Qooi3 de Dea§d.
Grijspootje.
of
|>E AVONTUREN VAN EEN VELDMUIS, zijn, kan ik toch met een gerust hart zeg
de opening, om zoo te zeggen onder de vin
gers door van de menschen, die met de
hoofden tegen eikoor bonsden in hun
vruchtelooze poging om hem nog bij den
staart te grijpen.
Roodsnor was gered. Zonder pedant te
Naar het Engelsch van Paul Creswick.
Vrij bewerkt door C. H.
Hoofdstuk V.
gen, dat ik het was, die hem gered had. De
Kool en de Slok hadden er part noch deel
aan. Als i k niet geroepen had, zou het
Nauwelijks had ik mijn taschje weer dicht Meisje niet juist d i e kool hebben opge-
gemaakt, of ik beleefde een nieuw avon- nomen om er den Vos mee te gooien,
tuur. Daar het al donker was, waren de kip-1 De litteekens van dit avontuur heb ik nog.
pen op stok en in diepe rust. Een oude Hen Eén van mijn achterpooten brak en is nooit
droomde, dat ze een gouden ei had gelegd, meer goed aangegroeid. Toch beklaag ik mij
evenals de Gans in het sprookje. Zij werd niet, al heeft Roodsnor mij ook nooit het
onrustig in haar slaap en begon te kakelen, geringste bewijs van erkentelijkheid ge-
Daaruit begreep ik, dat zij droomde. Zij be- toond.
jon hoe langer hoe harder te kakelen en
maakte een andere Hen wakker, die boos
antwoordde.
Juist had ik zelf een goed plaatsje uitge
zocht om te slapen, toen het heele kippen.
HOOFDSTUK VI.
De rust was In de boerderij en In den
tuin teruggekeerd, voor het oogenblik ten-
hok plotseling in de weer was. 't Was een minste, want den volgenden morgen zou er
gekakel en gekraai van belang. Een groote, natuurlijk heel wat te doen zijn, als de scha-
roode Vos was binnen gekomen en wel heel de bemerkt werd, die mijnheer Roodsnor
•til, juist toen de oude Hen van haar droom had aangericht. Ik hoopte echter daarbij
vertelde.
niet tegenwoordig te zullen zijn.
Het kippengaas werd oud en de domme Dc kwam weer uit de Kool te voorschijn,
kuikens hadden er nog grooter gaten in ge- De ongelukkige Slak behoorde niet meer
pikt, zoodat de Vos er zich gemakkelijk tot de levenden. Ik had haar nooit gaarne
doorheen had kunnen werken. mogen lijden, maar nu was zij bepaald lee-
Ik begreep echter niet, hoe hij ongemerkt lijk. Een paar van Roodsnors haren waren
door den tuin had kunnen sluipen, zonder aan haar vastgeplakt; ik nam er eentje mee
den Hond gestoord te hebben, want iedere als een herinnering.
boerderij houdt er natuurlijk een hond Plotseling viel mij iets in. Dat was een
op na. idee! „Het laatste haartje van haar linker
Intusschen was mijnheer Roodsnor druk wenkbrauw". Waarom niet? Zou Glinster-
aan den gang. Hij had al drie hennen dood- oogje het verschil zien? Misschien nie*. Het
gebeten en was nu bezig er een op zijn ge- was in ieder geval te probeeren.
mak op te peuzelen. Ik begon een praatje Ik verliet den tuin door het hek, doch zag
met hem te maken. geen spoor meer van den Vos. De Hond
„Lieve help, mijnheer Roodsnor, wat zijn was nog onrustig. Ik kwam in een weiland
die beesten taai", zei ik. en trippelde er vroolijk overheen. Het deed
„Ja nogal," antwoordde hij, „maar een me werkelijk goed weer in het vrije veld te
kip is een kip". zijn. Ik knabbelde aan de lekkere klaver. De
„Zeker, maar ben je niet bang voor den maan scheen helder en ik zag veel onbe-
Hond?" kenden om mij heen; insecten, die ik nog
Het eigen tuintje
door HERMANN A.
Heel vroeg in 't voorjaar, toen de roode
hulstbesjes nog tusschen de stekelige, groe
ne bladeren zaten, gingen Jo, Pim en kleine
Zus al in hun eigen tuintje werken.
In November waren ze uit de groote, druk-
we stad naar buiten verhuisd.
Brrr, wat ongezellig kaal en koud geleek
alles er in die eerste dagenl Maar toen 't
huis op orde was en er overal een vroolijk
vuurtje brandde om de kilheid van de ka
mers weg te nemen, werd 't al beter, hoewel
de boomen en struiken in den tuin en op den
weg natuurlijk nog even kaal en dor bleven.
Gauw waren ze nu gewend in de nieuwe
omgeving. Wat heerlijk vonden ze het, zoo
vrij door den grooten tuin te kunnen hollen!
Dat was wat anders dan in de stad. Door het
plantsoen wandelen, „netjes" wandelen nog
wel, dèt kon je, maar er zoo recht naar har
telust in ravotten en stoeien, neen, dat ging
niet. Een tuin was toch maar echt verrukke
lijk, al was 't dan ook een tuin op z'n win-
tersch.
„Van den zomer zal je 't er nog veel' heer
lijker in vinden, als 't overal groen is, de
struiken bloeien en de perken vol mooie
bloemen staan", riep Moeder lachend uit,
toen ze op een keer, moe van 't draven, bij
Moeder hun dit vertelde. Of St.-Nicolaas
't gehoord heeft? Zooveel is zeker, dat er op
den avond van den goeden Sint allerlei tuin
gereedschap thuis werd bezorgd. Zus kreeg
een mooi, groen gietertje, met gele biesjes
afgezet, Pim een spa en Jo een kleine, lichte
hark.
Wat waren ze blijl Hè, als 't nu maar gauw
voorjaar werd, ze konden den tijd haast niet
afwachten
't Was nog koud, toen zij voor 't eerst
in hun tuintje gingen werken; Jo en Pim
hadden dan ook nog hun ijsmutsen op en
Zusjes bolletje werd door een warm kapertje
tegen den guren wind beschermd.
Vóór alle dingen moesten ze de zwarte
aarde goed omspitten, had de .tuinman ge
zegd en dit deden ze dan ook uit alle macht,
't Was echt een werkje om warm van te
wordenl
Later in den tijd, toen de zon meer kracht
had, gaf de tuinman hun elk een zakje met
bloemzaad. Dat konden ze nu wel uitzaaien,
zei hij en legde aan de twee grooten uit,
hoe ze 't moesten doen. Zus was nog te klein
om zelf te zaaien. Straks, als Jo en" Pim met
't hunne klaar waren, zouden zij 't ook voor
haar doen.
Maar o wee, die kleine, domme Zus!
van te maken. Maar als ze nu niet erg goed
voor de plantjes zorgden, zouden er nooil
genoeg mooie bloemen aan komen en zou
Zus dat niet vreeselijk jammer vinden?
O ja, dèt zou Zus vreeselijk jammer vin»
denl Ze was nu op eens vol ijver om voo»
de plantjes in hun eigen tuintje te doen
wat er maar voor gedaan kon worden. Ale
Jo en Pim er niet op gepast hadden, zou zij
ze zelfs te veel hebben begoten en al
te vaak met haar handjes de aarde hebber»
omfewoeld.
Eindelijk werd 't Moeder's jaardag, s Mor.»
gens heel vroeg waren Jo, Pim en Zus al bui»
ten om bouquetjes te maken. Zie je wel, hoe
vroolijk Zusje op 't plaatje kijkt? Ze is ver
rukt over de mooie bloemen uit hun eigen
tuintje.
„Verbeeld je, dat je de zaadjes toch eens
had opgegeten", zegt Pim, „weet je 't nog
wel. Zus? Dan zouden we nu niet zooveel
bouquetjes kunnen maken!"
„Ja, en weet je ook nog wel, dat ik eerst
je gieter niet mocht gebruiken? Ik zou wel
eens willen weten, hoe ons tuintje er nu uit
zou zien, als we 't niet zoo geregeld begoten
hadden", roept Jo, terwijl ze op haar hurken
zit te plukken.
Zus zegt er niet veel op. Ze heeft allebei
haar handjes vol bloemen en juicht van ple
zier!
Wat zal Moeder straks opkijken! Zooveel
prachtige bloemen!
Hè, zoo'n eigen tuintje is toch man
heerlijk!
Hij keek mij sluw aan. „De Hond heeft de nooit te voren gezien had, met grappige haor binnen stoverl; en (oen vertelde ze hun I Kalmpjes ging z'e, met den rug naar 't twee-
of rrrinofon on L'roorr ri n n rnm nnn nnl' 7flrnto ltitton om rrrrtrtfa nnrran k^irlrlon r\ 1 1 1 i
Kat gebeten en kreeg daarom een pak zachte lijven en groote oogen. Midden in meteen een jeuk plan: achter in den tuin zou
slaag. Nu is de Hond boos en blaft niet, als de wei stond een boom een noteboom, Vader een gedeelte door een aardig, wit hek
hij den Vos hoort. Zoo is de Vos in het geloof ik. Er vlogen groote kevers en tor- je )aten a[zetten en als dan de lente kwam,
kippenhok gekomen." ren rond. Ze trokken zóó mijn aandacht, dat mochten j0; pim en Zus daar zelf in zaaien
„O", zei ik nadenkend, „dat is zeker de ik alle andere dingen vergat. en pianten. Hun eigen tuintje zou 't we-
Kat, die m ij wou bijten." I „Neem me niet kwalijk stamelde ik. zenj
„Dat zou me niets verwonderen", ant- Er was iemand tegen me aangeloopen, die c. M.
woordde Roodsnor met een vollen bek. nu op den grond spartelde. „Ik hoop niet, even \oor 1 g,
„Ze schijnt niet kieskeurig te zijn." dat
Dit was niet heel beleefd gezegd en daar „Ja, zeker," antwoordde de Iemand heel
ik vermoedde, dat de Hond er wel eens an- boos (ik zag nu, dat het een dikke, oude
ders over kon gaan denken en op den Vos Mol was „ik neem het je heel kwalijk. „Ik
losspringen, wenschte ik mijnheer Rood- heb veel lust je een oorvijg te geven."
snor goeden avond en ging ik weg. Zooals ik „Ik kon het heusch niet helpen," haastte
al gevreesd had, begon de Hond op het- ik mij te zeggen. „Zal ik wat water voor je
zelfde oogenblik te blaffen, te snuiven en halen?"
aan zijn ketting te rukken. Roodsnor hoor- Hij keek mij met zijn kleine oogjes aan
de het ook en na de twee andere kippen, en antwoordde: „Ik geloof, dat je al mijn
die hij doodgebeten had, in zijn bek geno- botten gebroken hebt en mijn bril ben ik
men te hebben, verdween bij plotseling heelemaal kwijt."
achter het kippenhok. I „Dien zal ik wel zoeken," bood ik aan.
Ik vond het raadzaam die buurt te ver- „Het is mijn allerbeste."
laten en liep vlug naar een koolveld, waar ik„Kijk, daar ligt hij vlak voor je."
mij veilig achtte. De maan scheen helder en De Mol zette nu den bril op zijn neus.
er waren reeds een paar ramen open, waar
uit nieuwsgierige hoofden kwamen glu~en.
sprong op en greep me bij mijn nekvel. „O,
tal toegekeerd, met haar zakje op den grond
zitten en zou warempel beginnen de
zaadjes op te peuzelen. Gelukkig maar, dat
de tuinman geen zaad van vergiftige bloe
men had gegeven. Toch was 't heel verkeerd
van Zus wat in den mond te steken, dat ze
niet kendel
Jo ontdekte het 't eerst en was er vlug bij
Nauwelijks had ik het koolveld bereikt, of V e 1 d m u i sf ik dacht, dat je mijn zoon-
de geheele boerderij was in rep en roer. De tje was." Hij schudde mij heftig heen en
boer vermoedde reeds wat er gebeurd was, weer.
nam zijn geweer mee en legde op Rood- „Weet je dan ni§t, waar hij is?"
snor aan, Roodsnor, wiens staart juist ach- „Hier ben ik. Pa," klonk een fijn stem-
ter het kippenhok uitkwam en hem leelijk metje.
verried. De Mol liet mij nu los en rekende met
„Ow, wow jankte de Vos, die nu vlug zijn zoontje af, die zeker wat op zijn kerf-
opsprong. Hij liet de kippen echter ni^t val- stok had. Ik had nu niets meer met hen *e
len, maar sloop achter het koolveld weg. maken en vond het niet noodig en zelf" on-
De Hond rammelde opnieuw aan zijn ket- bescheiden hun familietwist verder bij te
ting en blafte nog luider. De ketting werd wonen. Ik liep dus door, maar lette n" op,
losgemaakt en het woedende dier holde waar ik liep, want plotseling stond ik met
Roodsnor achterna. Ik sprong binnenin een één poot in een beekje en in het volgend
kool om te te verstoppen, maar .ik was oogenblik lag ik tot mijn nek in het ijskou-
nieuwsgierig, hoe de zaak zou afloopen en de water.
gluurde behoedzaam uit mijn schuilplaats. Ik nieste ,proeste en slikte allerlei viezig-
Roodsnor rende als een dolleman den heid in. Ik had een gevoel, alsof ik stikken
tuin door, maar kon de opening in het hek, zou en dacht niet anders dan dat het nu
waardoor hij gekomen was in zijn zenuw- werkelijk met mij gedaan was. Doch geluk-
achtigheid niet terugvinden. De H"cnr1 kig zag ik nog juist bijtijds een stuk kurk
zijn ketting sleepte achter hem aan zat in het water drijven en gelukte het mij mijn
hem achterna. De boer en zijn huisgezin, pootjes daarop te zetten.
ben^jïj *het? riep hij verbaasd uit. „Een om Zusje's mondje schoon te maken; goed
dat Zus er nog niets van ingeslikt had. O,
wat werd ze verdrietig, toen Jo haat5 't zakje
uit de.hand trok. Dikke tranen schreide ze.
„Foei Zus", riep Pim, „als jij de zaadjes
opsnoept, kunnen er immers geen mooie
bloemen van komen! Wat ben je stout!"
Maar Zus pruilde en zei koppig: ,,'k wil
geen mooie bloemen; 'k wil mijn eigen zak
je terug hebben!" En toen ze 't niet terug
kreeg, liep ze boos naar huis.
Voor Zusje was nu vooreerst de aardigheid
van 't tuintje af. Ze ging er niet meer naar
kijken en speelde liever vlak "bij 't huis on
der de groote boomen, die van dag tot dag
groener werden.
Jo en Pim besteedden evenwel ieder vrij
kwartier om in hun tuintje te werken. Wat
waren ze blij toen het zaad opkwam, en wat
pasten ze er goed op, dat er geen onkruid
hoog tusschen kon opschieten. Zoo gauw
er maar een klein sprietje van te zien was,
wiedden ze 't uit. De tuinman wees 't hun
eerst aan en dat was maar heel goed; ze
hadden anders hun plantjes wel eens kunnen
uittrekken; in 't begin zagen deze er met hun
dunne, groene sprietjes net uit als 't onkruid.
De gieter werd ook trouw gebruikt, maar
eerbeeld je, dèt was Zus heelenvaal niet naar
den zin. Toen zij Jo op een keer den gieter
order de kraan in de keuken zag vullen,
werd ze toch zoo boos en driftig!
,,'t Is m ij n gieter", riep ze en op haar
kleine, dikke beentjes dribbelde ze Jo na tot
in het tuintje. Ze wou zelfs niet eens naar de
plantjes kijken, die zoo goed groeiden en
deed heel stout. Ja, kleine Zus had een wil
letje! Met alle geweld wou ze Jo den gieter
uit de hand trekken. Dat gelukte natuurlijk
waaronder ook die twee akelige kinderen,
die mij bij hun tamme muizen gevangen
hadden willen houden, alles rende doe. den
tuin. Eindelijk liet Roodsnor de kippen val
len. Hij zelf scheen onmogelijk meer te kun-
De kurlc danste over het water en nu eens
was ik boven, dan weer onder. Ik raakte er
echter spoedig aan gewend en wist mijn
evenwicht te bewaren, meedrijvende met
den stroom. In de verte hoorde ik nog de
nen ontsnappen. „Daar is het hek", piepte stemmen van den ouden Mol en zijn zoon-
ik, terwijl hij weer langs mij kwam. „Zie je tje. Misschien lachten ze mij wel uit.
het niet Kijk toch uit je oogenDe maan verdween nu achter de wolken
In zijn angst rende hij er nog voorbij. Ik en het werd kil. Ik hoorde allerlei vreemde
stond boven op mijn koolstronk te dansen, geluiden boven het water. Er voer mij een
wuifde met mijn pet en rammelde met de rilling door de leden, toen ik aan Vleermui-
mais in mijn taschje. Daar Roodsnor, zen dacht. Elk oogenblik kon ik in hun
daar f" piepte ik. „Daar is het hekklauwen vallen en dan zou het voor goed
„Zeg je wat tegen mij vroeg een weeke met mij gedaan zijn. Vleermuizen en Katten
stem. Ik "keek binnen in de kool en zag de zijn de vijanden, die wij Muizen het ergst
afschuwelijke Slak. vreezenze zijn beiden zoo vlug en zoo
„Ik zeg niets tegen jou," antwoordde ik valsch. Ook ben ik niet op Uilen gesteld en
kortaf. zelfs niet op Eenden.
Nu gebeurde er echter iets vreeselijks. Ik bracht het er echter wonder boven
Het zoontje van den boer had met zijn pet wonder goed af. Plotseling kwam de maan
naar den Vos gegooid, doch dit kleeding- weer te voorschiin. Zij gluurde over den
stuk was midden in het koolveld terecht ge- rand van een wolk en ik kon nu zien, dat
komen en die akelige kinderen begonnen ik met kurk en al midden in een vijver
nu alle kooien uit te trekken. Het Meisje zwom.
gooide er den Vos mee en mijn hart klop- Daar viel mij iets in. Ik moet zeggen, dat
te, toen ze mijn schuilplaats ik was er het een slimme gedachte was, al zeg ik het
weer diep in gekropen naderde. Plotsé- zelf. Ik zette mijn voorpooten voorzichtig
ling voelde ik mij door de lucht slingeren maar stijf op de kurk en strekte mijn li-
en kwam ik met Kool en Slak boven op den chaam er achter uit. (Ik kon toch niet natter
rug van mijn armen vriend Roodsnor te- worden dan ik reeds was). Toen hield ik
rechtde Slak lag gelukkig onder. mijn staart stijf en gebruikte hem als roer.
Roodsnor was inderdaad door ons gered, Ik kon de kurk nu sturen in de richting,
want door den feilen schok van de Kool, welke ik zelf wilde en binnen korten tijd
draaide hij zijn kop naar links en zag de bereikte ik den oever. Verheugd sprong ik
opening in het hek. De Hond tuimelde over aan wal en mijn goed geluk leidde mij naar
zijn eigen pootende Boer viel over den een hollen boom, waar ik mij behagelijk in
Hondhet geweer ging bij toeval af en trof nestelde. Toen volgde ik met een diepen
de oude Hen die in den boom gevlucht was; zucht het voorbeeld van de maan en ging
de kinderen kibbelden om de ko-den slapen.
Roodsnor bereikte het hek ea sloop do<* (Woidt vervolgd.)
niet, maar wèl spatte 't water er uit, zoodat
Zusje's jurk en schort drijfnat werden.
„Eigen schuld", zei Moeder, die 't wel ge
zien had. „Foei Zus, wat ben je stout! Wou
je dan, dat Jo de plantjes in jullie tuintje
dorst liet lijden? Kijk, Pim komt ook al met
een emmertje aandragen; hij helpt ook meel
Als de plantjes nu flink kunnen groeien, ko
men er over een poosje mooie bloemen aan.
Vindt je dat niet prettig?"
„Nee", riep Zus koppig, „Te wil geen
mooie bloemen!"
„Dóór meen je niets vanl" riep Pim. „Hoor
maar 's Zus!" Toen trok hij Zus op zij en
fluisterde haar wat in.
Zusjes gezichtje klaarde heelemaal op.
„Heusch waar?" vroeg ze.
„Heusch waar", zei Pim.
Toen was Zusje's booze bul meteen ook
weg; ze ging Jo zelfs vragen, of ze strakjes
alsjebliefs ook 's even mocht gieten.
Wat Pim haar toch wel had ingefluisterd?
Wel, hij had haar verteld, dat 't zoo pret
tig zou wezen, als ze op Moeder's jaardag
een heeleboel bloemen uit hun eigen tuin
tje konden plukken om er mooie bouquetjes
Vraagspel.
Een der speelsters gaat uit de kamer en
de anderen bedenken een woord, dat de weg
gezondene, als zij in de kamer terug is ge
roepen,. moet raden. B.v. „Kan 't ding, dat ik
raden moet, vliegen? Kan het loopen? Zin
gen? Spreken? Groeien?" enz.
Vooraf moet afgesproken zijn, hoe dikwijls
een vraag gedaan mag worden, b.v. zes-, ze
venmaal of meer. Als 't woord niet geraden
wordt, moet er een pand gegeven worden.
Co Vizier.
Een koning van Perzië had zijn grootvizier
ontslagen op de aanklacht zijner benijders.
Om hem echter eenige vergoeding voor be
toonde diensten te geven, mocht hij een of
ander landgoed bewenen. De vizier bedank
te maar verzocht, dat men hem een zeer
arm, ongelukk'g dorp zou wijzen om er met
de zijnen de verloren welvaart te herstellen.
Dit verzoek werd toegestaan. Na eenigen tijd
liet de koning hem echter roepen en ver
klaarde, dat in het geheele land geen arn^
ongelukkig dorp te vinden was, daar er over
al welvaart heerschte door het goede bestuur
van den gevallen vizier. Men begrijpt, dat de
koning zijn dwaling goed maakte en den
vizier in eer en rang herstelde.
Van Truusje en Poes.
We hebben thuis een poesje,
't Is o zoo bijdehand,
Want 't leest tezaam met Truusje
Wèt goed de Kinderkrant.
Er wordt een poesestoeltje
Naast Truusje neergezet, -
En dan zegt zij: „Kom poesje,
Nu dapper opgelet.
Nu gaan we samen lezen.
Heel deftig uit de krant;
Al ben je maar een poesje,
Je hebt toch ook verstand.
Al lijkt het soms wat lastig.
Probeer het dan toch maar,
Dan zet ik melk en koekjes
Zoo strakjes voor ons klaar.
Dan gaan wij eens flink smullen,
Van al de lekkernij,
Van onze melk en koekjes,
Zeg, ben je nu niet blij?"
Een sICni dier.
Uit Smilde wordt aan de „Ass. Cour." ge
meld Terwijl Ilarm SiRkens en zijn bejaarde
huishoudster de vorige weck op een avonit
heel knusjes bij den haard zitten, maakt zii
Harm er od attent dat cr een vreemde poe?
od den stoel ligt. Dat is toch wat heel vili-
ooslig vindt Harm en hii zal die kat de deur
uit loodsen. Maar nu hij beter kijkt, blijkt
h^m. dat het beest geen Rat. maar een bun
zing is. die zich hier volkomen thuis schijnt
te gevoelen en volstrekt niet van plan is
het vertrek te verlaten Dat zal Harm den
sluwen gast toch eens anders aan 't verstand
brengen, want nu weet hii wie af en toe ziin
kippen heeft ontroofd en tot straf zal hii den
dief zonder vorm van proces doodslaan.
Ilct scherpzinnige dier doorziet echter Harms
plannen en geen uitweg ziende, tracht hii zich
goed verdekt op te stellen, hetgeen hem uit
stekend gelukt, want op één moment is hii
nlots verdwenen neen, dat 's onmoge
lijk. want hij kan nergens uit. En hoe goed
II. ook in ziin kamer thuis is. nergens weet
hii den schuilhoek van ziin vijand te ontdek-
Ken. Eindelnk vindt Jansie hem goed ver
schanst in...., haar stoof. Nu is zeker ziin
laatste uur geslagen? Toch niet. want hi»
doet een goed geslaagden uitval. Thans acht
H. het wenschclijk versterking bij zijn buren
te vragen.
En dan gelukt bet eindeliik door eendrach
tige samenwerking den indringer te overwel
digen. die spoedig voor de overmacht moet
bukken en den heldendood verkiest boven
een lafhartige vlucht, nu hii ziet dat er ner
gens een uitweg is. Als Jansie den volgen
den morgen den verslagene ziet liggen, vindt
ze. dat er een akelige „lucht" bij isze zal
de deur maar wat enen zetten en gaat aan
't werk. Daar heeft onze doodgewaande held
lang op gewacht, want nu weet hij ongemerkt
weg te sluipen. En als Harm hem even h*tep
naar Michiel wil brengen om hem te gelda
te maken, dan ls er nog wel een leelijkö
..lucht", maar geen bunzing meer.