(^oof de Deti§d. Het gezin van den Dokter. Naar het Engelsch van MARGARET S. HAYCRAFT. Vrij bewerkt door C. H. Hoofdstuk XI. Een bekentenis. „Vader, ik ik wou u wat vertellen." „Zoo Fred, jongen, wat doe je eigen lijk hier?" Dokter Bramley wandelde na een bezoek aan een afgelegen boerderij naar huis om- "dat zijn paardje kreupel was. Hij waS heel verbaasd Alfred plotseling uit het lage hout te voorschijn te zien komen. „Wat scheelt er aan, jongen? Heb je dit heele eind gewandeld om mij tegemoet te komen „Ja," antwoordde Alfred verlegen, „ik wist, dat u langs dezen weg zou terugkeeren, en o, ik ben zoo akeligik kan het niet lan ger uithouden." „Vertel me dan maar eens, wat er aan hapert, Fred," zei de dokter, „dan zullen we probeeren je te helpen. Wat er ook ge beurd is, vertel mij de volle waarheid en verzwijg me niets." „Ik kon het Moeder niet vertellen," sta melde Alfred, „omdat het haar verjaardag zou bederven. O Vader, u zult zoo boos op me zijn, als u weet „Toch moet je mij alles zeggen, mijn jongen. Kom, leg je hand in de mijne en vertel mij de heele waarheid, terwijl wij samen naar huis wandelen." Alfred vond huiiep kinderachtig, maar hij was nog geen elf jaar en zijn oogen waren nat, toen Hij zijn bevend hondje in de groote hand van ziin veder legde. Het gezicht van den dokter s'r d heel ernstig en het werd zelfs bedroefd, toen hij de heele geschiede nis van Guy Vernie's opstel gehoord had. Hij liet echter Fred's hand niet los, zooals de jongen verwacht had hij hield haar zelfs nog steviger vast, als wilde hij den jongen helpen tegen de zwakheid en het bedrog van zijn eigen hart. Hij snikte het uit, toen hij zijn bekentenis gedaan had en zijn vader hem vol liefde het verkeerde van zijn gedrag onder het oog bracht. Dokter Bramley zag, dat de jongen op recht berouw had en niets vuriger wenschte dan zijn slechte daad te boeten. Hij wist al leen niet hoe, en smeekte, of zijn vader alles aan mijnheer Percival wilde vertellen. „Nee Fred, dat is jouw plicht, waarvoor je niet mag terugdeinzen," zei zijn vader. „Je moet onmiddellijk naar mijnheer Perci val gaan en hem alles precies zoo vertellen, als je het mij gedaan hebt, en daarna moet je Guy alles eerlijk opbiechten." „O, Vader, dat kan ik niet werkelijk, dat kan ik nietl Mijnheer Percival is zoo streng," stTeefde Alfred op angstigen toon tegen, doch zijn vader zei hem, dat hij nu niet langer een lafaard moest zijn, maar zijn plicht moedig onder de oogen diende te zien. „Ik zal met je mee gaan, Fred," zei hij. „Kom, laten we het maar dadelijk doen deze weg leidt naar het huis van mijnheer Percival." Alfred wist, dat zijn vader nog meer pa- tienten had te bezoeken en was dankbaar dat hij meeging. Toch trilden zijn beenen en beefde hij over zijn heele lichaam, toen hij tegenover mijnheer Perchal stond en met neergeslagen oogen en haperende stern, het geheel verhaal van zijn bedrog deed. Vol spanning wachtte hij af, wat mijnheer Perjival zeggen zou. Tot zijn niet geringe verrassing riep de oude heer uit„Kom hier, jongen, en geef mij een hand. Ik ben blij, dat je ouders een zoon hebben, die den moed bezit het kwaad, dat hij beging, te be kennen. Doe nooit weer iets dergelijks, mijn jongen, want bedriegen is al heel slecht en brengt nooit geluk aan. Daar ik veel achter stallig werk heb, was ik nog niet in de ge legenheid de opstellen in te kijken. Hier zijn ze; wijs me maar even, welk het is." Alfred deed dit met een beschaamd ge zicht. „Nu," zei mijnheer Percival, „het opstel van je vriend kan voor hem in aanmerking komenjij hebt het overgeschreven én je moet hem de geheele toedracht der zaak vertellen. Kijk maar niet zoo bezorgd meer, dokter, eenmaal zult u nog trotsch op uw zoon zijn, want ik ben overtuigd, 'dat hij nooit meer iets dergelijks zal doen." 1 Nee, dat zou hij stellig niet. Alfred was mijnheer Percival innig dankbaar, dat hij niet boos was, zelfs weer vertrouwen in hem stelde. Hij voelde, dat hij dit allerminst ver diend had, en nam zich ernstig voor, nooit meer één enkele schrede van de waarheid af te wijken. Hij had er nu zelf behoefte aan naar Guy te gaan, wien geen woord van verwijt over de lippen kwam, maar die hem ï»en stuk appeltaart opdrong, welke zijn moe der pas gebakken had. Mevrouw Bramley Stond aan het hek yan Kersenoord, angstig uitkijkend, of zij &fred ook zag. Toen zij hem eindelijk met haar man in de verte zag aankomen, begreep zij, dat alles in orde tvas. Vader zei zacht„Hier Moeder, breng ik je zoon terug. Vraag maar niets, 'doch geef hem een kus. Aan hetgeen gebeurd is, denken we niet meer, hij zal zorgen, dat zijn moeder voortaan trotsch op hem kan zijn." Hoofdstuk XII. Slot. Den volgenden Maandag beleefde Frank een avontuur, dat den algemeenen lachlust van zijn broertjes en zusjes op- Wekte en waarmee hij zich zelf een verkoud heid op den hals haalde. Jullie herinnert je, dat Frank met den wensch rondliep iemand te ledden. Hij had een brandweerhelm ge kocht en deed allerlei reddingsoefeningen; op een anderen keer maakte hij de eenige bemanning uit van een reddingsboot. In het werkelijke leven was hij echter nog niet in^ de gelegenheid geweest zich te onder scheiden. Op den Maandag na den verjaardag van zijn moeder, kwam hij alleen uit school hij had helaas wegens praten school moe ten blijven toen hij midden in den groo- ten vijver, waar hij iederen dag voorbij kwam, een spartelenden hond gewaar werd, in wien hij al gauw Binnie, Guy Vernie's lieveling, herkende en die erbarmelijk jankte. „Volhouden, Binnie I ik kom," riep Frank, terwijl hij haastig zijn boeken op den grond wierp en zijn schoenen uittrok. Alle Bram ley's konden zwemmen en Frank wa9 dan ook heelemaal niet bang, doch hij gunde zich den tijd niet zijn kleeren uit te trek ken. Zijn eenige gedachte wasBinnie red den. Hij sprong in hefwater, maar bemerk te al dadelijk, dat het lang niet gemakkelijk is met kleeren aan te zwemmen. Tot zijn verbazing, maar ook tot zijn ergernis kwam hij tot de ontdekking, dat Binnie veel beter kon zwemmen dan hij en dat de hond er blijkbaar niet op gesteld was gered te wor den, want iederen keer, als Frank vlak bij hem was, zwom hij haastig in een andere richting. „Frank, wat voer je toch uit? Kom on middellijk uit het water I" riep plotseling dokter Vemie, die toevallig juist voorbij kwam. „Ik wist niet, dat hij kon zwemmen en ik wilde hem redden, omdat hij zoo jankte", zei Frank, terwijl hij druipnat en klappertan dend op den oever stond. „Hij heeft je gefopt," antwoordde de jonge dokter. „Hij gaat zoo nu en dan voor zijn plezier in het water en jankt dan, in de hoop, dat iemand hem een stok toegooit. Gauw naar huis, Binnie I Wat een deugniet ben je toch, jij bent de laatste hond, die ge red moet worden I Kom Frankie, loop vlug naar huis, neem een warm bad en ga on middellijk naar bed." Mevrouw Bramley hielp haar jongsten zoon, zoodra zij hem in de verte druipnat zag aankomen, en hoewel de anderen har telijk lachten om zijn mislukte poging iets heldhaftigs te verrichten, troostte zij den kleinen baas, door hem te vertellen, dat zij hem heel moedig vond. „Maar je kunt ook een held zijn in het da- gelijksch leven, door in alle opzichten je best te doen in huis en op school. Tracht waarheidlievend en gehoorzaam to zijn, zorg op tijd te zijn en kom binnen, als je geroepen wordt, dan ben je ook een held. Werkelijk groote mannen zijn altijd getrouw in het kleine geweest." Frank kreeg een kleur en keek ernstig, want de woorden van zijn moeder hadden hem op allerlei kleine verzuimen opmerk zaam gemaakt. Kerstmis naderde en mijnheer Percival had de opstellen beoordeeld. Iedereen op Kersenoord en De Wilgen was blij, dat Guy den prijs voor de jongeren won en wel in den vorm van een mooie schrijfcassette, ge vuld met postpapier en allerlei andere nut tige zaken. Dokter Bramley schonk zijn jeugdigen vriend Gtry een tennisracket en stond Alfred toe, dat deze er zijn opgespaar de weekgeld bij legde. De prijs voor de oudere leerlingen viel aan een klasgenoot van Nico ten deel. Mevrouw Hesketh kwam ongeveer een week vóór Kerstmis bij de familie Bramley logeeren en toen op den eersten avond al het jonge volkje om haar heen stond, vroeg zij aan hun moeder, wie van de kinderen het meest haar prijs verdiend had. „Ja," zei Moeder glimlachend, „ieder heeft zich op zijn manier onderscheiden. Zelfs Dolly heeft een overwinning behaald, want zij zuigt niet meer op haar duim. Juf begon het al een hopeloos geval te vinden, maar nu is zij een groote, flinke meid ge worden." Iedereen lachte. Onderwijl legde Maud haar theepot-aanvatter op tante Amy's schoot. Zij had het handwerk heelemaal af. „Prachtig, mijn lief Appelwangetje I" zei mevrouw Hesketh, terwijl zij het werk be wonderde. „Wat heb je dat netjes gedaan I Nu, van Nico en Jim heb ik al gehoord, hoe zij bedoelden zich als helden en ver kenners in Wales te onderscheiden; en Fred zegt, dat hij nooit iets groots zal doen". „Zeker wel", viel mevrouw Bramley tante Amy zacht in de rede, „nederigheid is op zich zelf reeds een stap in de goede rich ting. Wat Frank betreft, hij is in den laat- sten tijd veel gehoorzamer en beter op tijd geweest, terwijl Bob werkelijk een groote moeilijkheid heeft overwonrlbn door vol harding kan hij nu allerlei oefeningen vlot spelen, die vroeger veel te moeilijk voor hem waren." „Hanna heeft de grootste 'daad verricht van ons allemaal," begon Kitty; maar haar onder zusje snelde op mevrouw Hesketh toa en zei „Nee, nee, Kitty is een e c h' t e heldin, dat vinden we allemaal en ook, dat z ij den prijs verdiend heeft, tante Amy". „Ja, de kinderen hebben gelijk," zei hun moeder nu, terwijl zij de kleine invalide lief- koozend over het haar streek" „onze Kit heeft een zwaren strijd gehad, doch zij heeft overwonnen. Zij heeft haar ongeduld en zelfzucht onderdrukt en is nu het zon netje in ons huis geworden, zoodat ik overtuigd ben, dat z ij tante Amy's prijs verdiend heelt." Onder handgeklap en hoera-geroep over handigde mevrouw Hesketh Kitty een enve loppe, terwijl zij haar hartelijk kuste. Bin- nen-in was iets, dat Kitty een kleur deed krijgen van plezier. Tante Amy's prijs was niets meer of minder dan een bank biljet van veertig gulden! -O, nu kan ik net zoo'n harp koopen, als Guy heeft, en nog een heeleboel andere mooie dingen f" riep Kltty uit en zij kon dien nacht niet slapen van plezier, terwijl zij telkens weer opnieuw uitrekende, wat zij er wel allemaal voor zou kunnen koopen. Den volgenden morgen fluisterde zij haar moeder echter in het oor, dat zij het geld als tante Amy het ten minste goed vond voor Cathrientje's verblijf aan zee en de reis erheen wilde gebruiken. „Ik zou haar zoo graag beter helpen maken, Moeder." Kerstmis brak aan en het was dit jaar een buitengewoon heerlijk feest op Kersenoord, want dokter Bramley stond Kitty toe een poosje in Moeders gemakkelijken stoel te zittenöf dit een feest was voor het kind en haar huisgenooten f Voor zij weer op haar rustbank ging liggen, werden de suite deuren geopend en zagen de kinderen een prachtigen Kerstboom, vol schitterende lichtjes. Er om heen lagen geschenken en wat denken jullie, dat er voor Kitty was? De tafelharp, waarnaar zij zoo vurig ver langd had f En Guy~ Vernie, die gelukkig weer heelemaal beter was en den avond op Kersenoord zou doorbrengen, legde haar een en ander uit en zei, dat zij het instru ment wel heel gauw zou kunnen bespelen. Bob, haar muzikale broer, probeerde er op te spelen en zei, dat zij duetten voor piano en harp moesten instudeeren. Het was een geschenk van dokter Bramley, zijn vrouw en iedereen op Kersenoord, want .zelfs kleine Dolly had een kwartje uit haar spaar pot gegeven en Juf en Dora hadden ge vraagd ook mee te mogen doen. „Hoe lief is iedereen voor mij I" zei Kitty met tranen in de oogen; nu waren het echter tranen van dankbaarheid en vreugde. En dezelfde liefdevolle, vreedzame stem ming maakte zich van allen meester, toen zij even later vol eerbied „Stille nacht, heilige nacht", zongen, dot door Bob op de piano werd be geleid, terwijl Guy zacht het harp-accom- pagnement speelde. Met den trekpot groot gebracht. door G. J. VISSCHER. Boer Vlasman was wat in zijn schik I Zijn schaap had twee lammeren gekregen. Met één zou hij al tevreden geweest zijn en nu had hij er twéé f En dat in een tijd, dat de lammeren zoo duur waren Het schaap liep met ziin twee kindertjes in den boomgaard achter het huis. Vlosman liep telkens de deur uit, om naar zijn nieu we aanwinst te gaan kijken. Wat waren die beestjes nog zwak f Ze slingerden op hun dunne pootjes. „Dat komt wel terecht!" dacht Vlasman. ..Als ze maar flink melk van moeder schaap krijgen. En daaraan zal het niet mankeeren. Kijkl Daar zuigt er weer eentje! Nu krijgt zeker de andere een beurt. JawelNummer één heeft genoeg en laat zich in 't gras rol len. Daar gaat nummer twee naar moeder. Wat is dat Loopt het oude schaap weg Kijk, het lam gaat er weer op af. MisMoe der loopt weer weg. Dat gaat niet goed. ik zal de kleine eens even helpen." En Vlas man pakte het beestje op en bracht het bij den uier van het schaap. Maar het schaap keek even om en ....liep weer weg! Toen bracht de boer het andere lammetje bij de moederen terwijl het jong dronk, bleef de moeder rustig staan herkauwen. Nog eens met het andere lammetje geprobeerd weer mis I Vlasman ging naar binnen. „Hoe gaat het met de lammetjes vroeg zijn vrouw. „Niet, zooals ik het graag had," zei Vlas man. ,,'t Eene ding zuigt goed, maar ik ge loof, dat de oude het andere niet wil aan nemen." „Wat moeten we daaraan doen zei vrouw Vlasman. „Ja," zei haar man, „daar is heel weinig aan te doen. Ik zal van avond, als ze in de schuur zijn, nog een kunstje probeeren, dat ik van mijn grootvader geleerd heb, en als dat niet helpt, moeten we het wurm in huis nemen en met de flesch grootbrengen. Maar dat is een heele last." 's Avonds in de schuur probeerde Vlas man het kunstje van zijn grootvader. Weet je, wat dat was? Overdag in den boomgaard kon het oude schaap natuurlijk zien, welk lammetje naar haar toekwam, 's Avonds in de donkere schuur kon zij dat niet zien, maar dan hielp haar de reuk. HaaF liefste kindje liet zij stil zuigen, maar als het andere kwamZij berook het maar even en dan schopte zij dadelijk achteruit of sprong op zij. Wat deed nu Vlasman Hij maakt zijn hand flink nat met petroleum en daarmee wreef hij den neus van het oude schaap ter dege in. Toen bracht hij den verschoppeling bij den uier. Het oude schaap keerde zich om, ten einde te ruiken, wie het was, maar jawelZij rook natuurlijk niets dan petroleum en liet het 'beestje stilletjes zijn gang gaan. „Dat is gewonnen I" dacht Vlasman en wel voldaan ging hij naar bed. Den volgenden moregn had het ongeluk kige beestje werkelijk een dik buikje, maar toen moeder met haar kindertjes jn den boomgaard in 't volle daglicht kwam, was het weer mis. Het lievelingsjong werd goed ontvangen en kon melk krijgen, zooveel als het maar hebben wou, maar het andere kon geen genade vinden in de oogen van zijn moeder; het was en bleef een verschop peling. Ten einde raad nam Vlasman het stum- perdje op zijn arm, en hij ging er mee naar binnen. „Gaat het niet? vroeg zijn vrouw. „Neen, het wordt niets," „Hoe komt'dat nu?" „Dat weet ik niet. 't Komt we! eens meer voor, dat een moeder schaap haar jong niet Kil aannemen, maar het gebeurt gelukkig niet dikwijls. Kijk maar eens, of je een ouden trekpot hebt. Dan zullen we een speen aan de tuit doen en daarmee zullen we hem lauwe melk leeren drinken, 't Is wel een heele last, maar zoo'n potlam kan best in leven gehouden worden." De kleine Betje, het achtjarig dochtertje, stond er bij en vroeg: „Vader, mag ik het potlammetje groot brengen?" „Welzeker, meid!" zei Vlaskamp. „Dat Is juist een goed werkje voor je. Ik zal je eerst leeren ,hoe je doen moet en als je het kunt, laat ik het verder aan jouw over." Wat was die kleine Bet grootsch, toen ze een paar dagen later zelf voor het lamme tje mocht zorgen! Ze ging natuurlijk naar school en onder schooltijd liet moeder het beestje een paar keer uit den trekpot drin ken, maar na twaalven en na vieren was Betje zoo druk met haar potlammetje bezig, dat ze wel twee, driemaal geroepen moest worden, als het voor haar zelf etenstijd was. Ze zat met het lammetje op de bleek, in de keuken, in de kamer, totdat het 's-avonds bedtijd was. Ja, ze zou het zeker wel eens mee naar bed genomen hebben, als haar moeder het haar niet verboden had. Het lam moest in de schuur in een hokje slapen, maar 's morgens om zes uur was zijn ver zorgster al present, om het weer los te Ia- ten. Het beestje kende Betje aan haar tred. Kwam Vlasman zelf de schuur binnen, dan hield het zich stil, maar als het uit de verte de lichte pasjes van Betje hoorde, dan was het dadelijk: „Mêf Mëf Mêh" zoodét de boer wel eens zei: „Betie! Te kindje huilt!" Wat had de kleine meid dan een schik! 't Was ook net, alsof ze een kind ver zorgde, wanneer ze in een -hoekje van de kamer'op den grond zat met den trekpot in de hand, terwijl het lammetje met half dicht geknepen oogjes uit de tuit stond te leppe ren .Af en toe deed het de oogen wijd open, om Betje aan te kijken, die hem met de andere hand over den rug of over den kop streek, en telkens zei: „Toe maar, zoeterdl Toe maar kleine puk! Drink maar lekker, hoor!" Was het wonder, dat het kleine ding, naarmate het grooter werd. zich dagelijks meer aan zijn verzorgster hechtte? Waar Betje was, daar was het lammetje ook. Het beestje volgde haar overal. Het had zijn on aangenaamste uren, wanneer Betje naar school was. Dan liep het zoekend en on gedurig rondom het huis. Vrouw Vlas man wou het dan wel eens laten drinken, maar het gebruikte o zoo weinig. Kwam Betje thuis, dan sprong en danste het lam om haar heen en het dronk zoo gulzig, dat Betje zei: „Moeder! Heeft het schaapje n« den heelen morgen niets gehad?" „Och jawel, kind!" zei moeder dan, „maai hij schijnt de melk veel lekkerder te vinden, als jij hem helpt." Een keer liep het Betje na, toen zij naar school ging. Ze was dien morgen wat laat en liep op een draf, zonder om te zien. De meester stond aan de schooldeur en zei, toen zij naar binnen wou gaan: „Neen, Betje! Je vriendje mag niet in school, want hij is niet ingeënt!" Verwonderd bleef ze staan. Ze keek op endaar stond haar „vriendje", zooals de meester zei, haar aan te kijken, alsof het wou vragen: „Moeten we hier naar binnen?" „Ik kan het niet Helpen, meester," ze! Betje „ik wist niet eens, dat hij achter me liep." „Ik wil het best gelooven, hoor meid," zei meester, „maar breng hem eerst nog maar even naar huisanders verdwaalt hij, terwijl jij in school bent." Toen het lam wat grooter werd, behoefde het niet meer uit een trekpot te drinken. Het kreeg zijn melk eenvoudig in een bakje, of in een emmer. Het begon toen ook gras te eten en vrouw Vlasman zei telkens te gen Betje, dat ze een flinken scheut water door de melk moest doen. Later kreeg het bijna uitsluitend water, maar toch gebeurde het nog al eens, dat Betje zei„Moederzal ik de melk uit die kan maar aan het schaap geven Morgen is ze toch zuur". En dan zei moeder moeder: „Kind, kind! Wat ben je toch gek met dat beest, Die melk zal morgei niet zuur wezen, want ze is van vanochtend. Maar enfin! Ga voor dezen keer dan nog maar eens je gang!" Her lam werd nu o! „schaap" genoemd. Het was dan ook half volwassen. Aardig waren de fiine krulletjes \an de wol, waar mee het heelemaal bekleed was. Betje dacht in 't begin, dat dit haar zoo mooi krulde, doordat het zoo kort was. Daar. om zei ze op een mórgen: „Moeder, mag ik miin haar kort laten af knippen „Waarom, kind „Dan gaat het ook mooi krullen, net a!s van het lammetje". „Wel neen, kindzei moeder lachend. „Knippen helpt daar niet aan. Kijk maar eens naar vaders haar. Dat is wel honderd maal geknipt en er is nog geen krulletje in' Toen Betje geen-haar kon krijgen, zooals het schaapje, probeerde ze met een kam en met water, of ze dan het lam misschien haar zou kunnen bezorgen, zooals zij zei' had, maar dat ging ook al niet. „Laat jij het maar groeien, zooals hel groeit," zei moeder, ,,'t is de aard van beestje, moet je maar denken." Een schaap is van nature zeer vreesach tig. 't Kleinste hondje kan het grootste schaap op den loop jaren. Wat dit betreft, week het potlam van de andere schapen af. Door zijn omgang met de menschen en doordat hij telkens door de menschen geholpen werd, als er een hond op hem afkwam, leerde hij de honden min achten in plaats van vreezen. Toen hij wat grooter werd, vocht hij op geiten- en scha penmanier, d. i. hij was een eerste liefhei - ber van boksen. Hij miste daarbij natuurlijk' de horens van de geit, maar daar stond tegenover, dat zijn kop breeder en steviger was dan een geltekop. Hij kon geen hond zien, of dadelijk stond hij op dé achterpoc- ten tot den aanval gereed. De honden keken er vréémd van op. Zoo'n strijdlustig schaan hadden ze nog nooit -gezien en door 't vreemde van 't geval gingen zelfs de sterk ste honden voor onzen vechtjas uit den weg. Jammer echter, dat het schaap zijn boks- manieren ook begon te toonen, wanneer het tegenover kinderen stond. In 't begin werd er om gelachen. Het maakte zoo'n kod- digen indruk, als het schaap op zijn achier- pooten ging staan, dan zich op zijn voor. pooten liet vallen en vervolgens met gebo gen kop op een kleinen jongen in rende, die onder het schreeuwen van ,-,Moederrr 1" maakte, dat hij weg kwam. Maar ziet! Ode volwassenen, die hem niet zoo heel gevaar lijk voorkwamen, moesten het ontgelden. Een oud vrouwtje, dat op den hoek bij de kerk was ingedut achter haar stalletje, waarop appels van een cent het stuk en van twee om een cent te koop lagen, werd met stal letje en al omvergesmeten. De veldwachter kwam Vlasman waar schuwen, dat zoo iets geen tweede maal mocht gebeuren. Een paar weken daarna moest Betje even bij den bakker zijn. Het schaap zou buiten op haar v/achten. Daar aan den overkant van de straat zat een man op zijn hurken het straatje voor zijn huis te wieden. Het schaap ging er opaf, nam een aanloop en bons! De man lag met zijn neus op da steenen. Hij had zich gelukkig niet erg be zeerd, maar hij was zoo nijdig als een spin en liep onmiddellijk naar den burgemeester. 't Gevolg was, dat Vlasman aanzegging kreeg, om zijn schaap niet meer vrij over de straat te laten loopen. Het potlam moest tot groote spijt van Betje, in de schuur op gesloten blijven. Nu was de aardigheid er gauw af. Hij mocht wat slimmer zijn dan een gewoon schaap, maar er werd in 't vervolg niet veel meer op gelet. Toen het Lente werd, bracht Vlasman, zonder iets te zeggen, het vroegere potlam met de andere schapen in de wei en Betje was de eenige, die er nog wel eeps over praatte, dat zij dat eene schaap zelf had grootgebracht en dat zij er het vorige jaar. zooveel pret mee gehad had. Een nieuwe manier. Wie kan „kruip door sluip door" spelen op Marietje Stam's manier? laatst op Rietje's jaardag deden wij het zóó met veel plezier. Twee aan twee, in langen slinger, gingen wij de poort toen door; Bets en Anton's armen waren haast te kort; 't was eenig, Koorf Anton stond gauw op zijn teenen, nög kon Bets er nauw'lijks bij och, wat hebben wij gelachen in.dis langs, dttbb'le rijl Bets en Anton konden niemand van ons pakken d'eersien keer; dat is niets, zoo riepen beiden, strakjes komen jullie weer! Maar toen werd het nog veel mooleq want wie maakten zij toen buit? >-h niemand anders dan Rle's popje! o, wat sliepten we hen uit! 1 He tyn anna,^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8