QooKjde dJeagd- - SSr. Hoe 9t kwam. Geen wolkje was er aan de lucht. Heel mooi blauw was zij en de zon schitterde en blikkerde felwit. Het was onmogelijk er ook "maar even in te zien. De twee donkerbruine kijkers van Guus hadden 't wel geprobeerd, maar 't was net, izooals Zus zei: „Je zou er wel blind van (kunnen worden van dat schelle licht." En daarom had hij het maar niet meer gedaan Hij was heel lui gaan liggen in 't hooge gTas, dat wuifde om hem heen en hij staar de droomerig naar de groetende pluimen, die Soms zijn gezicht raakten. Straks zou hij er 'een heelen bos van plukken en ze bij Moe. ifer zetten in een vaas, waar ze zouden dro gen. Zus was ook gaan liggen, wat verder en had haar grooten, slappen stroohoed half over het gezichtje getrokken, om de warmte wat af te weren Wie het eerst wakker zou zijn, zou den onder roepen. Dit hadden ze elkaar beloofd. Guus kon niet slapen en speelde met de halmen, die hij over zich heen trok, om er dan door te kijken, naar boven, naar de warme zomerlucht. Dan weer keerde hij zich om en keek naar beneden tusschen het gras door, tot hij op den grond zag. Daar waren mieren druk bezig en liepen bedrijvig heen en weer. Het was, alsof ze in een groot woud liepen. De grashalmen waren dan de hooge boomen, waar de zon lachend doorheen keek. Zoem.... zoem.... zoem.... Langs de bloe men kwam een groote bij. Heel diep ging ze in één er van en zoog den honig er uit. Guus zou ook wel een bij; willen zijn en zou alleen, maar tusschen de bloemen leven en altijd zoeten honig drinken Zoo dacht hij. Of een bloemHè, dat zou heerlijk zijn. Wat zou hij blinken in 't mooie zonne licht en als Zus dan kwam zou hij diep buigen voor 't mooie meisje met de gouden krulletjes zwierend om het rozenrood ge zichtje. Ja, een bloem zou hij graag willen zijn. Maareen mooie, groote. Geen boterbloempje.... of madeliefje... of paardenbloem. Die waren zoo klein en zoo laag bij den grond. En soms trapten de menschen en kinde ren dan op jeNeen, een groote trotsche bloem. Bij voorbeeld een roosof een hè.... een waterlelie, zooals die daar in de sloot. Hè.... ja.... En hij stond op en zijn donkeren krullebol schuddend, liepen zijn kleine jongensbeenen vlug naar den sloot kant. Daar lag, zóó mooi s'U en heel statig, de witte lelie met haar geel hart Guus kon haar langen, bruinen stengel een heel eind nagaan door het heldere water. Buigzaam en slank hield hij de drij vende bloem aan zich vast. Groote bladeren waren om haar heen, ook op het water. En allerlei waterdiertjes zaten er op, als waren ze op een boot. Het warme zonlicht streelde ze allen. Daar kwam ook een mooie blauwe water juffer. Toen vlogen alle kleine diertjes weg en lieten haar de plaats alleen. Zeker, omdat ze zoo mooi was in haar schitterend, groen blauw kleed met de fijne, gazen vlerkjes. Trotsch streek ze neer en trilde met de vleu gels. Kijk, je kon ook onder In de sloot zien op den bodem, zóó helder was het water. Wat aardig was het daar. Net een tuin met allerlei vreemde planten. Misschien kon je daar wel wandelen. De juffrouw op school had wel eens verteld van de waterfee en het mooie waterpaleis. Maar, als je daar was, kon je niet meer terug, had zij gezegd, en zou je nooit je lieve Moeder weerzien en kleine Zus met ide lachende oogjes.... Kijk, nu sliep zeker de waterjufferZe zat zoo stil. De waterlelie ook. De grashal men aan den kant bogen soms heel zacht naar elkaar en streelden elkaar de gepluimde hoofdjes. Nu ging het waterjuffertje ook slapen, want het bewoog zich niet meer.... zoem.... zoem.... zoem... Dat was een bij... zoem... zoem... zoem... Guus keek, maar nu nog maar enkel door de ooghaartjes heen.... omdat de zon zoo in zijn oogen schee. Nuging hij ze heele- maal dicht doen... En de zon zoende hem op de oogleden met de mooie bruine wimpers. Toensliep hij De waterlelie bleef onbeweeglijk op haar plaats en keek trotsch rond. Ze had geen zin om op het water te drijven. Ze voelde zich loom en had ook lust in slapen, zooals Guus daar in het gras aan den slootkant. De bruine oogen van het jongske hadden lang naar haar gezien en uit de oogenlief- koozing had de mooie waterlelie opgemerkt, dat hij haar bewonderde. Langzaam kwam uit het gel hart een klein hoofd.... hooger en hooger.....' De witte bladeren waren als een prachtig wit-satijnen kraag Het geel werd als lange gouden haren langs t mooie gezicht. Hooger kwam zij en richtte zich fier op Guus strekte zijn handje uit in zijn slaap en voelde, dat de waterfee dat in de hare Jiam. Haar handen waren zacht en heel rozig blank.... Langzaam richtte hij zich op en volgde de waterfee, starend naar alles, wat hij zoo mooi aan haar vond. Haar lief, blank gezicht Jnet daarlangs de zwierend gouden haren, haar hoog-opgericht lijf, waarom een kleed hing van schitterende diamanten. Toen hij «r dicht bij kwagt, rag bij, dat het glinsterende waterdruppels waren, ge kleurd door het zonnelicht. Ze stapten van het eene blad op het andere. De waterjuffer boog en sjirpte met de vleugels, toen ze voorbij kwamen Guus ging voorzichtig langs haar heen en zijn klein jongenskopje gloeide van trots. Hij hoorde naast zich het geruisch van het diamantenkleed der waterfee en voelde nog steeds hare zachte vingers om de zijnen. Nu gingen ze naar beneden „...Guusje voelde, dat ze daalden... Daar kwam een nieuwsgierig vischje met een zilveren pakje aan en hield even het bekje wijd open van nieuwsgierigheid. Toen het de waterfee zag, met het kleine jon getje, maakte het een sierlijke buiging en zwom naar zijn kameraadjes om te gaan ver tellen, wat het gezien had. Toen kwamen ze aanzwemmen, heel veel, allemaal met zil veren kleedjes, waarin het lichtblauw en groen glansde En ze zwommen om hen heen, om 'de waterfee en Guusje.... en bogen en bogen.», sierlijk en beleefd. De fee knikte hen toe en daarbij raakten hare gouden haren Guusje's gezicht..» Lager gingen ze nu en Guusje voelde, dat het water langs hem heen gleed en hij zag de mooie druppels van allerlei kleuren. Daar beneden waren groote tuinen.... Veel vreemde planten, die hij nooit te voren ge zien had, groeiden welig om hen heen en bogen de ranke stengels in zacht gewiegel, als het water langs en over hen heen gleed. Dat alles was heel mooi en heel vreemd, zóó vreemd, dat Guusje er tranen van in de oogen voelde komen. Maar de waterfee sprak hem zacht toe met vleiende stem, als muziek zóó zacht en fijn .Toen dacht Guus niet meer aan schreien en hij luisterde met de groote bruine oogen vast gericht op de haren, maar de oogharen nog glinsterend van dikke tra nen. Hij luisterde en liep met haar mee over den zachten, weeken grond, als was die van mos. Daar was haar paleis, zei zij en hij zag een mooi gebouw met veel torentjes, schitterend en kleurig, alles van dezelfde diamanten, als het kleed van de waterfee. Ademloos keek hij toe en de fee vertelde hem, hoe mooi alles er was en hoe veel bloemen er waren, groote, vreemde bloemen, veel mooier dan boven in de weide en aan den slootkant. „Nog mooier dan de waterlelie?" vroeg Guus en hij voelde weer tranen komen, nu hij er aan dacht, dat de juffrouw hem verteld had, dat als je in 't paleis van de waterfee kwam, je nooit meer terug kon en nooit meer je lieve Moeder zou zien en Zus, die boven in 't gras sliep Opeens snikte hij het uit.... heel hard, zoo dat zijn klein kinderlijfje ruw heen en weer schokte in groot kinderleed. Zijn hoofdje deed hem pijn, als hij er abn dacht en zijn oogjes wilden niet meer al het mooie, daar in het rijk van de waterfee zien. Hij liet haar op eens los en trok zijn handje uit de hare Maar ze werd er boos om en liet hem vallen.... Lager, lager voelde hij zich vallen en hij hoorde de visschen lachenToen gaf hij een harden gil.... en.... Guus had gedroomd Bijna was hij in de sloot gevallen, zóó laag was zijn hoofdje gezakt, dat zijn haren bijna het water raakten Heel hard schreiend liep Zus hem te zoe ken, de haren verward langs het lief ge zichtje, dat donkerrood zag van opwinding. Haar ceintuur sleepte lang achter haar aan door het hooge gras en de vliegen en bijen vlogen verschrikt weg, omdat ze zóó hard riep.... zoo heel... heel hard: „Guus!"... „Guus!" Een later hadden ze elkaar in de armen gesloten en beloofde Guus aan Zus, dat hij nooit meer aan den slootkant zou gaan sla pen. Maar 't was gekomen door de mooie waterlelie. J. G. HAVERKAMP. Geweren—Hannes. Op een mooien zomeravond van het jaar _r, 1811 maakte mijn overgrootvader een uit- er in liep boren in jaar 1753 en ginds, op Het klei ne kerkhof is zijn graf. Ook zijn ouders lig gen daar begraven", en terwijl beiden lang zaam daarheen wandélden, vertelde de oude snorrebaard de geschiedenis van den dap peren man, wiens nagedachtenis de kame raden zoo getrouw eerden. Hannes toonde reeds vroeg lust en liefde voor den militairen stand. Hij behoorde tot de eerste vrijwilligers bij het begin der Fran- sche omwenteling. Na den vrede te Bazel in 1795 viel hij in handen der Engelschen en bleef een jaar lang in gevangenschap. Toen Napoleons oproeping weerklonk, meldde Hannes zich vrijwillig aan en trad spoedig in de gelederen der Fransche grenadiers. Voor al in veldslagen en gevaren, onderscheidde hij zich door buitengewonen moed en door dapperheid, en eerbewijzen van allerlei aard werden hem daarvoor toegedacht Doch Hannes wees alle onderscheidingen dank baar maar beslist van de hand, en meende eenvoudig, dat hij slechts zijn plicht had gedaan. Later werd hem in den senaat een zetel aangeboden, maar de eenvoudige man bedankte voor deze eer en meende, dat hij de republiek nergens beter kon dienen, dan in het leger. Eerst later, toen Napoleon zelf op hem opmerkzaam was geworden, nam hij van den hartstochtelijk beminden veldheer een be wijs van diens genegenheid met vreugde aan. Hannes volgde de grenadiers, die on der den grooten Napoleon beroemd gewor den zijn, naar het Rijnleger; daar kreeg hij door den Minister van Oorlog het bericht, dat de veldheer hem tot „eerste grenadier der Republiek" benoemd had. Voorden titel bedankte hij, maar de sabel nam hij aan echter niet, om haar in den oorlog te dra gen. Hannes was ongeveer ruim veertig jaar, toen er een gebeurtenis plaats greep, die hem geheel tot held zonder vrees en blaam stempelde. Met een gewichtige zending belast, moest hij zich ver van zijn regiment verwijderen. Daar verneemt hij het bericht, dat in de nabijheid een vijandelijk regiment zich ge reed maakt, een smallen pas door te trek ken, ten einde een kleine, maar gewichtige vesting in de Vogezen te belegeren. Slechts eenige mijlen was de engte van hem verwijderd, en toen de aanrukkende vijand haar bereikte, was onze Hannes reeds lang behouden in het fort aangekomen. Tot zijn groote teleurstelling vond hij het echter verlatenf Dertig goede geweren en een flinken voorraad ammunitie hadden de vluchtelin gen achtergelaten; zelfs de mooie verrekij-1 ker van den torenwachter was in de haast blijven liggen, en hiermede was Hannes in 1 staat de beweging van den aanrukkenden vij and gade te slaan. Het moest, daarvan was onze grenadier geheel zeker, voor Napoleon van ontschatbaar voordeel zijn, wanneer de vijand opgehouden .werd. De bergengte was nauw en steil, zoodat de belegeraars ze niet bereiken konden, dan twee aan twee, achter elkaar; kwamen ze op deze wijze naar boven, dan kon het vuren van een enkel geweer van boven af, in hun gelederen zeer groote schade aanrichten. Bliksemsnel vlogen deze gedachten door het brein van den dapperen Hannes, en zoo klom hij van den toren, met het vaste plan, den pas te verdedigen hij alleen tegen een heel regiment. Door den snellen marsch vermoeid, at hij haastig en stuk brood, versperde de poort met alles, wat hij maar vinden kon, laadde de dertig geweren en plaatste de ammuni tie in zijn onmiddellijke nabijheid. Het begon reeds donker te worden, toen hij met zijn toebereidselen gereed was, en er bleef hem niets anders over, dan geduldig den vijand af te wachten.. Tegen middernacht vernam Hannes dui delijk regelmatige stappen. Snel legde hij 't geweer aan, en toen hij meende, dat de aan rukkenden nabij genoeg waren pif, paf, poef vuurde hij zijn geweren achter el kaar af. De belegeraars moesten dus wel dadelijk lont ruiken en begrijpen, dat ze ver wacht werden. De schoten werden niet beantwoord; uit het snelle, korte commando der officieren, dat tot bij hem weerklonk, maakte Hannes op, dat zijn list gelukt was, en dat de vijand om smart of vermoeidheid, waar het een grooten dienst aan het vaderland betrof. Een uitstel van 24 uren dat wist hij was voldoende om de plannen van den be velhebber van het Fransche leger te verwe zenlijken. Deze kostbare uren moest hij winnen, indien het hem gelukte, het regi ment nog tot den volgenden morgen op te houden. Na lang dralen en treuzelen zei hij dus tegen den bode, dat de vesting zich den volgenden morgen bij zonsopgang zou over geven, doch slechts onder één voorwaarde, dat aan het heele garnizoen met al zijn wa penen een vrijen aftocht verzekerd werd, en het zich ongehinderd met het Fransche le ger zou mogen vereenigen. Met vreugde werden deze voorwaarden aangenomen. Toen den volgenden morgen de eerste sohemering aanbrak, plaatste de vijanlijke troep zich aan beide zijden van den hollen weg om het aftrekkend garnizoen de noodi- ge ruimte te laten. Diepe stilte heerschte er binnen de muren der vesting en lang bleef de zwarte poort gesloten, zoodat de wach tenden reeds ongeduldig begonnen te wor den. Eindelijk', eindelijk wordt de poort geo pend en Hannes daagt op, bijna bezwij kende onder den last van dertig geweren. Langzaam stapt hij tusschen de gelederen van den vijand door. Verrast, ontstemd over deze blijkbare spottering van het garnizoen, wendt de over ste zich tot den grenadier ei> vraagt naar de bezetting. „De bezeting ben ik overste," ant woordt Hannes. „Watï" roept de bevelhebber uit, „je zult me toch niet willen wijs maken, dat jij alleen de vesting tegen het geheele regiment ver dedigd hebt?" „Die eer heb ik gehad, overste!"* „Hoe kwam je er toe, grenadier, zoo iets te durven wagen?" „De eer van Frankrijk stond op het spelf" Met onverholen bewondering keek de overste den man vóór zich aan; daarna sa lueerde hij en riep uit: „Grenadier, je bent een held!" Onder de bescherming der witte vlag keerde geweren-Hannes met d- eer van een veroveraar naar zijn regiment terug. De overste zond den Franschen bevelheb ber een nauwkeurig bericht over het held haftig gedrag van Hannes. Napoleon zou hem gaarne met eer en onderscheidingen overladen hebben, doch de eenvoudige sol daat verzette zich daartegen; zijn titel van „eerste grenadier van Frankrijk" was spoe dig bij vriend en vijand bekend. Geweren-Hannes, zooals zijn vrienden en bekenden hem noemden, viel in den slag van Oberhausen bij Neuberg in Beieren den 27sten Juni 1800, en de eer, die hij bij zijn leven niet wilde aannemen, werd hem tien voudig na zijn dood bewezen. Op de plaats, waar hem de vijandelijke kogel trof, ver meldt het opschrift op een steen zijn hel dendaden; zijn lijk brachten de kameraden naar zijn dorp, waar een gedenkteeken voor hem werd opgericht en jaarlijks op den sterf dag vere enigden zich de vroegere krijgsge- nooten van Hannes, om den braven, be scheiden kameraad te herdenken. stapje in den Elzas, en vertoefde hij een dag in het stadje Mariënkirch. Hij bekeek aan dachtig de mooie huizen van het marktplein, De nacht verliep overigens rustig. Den volgenden morgen, bij zonsopgang, riep de vijandelijke aanvoerder het beleger- toen er een roffel op de trom geslagen werd de garnizoen toe, dat het zich zou overge- en er een troepje oud-gedienden aankwam, ven, en Hannes nam de witte vlag uit de dat zich hier in slagorde stelde. De oudjes handen van den afgevaardigde, hadden een ernstig, droefgeestig voorkomen ,/Zeg aan uw overste", antwoordde hij den en in hun verschoten en gelapte militaire bode, „dat het garnizoen den pas tot op den kleeding zagen zij er al heel vreemd uit. De laatsten man verdedigen zal." geweren schitterden in de stralen der onder-1 Nu draalden de belegeraars niet langer, gaande zon; het was, alsof zij zich in demaar sleepten een kanon de engte op en veilige rust op de oude en zwakke schou-1 openden het vuur op de vesting. De eenig ders verheugden. Een oogenblik daarna werd mogelijke plaats was vlak tegenover den to er appèl gehouden. „Frits Waldvogelf" „Present!" antwoorde een zwakke stem. „Otto Krahf" „Present!" En zoo werden alle namen der aanwezi gen genoemd en gaven allen antwoord. Ein delijk werd de laatste opgeroepen. „Geweren-Hannesl" Diepe stilte. Daar komt een oude serge ant uit de rij, salueert en zegt op plechtigen toon: „Gevallen op het veld van eer." Nadat deze compagnie van grijze snorre- baarden weggemarcheerd was, zocht mijn overgrootvader, wien dit laatste bericht ge troffen had, het oudje op, dat voor den ge vallene het antwoord gegeven had, en vroeg hem, wat er toch met dien geweren-Hannes was voorgevallen. Met geweren-Hannes? Wel, daar kan ik ren en het geweervuur van den éénigen ver dediger. Nauwelijks was het geschut behoorlijk ge richt, of Hannes begon zóó flink en raak te schieten, dat de vijanden zich met verlies van vijf man terug moesten tTekken. De belegeraars waren echter dappere lie den; nögr eenmaal stormden zij onder aan voering van hun overste den hollen- weg in, doch Hannes was zóó snel en zóó zeker in het schieten, dat spoedig vijftien man ge kwetst en dood op den grond lagen en de overige troep naar den ingang van het dal terugvluchtte. Een derde aanval had dezelfde uitkomst. Een verlies van vijf en veertig man was er 't gevolg van en een uur later zond de over ste weer een afgezant Den armen Hannes kwam de dag schier eindeloos voor, en het scheelde weinig, of hij was door die groote krachtsinspanning u alles haarfijn yan .vertellen, Die is hier ge- i bezweken. Doch wat bekommerde hij zich Van alles wat. Olifant en-wraak. Aan een schrijven uit Koeta Radja aan de „Sum. Post" is 't volgende ontleend: „Een heel onaangenaam avontuur be leefde hier onlangs een van de opvoeders onzer jeugd. De militaire „trein" houdt er ,pls lastdieren een stuk of zes olifanten op na, die ergens op Penajong gestald worden; 's middags vertreden de diertjes zich meestal een poos op een terrein, dat grenst aan 't achtererf van bedoelden onderwijzer, en deze was sinds lang gewoon, ze dan op wat pisangs of ander lekkers te onthalen. Toen hij daar kort geleden weer bezig was raakte de voorraad op, voor en aleer de grootste olifant, een echte reus, aan de beurt was geweest; deze kwam zich wel aanmelden, maar de onderwijzer gaf hem met de gewo ne Indische handbeweging te kennen, dat alles op was. Hoe 't beest dat opnam, is moeilijk te beslissen, maar zeker is 't, dat de kolos op den dierenvriend kwam to'edraven, hem plotseling onderstboven duwde en hem toen met beide slagtanden bij wijze van voetbal vooruit begon te rollen. Op 't niet malsche geschreeuw van 't slachtoffer der oluantensport kwamen een paar oppassers toesnellen, en door zichzelf nog harder voort te rollen dan de olifant bedoelde, wist de bedreigde zich' nog bijtijds uit zijn allefS behalve benijdenswaardige positie te bevrijJ den. 't Had een haartje gescheeld, of kijn laatste uurtje had geslagen." Hoe snel groeit turf aan? Op de vraag, hoe snel turf aangroeit, geeft „Prometheus" ten antwoord, dat m 1000 jaren de turf met één meter toeneemt.] Het blad steunt deze opgaaf op het feit, dat* in alle venen in Noord-Duitschland binneiv den tijd waarin zich de gezamenlijke turf-' lagen van de jongste tot de oudste vormen een tijd van stilstand merkbaar is, die eeiijj scherpe grens achterlaat tusschen de ouda* en jonge turf. De ooraak is ongetwijfeld te] zoeken in een verandering van Jret klimaat] Nu werd 10 jaar geleden in de diepte van' een 18 K. M. ten Noorden van Hamburgl liggend veen een houten straatweg blootge-j legd, die met behulp van de sondeernaald door het heele veen gevolgd kon worden.3 Een stuk van dezen weg is met groote moei-] te, geheel behouden, naar het Museum te AI-' tona overgebracht. De weg is gemaakt van eiken stammen en getuigt van de groote handigheid zijner aanleggers. De eiken bal ken zijn gespleten, de ingeheide palen zijn door dwarsbalken met elkaar verbonden en' de 370 M. lange weg is buitengewoon goed begaanbaar. Nu ligt de weg echter op de hoogte van de grensturf, daaronder ligt de oudere turf en daarboven een bijna 2 M. dikke laag van de nieuwe turf. De weg leidde, zocals met zekerheid aan te nemen is naar een begraafplaats, waar in men voorwerpen gevonden heeft, die naar het ijzeren tijdperk verwijzen, speciaal naar het begin daarvan, daar ook nog bron zen. voorwerpen aanwezig waren. Die weg zou dus ongeveer 2000 jaar geleden aan gelegd zijn. Hieruit volgt nu, dat de twee meter dikke turffaag in die tweeduizend jaar gegroeid moet zijn, dat dus 1000 jaar noo- dig is geweest om 'n meter dikke laag van de losse veenturf te doen ontstaan. Dat kan niemand. 1. Leg iemand een stokje voor de voeten en verzoek hem er over te springen, doch hij moet daarbij zijn lichaam zoo recht als een kaars houden en hoofd noch knie bui gen, het is hem onmogelijk. 2. Plaats iemand met den rug en de hie len tégen deft muur en verzoek hem een geldstukje op te rapen, dat je voor hem op den grond hebt gelegd. Zijn knieën mag hij niet buigen, en het is hem onmogelijk. 3. Plaats iemand met de linkerzijde stijf tegen den jnuur en verzoek hem den rechter voet op te lichten, het is hem onmogelijk. 4. Verzoek iemand op een stoel te gaan zitten, zoodat zijn beenen in het kniege wricht een rechten hoek vormen. Vraag hem om op te staan zonder zijn rug te bui gen, en het is hem onmogelijk. Allerlei. Filippus VI, Koning van Frankrijk, ont ving, toen hij den troon besteeg, van zijn onderdanen den bijnaam van den Geluk kigen. Geen vorst heeft misschien ooit een bijnaam gekregen, die hem minder pas te. Een Fransch geschiedschrijver getuigt althans van hem„Deze vorst heeft geen ander geluk gehad dan de overwinning bij Cassel. Het was alsof de fortuin er altijd op uit was zijn plannen te dwarsboomen. Het scheen, dat zij de onbelangrijkste plaatsen, die hij belegerde, onneembaar maakte en zijn sterkste vestingen verzwakte. Zijn meest verborgen plannen werden ontdekt, zoodra hij ze maar ontworpen had; die van vijan den ontdekte hij pas, als ze reeds ten uit voer waren gebracht. Als Filippus slag wil de leveren, dan wilde de zijnen het niet; als de vorst oordeelde, dat het nog niet hef rechte tijdstip daartoe was, waren zijn troe pen reeds handgemeen met den vijand. Ter zee en te land vond de Koning de fortuin altijd vijandig tegen zich, door de meesten der zijnen verraden, door de overigen niet bemind". Bij al dien tegenspoed werd zijn land nog geteisterd door een ziekte, die volgens de beschrijving nog al overeen komst heeft met de vreeselijke cholera mor bus, zoodat, alles bijeengenomen, hem veel eer de bijnaam van „den ongelukkigen" zou gepast hebben. Hij overleed in 1350. Havermout. 's Morgens eet ik havermout soms met suiker, soms met zout nu gekookt, heel dik als brij, dan weer dun met melk er bij maar ik vind het steeds een straf was Tc maar yan dat kostje all Zusje vindt het ook zoo naar, vraagt of 'k ruilen wil met haar j zij neemt hapjes, o zoo klein; neen Zus, 'k zal zoo mal niet zijn Zus knoeit met haar eten om, schept 't yan 't bordje in de komt Moeder zucht en zegtfoei kind, dat je dat niet lekker vindt I 't is zoo voedzaam en gezond, echt wat voor een kindermond r is 't te warm soms, of te koud? Neen, maar het is h a v e r m o u t HERMANNS

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 1