(^oof de Deti§d.
Het gezin van den Dokter.
Naar het Engelsch
van MARGARET S. HAYCRAFT.
Vrij bewerkt door C. H.
Hoofdstuk XI.
Een bekentenis.
„Vader, ik ik wou u wat vertellen."
„Zoo Fred, jongen, wat doe je eigen
lijk hier?"
Dokter Bramley wandelde na een bezoek
aan een afgelegen boerderij naar huis om-
"dat zijn paardje kreupel was. Hij waS heel
verbaasd Alfred plotseling uit het lage
hout te voorschijn te zien komen.
„Wat scheelt er aan, jongen? Heb je dit
heele eind gewandeld om mij tegemoet te
komen
„Ja," antwoordde Alfred verlegen, „ik
wist, dat u langs dezen weg zou terugkeeren,
en o, ik ben zoo akeligik kan het niet lan
ger uithouden."
„Vertel me dan maar eens, wat er aan
hapert, Fred," zei de dokter, „dan zullen
we probeeren je te helpen. Wat er ook ge
beurd is, vertel mij de volle waarheid en
verzwijg me niets."
„Ik kon het Moeder niet vertellen," sta
melde Alfred, „omdat het haar verjaardag
zou bederven. O Vader, u zult zoo boos op
me zijn, als u weet
„Toch moet je mij alles zeggen, mijn
jongen. Kom, leg je hand in de mijne en
vertel mij de heele waarheid, terwijl wij
samen naar huis wandelen."
Alfred vond huiiep kinderachtig, maar hij
was nog geen elf jaar en zijn oogen waren
nat, toen Hij zijn bevend hondje in de groote
hand van ziin veder legde. Het gezicht van
den dokter s'r d heel ernstig en het werd
zelfs bedroefd, toen hij de heele geschiede
nis van Guy Vernie's opstel gehoord had.
Hij liet echter Fred's hand niet los, zooals
de jongen verwacht had hij hield haar
zelfs nog steviger vast, als wilde hij den
jongen helpen tegen de zwakheid en het
bedrog van zijn eigen hart. Hij snikte het
uit, toen hij zijn bekentenis gedaan had en
zijn vader hem vol liefde het verkeerde van
zijn gedrag onder het oog bracht.
Dokter Bramley zag, dat de jongen op
recht berouw had en niets vuriger wenschte
dan zijn slechte daad te boeten. Hij wist al
leen niet hoe, en smeekte, of zijn vader alles
aan mijnheer Percival wilde vertellen.
„Nee Fred, dat is jouw plicht, waarvoor
je niet mag terugdeinzen," zei zijn vader.
„Je moet onmiddellijk naar mijnheer Perci
val gaan en hem alles precies zoo vertellen,
als je het mij gedaan hebt, en daarna moet
je Guy alles eerlijk opbiechten."
„O, Vader, dat kan ik niet werkelijk,
dat kan ik nietl Mijnheer Percival is zoo
streng," stTeefde Alfred op angstigen toon
tegen, doch zijn vader zei hem, dat hij nu
niet langer een lafaard moest zijn, maar
zijn plicht moedig onder de oogen diende
te zien.
„Ik zal met je mee gaan, Fred," zei hij.
„Kom, laten we het maar dadelijk doen
deze weg leidt naar het huis van mijnheer
Percival."
Alfred wist, dat zijn vader nog meer pa-
tienten had te bezoeken en was dankbaar
dat hij meeging. Toch trilden zijn beenen en
beefde hij over zijn heele lichaam, toen hij
tegenover mijnheer Perchal stond en met
neergeslagen oogen en haperende stern,
het geheel verhaal van zijn bedrog deed.
Vol spanning wachtte hij af, wat mijnheer
Perjival zeggen zou. Tot zijn niet geringe
verrassing riep de oude heer uit„Kom
hier, jongen, en geef mij een hand. Ik ben
blij, dat je ouders een zoon hebben, die den
moed bezit het kwaad, dat hij beging, te be
kennen. Doe nooit weer iets dergelijks, mijn
jongen, want bedriegen is al heel slecht en
brengt nooit geluk aan. Daar ik veel achter
stallig werk heb, was ik nog niet in de ge
legenheid de opstellen in te kijken. Hier
zijn ze; wijs me maar even, welk het is."
Alfred deed dit met een beschaamd ge
zicht.
„Nu," zei mijnheer Percival, „het opstel
van je vriend kan voor hem in aanmerking
komenjij hebt het overgeschreven én je
moet hem de geheele toedracht der zaak
vertellen. Kijk maar niet zoo bezorgd meer,
dokter, eenmaal zult u nog trotsch op uw
zoon zijn, want ik ben overtuigd, 'dat hij
nooit meer iets dergelijks zal doen."
1 Nee, dat zou hij stellig niet. Alfred was
mijnheer Percival innig dankbaar, dat hij
niet boos was, zelfs weer vertrouwen in hem
stelde. Hij voelde, dat hij dit allerminst ver
diend had, en nam zich ernstig voor, nooit
meer één enkele schrede van de waarheid
af te wijken. Hij had er nu zelf behoefte
aan naar Guy te gaan, wien geen woord van
verwijt over de lippen kwam, maar die hem
ï»en stuk appeltaart opdrong, welke zijn moe
der pas gebakken had. Mevrouw Bramley
Stond aan het hek yan Kersenoord, angstig
uitkijkend, of zij &fred ook zag. Toen zij
hem eindelijk met haar man in de verte zag
aankomen, begreep zij, dat alles in orde
tvas. Vader zei zacht„Hier Moeder, breng
ik je zoon terug. Vraag maar niets, 'doch
geef hem een kus. Aan hetgeen gebeurd is,
denken we niet meer, hij zal zorgen, dat
zijn moeder voortaan trotsch op hem kan
zijn."
Hoofdstuk XII.
Slot.
Den volgenden Maandag beleefde
Frank een avontuur, dat den algemeenen
lachlust van zijn broertjes en zusjes op-
Wekte en waarmee hij zich zelf een verkoud
heid op den hals haalde. Jullie herinnert je,
dat Frank met den wensch rondliep iemand
te ledden. Hij had een brandweerhelm ge
kocht en deed allerlei reddingsoefeningen;
op een anderen keer maakte hij de eenige
bemanning uit van een reddingsboot. In het
werkelijke leven was hij echter nog niet in^
de gelegenheid geweest zich te onder
scheiden.
Op den Maandag na den verjaardag van
zijn moeder, kwam hij alleen uit school
hij had helaas wegens praten school moe
ten blijven toen hij midden in den groo-
ten vijver, waar hij iederen dag voorbij
kwam, een spartelenden hond gewaar werd,
in wien hij al gauw Binnie, Guy Vernie's
lieveling, herkende en die erbarmelijk
jankte.
„Volhouden, Binnie I ik kom," riep Frank,
terwijl hij haastig zijn boeken op den grond
wierp en zijn schoenen uittrok. Alle Bram
ley's konden zwemmen en Frank wa9 dan
ook heelemaal niet bang, doch hij gunde
zich den tijd niet zijn kleeren uit te trek
ken. Zijn eenige gedachte wasBinnie red
den. Hij sprong in hefwater, maar bemerk
te al dadelijk, dat het lang niet gemakkelijk
is met kleeren aan te zwemmen. Tot zijn
verbazing, maar ook tot zijn ergernis kwam
hij tot de ontdekking, dat Binnie veel beter
kon zwemmen dan hij en dat de hond er
blijkbaar niet op gesteld was gered te wor
den, want iederen keer, als Frank vlak bij
hem was, zwom hij haastig in een andere
richting.
„Frank, wat voer je toch uit? Kom on
middellijk uit het water I" riep plotseling
dokter Vemie, die toevallig juist voorbij
kwam.
„Ik wist niet, dat hij kon zwemmen en
ik wilde hem redden, omdat hij zoo jankte",
zei Frank, terwijl hij druipnat en klappertan
dend op den oever stond.
„Hij heeft je gefopt," antwoordde de
jonge dokter. „Hij gaat zoo nu en dan voor
zijn plezier in het water en jankt dan, in de
hoop, dat iemand hem een stok toegooit.
Gauw naar huis, Binnie I Wat een deugniet
ben je toch, jij bent de laatste hond, die ge
red moet worden I Kom Frankie, loop vlug
naar huis, neem een warm bad en ga on
middellijk naar bed."
Mevrouw Bramley hielp haar jongsten
zoon, zoodra zij hem in de verte druipnat
zag aankomen, en hoewel de anderen har
telijk lachten om zijn mislukte poging iets
heldhaftigs te verrichten, troostte zij den
kleinen baas, door hem te vertellen, dat zij
hem heel moedig vond.
„Maar je kunt ook een held zijn in het da-
gelijksch leven, door in alle opzichten je
best te doen in huis en op school. Tracht
waarheidlievend en gehoorzaam to zijn,
zorg op tijd te zijn en kom binnen, als je
geroepen wordt, dan ben je ook een held.
Werkelijk groote mannen zijn altijd getrouw
in het kleine geweest."
Frank kreeg een kleur en keek ernstig,
want de woorden van zijn moeder hadden
hem op allerlei kleine verzuimen opmerk
zaam gemaakt.
Kerstmis naderde en mijnheer Percival
had de opstellen beoordeeld. Iedereen op
Kersenoord en De Wilgen was blij, dat Guy
den prijs voor de jongeren won en wel in
den vorm van een mooie schrijfcassette, ge
vuld met postpapier en allerlei andere nut
tige zaken. Dokter Bramley schonk zijn
jeugdigen vriend Gtry een tennisracket en
stond Alfred toe, dat deze er zijn opgespaar
de weekgeld bij legde. De prijs voor de
oudere leerlingen viel aan een klasgenoot
van Nico ten deel.
Mevrouw Hesketh kwam ongeveer een
week vóór Kerstmis bij de familie Bramley
logeeren en toen op den eersten avond al
het jonge volkje om haar heen stond, vroeg
zij aan hun moeder, wie van de kinderen het
meest haar prijs verdiend had.
„Ja," zei Moeder glimlachend, „ieder
heeft zich op zijn manier onderscheiden.
Zelfs Dolly heeft een overwinning behaald,
want zij zuigt niet meer op haar duim. Juf
begon het al een hopeloos geval te vinden,
maar nu is zij een groote, flinke meid ge
worden."
Iedereen lachte. Onderwijl legde Maud
haar theepot-aanvatter op tante Amy's
schoot. Zij had het handwerk heelemaal af.
„Prachtig, mijn lief Appelwangetje I" zei
mevrouw Hesketh, terwijl zij het werk be
wonderde. „Wat heb je dat netjes gedaan I
Nu, van Nico en Jim heb ik al gehoord, hoe
zij bedoelden zich als helden en ver
kenners in Wales te onderscheiden; en
Fred zegt, dat hij nooit iets groots zal doen".
„Zeker wel", viel mevrouw Bramley tante
Amy zacht in de rede, „nederigheid is op
zich zelf reeds een stap in de goede rich
ting. Wat Frank betreft, hij is in den laat-
sten tijd veel gehoorzamer en beter op tijd
geweest, terwijl Bob werkelijk een groote
moeilijkheid heeft overwonrlbn door vol
harding kan hij nu allerlei oefeningen vlot
spelen, die vroeger veel te moeilijk voor
hem waren."
„Hanna heeft de grootste 'daad verricht
van ons allemaal," begon Kitty; maar haar
onder zusje snelde op mevrouw Hesketh toa
en zei
„Nee, nee, Kitty is een e c h' t e heldin,
dat vinden we allemaal en ook, dat z ij den
prijs verdiend heeft, tante Amy".
„Ja, de kinderen hebben gelijk," zei hun
moeder nu, terwijl zij de kleine invalide lief-
koozend over het haar streek" „onze
Kit heeft een zwaren strijd gehad, doch zij
heeft overwonnen. Zij heeft haar ongeduld
en zelfzucht onderdrukt en is nu het zon
netje in ons huis geworden, zoodat ik
overtuigd ben, dat z ij tante Amy's prijs
verdiend heelt."
Onder handgeklap en hoera-geroep over
handigde mevrouw Hesketh Kitty een enve
loppe, terwijl zij haar hartelijk kuste. Bin-
nen-in was iets, dat Kitty een kleur deed
krijgen van plezier. Tante Amy's prijs was
niets meer of minder dan een bank
biljet van veertig gulden!
-O, nu kan ik net zoo'n harp koopen, als
Guy heeft, en nog een heeleboel andere
mooie dingen f" riep Kltty uit en zij kon
dien nacht niet slapen van plezier, terwijl
zij telkens weer opnieuw uitrekende, wat zij
er wel allemaal voor zou kunnen koopen.
Den volgenden morgen fluisterde zij haar
moeder echter in het oor, dat zij het geld
als tante Amy het ten minste goed vond
voor Cathrientje's verblijf aan zee en de reis
erheen wilde gebruiken. „Ik zou haar zoo
graag beter helpen maken, Moeder."
Kerstmis brak aan en het was dit jaar een
buitengewoon heerlijk feest op Kersenoord,
want dokter Bramley stond Kitty toe een
poosje in Moeders gemakkelijken stoel te
zittenöf dit een feest was voor het kind
en haar huisgenooten f Voor zij weer op
haar rustbank ging liggen, werden de suite
deuren geopend en zagen de kinderen een
prachtigen Kerstboom, vol schitterende
lichtjes. Er om heen lagen geschenken en
wat denken jullie, dat er voor Kitty was?
De tafelharp, waarnaar zij zoo vurig ver
langd had f En Guy~ Vernie, die gelukkig
weer heelemaal beter was en den avond op
Kersenoord zou doorbrengen, legde haar
een en ander uit en zei, dat zij het instru
ment wel heel gauw zou kunnen bespelen.
Bob, haar muzikale broer, probeerde er op
te spelen en zei, dat zij duetten voor piano
en harp moesten instudeeren. Het was een
geschenk van dokter Bramley, zijn vrouw
en iedereen op Kersenoord, want .zelfs
kleine Dolly had een kwartje uit haar spaar
pot gegeven en Juf en Dora hadden ge
vraagd ook mee te mogen doen.
„Hoe lief is iedereen voor mij I" zei Kitty
met tranen in de oogen; nu waren het
echter tranen van dankbaarheid en vreugde.
En dezelfde liefdevolle, vreedzame stem
ming maakte zich van allen meester, toen
zij even later vol eerbied
„Stille nacht, heilige nacht",
zongen, dot door Bob op de piano werd be
geleid, terwijl Guy zacht het harp-accom-
pagnement speelde.
Met den trekpot groot
gebracht.
door G. J. VISSCHER.
Boer Vlasman was wat in zijn schik I Zijn
schaap had twee lammeren gekregen. Met
één zou hij al tevreden geweest zijn en nu
had hij er twéé f En dat in een tijd, dat de
lammeren zoo duur waren
Het schaap liep met ziin twee kindertjes
in den boomgaard achter het huis. Vlosman
liep telkens de deur uit, om naar zijn nieu
we aanwinst te gaan kijken. Wat waren die
beestjes nog zwak f Ze slingerden op hun
dunne pootjes.
„Dat komt wel terecht!" dacht Vlasman.
..Als ze maar flink melk van moeder schaap
krijgen. En daaraan zal het niet mankeeren.
Kijkl Daar zuigt er weer eentje! Nu krijgt
zeker de andere een beurt. JawelNummer
één heeft genoeg en laat zich in 't gras rol
len. Daar gaat nummer twee naar moeder.
Wat is dat Loopt het oude schaap weg
Kijk, het lam gaat er weer op af. MisMoe
der loopt weer weg. Dat gaat niet goed. ik
zal de kleine eens even helpen." En Vlas
man pakte het beestje op en bracht het bij
den uier van het schaap. Maar het schaap
keek even om en ....liep weer weg! Toen
bracht de boer het andere lammetje bij de
moederen terwijl het jong dronk, bleef
de moeder rustig staan herkauwen. Nog
eens met het andere lammetje geprobeerd
weer mis I
Vlasman ging naar binnen.
„Hoe gaat het met de lammetjes vroeg
zijn vrouw.
„Niet, zooals ik het graag had," zei Vlas
man. ,,'t Eene ding zuigt goed, maar ik ge
loof, dat de oude het andere niet wil aan
nemen."
„Wat moeten we daaraan doen zei
vrouw Vlasman.
„Ja," zei haar man, „daar is heel weinig
aan te doen. Ik zal van avond, als ze in de
schuur zijn, nog een kunstje probeeren, dat
ik van mijn grootvader geleerd heb, en als
dat niet helpt, moeten we het wurm in huis
nemen en met de flesch grootbrengen. Maar
dat is een heele last."
's Avonds in de schuur probeerde Vlas
man het kunstje van zijn grootvader. Weet
je, wat dat was?
Overdag in den boomgaard kon het oude
schaap natuurlijk zien, welk lammetje naar
haar toekwam, 's Avonds in de donkere
schuur kon zij dat niet zien, maar dan hielp
haar de reuk. HaaF liefste kindje liet zij stil
zuigen, maar als het andere kwamZij
berook het maar even en dan schopte zij
dadelijk achteruit of sprong op zij. Wat
deed nu Vlasman Hij maakt zijn hand flink
nat met petroleum en daarmee wreef hij den
neus van het oude schaap ter dege in. Toen
bracht hij den verschoppeling bij den uier.
Het oude schaap keerde zich om, ten einde
te ruiken, wie het was, maar jawelZij rook
natuurlijk niets dan petroleum en liet het
'beestje stilletjes zijn gang gaan.
„Dat is gewonnen I" dacht Vlasman en
wel voldaan ging hij naar bed.
Den volgenden moregn had het ongeluk
kige beestje werkelijk een dik buikje, maar
toen moeder met haar kindertjes jn den
boomgaard in 't volle daglicht kwam, was
het weer mis. Het lievelingsjong werd goed
ontvangen en kon melk krijgen, zooveel als
het maar hebben wou, maar het andere kon
geen genade vinden in de oogen van zijn
moeder; het was en bleef een verschop
peling.
Ten einde raad nam Vlasman het stum-
perdje op zijn arm, en hij ging er mee naar
binnen.
„Gaat het niet? vroeg zijn vrouw.
„Neen, het wordt niets,"
„Hoe komt'dat nu?"
„Dat weet ik niet. 't Komt we! eens meer
voor, dat een moeder schaap haar jong niet
Kil aannemen, maar het gebeurt gelukkig
niet dikwijls. Kijk maar eens, of je een
ouden trekpot hebt. Dan zullen we een
speen aan de tuit doen en daarmee zullen
we hem lauwe melk leeren drinken, 't Is wel
een heele last, maar zoo'n potlam kan best
in leven gehouden worden."
De kleine Betje, het achtjarig dochtertje,
stond er bij en vroeg: „Vader, mag ik het
potlammetje groot brengen?"
„Welzeker, meid!" zei Vlaskamp. „Dat Is
juist een goed werkje voor je. Ik zal je eerst
leeren ,hoe je doen moet en als je het kunt,
laat ik het verder aan jouw over."
Wat was die kleine Bet grootsch, toen ze
een paar dagen later zelf voor het lamme
tje mocht zorgen! Ze ging natuurlijk naar
school en onder schooltijd liet moeder het
beestje een paar keer uit den trekpot drin
ken, maar na twaalven en na vieren was
Betje zoo druk met haar potlammetje bezig,
dat ze wel twee, driemaal geroepen moest
worden, als het voor haar zelf etenstijd was.
Ze zat met het lammetje op de bleek, in
de keuken, in de kamer, totdat het 's-avonds
bedtijd was. Ja, ze zou het zeker wel eens
mee naar bed genomen hebben, als haar
moeder het haar niet verboden had. Het
lam moest in de schuur in een hokje slapen,
maar 's morgens om zes uur was zijn ver
zorgster al present, om het weer los te Ia-
ten. Het beestje kende Betje aan haar tred.
Kwam Vlasman zelf de schuur binnen, dan
hield het zich stil, maar als het uit de verte
de lichte pasjes van Betje hoorde, dan was
het dadelijk: „Mêf Mëf Mêh" zoodét de boer
wel eens zei: „Betie! Te kindje huilt!" Wat
had de kleine meid dan een schik!
't Was ook net, alsof ze een kind ver
zorgde, wanneer ze in een -hoekje van de
kamer'op den grond zat met den trekpot in
de hand, terwijl het lammetje met half dicht
geknepen oogjes uit de tuit stond te leppe
ren .Af en toe deed het de oogen wijd open,
om Betje aan te kijken, die hem met de
andere hand over den rug of over den kop
streek, en telkens zei: „Toe maar, zoeterdl
Toe maar kleine puk! Drink maar lekker,
hoor!"
Was het wonder, dat het kleine ding,
naarmate het grooter werd. zich dagelijks
meer aan zijn verzorgster hechtte? Waar
Betje was, daar was het lammetje ook. Het
beestje volgde haar overal. Het had zijn on
aangenaamste uren, wanneer Betje naar
school was. Dan liep het zoekend en on
gedurig rondom het huis. Vrouw Vlas
man wou het dan wel eens laten drinken,
maar het gebruikte o zoo weinig. Kwam
Betje thuis, dan sprong en danste het lam
om haar heen en het dronk zoo gulzig, dat
Betje zei: „Moeder! Heeft het schaapje n«
den heelen morgen niets gehad?"
„Och jawel, kind!" zei moeder dan, „maai
hij schijnt de melk veel lekkerder te vinden,
als jij hem helpt."
Een keer liep het Betje na, toen zij naar
school ging. Ze was dien morgen wat laat
en liep op een draf, zonder om te zien. De
meester stond aan de schooldeur en zei,
toen zij naar binnen wou gaan: „Neen,
Betje! Je vriendje mag niet in school, want
hij is niet ingeënt!" Verwonderd bleef ze
staan. Ze keek op endaar stond haar
„vriendje", zooals de meester zei, haar aan
te kijken, alsof het wou vragen: „Moeten we
hier naar binnen?"
„Ik kan het niet Helpen, meester," ze!
Betje „ik wist niet eens, dat hij achter me
liep."
„Ik wil het best gelooven, hoor meid," zei
meester, „maar breng hem eerst nog maar
even naar huisanders verdwaalt hij, terwijl
jij in school bent."
Toen het lam wat grooter werd, behoefde
het niet meer uit een trekpot te drinken.
Het kreeg zijn melk eenvoudig in een bakje,
of in een emmer. Het begon toen ook gras
te eten en vrouw Vlasman zei telkens te
gen Betje, dat ze een flinken scheut water
door de melk moest doen. Later kreeg het
bijna uitsluitend water, maar toch gebeurde
het nog al eens, dat Betje zei„Moederzal
ik de melk uit die kan maar aan het schaap
geven Morgen is ze toch zuur". En dan zei
moeder moeder: „Kind, kind! Wat ben je
toch gek met dat beest, Die melk zal morgei
niet zuur wezen, want ze is van vanochtend.
Maar enfin! Ga voor dezen keer dan nog
maar eens je gang!" Her lam werd nu o!
„schaap" genoemd.
Het was dan ook half volwassen. Aardig
waren de fiine krulletjes \an de wol, waar
mee het heelemaal bekleed was.
Betje dacht in 't begin, dat dit haar zoo
mooi krulde, doordat het zoo kort was. Daar.
om zei ze op een mórgen:
„Moeder, mag ik miin haar kort laten af
knippen
„Waarom, kind
„Dan gaat het ook mooi krullen, net a!s
van het lammetje".
„Wel neen, kindzei moeder lachend.
„Knippen helpt daar niet aan. Kijk maar
eens naar vaders haar. Dat is wel honderd
maal geknipt en er is nog geen krulletje in'
Toen Betje geen-haar kon krijgen, zooals
het schaapje, probeerde ze met een kam en
met water, of ze dan het lam misschien
haar zou kunnen bezorgen, zooals zij zei'
had, maar dat ging ook al niet.
„Laat jij het maar groeien, zooals hel
groeit," zei moeder, ,,'t is de aard van
beestje, moet je maar denken."
Een schaap is van nature zeer vreesach
tig. 't Kleinste hondje kan het grootste
schaap op den loop jaren.
Wat dit betreft, week het potlam van de
andere schapen af. Door zijn omgang met
de menschen en doordat hij telkens door de
menschen geholpen werd, als er een hond
op hem afkwam, leerde hij de honden min
achten in plaats van vreezen. Toen hij wat
grooter werd, vocht hij op geiten- en scha
penmanier, d. i. hij was een eerste liefhei -
ber van boksen. Hij miste daarbij natuurlijk'
de horens van de geit, maar daar stond
tegenover, dat zijn kop breeder en steviger
was dan een geltekop. Hij kon geen hond
zien, of dadelijk stond hij op dé achterpoc-
ten tot den aanval gereed. De honden keken
er vréémd van op. Zoo'n strijdlustig schaan
hadden ze nog nooit -gezien en door 't
vreemde van 't geval gingen zelfs de sterk
ste honden voor onzen vechtjas uit den
weg.
Jammer echter, dat het schaap zijn boks-
manieren ook begon te toonen, wanneer
het tegenover kinderen stond. In 't begin
werd er om gelachen. Het maakte zoo'n kod-
digen indruk, als het schaap op zijn achier-
pooten ging staan, dan zich op zijn voor.
pooten liet vallen en vervolgens met gebo
gen kop op een kleinen jongen in rende,
die onder het schreeuwen van ,-,Moederrr 1"
maakte, dat hij weg kwam. Maar ziet! Ode
volwassenen, die hem niet zoo heel gevaar
lijk voorkwamen, moesten het ontgelden. Een
oud vrouwtje, dat op den hoek bij de kerk
was ingedut achter haar stalletje, waarop
appels van een cent het stuk en van twee
om een cent te koop lagen, werd met stal
letje en al omvergesmeten.
De veldwachter kwam Vlasman waar
schuwen, dat zoo iets geen tweede maal
mocht gebeuren.
Een paar weken daarna moest Betje even
bij den bakker zijn. Het schaap zou buiten
op haar v/achten. Daar aan den overkant
van de straat zat een man op zijn hurken
het straatje voor zijn huis te wieden. Het
schaap ging er opaf, nam een aanloop en
bons! De man lag met zijn neus op da
steenen. Hij had zich gelukkig niet erg be
zeerd, maar hij was zoo nijdig als een spin
en liep onmiddellijk naar den burgemeester.
't Gevolg was, dat Vlasman aanzegging
kreeg, om zijn schaap niet meer vrij over
de straat te laten loopen. Het potlam moest
tot groote spijt van Betje, in de schuur op
gesloten blijven. Nu was de aardigheid er
gauw af. Hij mocht wat slimmer zijn dan een
gewoon schaap, maar er werd in 't vervolg
niet veel meer op gelet.
Toen het Lente werd, bracht Vlasman,
zonder iets te zeggen, het vroegere potlam
met de andere schapen in de wei en Betje
was de eenige, die er nog wel eeps over
praatte, dat zij dat eene schaap zelf had
grootgebracht en dat zij er het vorige jaar.
zooveel pret mee gehad had.
Een nieuwe manier.
Wie kan „kruip door sluip door" spelen
op Marietje Stam's manier?
laatst op Rietje's jaardag deden
wij het zóó met veel plezier.
Twee aan twee, in langen slinger,
gingen wij de poort toen door;
Bets en Anton's armen waren
haast te kort; 't was eenig, Koorf
Anton stond gauw op zijn teenen,
nög kon Bets er nauw'lijks bij
och, wat hebben wij gelachen
in.dis langs, dttbb'le rijl
Bets en Anton konden niemand
van ons pakken d'eersien keer;
dat is niets, zoo riepen beiden,
strakjes komen jullie weer!
Maar toen werd het nog veel mooleq
want wie maakten zij toen buit? >-h
niemand anders dan
Rle's popje!
o, wat sliepten we hen uit!
1
He tyn anna,^