Qoof de Deü$d, Grijspootje of De Avonturen van een Veldmuis. JAmt het Engelsch van PAUL CRESWICK. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK L „Ik blijf geen minuut langer onder dit MC, aei ik, terwijl ik nijdig mijn tanden liet rfert. „Geen minuut langer niet voor alle kaaskorstjes van de geheele wereld. Moe- Ar, laat me gaan. Er is hier geen ruimte genoeg voor Witneusje en mij." „Ga dan maar", antwoorde mijn lieve moe- Ar zenuwachtig. „Ga dan maar, als het niet anders kan. Misschien trouwt Witneusje wel; dan zal het nest leeg zijn want Ik zou er niet alleen in willen blijven." Zij begon te huilen en zoo zag ik mijn moeder voor het laatst gedurende langen tijd. Zij wuifde mij nog met haar pootje na, terwijl Witneusje, het zusje, dat de oorzaak van alle ellende was, verontwaardigd zat te Snuiven. Ik wuifde nog tegen mijn moeder en liep toen vlug door het stoppelveld, te boos om mijzelf rekenschap te geven waar Ut eigenlijk heen wilde. Dit was zeker wel de duizendste maal, dat Ut met Witneusje gekibbeld had. Dezen keer maakte zij het echter al te bont; ten eerste at ze mijn eten op, terwijl ik buiten mijn pootjes waschte en ten tweede verknipte ze mijn spiksplinternieuwe molvellenjas om er een mantel voor zich zelf van te maken. Ik had haar toen gebeten, waarop zij hard be gon te piepen. Ze zei allerlei leelijke dingen tegen mij en ik antwoordde haar natuurlijk maar nu was alles voorbij en waren we uit elkaar gegaan. Zooals ik reeds zei, wuifde moeder mij nog na en beknorde toen Witneusje. Ik hoop ten minste, dat zij dit deed. Ik geloof echter, dot als mijn vader was blijven leven, de taak anders zou zijn afgeloopen. In het begin liep ik wat ik loopen kon om too ver mogelijk van Witneusje weg te ko men. Plotseling stond ik midden in een bosch. Mijn woede was al wat bekoeld, maar ik dacht er toch niet over weer naar huis te gaan, nee, dat in geen geval. He» begon al donker te worden en ik moest •lus naar een geschiktd plaats uitzien om te overnachten. Ik zocht daar juist naar, toen k plotseling tegen een man aanliepl Een loort man 'enminste. „Hek jij zoo n haast?" vroeg hij met een vreemde stem, terwijl hij me bij mijn staart beet pakte. „Moet je soms naar den dokter?" „Nee", antwoordde ik. „Niemand is ziek bij ons. Laat me alsjeblieft los." „Zeker", antwoordde hij. „Is Niemand ziek »n moet de dokter bij Niemand komen? Ik denk, dat ze wel allemaal zullen slapen. Zal ik soms meegaan?" Ik schudde zoo beleefd mogelijk van neen. ..Hoe heet je en waar woon je?" vroeg hij verder. „Ik heet Grijspootje,zei ik deftig. „En ik woon nergens." Ik keek hem eens van ter zijde aan. Hij was grooter dan ik zelf en had een heel nieuwsgierigen neus. Zijn oogen glinsterden in het donker. Daar hij niets meer scheen te willen zeg gen en ik mij niet bijzonder op mijn gemak gevoelde, wilde ik verder gaan. Ik bemerkte toen. dat hij boven op mijn staart stond en ik wilde me heel voorzichtig los maken. „Zeg", vroeg hij plotseling. „Hou je van 'ilen?" Dat deed me nog meer haast maken. „Goeiën avond", zei ik, terwijl ik mijn rech tervoorpoot uitstak „Het is al laat." „Laat?", vroeg hij verbaasd. „M ij n dag begint pas. Ik ben juist opgestaan;" ,Maar ik ga slapen", zei ik nog, terwijl ik nonieuw een poging aanwendde om mij uit de voeten te maken. „Het is een uil!" gilde ik van ancst. „Dat wilde ik je juist vertellen," riep de ander, terwij! ik me in de hoogte voelde gaan Ik dacht niet anders, of mijn laatste uurtje was geslagen. Zoo zou mijn avontuur dus afloopen, bijna nog vóórdat het begon- ->en was! De Uil hield mij stevig vast en vloog met mij weg. Zulke angstige oogenblikken had ik nog nooit doorleefd. Al miin ondeugende streken en kibbelarijen met Witneusje kwa men mij voor den geest en ik vergaf zelfs mijn zuster. !k zag weer in mijn verbeelding ons gezellig warm nest met moeder, die naast het gloeiwormenlampje ons goed zat te verstellen, terwijl Witneusje voorlas van de stukjes papier, die zij overdag in het bosch gevonden had. Beiden zouden nu wel niet meer aan mij denken en ik piepte diep ongelukkig. „Laet dat", krastte de Uil, „of ik bijt je doormidden." N „Zou je me niet liever weer op den grond zetten?" waagde ik het heel onderdanig te vragen „Dank ie wel voor het ritje, maar nu wil ik liever gaan slapen." De uil verwaardigde zich niet te antwoor den en als er één ding is. dat ik niet kan vtistaan, dan is het onbeleefdheid. „Ik heet Gritspootje", piepte ik boos. „Ver sta je me? Zet me onmiddellijk neer." „Aan namen stoor ik me niet,", antwoord de de Uil terwijl hij weer verder vloog. „Een muis, die anders heet, zou even goed smaken." Ik begreep dat het dwaasheid was het ge sprek nog voort te zetten en bedacht iets anders: ik beet uit alle macht in één van zijn pooten. De Uil liet mij onder luid gekras vallen, ik geloof van verbazing of misschien van pijn. Be viel midden tusschen de boomtakken en eindelijk: op den grond neer juist in het Uest van een roodborstje. Ik had genoeg te genwoordigheid van geest om me onder 'de eieren te verstoppen. Ik hoorde den Uil nog met zijn vleugels slaan en nijdig krassen: „Waar ben je toch? Kom dadelijk hier, of ik scheur je aan stuk ken." Be gaf natuurlijk geen antwoord. Soms kun je je verontwaardiging het meest toonen door te zwijgen. Ik vond dit ten minste het beste, wat ik in mijn geval doen kon. HOOPDSTUK H. Den volgenden morgen werd ik verkwikt en vol goeden moed wakker. Ik waschte mijn gezicht en mijn pootjes in den dauw, die op de bladeren in de buurt van het nest lag. Ik vond een paar bramen en knabbelde die gretig op; zij waren echter lang niet zoo lek ker, als zij er wel uitzagen. Daar kwam een Rups over een blad naar mij toe kruipen. Zij had een wollig lichaam en verbazend veel pooten. Ze knikte vriendelijk in mijn richting en vroeg; „Lek ker geslapen?" „Matig", antwoordde een stem "achter mij. Ik keek om en zag een Spin, die ijverig be zig was een web te maken. „Er kwam van alles voorbij," ging zij voort. „Heb je die Muis vannacht gehoord?" „Het was de Uil", antwoordde ik veront waardigd; „i k zei bijna geen woord." De Spin keek mij verbaasd aan. „Wat, ben je nog niet naar huis? 't Is wat moois!" Zij ging daarop rustig met haar web voort, terwijl de Rups mij van top tot teen opnam en vroeg: „Veel nootjes gevonden in den laatsten tijd?" „Ik ben geen Eekhoorn", begon ik, doch de Rups kroop plotseling in een andere rich ting, terwijl de Spin ook op eens afgeleid scheen te zijn. Het Roodborstje kw8m weer terug in het nest. Hij gluurde over den rand heen en ontdekte mij. „Zeg eens", vroeg hij boos, „wat voer jij met mijn eieren uit?" „Ik ga al weg", zei ik haasti". „Ik ben ver dwaald. Goeien morgen. Bc dacht, dat het nest leeg was. zie je." In mijn hart kon ik de booshe'd van het Roodborstje best begrijpen en ik maakte, dat ik uit de voeten kwam. Ik liep van den eenen tak op den ander, totdat ik in een grooten hollen boom terecht kwam, waar ik lekkere eikels vond en die op mijn gemak oppeuzelde. De zon stond nu al hoog, terwijl ik rustig ontbijtte. Plotseling beleefde ik echter weer een avontuur, dat mij al even veel schrik aanjoeg als het eerste. Een klein grijs Muis je zoowat van miin eigen leeftijd piep te geheel onverwacht uit een pat in den prooten boom. Het was een allerliefst Muis je. Ze had een lanp, sierlijk staartje en kort, dik baar. Haai oogies schitterden guitig, ter wijl ze verbaasd „CM" uitriep. „Goeien mórgen, mevrouw", waagde ik het beleefd te zeggen, terwijl ik mijn petje afnam. „Ik mag niet met vreemden praten", zei ze l en wilde weer in haar holletje kruipen. „Ik heet Grijspootje", zei ik haastig. „Ik komt van'Het Veld. Mag ik je een eikel aan bieden?' 1 „Dank Je", antwoorde zij giegelend. „Ik hou niet van eikels. Ze zijn me niet fijn ge noeg. Ons soort van Muizen houdt meer van kaas." „Dat spijt me", zei Ik, terwijl ik haar nog vertelde, dat wij thuis heel eenvoudig waren grootgebracht „Mijn vader werd in een ge vecht met een Eend gedood. Het was een oude veete en vanaf dat oogenblik leven we heel stil en kunnen we natuurlijk' niet al te kieskeurig zijn." „Dat is zoo", antwoordde het Muisje. Nu goeien dag". „O, ga alsjeblieft nog niet weg en vertel me eens wat uit jouw leven. Heb je broertjes en zusjes?" I „Ja, laat eens zien, we zijn met ons vie ren." „En hoe heet jullie allemaal?" „Spitsneusje hij is de oudste. Dan komt I Zwartstaartje en dan Pieps." 1 „Pieps, dien ken ikl Eén van de dikste Muisjes op schoolik ben nu van school af, weet je." „Zoo? vroeg zij verbaasd. „Ben je weg- geloopen?" „Ja Wij mannen" ik kuchte even om meer indruk te maken wij mannen kunnen niet altijd thuis blijven. Bovendien heb ik met Witneusje, mijn zusje, gekibbeld. Ik heb daarop mijn boeltje bij "èlkanr gepakt en Moeder gezegd, dat ik heenging." i Mijn nieuw vriendinnetje bleef een oogenblik zwijgen, terwijl zij haar neusje met haar rechtervoorpóotje wreef. I „En wanneer ga je weer terug?" vroeg zij eindelijk, i „Nooit!" Haar oogjes werden nog ronder, doch daar zij niets meer zei, maakte ik aanstalte heen te gaan. I „Kom, ik moet naar huis", zei ze. „Moe der zal niet weten, waar ik blijf." „Nou, goeiendag", zei ik, terwijl ik mijn pootje uitsitk. j „Goeiendag", herhaalde zij zacht. „Je hebt me nog niet eens gezegd, hoe je heet", merkte ik op. „Het is zoo n grappige naam", antwoord de ze „Ik heet Bruinoogje:" en weg was [zij. Ik hoorde haar nog piepen in het nest, ze kreeg zeker een standje van haar moeder. Plotseling werd het pikdonker om mij heen en kon ik heelemaal niets zien. Ik voel- de mij stevig beetpakken. Gelukkig heb ik scherpe tanden, die ik dan ook èoed gebruikte. Het mocht mij echter niet baten en ik bleef gevangen. Ik ging weer de lucht in en dacht niet anders, of de Uil hield mij opnieuw en ditmaal veel steviger vast. „Ik heb hem. Cis, wees maar niet bangF klonk het. Ik begreep, dat ik in een pet zat en Cot een Jonsen mij vasthieM. Hij stoDte mij in zijn zak, waar ik mij in gezelschap "be-1 Weldra wasTfellie op tveg. vond van een verzameling tollen en knik-1 Zij had al uren lang gereisd en de korte kers, ja zelfs van een kleverig stuk drop. De winterdag spoedde zich ten einde, maar nog Jongen zorgde wel, dat ik niet ontsnappen was zij ver van huis. Zij was goed ingestopt kon door den zak stijf dicht te houden. Ook en daar de beide oude dames, die met haar daar was het volslagen duister. in de reiskoets zaten, 't raam zelfs niet op Ik voelde, dat ik een heel eind gedragen een kiertje open wilden hebBen uit angst werd. Ik beet in de voering van den zak en voor tocht, kreeg zij 't ten langen leste vree- probeerde er een gat in te maken. „Wat wou selijk warm en benauwd en h?d toch zoo'n jij?" riep de Jongen en hij gaf mij door de dorst. Zij had haar middagmaal gebruikt op jas heen een tik. I de gewone pleisterplaats en dadkna had de „Ik wou, dat je de andere gevangen had", beweging van de koets haar in slaap ge- zei nu een meisjesstem. Bc deed mijn naam schommeld. Ondanks haar dorst was zij eer aan door mij muisstil te houden en zon trouw gebleven aan haar besluit en waren op allerlei middelen om te ontkomen. „moeders druiven", zooals zij ze noemde, „Die zal ik morgen wel vangen zei de onaangeroerd gebleven. Nu zou zij wel trek jongen. I hebben In een peer, maar de ernstige gezich- „Deze heeft scherpe tanden. Kijk hij je ten der strenge, oude dames maakten in- pet eens gescheurd hebbenl We zuljen hem druk op haar. Als zij er al in slaaede er een in de groote kooi zetten.' „Ik ben bang, dat hij met de anderen vechten zal", antwoordde de Jongen. „Nou of ik, doch ik bleef in alle talen zwijgen. onderuit te halen, wat ter wereld zou zij dan moeten beginnen met het oneetbare ge deelte, 't klokhuis enz.? Kinderen werden in die dagén streng „op Het viel mij eerlijk gezegd mee, dat ze hun plaats" gehouden, bovendien beschouw, me niet zouden opeten, al lachte het voor-1 den de twee oude dames zulk jong volkje in uitzicht in een kooi gestopt te worden, mij 't gunstigste geval als een noodzakelijk natuurlijk niet toe. Ik besloot echter te kwaad en Nellie zelfs als een niet noodzake- t vluchten. Helaas! ik moet erkennen, dat delijk kwaad. Was zij er niet geweest, dan zou- Jongen m:j heel handig in de kooi liet glij- den zij de heele koets voor zich alleen heb- j den en dat deze getralied was. Van ontsnap-ben gehad en 't zich gemakkelijk hebben pen was geen sprake. De bodem van de kunnen maken door de voeten op cTe bank kooi was bedekt met stroo en ik zag wel een te leggen en zoo een dutje te doen. Zij be- hali dozijn Muizenkoppen. Twaalf nieuws- moeiden zich heelemaal niet met haar en gierige oogjes keken mij aan. liepen zooveel zij maar konden. Maar wat „Pfl Een gewone veldmuis! riep er één, erger was, zij nfcmen daarbij zooveel plaats „verbeeld je een veldmuis bij on si hn beslag, dat Nellie geheel in een hoekje „Foei, zei een bruine Muis, weet je niet, gedrongen werd en beklemd geraakte tus- dat je hier niet hooit? Kijk eens, waf n schen de vele bagage van de oude dames, lange ooren hij heelt t is net een ezel! I Nellie durfde er niet over klagen; wel zat "f"»at een gekke kleur! riep een ander. zjj er ;a s j j t e over te peinzen, of die twee H L v e muisl klonk het nu van zjcb n0g wel den tijd zouden kunnen herin- n ,anten' I neren, toen zii zelf kleine meisjes waren. I Bc keek hen rustig aan, wel wetende, dat -t Werd geheel donker, 't Eenige licht de jongen nog in de buurt was. Tk hoorde kwam van de koetslantarens en toen Nellie j zclls nu en dan ziin stem. Hij stond te fluis- weer wakker werd uit een hazenslaapje, had teren met het meisje en ik ving op, dat ik zjj een vreeselijken dorst. Half onbewust tot den vol 'enden da" bij de andere Muizen p]ee,] baar hand in 't mandje en plukte een 1 zou bliiven en dat ik dadelijk brood en melk druif, moest hebben. I O, wat verrukkelijk! Er werd een klein deurtje in de tralies I Geen wonder, dat de vingertjes een twee- opengemaakt en een schoteltje voor mij de zocbten. Er waren er immers zoo'n mas- neergezet. Gretig at ik het heerlijk voedsel. sar yeel meer dan moeder in één keer kon De andere muizen kwamen er ook op af, ik gebruiken. Stellig zou zij straks zelf zeg- keek hen echter uitdagend aan. Eén begon I gen dat NelBe ze maar allemaal had moeten er van mijn melk te drinken en in minder opeten dat arme velrfu>eide, dorstige kind! dan geen tijd was het gevecht in vollen Bindelijk kwam de reis toch tot een eind. gang en beet jk naar rechts en naar links. -t Gebeurde alles precies zooals Nellie 't Het schoteltje lag natuurlijk al heel gouw zich had voorpesteld, alleen was 't allemaal onderstboven en de melk stroomde naar alle in werkelijkheid nog veel heerlijker dan kamen. Het was een gevecht op leven en Jn haar verbeelding a! geweest was. Vaders gezicht was 't eerste, wat zij zag toen al de anderen! Begroetingen, omhelzingen, vroolijke wel komstwoorden!-Licht, warmte, een knappend vuurtje, 't gezellige van d» welbekende om geving wat een tegenstelling met de koude, de duisterrXs en de muffe koets! En dan de strenge gezichten van haar reisge- nooten niet te vergeten! Nellie kon er nu vroolijk om lachen. Zij zwaaide met baar mand en riep zoo gauw ze moeder omhelsd had; „nu moet u eens zien wat voor heerlijke druiven ik voor u mee heb gebracht! 't Zijn ware prachtexempla ren! U moet ze allemaal alleen opeten." Zij vertelde, hoe zij er aan kwam, deed het mandje open, greep den tros bij den steelen Maar wat was dat? Ze had enkel een steel dood en mijn ergste kibbelnartijtjes met Wit neusje konden er niet bij in de schaduw staen. (Wordt vervolgd). Goede voornemens. De eerste maanden van het jaar zijn bij uitstek gewijd aan „"oede voornemens", vin- 1 den jullie ook niet? Bij ieder begin van een nieuw jaar voelen we opgewektheid en lust om ons niet alleen allerlei goeds vóór te ne men, maar het ook ten uitvoer te brengen. Of wij ook altijd hierin slagen? Dat is de vraagr Gelukkig maar dat de kans om weer „oo nieuw" te beginnen niet alleen be perkt blijft tot den aanvang van een nieuw jaar, maar eiken dag voor ons open staat. Dat is een troost als 't soms zoo heel anders uitkomt met onze „voornemens", dan wij vast en stellig dachten. Vol"ende kleine verhaaltje vertelt ook van goede voornemens en wat daarvan te recht kwam. 't Was in den ouden, ouden tijd, toen 't reizen heel bezwaarlijk ging, spoortreinen niet bestonden, en lange trajecten in reis koetsen afgelegd moesten worden. Een schoolmeisje van een jaar of twaalf zou naar huis gaan voor de Kerstvacantie. Zij had een lange reis vóór zich, maar dat scheen haar een kleini"heid toe, want aan 't eind zou haar haar thuis wachten met vele lieve gezichten, waarop zij een harte lijk welkom zou lezen. Vader zou zeker met uitgebreide armen aan de deur staan, de kleintjes zouden luid juichen en haar als om striid mee naar bin nen trekken, naar moeder. Maar zij zou g^en aansporing noodig hebben, als een pijl uit den boog zou zij naar de kamer snellen, waar haar lief moedertje zoo lang ziek had gelegen, doch nu als een herstellende zat. O, wat een donkere dagen waren dat voor Nellie geweest, moeder ziek en zij zoo ver van huis.' Maar nu was Goddank al'e leed geleden, moeder was nagenoeg weer beter en zij kon met een opgewekt hart naar huis reizen. Nellie was vervuld van een groote dankbaar- beid, dat moedertje voor u "n allen gespaard was gebleven. Wat toch zou „thuis" wezen zonder moeder! Zij wilde 't zich niet eens indenken. Even vóór Nellie's vertrek kwam een vriendin van haar moeder nog op school om haar vaarwel te zeggen en groeten voor al len thuis mee te geven. Bovendien had zij een mandje vruchten voor Nellie bij zich. „Onderin zijn aopels en peren en boven op ligt een tros druiven. Het mandje is ta melijk zwaar, maar daar je er niet mee be hoeft te loopen, zal dit wel niet hinderen. Je moet er je onderweg maar mee verpoo- zen", zei zij. Nellie bedankte haar hartelijk en keek, toen zij weg was, eens gauw in 't mandje. Wat zag de inhoud er smakelijk uit! Wat een heerlijke vruchten! De druiven vooral waren prachtig. Wat een groote tros! Nellie hield 'm voorzichtig in de hoogte. Zoo wazig blauw waren de druiven en zoo gaaf. „Die zijn voor moeder", zei ze bij zichzelf, „ik zal er geen enkei druifje van proeven. Zij zijn veel te goed voor mij; 't zou zonde wezen als ik ze opat." in de hand, en de kleine kale prikjes tart den kant wezen slechts de plaats aan, waait de druiven gezeten had. Heel onderaan zag je er enkel nog een paar; die waren zeker aan Nellie's vingers ontsnapt. Arme Nei? 't Schreien stond haar nader dan het lachen.; „O moeder, 't spijt mij zoo", riep zo, „ift, had ze allemaal voor u willen bewaren,! maar ik had zoo'n dorstf Ik dacht toch, dar ik er maar een paar van had gehad!" - Je kunt je zeker wel voorstellen,hoe be schaamd zij was, maar ook hoe haar moeder- haar troostte, zoodat zij toch ten slotte blij met de anderen haar thuiskomst kon vieren/ Al waren de tranen dus spoedig gedroogd dit kleine voorval uit haar kindertijd heeft Nellie toch nooit kunnen vergeten, en zoo dikwijls er bij haarzelf of onderen sprake was vr- „goede voornemens", heeft zij er aicht aan herinnerd en er dikwijls ook nog leering: uit getrokken» O. G., naverteld door H. Napoteqrt aan tafet. Volgens de verhalen moet Napoleon een zeer ongezond levén hebben geleid, en dit is waarschijnlijk de oorzaak geweest van do maagkwaal, waaraan de Keizer al liidencio was gedurende don tocht naar Rusland eir die hem ten slotte het leven kostte. Napoleon had n.l. de slechte gewoonte. hoewel hii reeds om viif of zes uur opstond») eerst om negen uur tc ontbijten. Negen uur was ton minste dc oTfieieele tiid. maar bel gebeurde zeer zelden, dat hi? ook om negen uur precies aan tafel kwam. Doorgaans hlcl- don de tallooze brieven en andere zaken, die hij moest afhandelen, en de bezoekers, dia hem kwamen spreken* hem zoolang op. dal hii hot ontbiit liet wachten, en liet levant meer dan eens voor, dat het twaalf uur wi?. Yör hii ziin eerste maal nam.. En dan was h«il vóór hii ziin eerste maal nam. In den tiid vat» tien minuten werkte Napoleon zes gerechte;» naar binnen. Met het avondeten ging het nog erger. Dan wachtte men soms uren en uren. en tegeHile met het eten wachtte de Keizerin en het öan-f »£he Hof On zulke dagen werd in de keukeii van het Palols tolkcns een nieuwe kin aan hot spit gestoken, omdat Napoleon geen koude kip kon eten en men hen ook niet mnrht laten wachten. Zoo kwam het. dat eens op een dag toon do Keizer het bijzonder druk had, zoodat hii al zeer laat aan tafel verscheen, cr niet minder dan 23 kippen vog** hem gebraden'waren. Een heldhaftige liefdezuster» Toen zuster Iwanöwa in een hardnekkig eevecht aan het noordwestelijke Russisch* front *en gekwetste verbond onder hel ver-^ schrikkelijke vuur van den vij^td. zoo ver-.' telt~e#\i Reutcr-bericht uit St. Petersburg aai»' sommige binden, zag zii hoe d« bevelhebber' en alle officieren van het bataljon gesneu veld waren. Zich Jon volle rekenschap gevende dat hetj «ogenblik beslissend was voor den slag. ver zamelde zii de overblijvende soldaten, die diep onder den indruk waren van het verlies hunner chefs. Zuster Iwanowa voerde hei» aan. ram «net hen stormenderhand een loopt graaf van don viiand. verjoeg de Duitschei/ en viel, door een kogel doorboord. Dc tsaar heeft aan zuster Iwanowa, set sneuveld op het veld van eer. de orde St( Joris verleend yy Verhaaltje zonder woorden. I.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8