0oop de Uea^d.
i
gezicht van den jongen en hij fronste be- twee belangstellende, verhitte gezichten. Zij
denkelijk zijn wenkbrauwen. j zelve was bleek en de rimpels in haar ge-
Dat weet ik niet," zei hij peinzend. „Ik laat waren nog dieper dan gewoonlijk, toen
Tom en Molly.
Naar het Engelsch
van
L. E. "HDDEMAN.
Vrij vertaald door C. H.
HOOFDSTUK I.
Broer en Zus.
De zon wierp haar stralen over de zee,
die schitterde als duizend diamanten. De
blauwe lucht werd afgewisseld door witte
schapenwolkjes en overal klonken vroolijke
stemmetjes van kinderen, die op het strand
speelden. Kleine, bloote voetjes trippelden
o,ver het geie zand, het zilte water droop
van menige schop en de eigenaars en eige-
naresjes schaterden het telkens uit van de
pret, niet omdat er zoo iets grappigs was,
waarom zij moesten lachen, maar omdat zij
jong en gezond waren en genoten van het
heerlijk spel in de vrije natuur.
Op eenigen afstand van al deze aardig-
gekleede kinderen,. wier ouders welgesteld
waren en wien het aan niets ontbrak, ston
den een jongen en een meisje. De jongen
was „net elf', zooals hij zelf gezegd zou
hebben, als iemand er hem naar vroeg,
want hij was trotsch op zijn leeftijd. Hij
was blond en had grijze, nadenkende oogen;
als hij sprak doch dit was niet heel dik-
wijls gleed ér een blos over zijn gezicht.
Zijn zusje was een kleine babbelkous. Zij
keek zoo vroolijk als een vogeltje, terwijl zij
nu eens op haar éénen en dan weer op haai
ende! en voet stond. Alles aan haar was
bruin haar wangen, krullen en oogen,
haar versleten jurk en haar bloote voeten.
Zij droeg geen hoed en de wind speelde
met haar krullen. Haar broertje vond, dat zij
net een plaatje was, zooals zij daar stond.
De kinderen hadden geen ouders meer en
Grootmoeder, bij wie zij in huis waren,
woonde in een heel klein huisje en werkte
hard om brood voor de kinderen en zichzelf
te verdienen.
Ik denk, dat het woord Grootmoeder bij
de meeste van mijn kleine lezers en lezerés-
jes een beeld voor den geest toovert \an
een lieve, grijze dame met een zachte stem
en en een mooie japon aan. Ik denk zelfs>
dat zij een gouden lorgnet draagt en daar
door haar kleinkinderen liefdevol aankijkt.
Tom en Molly hadden echter een heel
andere Grootmoeder. Haar haar was ook
grijs, doch zij droeg een door den tijd groen
geworden rok en een verschoten, katoenen
lijf. Zij was vijf-en-zestig en stond dag-in,
dag-uit met opgestroopte mouwen aan de
waschtobbe, terwijl zij met haar rimpelige
handen het goed uitwrong. Grootmoeder
droeg een bril, een grooten bril en haar
oogen waren scherp, doch niet onvriende
lijk. Grootmoeder had het gewoonlijk veel
te druk voor lieTkoozïngen, maar toch hiel
den Tom en Molly heel veel van haar.
„Tom," zei Molly zachtjes. Tom's oogen
waren gevestigd op een boot in de verte,
waarvan de bruine zeilen vroolijk in den
wind wapperden, en gaf geen antwoord.
Molly scheen hierover heelemaal niet ver
baasd te zijn. Zij was daaraan gewend en
wist zich te schikken. Zij verwachtte niet,
dat iedereen zou denken en voelen, zooals,
zij zelve deed.
Molly glimlachte en wachtte geduldig tot
haar broertje uit het Droomenland ontwa
ken zou. Dit gebeurde echter nog niet zoo
heel gauw, want Tom bleef onbewegelijk
staan, terwijl hij zijn gezicht met de hand
voor de zon beschutte en naar de zee keek.
Molly legde nu haar hand op zijn arm en
noemde hem nog eens bij zijn naam. Dit
maal keerde hij zich om en lachte, waarbij
hij een rij mooie, witte tanden liet zien.
„Ik stond te denken," zei hij.
Molly begon nu ook te lachen.
-,Dat is grappig," zei zij, „of eigenlijk is
net niet grappig, dat jij denkt, maar dat
i k ook stond te denken. Qat gebeurt niet
dikwijls."
Tom keek haar nu vol belangstelling aan
„En waar dacht jij dan over?" vroeg hij.
,Dat zal ik je straks wel zeggen. Vertel jij
maar eerst.
De jongen ging nu op den grond zitten
en schopte een grooten steen met zijn bloo-
ten voet weg. -Molly zette zich naast hem
neer en keek hem met haar kin tusschen
de handen heel ernstig aan.
„Ik dacht," zei Tom, wiens blikken weer
op de boot in de verte gevestigd waren,
„dat ik ook al gauw naar zee zou kunnen
gaan."
O nee; je zou mij toch niet alleen wil
len laten."
„Dat zal wel moeten. Ik ben nu al elf
;aar en Grootmoeder wordt oud zij zal
niet lang meer voor ons kunnen werken en
wij moeten ons schamen, dat zij dit nog zoo
hard doet."
„Ik geloof niet, dat zij graag niets te doen
zou willen hebben," antwoordde Molly.
„Ja, maar zij heeft het nog nooit gepro
beerd," bracht haar broertje in het midden.
„Zij werkt van den vroegen morgen tot den
laten avond, zonder eens uit te rusten. Ik
geloof
Hij zweeg plotseling. „Nou is het jouw
beurt van vertellen," zei hij.
Molly keek nu weer heel ernstig en vroeg:
„Tom, herinner jij je Vader nog?"
„Dat is niet zeggen, wat je denkt, Molly;
dat is iets vragen".
„Nee, ik vertel je wel, wat ik denk. In
een heelen tijd heb ik niets gezegd en ik
heb al dien tijd aan Vader gedacht. Moeder
stierf toen ik nog heel klein was en wij her
inneren ons haar natuurlijk geen van bel
den meer. Maar wanneer is Vader gestor
ven?"
Er gleed een schaduw over het hlonde
heb het Grootmoeder al zoo dikwijls ge
vraagd, maar zij wil het nooit vertellen. Het
is al heel lang geleden, dat ik er haar het
laatst naar vroeg, want zij keek zóó vreemd,
dat ik het daarna niet meer durfde."
„Tom, i k zal het haar eens vragen. Ik
zij haar hand op Molly's schouder legde.'
„Luister Molly", zei zij, „je vader was
geen goede man, hoe naar ik het ook vind
jullie dit te moeten zeggen. Hij was lui en
zelfzuchtig en wat hij verdiende, gaf hij voor
zich zelf uit; eindelijk verwaarloosde hij zijn
zou het zoo heel graag willen hooren en j vrouw en kinderen geheel. Hoewel hij een
nu we ouder worden, moeten we toch dlles
van onze ouders weten."
„Vraag het maar niet; je krijgt toch geen
antwoord. Grootmoeder zal er wel gauw
overheen praten."
„Ik wil het toch eens probeeren, Tom,
vanavond nog, als zij klaar is met strijken
en tijd heeft om te luisteren."
Molly's lippen namen een besliste uit-
drukking aan en Tom keek haar vol bewon-
j dering aan. Hij was eenigszins verlegen van
j natuur en gauw uit het veld geslagen, zoo-
dat hij vereering voelde voor zijn zusje, dat
zoo flink was.
HOOFDSTUK II.
Grootmoeder.
Het is altijd gemakkelijker je iets voor te
nemen dan het ten uitvoer te brengen. Dit
ondervond Molly ook. Als Grootmoeder het
niet zoo druk had gehad, zou zij zich stel-
lig afgevraagd hebben, wat het kind vandaag
toch zoo stil deed zijn. Tom was bezig zijn
lessen te leeren en Molly gaf Grootmoeder
nu en dan een warm ijzer aan, waarna zij
I het koude weer op het vuur zette. Dit deed
zij heel handig; zij hield het warme ijzer
dicht bij haar gezichtje om te voelen, of het
j wel heet genoeg was. Terwijl zij naar
Grootmoeders bedrijvige handen keek,
dacht zij steeds aan de vraag, die zij haar
na afloop der bezigheden wilde doen. Wat
duurden die vandaag bijzonder langf
Aan het langste wachten komt echter een
eind en de oude juffrouw Owen zette dan
ook eindelijk met een zucht van verlichting
de strijkplank weg en legde een stapel lin
nen in de mand.
„KlaarP zei ze.
Molly, met haar heldere kijkers, die an
ders dadelijk alles had begrepen, stond naai
de mand te staren; Tom gooide echter on
middellijk zijn boek neer en riep vroolijk:
„Dan gaan we. Grootmoeder!" terwijl hij
zijn pet van den kapstok, nam.
„O ja, natuurlijk, we moeten het nog weg
brengen," merkte Molly op.
„Ja, lieve kindf" zei Grootmoeder nu. „Ik
heb nog nooit gehoord van een mand met
linnengoed, d«ie uit zich zelf naar zijn be
stemming wandelde, ofschoon dat wel ge
makkelijk zou zijn. Ga maar gauw mee. Mol-
ly-"
Zij zette haar ouden hoed op en de twee
kinderen gingen op pad. Tom zingend en
Molly zwijgend. Haar broertje keek haar
eens onderzoekend aan.
„Wel Molly?" vroeg hij, „wat scheelt er
aan?"
„Ik denk er maar steeds over, hoe ik het
Grootmoeder zal vragen; ik heb het al een
paar keer geprobeerd, maar 't is net, alsof
de woorden mij in de keel blijven steken."
„Ja natuurlijk, dat had ik je wel vooruit
kunnen zeggen. Maar het komt er niets op
aan; Grootmoeder zou het je toch niet ver
tellen."
Er heerschte een diep stilzwijgen. Tom
dacht, dat als het er op aan kwam, meisjes
toch ook niet veel durfden en Molly peins
de over een middel, waardoor zij haar broer
tje kon toonen, dat zij moediger was dan
hij dacht. Zoo liepen zij voort, met de mand
tusschen zich in, nu en dan van plaats ver
wisselend, als hun vrachtje te zwaar werd
of hun handen pijn begonnen te doen. De
terugtocht was prettiger, ofschoon de wind
in hun gezicht blies en zij buiten adem ge
raakten. Zij roken de zoute zee en deze
deed Molly het bloed naar het gezicht stroo
men. Grootmoeder keek naar haar, toen zij
het warme kamertje binnenkwam en een
stroom frissche buitenlucht meebracht, ter
wijl de stemmen van haar en Tom vroolijk
door het vertrek klonken.
flink zeeman had kunnen zijn, wilde nie
mand hem in dienst nemen, omdat hij niet
vast in zijn schoenen stond."
„Niet vast in zijn schoenen?" herhaalde
Molly en het was haar aan te zien, dat zij
die uitdrukking niet begreep.
*Nee," herhaalde Grootmoeder langzaam;
„hij stond niet vast in zijn schoenen; hij
hield te veel van de herberg en den drank!"
„Was hij dan wel eens dronken?" vroeg
Tom met verschrikte oogen.
„Maar al te dikwijls, helaas!"
Molly werd vuurrood, terwijl haar gezicht
een booze uitdrukknig aannam, doch Tom
daarentegen spierwit.
„Arme Vaderl" zei hij.
„En arme Moeder", voegde Grootmoeder
er aan toe.
„Ik wil niets meer ven hem hooren," zei
Molly ongeduldig.
„Lijk ik op Vader?" vroeg Tom.
„Nee jongen, Molly lijkt op hem en jij op
je Moeder."
„Ik vind het naar genoeg," zei Molly drif
tig-
Grootmoeder zei verder, eigenlijk meer in
zich zelf dan tegen de kinderen:
„Hij was een flinke man, doch de drank
maakt iemand altijd ongelukkig. Dank daar
aan, Tom, als je ouder wordt."
Het lampje in het vertrek werd flauwer,
doch een laatste straal verlichtte Grootmoe
ders oud gezicht, waarop veel zorgen ston
den te lezen.
„Wij waren beiden nog heel jong toen
Moeder stierf," zei Tom liefdevol, „en u
heeft al dien tijd voor ons gezorgd."
„Ja," antwoordde Grootmoeder, terwijl zij
naar haar handen keek, die door den arbeid
vereelt waren.
Tom nam er één van en Molly streek met
haar zachte warme vingertjes over de ande
re.
„Maar nu gaan wij voor u werken," zei
zij opgewekt.
„Ja, wij beiden gaan nu voor u werken",
riep Tom; „en ik zal ermee beginnen, om
dat ik een man ben en een jaar ouder dan
Molly."
Grootmoeders oogen straalden en zij
waren nog vochtig, toen zij de kinderen
goeden nacht wenschte.
„Het spijt mij, dat ik het gevraagd heb;
ik zou het liever niet gedaan hebben", zei
Molly, toen zij alleen waren.
„En we weten nog maar de helft," fluis
terde Tom. „Grootmoeder heeft ons niet ge
zegd, wanneer hij gestorven is, misschien
„Wat misschien?"
„Nee, niks," antwoordde Tom kortaf.
„Slaap lekker!"
(Wordt vervolgd.)
Van
een klein Muisje en een
grooten Hond!
door D. B.
't Was een heel groote schuur. En 't was
er zóó donker, vooral als de deur dicht
was, dat je er bijna niets zagalleen hier en
daar viel er een klein lichtstraaltje tusschen
de pannen door, of speelde er een zonne
straaltje door een reet tusschen de planken.
Maar als er geen zon was, nu, dan was het
er griezelig donker. Vandaag was er even
wel heel veel zon, en de boer had de groote
deur wijd, wijd open gezet, zoodat een
heele boel gouden zonnestralen naar binnen
huppelden. Ze hadden al zoo dikwijls door
de reetjes gekeken en nooit goed gezien,
wat er nu toch eigenlijk in de schuur stond,
maar nu konden ze vrij binnen komen en
dat deden ze ook heel vlug. 't Viel hun
echter niet mee, wat ze te zien kregen.
Vooraan een oude kar op drie wielen. Op
de plaats waar het vierde moest zitten stond
„We hebben honger, Grootmoeder," zei j een blok hout, zoodat de arme stakker niet
Tom, terwijl hij een dikke boterham nam. om kon vallen. Een eindje verder lag een
Molly at langzaam en scheen niet veel trek ongelukkige kruiwagen en in één der hoe-
ti hebben. ken lag een hoop gebroken bloempotten
„Grootmoeder," vroeg zij, toen de tafel
afgeruimd was, „wanneer is Vader gestor
ven?"
Grootmoeder zette haar bril af en begon
dien aandachtig af te vegen. Zij keek ont
steld tn zag er uit, alsof zij niet wist, wat te
antwoorden en voor een lief ding wenschte,
dat de vraag nooit gedaan was.
„En waaraan is hij gestorven?" vroeg Tom
nu, door Molly's durf aangestoken. In het
slechts spaarzaam verlichte vertrek had
Grootmoeders stem een vreemden klank.
„Waarom willen jullie dat weten?" vroeg
rij.
„Omdat de meisjes op school er altijd
naar vragen," antwoordde Molly, „en dan is
het zoo gek, dat je heelemaal niets kunt
vertellen van je eigen vader.. Suze Hopkins
zei laatst nog, dat hij een slechte man was;
dat had haar moeder haar verteld."
„En wat zei j ij toen?"
„Dat zij het jokte en dat mijn vader veel
beter was dan de hare."
„Maar je weet niets van hem, kind."
„Dat is het juist, wat ik zelf later ook be
dacht, Grootmoeder, en daarom wil ik zoo
heel graag wat van hem hooren, en Tom
ook, is 't niet, Tom?"
Zij zocht steun bij haar broertje, die haar
dan ook niet in den steek liet.
„Wij moesten het toch eigenlijk' wel we
ten", zei Tom.
Grootmoeder zag het noodzakelijke hier
van in, doch er zijn dingen, die zich al heel
moeilijk vertellen laten en vooral dit onder
werp wilde zij maar het liefst onaangeroerd
Op de balken lag nog een bos stroo. Dat
was alles, wat de zonnestralen zagen, toen
ze door de open schuurdeuren naar binnen
keken. Maar er was er nog een, die eens
kwam kijken, wat er te zien was. Dat was
Bello, de groote waakhond. Langzaam en
bedaard kwam hij aangewandeld. Eerst
rook hij eens aan de wielen van den wa
gen, toen besnuffelde hij de bloempotten
daarna moest hij weten, ~wat er onder
den kruiwagen lag. 't Scheen hem ook al
niet mee te vallen, wat er daar binnen te
zien washeel gauw kwam hij al weer naar
buiten en legde zich voor de open schuur
deuren neer in 't zonnetje. En de zonne
stralen dansten rondom hem heen, dat hij
moe werd van 't kijken er naar. Toen vielen
zijn oogen dicht en Bello sliep lekker I
Hadden de zonnestralen Bello in slaap
gemaakt, een ander hadden ze wakker ge
kust. Die ander woonde in de schuur in t
stroo, met zijn twee broertjes, bij vader en
moeder, 't Was een heel klein, dom muisje.
Vader muis was de grootste, de knapste en
de vlugste en het jongste muisje was niet
alleen de kleinste en de domste, neen hij
was ook de stoutste. Luister maar eens,
wat hij .ging doen. Toen de zonnestralen
hem hadden wakker gekust, knipte hij eerst
eens met zijn oogen. Zooveel licht was hij
niet gewoon. Maar al heel gauw kon hij
goed zien en nieuwsgierig keek hij over
den rand van 't nestje naar beneden. Wat
was het daar leuk I Wat zou hij graag eens
rondwandelen in de zonnestralen. En wat
lag daar tochi bij de deur.... zoo zwart en
laten. Zij zette haar bril weer cp en zaar wit Kom, hij zou maar eens gaan kijken I
j Vader en moeder hadden wel gezegd, dat
j hij nog veel te klein was, om naar beneden
I te gaan, maar vader en moeder waren ook
altijd zoo bang en nu waren ze er immers
niet. En voorzichtig, heel voorzichtig om de
j broertjes niet wakker te maken, richtte hij
I zich op in het stroo; maar toen hij weg
wilde Ioopcn, werden de broertjes allebei
wakker.
„Waar ga je heen?" riepen ze tegelijk.
En de eene pakte zijn oor en de ander zijn
staart. Dat was de bedoeling van den kleinen
stouterd heelemaal niet. Hij wilde en zou
naar beneden; wat ging het eigenlijk zijn
broertjes aan? Hij rukte zich los, beet zijn
broertjes met zijn fijne scherpe tandjes zoo
hard hij kon, en rende, toen ze één minuut
van schrik en pijn loslieten, als een dolle
naar beneden.
„Piep, piep, piep I" klonk het van boven.
„Piep, piep, kom toch terug!" Maar 't
hielp allemaal niets. De bengel stond al op
den grond en sprong weldra vroolijk in den
lekkeren zonneschijn. Wat was hij blijHij
dacht niet aan gevaar.
„O, muisje, muisjeriepen de zonne
stralen, „ga gauw terug naar je nestje. Je
mag hier niet komen 1"
Maar 't muisje luisterde ook al niet naar
de zonnestralen. Hij wilde immers weten,
wat daar voor de deur lag, en wip, wip
ging hij er heen. Eerst trippelde hij om het
wit en zwarte ding heen. Ons domme muisje
wist niet, dat het Bello, de waakhond was,
die heelemaal niet van stoute muisjes houdt.
Na eenige oogen'blikken klauterde hij tegen
Bello op en was juist bij zijn oor gekomen,
toen Bello van al dat gekriebel wakker werd,
en met zijn grooten poot over zijn kop
streek. Wat schrok ons muisje daarvanHij
kon gelukkig nog net wegloopen, maar Bello
sprong op en rende hem na. 't Muisje wilde
terug naar zijn nestje, maar hij wist niet
meer tegen welken paal hij op moest klim
men.
„Piep, piep," riepen de broertjes. „Kom
hier, kom hier!" Maar 't muisje hoorde er
niets van. Hij klom maar gauw tegen het
wiel van den wagen op. „Hè, hèdacht
hij, „hier ben ik veilig!" Maar jawel hoor.
Bello kon niet klimmen, maar wel springen
en één, twee, drie, hoepladaar is hij ook
op de kar. Roef, de muis er weer af en onder
den kruiwagen. Roef, Bello er ook af en
naar den kruiwagen. Hij liep er eens om
heen I hij snuffelde eensneen, zóó kon hij
't muisje niet pakken. „Dan zal ik er maar
op springen 1" dacht hij en de daad bij het
woord voegende, wipte Bello op den krui
wagen en viel met kruiwagen en al om.
't Muisje weg. Maar de bengel was nu zóó
angstig, dat hij nog den paar niet kon vin
den en ook zijn broertjes niet hoorde, d-ie
maar al om hem riepen. Hij wist niets beters
te doen, dan in een bloempot te kruipen.
Eerst dacht het muisje, dat hij daar nu wel
veilig zat, want het duurde wel vijf minuten,
voor Bello weer rond ging snuffelen. Toen
vond hij de schuilplaats van den bengel al
heel gauw en krabde met zijn grooten poot
zoolang tusschen de bloempotten, dat het
muisje niet durfde blijven zitten en rrt
wegstoofAls een dolle vloog hij de schuur
uit. Maar daar buiten was ook geen schuil
plaats. Dan maar weer terug. In zijn vaart
bonsde hij tegen een schuurdeur aan. Boven
aan zat een dwarslat en in een seconde zat
hij er boven op. 't Was juis' bijtijds. Bijna
had Bello hem gepakt. Nu kon Bello hem
niet krijgen. Hij legde zich dus maar weer
neer in de zon en sliep weldra weer lek
ker in.
Toen de boer hem riep, was hij 't muisje
vergeten. En t muitje had rich heel
gehouden, hoewel hei trilde ven schrik e..
angst. Maar nu Bello weg was, klom hij
gauw naar beneden Nu hoorde hij de
broertjes en zag de paal, waarlangs hij vlug
naar boven liep. En na dien tijd bleef hij
bij zijn broertjes en luisterde naar vader en
moeder, totdat hij zelf een groote muis was
geworden.
Van alles wat.
Gezellige paarden.
Paarden hebben enkele eigcnaardifihedcn\
waarmee men. vooral in den oorlog, ernstig
rekening moet houden. Een van die eigen*
aardigheden is hun voorliefde voor gezellig*
heid en een afkeer van eenzaamheid, die
soms lot de merkwaardigste voorvallen lei
den. Zoo vertelt dr. von Madry in zijn werk
over het daleleven van het paard, hoe eens
op een wedren de nabijheid van een ..stam
genoot'' het winnende paard den priis deed
verliezen. De oppasser der beide paarden was
ii.l met het eene dier naar de rennen eeeapn
om liet andere Ie zien loopen en dit werd in
het voorbijgaan door ziin kameraad herkend
en loegehinnikt. Met moeite kon de Jockey
ziin wegloopen verhinderen, maar de snel
heid was reeds zoo verminderd, dat de priis
verloren was.
De drang naar gezelschap is zoo groot,
dat in Afrika dc zebra's samen gaan met
struisvogels, gnoes en wilde ezels. Bekend is
ook. dat een paard' na het vertrek van een
makker ccn tiid lang treurig is cn den ee -
lust verliest. liet gemeenschapsgevoel is zoo
sterk ontwikkeld, dat daardoor alleen de
dressuur mislukt. Een voormalig artillerie-
paard. dat steeds niet veel paarden in ceft
slat gestaan had. trapte, toen het later alleen
was. alles kapot en kalmeerde pas toen herd
een geit lol gezelschop was gegeven. Het ge
vaarlijkste is, die eigenschap bil papiek of
brand. Het paard gevoelt zich rustig temid
den van de massa cn niets verschrikt hem.
Wordt er echter één bang. dan verspreidt
de angst zich onmiddellijk onder ziin met
gezellen. Rukt 's nachts in het kamp een paard
zich los. dan vluchten ook dc andere dieren.
Zoo gebeurde het. dat door liet knallen van
een geweerschot alle paarden van een cava
lerieregiment op de vlucht sloegen. Werke
lijk. hel uaard is een verstandig dier.
\VIE KAN DIT BEANTWOORDEN?
Misschien zullen de ouderen onder jullie
wel weten, dat Frederik de Groote, Koning
van Pruisen, de vriend van den geestigen
Franschen dichter Voltaire was en dat deze
dikwijls op 's Konings lustslot Sans-Souci
kwam.
Zij correspondeerden in het Fransch,
maar bovendien had de koning dikwijls de
gewoonte, Voltaire te schrijven op zulk een
wijze, dat alleen een vernuftig mensch zulk
een briefje kon lezen.
Eens ontving Voltaire het volgende
schrijven
P 6
venez 100
Dat hij den koning begreep, bewijst her
antwoord van Voltaire
Gc
Maar nu zou ik eens willen weten, wie van
jullie èn het schrijven van Frederik den
Grooten, èn het antwoord van Voltaire kunt
ontcijferen. De volgende week kun je na
zien, of je goed gelezen hebt, maar ik wil
je nog even zeggen, dat het op de uitspraak
aankomt.
Op haar negenden verjaardag
kreeg Hendriek een parasol
O zoo'n mooie, rose zijden,
Riekje riepdèt vind ik dol f
De nieuwe parasol.
Kind, zei moeder, hoe verzin je 't,
moet de parasol nu mee
't druilt en 't ziet zoo triestig buiten,
'k weet wel wat ik liever deê
Mag 'k haar eiken dag gebruiken?
Neen, sprak moeder, kleine nuf,
enkel als je eens gaat wand len
hè, zei Riek, wat is dat suf I
Weet je, ze wou erg graag pronken,
met haar parasol, zoo fijn
d'eersten besten vrijen middag,
was 't helaas geen zonneschijn.
Maar Riek wou 't weer beter weten
en ze tuurde wat ze kon
eind'lijk zag ze in de wolken,
toch nog heusch een straaltje zon.
Moeder lachte en liet Riekje
voor vandaag dan maar begaan
nu, dat stond ons kleine nutje,
zoo je denken kunt, wel aan.
Op de stoep had Riek al dad'lijk
veel bekijksze vond het dol,
en vol glorie liep i een uurtje
met haar nieuwe pemol.
HERMANN A,