„DE EEMLANDER".
Donderdag 18 Mei 1916.
BUITENLAND.
FEUILLETON?"
DE TREKVOGELS
H° 271
14d# Jaargang.
Voorwaarts.
Hoofdredactie: Q* j V^N SCHAARDENBURG.
Uitgevers: VALKHOFF C<
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden voor Amersfoort t 1*00.
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukkon) -0.10.
Afzonderlijke nummers - 0.05.
Wekelijksch bijvoegsel „De Hollandschs Huisvrouut' (onder
radactie van Thérèse Hoven) per 8 mnd. 50 cis.
Wekelykseh bjjvoegsel Pak m# meeT per 8 mnd. 40 Cis.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Elke regel moor.. 0.10.
Dienstaanbiedingen 25 cents by vooruitbetaling.
Groote 10(161*3 naar plaatsruimte.
Voor handel en bodrijt bestaan zeer voordoeligo bepaling ri
tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnomont.
Eeno circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op
aanvraag toegezonden.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
J=-
Kennisgeving.
De Burgemeester van Amersfoort;
Brengt ter kennis van de ingezetenen dezer
Gemeente, dat het door den Directeur van
's Rijks directe belastingen, enz. te Utrecht exe
cutoir verklaard kohier No. 4 van de Personeele
Belasting over het dienstjaar 1916 aan den Ont
vanger van 's Rijks directe belastingen alhier
is ter hand gesteld, aan vvien ieder verplicht is
zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden voet
te voldoen.
Gedaan en op de daarvoor gebruikelijke plaat
sen aangeplakt te Amersfoort den 17den Mei
*916.
De Burgemeester voornoemd,
VAN RANDWDCK.
i.
Het zijn zeer belangrijke stukken, welke
Dinsdag en Woensdag in dit blad gepubli
ceerd zijn: de verslagen van de afdeelingen
van den Gem.-raad en het antwoord van B.
en W.
Er wordt geducht gewerkt aan de toekomst
van Amersfoort. Groote plannen ziin weer
aan de orde gesteld. En natuurlijk kost dat
geld. Veel geld zelfs, in deze toch al zoo
dure tijden voor de gemeente.
Misschien zijn er enkelen die in die
laatste omstandigheid aanleiding vinden
om opschorting, uitstel te bepleiten. Zij wil
len in afwachting van beter tijden de zaken
nu maar liever aan den gang houden en
meer niet. Geen nieuwe dingen op touw
letten, vooral niet als die uitgaven zouden
meebrengen.
Onder die voorziohtigen zullen er ook wel
©enigen zijn, die, als die betere tijden een
maal aanbreken, weer met nieuwe bezwaren
tegen vooruitstrevende maatregelen aanko
men. Met dezulken valt noch te praten noch
rekening te houden.
Anders is het met hen, die over de groote
plannen het hoofd schudden om de tijdsom
standigheden en daarom alleen. Hun stand
punt heeft dadelijk iets aantrekkelijks. Maar
Is het juist
Amersfoort wil vooruit, Amersfoort gaat
vooruit. Den vooruitgang wil iedereen, maar
men moet niet meenen dat het altijd zoo
voor den wind kan gaan als in den beginne.
De vruchten worden ons niet zoo maar in
den schoot geworpen. Er komen ook wel
eens moeielijker tijden. Moeten die ons nu
■dadelijk moedeloos maken? Moeten wij, nu
het karretje niet meer over 'n gladden
zandweg rijdt, maar weer uitstappen en aan
den kant gaan zitten, in afwachting dat de
weg van zelf beter wordt?
Immers neen, we moeten doorrijden, door
het mulle heen; met eenige vertraging, met
eenige inspanning, het zij zoo, maar vooruit
moeten we; des te eerder zijn wij er door
heen.
Daarom is het goed gezien van het ge
meentebestuur om nu de critiekste dagen
voor ons land wel voorbij zullen zijn, met
doortastendheid het werk "weer op te nemen,
Amersfoort's wederopbouw voort te zetten.
Het zou toch te dwaas zijn om den bouw
van 'n huis, dat bijna onder de kap is,, te
staken omdat de materialen zoo duur wor
den f Dan zou immers het h e e 1 e werk te
vergeefsch zijn geweest?
Uit de afdeelingsverslagen krijgen wij wel
den indruk dat de raadsleden over het alge
meen er zoo over denken. Er blijkt wat ge
redetwist te zijn over Amersfoort's toekomst.
De een zag deze lichter in dan de ander.
Wij hebben altijd geloofd in 'n toekomst
voor Amersfoort. Alle voorteekenen en alle
omstandigheden wijzen daarop. Maar het is
toekomst. Men roeme nog niet te veel.
Amersfoort komt meer en meer in trek.
Maar het druppelt nog slechts, de stroom
moet nog komen.
Daarom is het zaak om zéér voorzichtig
te werk te gaan, opdat die stroom niet af
geleid worde. En dat gevaar schuilt vooral
in de belasting-quaestie.
Belastingverhooging heeft in de eerste
afd. 'n warm verdediger gevonden in 'n lid,
dat de toekomst misschien wel wat al te op
timist inzag. Dat welbespraakte lid behoort,
te oordeelen naar wat het verslag hem in
den mond legt, zeker niet tot de achtc--lij
vers; in den opbouw van Nieuw-Amersfoort
stelt, hij veel belang. Tegenwerking daarbij
is van hem in de allerlaatste plaats te wach
ten, maar wij vreezen dat hij met de
eene hand wel eens kon sloopen wat hij met
de andere bouwde. Hij is een van degenen,
die vergeten dat de toekomst toekomst is,
dat de gouden tijd voor Amersfoort nog lang
niet aangebroken is, dat het nog slechts
druppelt en dat de groote stroom nog komen
moet, en komen zal als de bedding maar ge
reed en goed is.
Dat bedoelde lid is te vol van goed ver
trouwen. Hij meent dat zelfs belastingver
hooging nieuwe burgers niet zal afschrikken
om zich hi^r te vestigen. Want hij stelt als
„trekpleister" daartegenover het goede on
derwijs, het grondbedrijf dat aanleg en on
derhoud van wegen bevordert, de vergemak
kelijking van het verkeer, enz.
Het is jammer, dat dat „enz." niet wat ver
der uitgewerkt wordt, want wij gelooven niet,
dat al die andere factoren het bezwaar van
belastingverhooging dat ook hij erkent I
Waarom anders die trekpleisters als ophef
fingsfactoren genoemd? wegcijferen.
Nu is de belasting te Amersfoort volstrekt
niet ondragelijk. In vergelijking met gemeen
ten in het noorden des lands, is zij zelfs
matig te noemen. Verhooging zou dus vol
strekt niet onmogelijk zijn. Maar in verge
lijking met de plaatsen in den naasten omtrek
zijn wij er veel ongunstiger aan toe. Overal
is de belasting veel lager. En met die „con
currenten" moet men rekenen.
Zij, die uit vrije verkiezing zich hier ko
men vestigen, zullen wel meerendeels ren
teniers of gepensioneerden zijn. En dezul
ken plegen het eerst te vragen hoe is het
met de belasting? De prijs van het gas in
teresseert hem veel minder, maar de belas
ting, die geeft vaak den doorslag.
Nu kan men dat dom vinden of verkeerd,
of schandelijk. Maar begrijpelijk is het alles-
zms. De meeste menschen leven op de grens
van hun inkomsten, vaak zelfs er iets over
heenen juist die ingezetenen, die wij hier
verwachten, zullen vaste jaarlijksche in
komsten hebben, waarbij met vijftig of hon
derd gulden meer of minder belasting wel
degelijk rekening gehouden moet worden. En
als hun keus dan staat tusschen Amersfoort
of eenige andere gemeente, waarom zou
den zij dan niet volkomen vrij zijn elders te
kiezen? Gelooft het bedoeld lid, dat hoogere
belasting hen niet zal afschrikken, allen, die
wel eens met zulke zoekers te maken heb
ben, kunnen hem tal van voorbeelden noe
men, dat zulks inderdaad het geval was. Is
hun daarvan 'n verwijt te meken?
Ja maar, het goede onderwijs, het grond
bedrijf, de verkeersmiddelen 1 roept het op
timistisch raadslid uit.
Zeker, het onderwijs is hier. goed. Maar
is het overal anders slecht? Trouwens,
het onderwijs moet wel van zeer buitenge
wonen aard zijn, willen de renteniers en ge
pensioneerden, die gewoonlijk geen school
gaande kinderen meer hebben, voor eigen
gebruik daarom hier komen wonen.
Het grondbedrijf Maar wie komt hier ter
wille van het grondbedrijf De renteniers
zullen toch niet begeeren aan 'n nieuwe
laan 1914 werkzaam gesteld te worden. En
wat de resultaten van het grondbedriif be
treft, overal elders kan men gratis fraaie
lanen bewonderen.
En de verkeersmiddelen? Zeer gunstig,
hier te Amersfoort. Maar er zijn wel meer
gunstig gelegan plaatsen in ons land.
Waarlijk al die voordeelen, welke dat lid
opsomt, zullen 'n weifelenden rentenier niet
kunnen doen besluiten over het belasting-
bezwaar heen te stappen. En dat hij dit offer
zou brengen uit pure liefde voor Amers
foort, dat hij nog niet kent, of z'n beminne
lijk gemeentebestuur, is al evenmin te ver
wachten.
Is Amersfoort eenmaal in de mode, of is
het zoo volgebouwd, dat we, om niet al het
natuurschoon te verliezen, aan verdere ves
tiging paal en perk willen stellen wél, dan
is er niet het geringste gevaar om de belas
tingbetalers wat meer te laten betalen.
We zullen ze dan heusch niet beklagen.
Maar laat ons althans eerst zorgen, dat die
belastingbetalers er zijn.
Het lid is nu eenmaal in het schuitje ge
stapt dat gegoede inwoners naar Amersfoort
wil overvaren nu moet hij ook meeroeien.
De
Politiek Overzicht
kwestie van de Aland-
eilanderi.
Deze wereldstrijd, die over enkele weken
zijn derden jaarkring zal intreden, doet over
al zijn verwoestenden invloed voelen. Alles
dreigt onderstboven gehaald of althans uit
zijne voegen gerukt te worden. Vraagstuk
ken, die vergeten Schenen, ontwaken plot
seling tot nieuw leven en krijgen een nieuw
aanzicht en eene beteekenis, waarvan te
voren niemand had gedroomd. Een opmer
kelijk voorbeeld daarvan levert de thans
Zweden in zoo hooge mate verontrustende
kwestie van de Aland-eilanden.
In de Oostzee, aan den ingang naar de
Bothnische golf, tusschen Abo en Stock
holm, ligt eene uit 300 grootere en kleinere
eenheden bestaande eilandengroep, die ha
ren naam ontleent aan het grootste van deze
eilanden Aland (met de uitmuntende reede
Bomarsund.) Zich aansluitende aan de
Finsche Scheeren en in bijna even nauwe
verbinding met de Zweedsche kust, vormt de
Alandgroep de natuurlijke afsluiting van de
Bothnische golf.; de zeearm, die haar van
Zweden scheidt, is slechts 40 KM. breed.
Een blik op de kaarl wijst uit, dat wie de
Alandeilanden bezet houdt en ze militair ge
bruikt, de in- en uitvaart van de golf kan
afsluiten. Het is voor Zweden een levensbe
lang, dat deze afsluiting niet geschiedt, op
dat niet het noordelijke en het zuidelijke
deel van zijne kust van elkaar afgesneden
worden en daarmee voor eene van Fin
land uit opereerende vijandelijke vloot de
weg naar de Zweedsche kust al te gemakke
lijk worde gemaakt.
Sedert Zweden in het jaar 1809 met
Finland ook de Aland-eilanden aan Rus
land moest afstaan, heeft het daarom
steeds het aanleggen van versterkingen
op de Aland-eilanden door Rusland ge
voeld als eene bedreiging van zijne
gewichtigste belangen. Hunnerzijds hebben
ook de tegenstanders van Rusland onder de
groote mogendheden Ruslands bezit van de
Aland-eilanden ongaarne gezien, omdat dit
hun in het geval van een oorlog in vloot-
operatiën tegen de Bothnische golf, en ook
tegen de Finsche golf, aan welker einde
Kroonstad ligt als beschermer van Peters
burg, zou belemmeren.
Daarom zetten na den voor Rusland zoo
ongunstig verloopen Krimoorlog Frankrijk
en Engeland, die in 1854 Bomarsund gebom
bardeerd hadden, den eisch door, dat de
Aland-eilanden niet zouden worden ver
sterkt. Het derde additioneele verdrag van
den Parijschen vrede van 1856 bevat eene
verklaring van den czaar van Rusland, dat
„om te voldoen aan een hem uitgedrukten
wensch van den keizer der Franschen en
van de koningin van Engeland", de Aland-
eilanden niet zullen worden versterkt en
daar geene leger- of vloot-inrichting zal wor
den aangelegd of onderhouden.
Dit is, zooals men ziet, slechts eene toe
zegging van Rusland aan Frankrijk en En
geland, niet aan Zweden.
Of in latere jaren Zweden en Rusland toe
zeggingen heeftontvangen, die hierop be
trekking hebben, is meermalen besproken,
maar nooit officieel vastgesteld. Zoo werd
in 1908, toen Zweden, Denemarken,
Duitschland en Rusland een verdrag sloten
over de handhaving van den Status quo in
de Oostzee, in Zweden eene discussie ge
voerd over de vraag of de Status quo ook
betrekking had op het verbod om de Aland-
eilanden te versterken.
In dezen oorlog kwam het spreekt
haast van zelf de kwestie wederom te
berde.-In 1915 werd de zaak acuut. Men
maakte zich in Zweden ongerust over ver
sterkingen, naar het heette van tijdclijken
aard, die het Russische legerbestuur li uit
voeren op de Aland-eilanden. De Russische
pers gaf geruststellende verzekeringen o i r
de beteekenis van de Russische militaire
maatregelen op de Aland-eilanden, maar
hield vol, dat Rusland het recht had tot dien
maatregel. Althans een recht tegenover
Zweden. Er is geen twijfel over, dat de
Aland-conventie, ofschoon slechts door Rus
land, Frankrijk en Engeland gesloten, ook
gewaarborgd is door de andere onderteeke
naars van het Parijsche verdrag, waarvan
zij een aanhangsel vormt. In art. 33 van het
Parijsche verdrag wordt uitdrukkelijk geze d,
dat de overeenkomst betreffende de Aland-
eilanden „is en blijft aangesloten bij het te
genwoordige verdrag eh kracht en geldig
heid zal hebben, alsof zij er een deel van uit
maakt."
In de laatste maanden hebben de Russen
de uitvoering van versterkingswerken op de
Aland-eilanden op nieuw ter hand genomen
met grooter nadruk don vroeger, en in de
zelfde mate is ook de ongerustheid in Zwe
den toegenomen over het oogmerk, dat
daarbij voorzit. Men is niet over Rusland
alleen bezorgd. Een man van gezag in deze
materie, generaal Rappe, oud-minister van
oorlog en oud-chef van den generalen staf,
heeft eene brochure uitgegeven, waarin hij
doet uitkomen, dat Frankrijk en Engeland,
die vroeger onder andere omstandigheden
het verbod om de Aland-eilanden te verster
ken aan Rusland hebben opgelegd, nu met
Rusland zijn als twee honden op één buik.
Gezamenlijk zijn zij er op uit Duitschland
van het noorden uit in te sluiten. Hunne be
doeling is voor zich eene ongestoorde ver
binding in 't leven te roepen over het Zweed
sche gebied te land en te water en mis
schien ook eene operatiebosis op ZweedscK
gebied. De schrijver is van oordeel, dat het
versterkte Aland Inzonderheid het middel
moet zijn om Zweden te doen buigen onder
den wil van de Entente tot verwezenlijking
van dit doel. Daarom moet Zweden de on-
zijdigverklaring van deze eilandengroep ver
langen. Rusland zou daardoor ten volle den
waarborg verkrijgen dat 't zijne verdedigings
middelen in Finland ten noorden van Aland
zonder gevaar elders kan gebruiken. Een
geneutraliseerd Aland zou door Duitschland
niet worden aangevallen; Duitschland zou
dan ook niet in staat zijn voorbij Aland ope-
ratiën van eenige beteekenis in de Bothni
sche golf uit te voeren. Wonneer echter op
den wensch naar neutraliseering van Aland
afwijzend mocht worden beschikt, dan zou
dat een bewijs zijn, dat de Entente aanvals
plannen tegen Zweden koestert. Dan zou
Zweden geene andere keus hebben, dan het
gevaar onder de oogen te zien en zijn on
wrikbaar -besluit kenbaar te maken, dat
het niet alleen zijn recht, maar ook zijne
bestaansvoorwaarden wil verdedigen. Dit
zou de eenige weg zijn, waarop Zweden uit-
Men kan alles weerstaan, behalve verlei
ding.
door
ANNA* HUBERT VAN BEUSEKOM.
22
„Alors c'est grande réunion chez Marie
Rouchaud I Trés bien, mesdemoiselles," en
tnonsieur begon nu op zijn beurt de room
soezen aan te spreken. Er was bepaald iets
aandoenlijks in de wijze waarop hij zijn
eerlijke, grove werkhanden naar de broze ge
bakjes uitstrekte, welke hem voortreffelijk
smaakten en terwijl Ien betalen ging en een
zakje bonbons voor Zebbel-maar-raakje
kocht, die aan 't einde der week haar zeven
en-tachtigsten verjaardag vieren zou en dan
*vel eens een andere snoeperij dan haar
eeuwige pepermuntjes-uit-de-lucifersdoos
hebben mocht, trachtten monsieuf me op
ÊÜnksche wijze aan 't verstand te brengen,
dat madame maar liever onkundig moest blij
den van deze heimelijke taartjes-eterij en
toen Ien, die inmiddels aan het tafeltje a as
teruggekeerd, met nadruk beweerde
„Nu, aan mij zal niemand merken, dat ik
fil een goöter naar binnen heb. Bij madame
Rouchaud begin ik weer opnieuw," zuchtte
monsieur van verlichting. Er kwam een glans
van dankbaarheid in zijn oogen en in 't veilig
besef, dat de taartjes in den doofpot lagen,
verlieten we den winkel en begaven ons, na
een vrij omslachtigen inkoop van fotografie-
benoodigdheden, naar de Avenue Victor
Hugo.
„Ik ben erg benieuwd wat voor houding
madame tegen ons zal aannemen," fluisterde
Ina toen we bij madame Rouchaud op de
stoep stonden en monsieur aanbelde. Ik
haalde mijn schouders op. Eigenlijk 't was
leelijk, maar ik ben strijdlustig uitgevallen
hoopte ik op een kleine scène, maar
niets daarvan, juist 't tegendeel I
Emily Bertrands-Blackfield zelf opende ons
de deur en haar poezigheid kende geen
grenzen I
„Marie, Marie, viens done I Voici Samuel
et les jeunes filles hollandaises," riep ze aan
de trap, die naar de tweede verdieping leid
de, terwijl wij met monsieur binnentraden
in een eenvoudig-gemeubelde, kleine kamer,
waar de theetafel gedekt stond en 't water
gezellig zong in de ouderwetsche theestcr
„Kind, ze gaat met ons bluffen," had ik
nog net tijd Ina in te fluisteren, want we
hoorden haastige stappen door de gang en
vóór madame Bertrands trad een oud in-'t-
zwart-gekleed dametje binnen met prachtig,
grijs haar en donkere oogen, die tegelijk
levendig en droef waren.
„Welkom hier, beste kinderen," zei ze in
't Hollandsch en ze drukte ons hartelijk de
hand. „Wat vind ik 't aardig om een paar
landgenootjes te ontmoeten en weer èens
mijn eigen taal te spreken. 4
Dat is me in lang niet gebeurd. Het blonde
meisje is Ina van Bevelandt, nietwaar en het
bruintje Willy Westhoff?
Ja, ja, ik ben goed op de hoogte, hè.
„Toe, gaan jullie zitten," en ze schoof nog
een paar stoelen bij de theetafel en wendde
zich toen weer in 't Fransch tot de
Bertrands, die met verbaasde gezichten had
den geluisterd naar de voor hen gansch on
begrijpelijke klanken.
„Quelle drole de langue," lachte monsieur
goedig.
„Dróle et bien dure," meende madame met
een poging tot hatelijkheid, die echter geen
doel trof.
Madame Rouchaud hoorde 't niet eens
en begon ijverig toast te boteren. Ina en ik
boden dadelijk onze hulp hierbij aan, die
echter niet aanvaard werd.
„Nee, als ik gasten heb zorg ik daar graag
zelf voor, nietwaar Emily?"
„Ja", knikte de aangesprokene, die lui en
hoogst onbevallig achterover in een diepen
leunstoel lag uitgestrekt en onder de leuze
„Je suis si fatiguée, je n' en peux plus," geen
vin verroerde en zich maar bedienen liet
zonder zelfs iets door te geven,-of de ge
woonste tafelbeleefdheid in acht te nemen.
Maar we trokken er ons niets van aan.
't Gesprek ging heelemaal tusschen madame
Rouchaud, monsieur en ons beidjes en we
luisterden met belangstelling naar hetgeen
het levendige, oude dametje van haar werk
vertelde.
Het was zoo alles in haar leven, het zorgen
voor armen en misdeelden.
„Ik heb de vaste overtuiging, dat ik op deze
wijze 't meest handel in den geest van mijn
man en mijn jongen," zei ze. We voelden,
dat dit geen holle woorden waren en toen
ze bij 't afscheid nemen vroeg„Komen
jullie in de volgende week nog eens S3men
een middag bij me, dan praten we aldoor ge
zellig Hollandsch," namen we als uit één
mond de uitnoódiging aan
„Héél graag, mevrouw I"
HOOFDSTUK V.
Een week later zoowat brachten Ien en ik
een tweede bezoek aan Valence, dat wél zoo
aangenaam* was als het eerstel Het had
plaats naar aanleiding van een briefje van
Madame Rouchaud, die ons beidjes te thee
drinken vroeg 's middags tegen half vier.
Gelukkig maar dat we er dadelijk van
spraken aan dit theebezoek een uitstapje
naar de ruines de Crussol te verbinden, an
ders hadden we „dear Emily" weer mee op
sleeptouw moeten nemen, want hoewel er in
't briefje niet van de Bertrands gerept werd,
vond madame 't vanzelf sprekend, dat zij ook
bij de uitnoodiging was inbegrepen en bleek
alleen het vermoeiende van een heelen dag
uit te zijn vooral zoo'n wandeling naar
„die vervelende ruines, waar niets één was'
haar te weerhouden, ons weer naar de stad
te vergezellen. Monsieur, die dien dag toch
met zijn groenten naar Chabeuil moest, be
loofde ons met het rijtuig 8an de stoomtram
van zes uur te komen afhalen, doch den j
tocht 's morgens vroeg er heep deden we te
voet. 't Is zoowat vijf kwartier loopen vóór
men te Chabeuil is van les Calvaux uit, dus
waren we al vroeg op en even over zeven op
weg, om de eerste tram, die om acht uur
naar Valence gaat, te halen. Zoon rijke
ochtend was het! Blauw en wazig lagen de
verre bergen in den goudachtigen nevel, die
langzaam optrok en Ina al voorspellen deed*
dat 't knapjes warm zou worden; doch de
zon was nog niet hinderlijk-fel en lustig
stapten we voort over den beurtelings stij
genden en dalenden weg met onze hand-
taschjes, waarin wat biscuits en een paar
hard-gekookte eieren, als eenige bagage.
Dicht bij Montvendre kwamen we het
„voiture publique" tegen, dat eenige malen
per dag van een nog verder gelegen dorpje
in matigen draf op en neer schommelt naar
Chabeuil. Het was een zeer vervallen voer
tuig, een soort van kast-met-venstertjes op
vier wielen. Bovenop stonden kisten en man
den en voor de benauwde raampjes werden
we een paar druk pratende en lachende
menschenhoofden gewaar.
De dikke „cochère 't was een tamelijk
jonge vrouw in een witte blouse, die dit ve
hikel bestuurde zat van af haar hooge zit
plaats tusschen de kisten en manden de driö
magere paarden in bedwang te houden en
zwaaide met een vergenoegd gezicht haar
rafelige zweep.
„Bonjour mesdamesl Vous ne voulez pas
monter?" riep ze ons vroolijk toe, maar we
knikten lachend van neen en weken terzijde
om 't opgejaagde stof eerst wat te laten weg
trekken voor we verder gingen.
(Wordt vervolgd.)
I