellie bedankte haar hartelijk en keek,
toen zij weg was, eens gauw in 't mandje.
Wat zag de inhoud er smakelijk uit! Wat
een heerlijke vruchten! De druiven vooral
waren prachtig. Wat een groote tros!
Nellie hield 'm voorzichtig in de hoogte.
Zoo wazig blauw waren de druiven en zoo
gaaf.
„Die zijn voor moeder", zei ze bij zichzelf,
„ik zal er geen enkei druifje van proeven.
Zij zijn veel te goed voor mij; 't zou zonde
wezen als ik ze opat."
in de hand, en de kleine kale prikjes tart
den kant wezen slechts de plaats aan, waait
de druiven gezeten had. Heel onderaan zag
je er enkel nog een paar; die waren zeker
aan Nellie's vingers ontsnapt. Arme Nei?
't Schreien stond haar nader dan het lachen.;
„O moeder, 't spijt mij zoo", riep zo, „ift,
had ze allemaal voor u willen bewaren,!
maar ik had zoo'n dorstf Ik dacht toch, dar
ik er maar een paar van had gehad!"
- Je kunt je zeker wel voorstellen,hoe be
schaamd zij was, maar ook hoe haar moeder-
haar troostte, zoodat zij toch ten slotte blij
met de anderen haar thuiskomst kon vieren/
Al waren de tranen dus spoedig gedroogd
dit kleine voorval uit haar kindertijd heeft
Nellie toch nooit kunnen vergeten, en zoo
dikwijls er bij haarzelf of onderen sprake was
vr- „goede voornemens", heeft zij er aicht
aan herinnerd en er dikwijls ook nog leering:
uit getrokken»
O. G., naverteld door H.
Napoteqrt aan tafet.
Volgens de verhalen moet Napoleon een
zeer ongezond levén hebben geleid, en dit is
waarschijnlijk de oorzaak geweest van do
maagkwaal, waaraan de Keizer al liidencio
was gedurende don tocht naar Rusland eir
die hem ten slotte het leven kostte.
Napoleon had n.l. de slechte gewoonte.
hoewel hii reeds om viif of zes uur opstond»)
eerst om negen uur tc ontbijten. Negen uur
was ton minste dc oTfieieele tiid. maar bel
gebeurde zeer zelden, dat hi? ook om negen
uur precies aan tafel kwam. Doorgaans hlcl-
don de tallooze brieven en andere zaken, die
hij moest afhandelen, en de bezoekers, dia
hem kwamen spreken* hem zoolang op. dal
hii hot ontbiit liet wachten, en liet levant
meer dan eens voor, dat het twaalf uur wi?.
Yör hii ziin eerste maal nam.. En dan was h«il
vóór hii ziin eerste maal nam. In den tiid vat»
tien minuten werkte Napoleon zes gerechte;»
naar binnen.
Met het avondeten ging het nog erger. Dan
wachtte men soms uren en uren. en tegeHile
met het eten wachtte de Keizerin en het öan-f
ȣhe Hof On zulke dagen werd in de keukeii
van het Palols tolkcns een nieuwe kin aan
hot spit gestoken, omdat Napoleon geen
koude kip kon eten en men hen ook niet
mnrht laten wachten. Zoo kwam het. dat
eens op een dag toon do Keizer het bijzonder
druk had, zoodat hii al zeer laat aan tafel
verscheen, cr niet minder dan 23 kippen vog**
hem gebraden'waren.
Een heldhaftige liefdezuster»
Toen zuster Iwanöwa in een hardnekkig
eevecht aan het noordwestelijke Russisch*
front *en gekwetste verbond onder hel ver-^
schrikkelijke vuur van den vij^td. zoo ver-.'
telt~e#\i Reutcr-bericht uit St. Petersburg aai»'
sommige binden, zag zii hoe d« bevelhebber'
en alle officieren van het bataljon gesneu
veld waren.
Zich Jon volle rekenschap gevende dat hetj
«ogenblik beslissend was voor den slag. ver
zamelde zii de overblijvende soldaten, die
diep onder den indruk waren van het verlies
hunner chefs. Zuster Iwanowa voerde hei»
aan. ram «net hen stormenderhand een loopt
graaf van don viiand. verjoeg de Duitschei/
en viel, door een kogel doorboord.
Dc tsaar heeft aan zuster Iwanowa, set
sneuveld op het veld van eer. de orde St(
Joris verleend
yy
Verhaaltje zonder woorden.
I.