0oop de Uea^d. i gezicht van den jongen en hij fronste be- twee belangstellende, verhitte gezichten. Zij denkelijk zijn wenkbrauwen. j zelve was bleek en de rimpels in haar ge- Dat weet ik niet," zei hij peinzend. „Ik laat waren nog dieper dan gewoonlijk, toen Tom en Molly. Naar het Engelsch van L. E. "HDDEMAN. Vrij vertaald door C. H. HOOFDSTUK I. Broer en Zus. De zon wierp haar stralen over de zee, die schitterde als duizend diamanten. De blauwe lucht werd afgewisseld door witte schapenwolkjes en overal klonken vroolijke stemmetjes van kinderen, die op het strand speelden. Kleine, bloote voetjes trippelden o,ver het geie zand, het zilte water droop van menige schop en de eigenaars en eige- naresjes schaterden het telkens uit van de pret, niet omdat er zoo iets grappigs was, waarom zij moesten lachen, maar omdat zij jong en gezond waren en genoten van het heerlijk spel in de vrije natuur. Op eenigen afstand van al deze aardig- gekleede kinderen,. wier ouders welgesteld waren en wien het aan niets ontbrak, ston den een jongen en een meisje. De jongen was „net elf', zooals hij zelf gezegd zou hebben, als iemand er hem naar vroeg, want hij was trotsch op zijn leeftijd. Hij was blond en had grijze, nadenkende oogen; als hij sprak doch dit was niet heel dik- wijls gleed ér een blos over zijn gezicht. Zijn zusje was een kleine babbelkous. Zij keek zoo vroolijk als een vogeltje, terwijl zij nu eens op haar éénen en dan weer op haai ende! en voet stond. Alles aan haar was bruin haar wangen, krullen en oogen, haar versleten jurk en haar bloote voeten. Zij droeg geen hoed en de wind speelde met haar krullen. Haar broertje vond, dat zij net een plaatje was, zooals zij daar stond. De kinderen hadden geen ouders meer en Grootmoeder, bij wie zij in huis waren, woonde in een heel klein huisje en werkte hard om brood voor de kinderen en zichzelf te verdienen. Ik denk, dat het woord Grootmoeder bij de meeste van mijn kleine lezers en lezerés- jes een beeld voor den geest toovert \an een lieve, grijze dame met een zachte stem en en een mooie japon aan. Ik denk zelfs> dat zij een gouden lorgnet draagt en daar door haar kleinkinderen liefdevol aankijkt. Tom en Molly hadden echter een heel andere Grootmoeder. Haar haar was ook grijs, doch zij droeg een door den tijd groen geworden rok en een verschoten, katoenen lijf. Zij was vijf-en-zestig en stond dag-in, dag-uit met opgestroopte mouwen aan de waschtobbe, terwijl zij met haar rimpelige handen het goed uitwrong. Grootmoeder droeg een bril, een grooten bril en haar oogen waren scherp, doch niet onvriende lijk. Grootmoeder had het gewoonlijk veel te druk voor lieTkoozïngen, maar toch hiel den Tom en Molly heel veel van haar. „Tom," zei Molly zachtjes. Tom's oogen waren gevestigd op een boot in de verte, waarvan de bruine zeilen vroolijk in den wind wapperden, en gaf geen antwoord. Molly scheen hierover heelemaal niet ver baasd te zijn. Zij was daaraan gewend en wist zich te schikken. Zij verwachtte niet, dat iedereen zou denken en voelen, zooals, zij zelve deed. Molly glimlachte en wachtte geduldig tot haar broertje uit het Droomenland ontwa ken zou. Dit gebeurde echter nog niet zoo heel gauw, want Tom bleef onbewegelijk staan, terwijl hij zijn gezicht met de hand voor de zon beschutte en naar de zee keek. Molly legde nu haar hand op zijn arm en noemde hem nog eens bij zijn naam. Dit maal keerde hij zich om en lachte, waarbij hij een rij mooie, witte tanden liet zien. „Ik stond te denken," zei hij. Molly begon nu ook te lachen. -,Dat is grappig," zei zij, „of eigenlijk is net niet grappig, dat jij denkt, maar dat i k ook stond te denken. Qat gebeurt niet dikwijls." Tom keek haar nu vol belangstelling aan „En waar dacht jij dan over?" vroeg hij. ,Dat zal ik je straks wel zeggen. Vertel jij maar eerst. De jongen ging nu op den grond zitten en schopte een grooten steen met zijn bloo- ten voet weg. -Molly zette zich naast hem neer en keek hem met haar kin tusschen de handen heel ernstig aan. „Ik dacht," zei Tom, wiens blikken weer op de boot in de verte gevestigd waren, „dat ik ook al gauw naar zee zou kunnen gaan." O nee; je zou mij toch niet alleen wil len laten." „Dat zal wel moeten. Ik ben nu al elf ;aar en Grootmoeder wordt oud zij zal niet lang meer voor ons kunnen werken en wij moeten ons schamen, dat zij dit nog zoo hard doet." „Ik geloof niet, dat zij graag niets te doen zou willen hebben," antwoordde Molly. „Ja, maar zij heeft het nog nooit gepro beerd," bracht haar broertje in het midden. „Zij werkt van den vroegen morgen tot den laten avond, zonder eens uit te rusten. Ik geloof Hij zweeg plotseling. „Nou is het jouw beurt van vertellen," zei hij. Molly keek nu weer heel ernstig en vroeg: „Tom, herinner jij je Vader nog?" „Dat is niet zeggen, wat je denkt, Molly; dat is iets vragen". „Nee, ik vertel je wel, wat ik denk. In een heelen tijd heb ik niets gezegd en ik heb al dien tijd aan Vader gedacht. Moeder stierf toen ik nog heel klein was en wij her inneren ons haar natuurlijk geen van bel den meer. Maar wanneer is Vader gestor ven?" Er gleed een schaduw over het hlonde heb het Grootmoeder al zoo dikwijls ge vraagd, maar zij wil het nooit vertellen. Het is al heel lang geleden, dat ik er haar het laatst naar vroeg, want zij keek zóó vreemd, dat ik het daarna niet meer durfde." „Tom, i k zal het haar eens vragen. Ik zij haar hand op Molly's schouder legde.' „Luister Molly", zei zij, „je vader was geen goede man, hoe naar ik het ook vind jullie dit te moeten zeggen. Hij was lui en zelfzuchtig en wat hij verdiende, gaf hij voor zich zelf uit; eindelijk verwaarloosde hij zijn zou het zoo heel graag willen hooren en j vrouw en kinderen geheel. Hoewel hij een nu we ouder worden, moeten we toch dlles van onze ouders weten." „Vraag het maar niet; je krijgt toch geen antwoord. Grootmoeder zal er wel gauw overheen praten." „Ik wil het toch eens probeeren, Tom, vanavond nog, als zij klaar is met strijken en tijd heeft om te luisteren." Molly's lippen namen een besliste uit- drukking aan en Tom keek haar vol bewon- j dering aan. Hij was eenigszins verlegen van j natuur en gauw uit het veld geslagen, zoo- dat hij vereering voelde voor zijn zusje, dat zoo flink was. HOOFDSTUK II. Grootmoeder. Het is altijd gemakkelijker je iets voor te nemen dan het ten uitvoer te brengen. Dit ondervond Molly ook. Als Grootmoeder het niet zoo druk had gehad, zou zij zich stel- lig afgevraagd hebben, wat het kind vandaag toch zoo stil deed zijn. Tom was bezig zijn lessen te leeren en Molly gaf Grootmoeder nu en dan een warm ijzer aan, waarna zij I het koude weer op het vuur zette. Dit deed zij heel handig; zij hield het warme ijzer dicht bij haar gezichtje om te voelen, of het j wel heet genoeg was. Terwijl zij naar Grootmoeders bedrijvige handen keek, dacht zij steeds aan de vraag, die zij haar na afloop der bezigheden wilde doen. Wat duurden die vandaag bijzonder langf Aan het langste wachten komt echter een eind en de oude juffrouw Owen zette dan ook eindelijk met een zucht van verlichting de strijkplank weg en legde een stapel lin nen in de mand. „KlaarP zei ze. Molly, met haar heldere kijkers, die an ders dadelijk alles had begrepen, stond naai de mand te staren; Tom gooide echter on middellijk zijn boek neer en riep vroolijk: „Dan gaan we. Grootmoeder!" terwijl hij zijn pet van den kapstok, nam. „O ja, natuurlijk, we moeten het nog weg brengen," merkte Molly op. „Ja, lieve kindf" zei Grootmoeder nu. „Ik heb nog nooit gehoord van een mand met linnengoed, d«ie uit zich zelf naar zijn be stemming wandelde, ofschoon dat wel ge makkelijk zou zijn. Ga maar gauw mee. Mol- ly-" Zij zette haar ouden hoed op en de twee kinderen gingen op pad. Tom zingend en Molly zwijgend. Haar broertje keek haar eens onderzoekend aan. „Wel Molly?" vroeg hij, „wat scheelt er aan?" „Ik denk er maar steeds over, hoe ik het Grootmoeder zal vragen; ik heb het al een paar keer geprobeerd, maar 't is net, alsof de woorden mij in de keel blijven steken." „Ja natuurlijk, dat had ik je wel vooruit kunnen zeggen. Maar het komt er niets op aan; Grootmoeder zou het je toch niet ver tellen." Er heerschte een diep stilzwijgen. Tom dacht, dat als het er op aan kwam, meisjes toch ook niet veel durfden en Molly peins de over een middel, waardoor zij haar broer tje kon toonen, dat zij moediger was dan hij dacht. Zoo liepen zij voort, met de mand tusschen zich in, nu en dan van plaats ver wisselend, als hun vrachtje te zwaar werd of hun handen pijn begonnen te doen. De terugtocht was prettiger, ofschoon de wind in hun gezicht blies en zij buiten adem ge raakten. Zij roken de zoute zee en deze deed Molly het bloed naar het gezicht stroo men. Grootmoeder keek naar haar, toen zij het warme kamertje binnenkwam en een stroom frissche buitenlucht meebracht, ter wijl de stemmen van haar en Tom vroolijk door het vertrek klonken. flink zeeman had kunnen zijn, wilde nie mand hem in dienst nemen, omdat hij niet vast in zijn schoenen stond." „Niet vast in zijn schoenen?" herhaalde Molly en het was haar aan te zien, dat zij die uitdrukking niet begreep. *Nee," herhaalde Grootmoeder langzaam; „hij stond niet vast in zijn schoenen; hij hield te veel van de herberg en den drank!" „Was hij dan wel eens dronken?" vroeg Tom met verschrikte oogen. „Maar al te dikwijls, helaas!" Molly werd vuurrood, terwijl haar gezicht een booze uitdrukknig aannam, doch Tom daarentegen spierwit. „Arme Vaderl" zei hij. „En arme Moeder", voegde Grootmoeder er aan toe. „Ik wil niets meer ven hem hooren," zei Molly ongeduldig. „Lijk ik op Vader?" vroeg Tom. „Nee jongen, Molly lijkt op hem en jij op je Moeder." „Ik vind het naar genoeg," zei Molly drif tig- Grootmoeder zei verder, eigenlijk meer in zich zelf dan tegen de kinderen: „Hij was een flinke man, doch de drank maakt iemand altijd ongelukkig. Dank daar aan, Tom, als je ouder wordt." Het lampje in het vertrek werd flauwer, doch een laatste straal verlichtte Grootmoe ders oud gezicht, waarop veel zorgen ston den te lezen. „Wij waren beiden nog heel jong toen Moeder stierf," zei Tom liefdevol, „en u heeft al dien tijd voor ons gezorgd." „Ja," antwoordde Grootmoeder, terwijl zij naar haar handen keek, die door den arbeid vereelt waren. Tom nam er één van en Molly streek met haar zachte warme vingertjes over de ande re. „Maar nu gaan wij voor u werken," zei zij opgewekt. „Ja, wij beiden gaan nu voor u werken", riep Tom; „en ik zal ermee beginnen, om dat ik een man ben en een jaar ouder dan Molly." Grootmoeders oogen straalden en zij waren nog vochtig, toen zij de kinderen goeden nacht wenschte. „Het spijt mij, dat ik het gevraagd heb; ik zou het liever niet gedaan hebben", zei Molly, toen zij alleen waren. „En we weten nog maar de helft," fluis terde Tom. „Grootmoeder heeft ons niet ge zegd, wanneer hij gestorven is, misschien „Wat misschien?" „Nee, niks," antwoordde Tom kortaf. „Slaap lekker!" (Wordt vervolgd.) Van een klein Muisje en een grooten Hond! door D. B. 't Was een heel groote schuur. En 't was er zóó donker, vooral als de deur dicht was, dat je er bijna niets zagalleen hier en daar viel er een klein lichtstraaltje tusschen de pannen door, of speelde er een zonne straaltje door een reet tusschen de planken. Maar als er geen zon was, nu, dan was het er griezelig donker. Vandaag was er even wel heel veel zon, en de boer had de groote deur wijd, wijd open gezet, zoodat een heele boel gouden zonnestralen naar binnen huppelden. Ze hadden al zoo dikwijls door de reetjes gekeken en nooit goed gezien, wat er nu toch eigenlijk in de schuur stond, maar nu konden ze vrij binnen komen en dat deden ze ook heel vlug. 't Viel hun echter niet mee, wat ze te zien kregen. Vooraan een oude kar op drie wielen. Op de plaats waar het vierde moest zitten stond „We hebben honger, Grootmoeder," zei j een blok hout, zoodat de arme stakker niet Tom, terwijl hij een dikke boterham nam. om kon vallen. Een eindje verder lag een Molly at langzaam en scheen niet veel trek ongelukkige kruiwagen en in één der hoe- ti hebben. ken lag een hoop gebroken bloempotten „Grootmoeder," vroeg zij, toen de tafel afgeruimd was, „wanneer is Vader gestor ven?" Grootmoeder zette haar bril af en begon dien aandachtig af te vegen. Zij keek ont steld tn zag er uit, alsof zij niet wist, wat te antwoorden en voor een lief ding wenschte, dat de vraag nooit gedaan was. „En waaraan is hij gestorven?" vroeg Tom nu, door Molly's durf aangestoken. In het slechts spaarzaam verlichte vertrek had Grootmoeders stem een vreemden klank. „Waarom willen jullie dat weten?" vroeg rij. „Omdat de meisjes op school er altijd naar vragen," antwoordde Molly, „en dan is het zoo gek, dat je heelemaal niets kunt vertellen van je eigen vader.. Suze Hopkins zei laatst nog, dat hij een slechte man was; dat had haar moeder haar verteld." „En wat zei j ij toen?" „Dat zij het jokte en dat mijn vader veel beter was dan de hare." „Maar je weet niets van hem, kind." „Dat is het juist, wat ik zelf later ook be dacht, Grootmoeder, en daarom wil ik zoo heel graag wat van hem hooren, en Tom ook, is 't niet, Tom?" Zij zocht steun bij haar broertje, die haar dan ook niet in den steek liet. „Wij moesten het toch eigenlijk' wel we ten", zei Tom. Grootmoeder zag het noodzakelijke hier van in, doch er zijn dingen, die zich al heel moeilijk vertellen laten en vooral dit onder werp wilde zij maar het liefst onaangeroerd Op de balken lag nog een bos stroo. Dat was alles, wat de zonnestralen zagen, toen ze door de open schuurdeuren naar binnen keken. Maar er was er nog een, die eens kwam kijken, wat er te zien was. Dat was Bello, de groote waakhond. Langzaam en bedaard kwam hij aangewandeld. Eerst rook hij eens aan de wielen van den wa gen, toen besnuffelde hij de bloempotten daarna moest hij weten, ~wat er onder den kruiwagen lag. 't Scheen hem ook al niet mee te vallen, wat er daar binnen te zien washeel gauw kwam hij al weer naar buiten en legde zich voor de open schuur deuren neer in 't zonnetje. En de zonne stralen dansten rondom hem heen, dat hij moe werd van 't kijken er naar. Toen vielen zijn oogen dicht en Bello sliep lekker I Hadden de zonnestralen Bello in slaap gemaakt, een ander hadden ze wakker ge kust. Die ander woonde in de schuur in t stroo, met zijn twee broertjes, bij vader en moeder, 't Was een heel klein, dom muisje. Vader muis was de grootste, de knapste en de vlugste en het jongste muisje was niet alleen de kleinste en de domste, neen hij was ook de stoutste. Luister maar eens, wat hij .ging doen. Toen de zonnestralen hem hadden wakker gekust, knipte hij eerst eens met zijn oogen. Zooveel licht was hij niet gewoon. Maar al heel gauw kon hij goed zien en nieuwsgierig keek hij over den rand van 't nestje naar beneden. Wat was het daar leuk I Wat zou hij graag eens rondwandelen in de zonnestralen. En wat lag daar tochi bij de deur.... zoo zwart en laten. Zij zette haar bril weer cp en zaar wit Kom, hij zou maar eens gaan kijken I j Vader en moeder hadden wel gezegd, dat j hij nog veel te klein was, om naar beneden I te gaan, maar vader en moeder waren ook altijd zoo bang en nu waren ze er immers niet. En voorzichtig, heel voorzichtig om de j broertjes niet wakker te maken, richtte hij I zich op in het stroo; maar toen hij weg wilde Ioopcn, werden de broertjes allebei wakker. „Waar ga je heen?" riepen ze tegelijk. En de eene pakte zijn oor en de ander zijn staart. Dat was de bedoeling van den kleinen stouterd heelemaal niet. Hij wilde en zou naar beneden; wat ging het eigenlijk zijn broertjes aan? Hij rukte zich los, beet zijn broertjes met zijn fijne scherpe tandjes zoo hard hij kon, en rende, toen ze één minuut van schrik en pijn loslieten, als een dolle naar beneden. „Piep, piep, piep I" klonk het van boven. „Piep, piep, kom toch terug!" Maar 't hielp allemaal niets. De bengel stond al op den grond en sprong weldra vroolijk in den lekkeren zonneschijn. Wat was hij blijHij dacht niet aan gevaar. „O, muisje, muisjeriepen de zonne stralen, „ga gauw terug naar je nestje. Je mag hier niet komen 1" Maar 't muisje luisterde ook al niet naar de zonnestralen. Hij wilde immers weten, wat daar voor de deur lag, en wip, wip ging hij er heen. Eerst trippelde hij om het wit en zwarte ding heen. Ons domme muisje wist niet, dat het Bello, de waakhond was, die heelemaal niet van stoute muisjes houdt. Na eenige oogen'blikken klauterde hij tegen Bello op en was juist bij zijn oor gekomen, toen Bello van al dat gekriebel wakker werd, en met zijn grooten poot over zijn kop streek. Wat schrok ons muisje daarvanHij kon gelukkig nog net wegloopen, maar Bello sprong op en rende hem na. 't Muisje wilde terug naar zijn nestje, maar hij wist niet meer tegen welken paal hij op moest klim men. „Piep, piep," riepen de broertjes. „Kom hier, kom hier!" Maar 't muisje hoorde er niets van. Hij klom maar gauw tegen het wiel van den wagen op. „Hè, hèdacht hij, „hier ben ik veilig!" Maar jawel hoor. Bello kon niet klimmen, maar wel springen en één, twee, drie, hoepladaar is hij ook op de kar. Roef, de muis er weer af en onder den kruiwagen. Roef, Bello er ook af en naar den kruiwagen. Hij liep er eens om heen I hij snuffelde eensneen, zóó kon hij 't muisje niet pakken. „Dan zal ik er maar op springen 1" dacht hij en de daad bij het woord voegende, wipte Bello op den krui wagen en viel met kruiwagen en al om. 't Muisje weg. Maar de bengel was nu zóó angstig, dat hij nog den paar niet kon vin den en ook zijn broertjes niet hoorde, d-ie maar al om hem riepen. Hij wist niets beters te doen, dan in een bloempot te kruipen. Eerst dacht het muisje, dat hij daar nu wel veilig zat, want het duurde wel vijf minuten, voor Bello weer rond ging snuffelen. Toen vond hij de schuilplaats van den bengel al heel gauw en krabde met zijn grooten poot zoolang tusschen de bloempotten, dat het muisje niet durfde blijven zitten en rrt wegstoofAls een dolle vloog hij de schuur uit. Maar daar buiten was ook geen schuil plaats. Dan maar weer terug. In zijn vaart bonsde hij tegen een schuurdeur aan. Boven aan zat een dwarslat en in een seconde zat hij er boven op. 't Was juis' bijtijds. Bijna had Bello hem gepakt. Nu kon Bello hem niet krijgen. Hij legde zich dus maar weer neer in de zon en sliep weldra weer lek ker in. Toen de boer hem riep, was hij 't muisje vergeten. En t muitje had rich heel gehouden, hoewel hei trilde ven schrik e.. angst. Maar nu Bello weg was, klom hij gauw naar beneden Nu hoorde hij de broertjes en zag de paal, waarlangs hij vlug naar boven liep. En na dien tijd bleef hij bij zijn broertjes en luisterde naar vader en moeder, totdat hij zelf een groote muis was geworden. Van alles wat. Gezellige paarden. Paarden hebben enkele eigcnaardifihedcn\ waarmee men. vooral in den oorlog, ernstig rekening moet houden. Een van die eigen* aardigheden is hun voorliefde voor gezellig* heid en een afkeer van eenzaamheid, die soms lot de merkwaardigste voorvallen lei den. Zoo vertelt dr. von Madry in zijn werk over het daleleven van het paard, hoe eens op een wedren de nabijheid van een ..stam genoot'' het winnende paard den priis deed verliezen. De oppasser der beide paarden was ii.l met het eene dier naar de rennen eeeapn om liet andere Ie zien loopen en dit werd in het voorbijgaan door ziin kameraad herkend en loegehinnikt. Met moeite kon de Jockey ziin wegloopen verhinderen, maar de snel heid was reeds zoo verminderd, dat de priis verloren was. De drang naar gezelschap is zoo groot, dat in Afrika dc zebra's samen gaan met struisvogels, gnoes en wilde ezels. Bekend is ook. dat een paard' na het vertrek van een makker ccn tiid lang treurig is cn den ee - lust verliest. liet gemeenschapsgevoel is zoo sterk ontwikkeld, dat daardoor alleen de dressuur mislukt. Een voormalig artillerie- paard. dat steeds niet veel paarden in ceft slat gestaan had. trapte, toen het later alleen was. alles kapot en kalmeerde pas toen herd een geit lol gezelschop was gegeven. Het ge vaarlijkste is, die eigenschap bil papiek of brand. Het paard gevoelt zich rustig temid den van de massa cn niets verschrikt hem. Wordt er echter één bang. dan verspreidt de angst zich onmiddellijk onder ziin met gezellen. Rukt 's nachts in het kamp een paard zich los. dan vluchten ook dc andere dieren. Zoo gebeurde het. dat door liet knallen van een geweerschot alle paarden van een cava lerieregiment op de vlucht sloegen. Werke lijk. hel uaard is een verstandig dier. \VIE KAN DIT BEANTWOORDEN? Misschien zullen de ouderen onder jullie wel weten, dat Frederik de Groote, Koning van Pruisen, de vriend van den geestigen Franschen dichter Voltaire was en dat deze dikwijls op 's Konings lustslot Sans-Souci kwam. Zij correspondeerden in het Fransch, maar bovendien had de koning dikwijls de gewoonte, Voltaire te schrijven op zulk een wijze, dat alleen een vernuftig mensch zulk een briefje kon lezen. Eens ontving Voltaire het volgende schrijven P 6 venez 100 Dat hij den koning begreep, bewijst her antwoord van Voltaire Gc Maar nu zou ik eens willen weten, wie van jullie èn het schrijven van Frederik den Grooten, èn het antwoord van Voltaire kunt ontcijferen. De volgende week kun je na zien, of je goed gelezen hebt, maar ik wil je nog even zeggen, dat het op de uitspraak aankomt. Op haar negenden verjaardag kreeg Hendriek een parasol O zoo'n mooie, rose zijden, Riekje riepdèt vind ik dol f De nieuwe parasol. Kind, zei moeder, hoe verzin je 't, moet de parasol nu mee 't druilt en 't ziet zoo triestig buiten, 'k weet wel wat ik liever deê Mag 'k haar eiken dag gebruiken? Neen, sprak moeder, kleine nuf, enkel als je eens gaat wand len hè, zei Riek, wat is dat suf I Weet je, ze wou erg graag pronken, met haar parasol, zoo fijn d'eersten besten vrijen middag, was 't helaas geen zonneschijn. Maar Riek wou 't weer beter weten en ze tuurde wat ze kon eind'lijk zag ze in de wolken, toch nog heusch een straaltje zon. Moeder lachte en liet Riekje voor vandaag dan maar begaan nu, dat stond ons kleine nutje, zoo je denken kunt, wel aan. Op de stoep had Riek al dad'lijk veel bekijksze vond het dol, en vol glorie liep i een uurtje met haar nieuwe pemol. HERMANN A,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 7