QooKjde dJeagd-
-
SSr.
Hoe 9t kwam.
Geen wolkje was er aan de lucht. Heel
mooi blauw was zij en de zon schitterde en
blikkerde felwit. Het was onmogelijk er ook
"maar even in te zien.
De twee donkerbruine kijkers van Guus
hadden 't wel geprobeerd, maar 't was net,
izooals Zus zei: „Je zou er wel blind van
(kunnen worden van dat schelle licht." En
daarom had hij het maar niet meer gedaan
Hij was heel lui gaan liggen in 't hooge
gTas, dat wuifde om hem heen en hij staar
de droomerig naar de groetende pluimen, die
Soms zijn gezicht raakten. Straks zou hij er
'een heelen bos van plukken en ze bij Moe.
ifer zetten in een vaas, waar ze zouden dro
gen. Zus was ook gaan liggen, wat verder
en had haar grooten, slappen stroohoed half
over het gezichtje getrokken, om de warmte
wat af te weren
Wie het eerst wakker zou zijn, zou den
onder roepen. Dit hadden ze elkaar beloofd.
Guus kon niet slapen en speelde met de
halmen, die hij over zich heen trok, om er
dan door te kijken, naar boven, naar de
warme zomerlucht. Dan weer keerde hij zich
om en keek naar beneden tusschen het gras
door, tot hij op den grond zag.
Daar waren mieren druk bezig en liepen
bedrijvig heen en weer. Het was, alsof ze
in een groot woud liepen. De grashalmen
waren dan de hooge boomen, waar de zon
lachend doorheen keek.
Zoem.... zoem.... zoem.... Langs de bloe
men kwam een groote bij. Heel diep ging
ze in één er van en zoog den honig er uit.
Guus zou ook wel een bij; willen zijn en
zou alleen, maar tusschen de bloemen leven
en altijd zoeten honig drinken
Zoo dacht hij.
Of een bloemHè, dat zou heerlijk
zijn. Wat zou hij blinken in 't mooie zonne
licht en als Zus dan kwam zou hij diep
buigen voor 't mooie meisje met de gouden
krulletjes zwierend om het rozenrood ge
zichtje.
Ja, een bloem zou hij graag willen zijn.
Maareen mooie, groote.
Geen boterbloempje.... of madeliefje... of
paardenbloem. Die waren zoo klein en zoo
laag bij den grond.
En soms trapten de menschen en kinde
ren dan op jeNeen, een groote trotsche
bloem. Bij voorbeeld een roosof een
hè.... een waterlelie, zooals die daar in de
sloot. Hè.... ja.... En hij stond op en zijn
donkeren krullebol schuddend, liepen zijn
kleine jongensbeenen vlug naar den sloot
kant.
Daar lag, zóó mooi s'U en heel statig, de
witte lelie met haar geel hart
Guus kon haar langen, bruinen stengel
een heel eind nagaan door het heldere
water. Buigzaam en slank hield hij de drij
vende bloem aan zich vast.
Groote bladeren waren om haar heen, ook
op het water. En allerlei waterdiertjes zaten
er op, als waren ze op een boot. Het warme
zonlicht streelde ze allen.
Daar kwam ook een mooie blauwe water
juffer.
Toen vlogen alle kleine diertjes weg en
lieten haar de plaats alleen. Zeker, omdat ze
zoo mooi was in haar schitterend, groen
blauw kleed met de fijne, gazen vlerkjes.
Trotsch streek ze neer en trilde met de vleu
gels.
Kijk, je kon ook onder In de sloot zien
op den bodem, zóó helder was het water.
Wat aardig was het daar. Net een tuin met
allerlei vreemde planten. Misschien kon je
daar wel wandelen. De juffrouw op school
had wel eens verteld van de waterfee en het
mooie waterpaleis.
Maar, als je daar was, kon je niet meer
terug, had zij gezegd, en zou je nooit je
lieve Moeder weerzien en kleine Zus met
ide lachende oogjes....
Kijk, nu sliep zeker de waterjufferZe
zat zoo stil. De waterlelie ook. De grashal
men aan den kant bogen soms heel zacht
naar elkaar en streelden elkaar de gepluimde
hoofdjes.
Nu ging het waterjuffertje ook slapen,
want het bewoog zich niet meer.... zoem....
zoem.... zoem... Dat was een bij... zoem...
zoem... zoem...
Guus keek, maar nu nog maar enkel door
de ooghaartjes heen.... omdat de zon zoo in
zijn oogen schee. Nuging hij ze heele-
maal dicht doen...
En de zon zoende hem op de oogleden
met de mooie bruine wimpers.
Toensliep hij
De waterlelie bleef onbeweeglijk op haar
plaats en keek trotsch rond. Ze had geen
zin om op het water te drijven. Ze voelde
zich loom en had ook lust in slapen, zooals
Guus daar in het gras aan den slootkant.
De bruine oogen van het jongske hadden
lang naar haar gezien en uit de oogenlief-
koozing had de mooie waterlelie opgemerkt,
dat hij haar bewonderde. Langzaam kwam
uit het gel hart een klein hoofd.... hooger
en hooger.....' De witte bladeren waren als
een prachtig wit-satijnen kraag
Het geel werd als lange gouden haren
langs t mooie gezicht. Hooger kwam zij en
richtte zich fier op
Guus strekte zijn handje uit in zijn slaap
en voelde, dat de waterfee dat in de hare
Jiam. Haar handen waren zacht en heel rozig
blank....
Langzaam richtte hij zich op en volgde de
waterfee, starend naar alles, wat hij zoo
mooi aan haar vond. Haar lief, blank gezicht
Jnet daarlangs de zwierend gouden haren,
haar hoog-opgericht lijf, waarom een kleed
hing van schitterende diamanten.
Toen hij «r dicht bij kwagt, rag bij, dat
het glinsterende waterdruppels waren, ge
kleurd door het zonnelicht. Ze stapten van
het eene blad op het andere.
De waterjuffer boog en sjirpte met de
vleugels, toen ze voorbij kwamen
Guus ging voorzichtig langs haar heen
en zijn klein jongenskopje gloeide van trots.
Hij hoorde naast zich het geruisch van het
diamantenkleed der waterfee en voelde nog
steeds hare zachte vingers om de zijnen.
Nu gingen ze naar beneden
„...Guusje voelde, dat ze daalden...
Daar kwam een nieuwsgierig vischje met
een zilveren pakje aan en hield even het
bekje wijd open van nieuwsgierigheid. Toen
het de waterfee zag, met het kleine jon
getje, maakte het een sierlijke buiging en
zwom naar zijn kameraadjes om te gaan ver
tellen, wat het gezien had. Toen kwamen ze
aanzwemmen, heel veel, allemaal met zil
veren kleedjes, waarin het lichtblauw en
groen glansde
En ze zwommen om hen heen, om 'de
waterfee en Guusje.... en bogen en bogen.»,
sierlijk en beleefd.
De fee knikte hen toe en daarbij raakten
hare gouden haren Guusje's gezicht..»
Lager gingen ze nu en Guusje voelde, dat
het water langs hem heen gleed en hij zag
de mooie druppels van allerlei kleuren.
Daar beneden waren groote tuinen.... Veel
vreemde planten, die hij nooit te voren ge
zien had, groeiden welig om hen heen en
bogen de ranke stengels in zacht gewiegel,
als het water langs en over hen heen gleed.
Dat alles was heel mooi en heel vreemd,
zóó vreemd, dat Guusje er tranen van in de
oogen voelde komen.
Maar de waterfee sprak hem zacht toe
met vleiende stem, als muziek zóó zacht en
fijn .Toen dacht Guus niet meer aan
schreien en hij luisterde met de groote
bruine oogen vast gericht op de haren, maar
de oogharen nog glinsterend van dikke tra
nen.
Hij luisterde en liep met haar mee over
den zachten, weeken grond, als was die van
mos.
Daar was haar paleis, zei zij en hij zag een
mooi gebouw met veel torentjes, schitterend
en kleurig, alles van dezelfde diamanten, als
het kleed van de waterfee. Ademloos keek
hij toe en de fee vertelde hem, hoe mooi
alles er was en hoe veel bloemen er waren,
groote, vreemde bloemen, veel mooier dan
boven in de weide en aan den slootkant.
„Nog mooier dan de waterlelie?" vroeg
Guus en hij voelde weer tranen komen, nu
hij er aan dacht, dat de juffrouw hem verteld
had, dat als je in 't paleis van de waterfee
kwam, je nooit meer terug kon en nooit
meer je lieve Moeder zou zien en Zus, die
boven in 't gras sliep
Opeens snikte hij het uit.... heel hard, zoo
dat zijn klein kinderlijfje ruw heen en weer
schokte in groot kinderleed.
Zijn hoofdje deed hem pijn, als hij er abn
dacht en zijn oogjes wilden niet meer al het
mooie, daar in het rijk van de waterfee zien.
Hij liet haar op eens los en trok zijn
handje uit de hare
Maar ze werd er boos om en liet hem
vallen.... Lager, lager voelde hij zich vallen
en hij hoorde de visschen lachenToen
gaf hij een harden gil.... en....
Guus had gedroomd
Bijna was hij in de sloot gevallen, zóó
laag was zijn hoofdje gezakt, dat zijn haren
bijna het water raakten
Heel hard schreiend liep Zus hem te zoe
ken, de haren verward langs het lief ge
zichtje, dat donkerrood zag van opwinding.
Haar ceintuur sleepte lang achter haar
aan door het hooge gras en de vliegen en
bijen vlogen verschrikt weg, omdat ze zóó
hard riep.... zoo heel... heel hard:
„Guus!"... „Guus!"
Een later hadden ze elkaar in de armen
gesloten en beloofde Guus aan Zus, dat hij
nooit meer aan den slootkant zou gaan sla
pen. Maar 't was gekomen door de mooie
waterlelie.
J. G. HAVERKAMP.
Geweren—Hannes.
Op een mooien zomeravond van het jaar _r,
1811 maakte mijn overgrootvader een uit- er in liep
boren in jaar 1753 en ginds, op Het klei
ne kerkhof is zijn graf. Ook zijn ouders lig
gen daar begraven", en terwijl beiden lang
zaam daarheen wandélden, vertelde de oude
snorrebaard de geschiedenis van den dap
peren man, wiens nagedachtenis de kame
raden zoo getrouw eerden.
Hannes toonde reeds vroeg lust en liefde
voor den militairen stand. Hij behoorde tot
de eerste vrijwilligers bij het begin der Fran-
sche omwenteling. Na den vrede te Bazel in
1795 viel hij in handen der Engelschen en
bleef een jaar lang in gevangenschap. Toen
Napoleons oproeping weerklonk, meldde
Hannes zich vrijwillig aan en trad spoedig in
de gelederen der Fransche grenadiers. Voor
al in veldslagen en gevaren, onderscheidde
hij zich door buitengewonen moed en door
dapperheid, en eerbewijzen van allerlei aard
werden hem daarvoor toegedacht Doch
Hannes wees alle onderscheidingen dank
baar maar beslist van de hand, en meende
eenvoudig, dat hij slechts zijn plicht had
gedaan. Later werd hem in den senaat een
zetel aangeboden, maar de eenvoudige man
bedankte voor deze eer en meende, dat hij
de republiek nergens beter kon dienen, dan
in het leger.
Eerst later, toen Napoleon zelf op hem
opmerkzaam was geworden, nam hij van den
hartstochtelijk beminden veldheer een be
wijs van diens genegenheid met vreugde
aan. Hannes volgde de grenadiers, die on
der den grooten Napoleon beroemd gewor
den zijn, naar het Rijnleger; daar kreeg hij
door den Minister van Oorlog het bericht,
dat de veldheer hem tot „eerste grenadier
der Republiek" benoemd had. Voorden titel
bedankte hij, maar de sabel nam hij aan
echter niet, om haar in den oorlog te dra
gen.
Hannes was ongeveer ruim veertig jaar,
toen er een gebeurtenis plaats greep, die
hem geheel tot held zonder vrees en blaam
stempelde.
Met een gewichtige zending belast, moest
hij zich ver van zijn regiment verwijderen.
Daar verneemt hij het bericht, dat in de
nabijheid een vijandelijk regiment zich ge
reed maakt, een smallen pas door te trek
ken, ten einde een kleine, maar gewichtige
vesting in de Vogezen te belegeren.
Slechts eenige mijlen was de engte van
hem verwijderd, en toen de aanrukkende
vijand haar bereikte, was onze Hannes reeds
lang behouden in het fort aangekomen. Tot
zijn groote teleurstelling vond hij het echter
verlatenf
Dertig goede geweren en een flinken
voorraad ammunitie hadden de vluchtelin
gen achtergelaten; zelfs de mooie verrekij-1
ker van den torenwachter was in de haast
blijven liggen, en hiermede was Hannes in 1
staat de beweging van den aanrukkenden vij
and gade te slaan. Het moest, daarvan was
onze grenadier geheel zeker, voor Napoleon
van ontschatbaar voordeel zijn, wanneer de
vijand opgehouden .werd.
De bergengte was nauw en steil, zoodat
de belegeraars ze niet bereiken konden, dan
twee aan twee, achter elkaar; kwamen ze op
deze wijze naar boven, dan kon het vuren
van een enkel geweer van boven af, in hun
gelederen zeer groote schade aanrichten.
Bliksemsnel vlogen deze gedachten door het
brein van den dapperen Hannes, en zoo
klom hij van den toren, met het vaste plan,
den pas te verdedigen hij alleen tegen
een heel regiment.
Door den snellen marsch vermoeid, at hij
haastig en stuk brood, versperde de poort
met alles, wat hij maar vinden kon, laadde
de dertig geweren en plaatste de ammuni
tie in zijn onmiddellijke nabijheid.
Het begon reeds donker te worden, toen
hij met zijn toebereidselen gereed was, en er
bleef hem niets anders over, dan geduldig
den vijand af te wachten..
Tegen middernacht vernam Hannes dui
delijk regelmatige stappen. Snel legde hij 't
geweer aan, en toen hij meende, dat de aan
rukkenden nabij genoeg waren pif, paf,
poef vuurde hij zijn geweren achter el
kaar af. De belegeraars moesten dus wel
dadelijk lont ruiken en begrijpen, dat ze ver
wacht werden.
De schoten werden niet beantwoord; uit
het snelle, korte commando der officieren,
dat tot bij hem weerklonk, maakte Hannes
op, dat zijn list gelukt was, en dat de vijand
om smart of vermoeidheid, waar het een
grooten dienst aan het vaderland betrof.
Een uitstel van 24 uren dat wist hij
was voldoende om de plannen van den be
velhebber van het Fransche leger te verwe
zenlijken. Deze kostbare uren moest hij
winnen, indien het hem gelukte, het regi
ment nog tot den volgenden morgen op te
houden. Na lang dralen en treuzelen zei hij
dus tegen den bode, dat de vesting zich den
volgenden morgen bij zonsopgang zou over
geven, doch slechts onder één voorwaarde,
dat aan het heele garnizoen met al zijn wa
penen een vrijen aftocht verzekerd werd, en
het zich ongehinderd met het Fransche le
ger zou mogen vereenigen.
Met vreugde werden deze voorwaarden
aangenomen.
Toen den volgenden morgen de eerste
sohemering aanbrak, plaatste de vijanlijke
troep zich aan beide zijden van den hollen
weg om het aftrekkend garnizoen de noodi-
ge ruimte te laten. Diepe stilte heerschte er
binnen de muren der vesting en lang bleef
de zwarte poort gesloten, zoodat de wach
tenden reeds ongeduldig begonnen te wor
den.
Eindelijk', eindelijk wordt de poort geo
pend en Hannes daagt op, bijna bezwij
kende onder den last van dertig geweren.
Langzaam stapt hij tusschen de gelederen
van den vijand door.
Verrast, ontstemd over deze blijkbare
spottering van het garnizoen, wendt de over
ste zich tot den grenadier ei> vraagt naar de
bezetting.
„De bezeting ben ik overste," ant
woordt Hannes.
„Watï" roept de bevelhebber uit, „je zult
me toch niet willen wijs maken, dat jij alleen
de vesting tegen het geheele regiment ver
dedigd hebt?"
„Die eer heb ik gehad, overste!"*
„Hoe kwam je er toe, grenadier, zoo iets
te durven wagen?"
„De eer van Frankrijk stond op het spelf"
Met onverholen bewondering keek de
overste den man vóór zich aan; daarna sa
lueerde hij en riep uit:
„Grenadier, je bent een held!"
Onder de bescherming der witte vlag
keerde geweren-Hannes met d- eer van een
veroveraar naar zijn regiment terug.
De overste zond den Franschen bevelheb
ber een nauwkeurig bericht over het held
haftig gedrag van Hannes. Napoleon zou
hem gaarne met eer en onderscheidingen
overladen hebben, doch de eenvoudige sol
daat verzette zich daartegen; zijn titel van
„eerste grenadier van Frankrijk" was spoe
dig bij vriend en vijand bekend.
Geweren-Hannes, zooals zijn vrienden en
bekenden hem noemden, viel in den slag
van Oberhausen bij Neuberg in Beieren den
27sten Juni 1800, en de eer, die hij bij zijn
leven niet wilde aannemen, werd hem tien
voudig na zijn dood bewezen. Op de plaats,
waar hem de vijandelijke kogel trof, ver
meldt het opschrift op een steen zijn hel
dendaden; zijn lijk brachten de kameraden
naar zijn dorp, waar een gedenkteeken voor
hem werd opgericht en jaarlijks op den sterf
dag vere enigden zich de vroegere krijgsge-
nooten van Hannes, om den braven, be
scheiden kameraad te herdenken.
stapje in den Elzas, en vertoefde hij een dag
in het stadje Mariënkirch. Hij bekeek aan
dachtig de mooie huizen van het marktplein,
De nacht verliep overigens rustig.
Den volgenden morgen, bij zonsopgang,
riep de vijandelijke aanvoerder het beleger-
toen er een roffel op de trom geslagen werd de garnizoen toe, dat het zich zou overge-
en er een troepje oud-gedienden aankwam, ven, en Hannes nam de witte vlag uit de
dat zich hier in slagorde stelde. De oudjes handen van den afgevaardigde,
hadden een ernstig, droefgeestig voorkomen ,/Zeg aan uw overste", antwoordde hij den
en in hun verschoten en gelapte militaire bode, „dat het garnizoen den pas tot op den
kleeding zagen zij er al heel vreemd uit. De laatsten man verdedigen zal."
geweren schitterden in de stralen der onder-1 Nu draalden de belegeraars niet langer,
gaande zon; het was, alsof zij zich in demaar sleepten een kanon de engte op en
veilige rust op de oude en zwakke schou-1 openden het vuur op de vesting. De eenig
ders verheugden. Een oogenblik daarna werd mogelijke plaats was vlak tegenover den to
er appèl gehouden.
„Frits Waldvogelf"
„Present!" antwoorde een zwakke stem.
„Otto Krahf"
„Present!"
En zoo werden alle namen der aanwezi
gen genoemd en gaven allen antwoord. Ein
delijk werd de laatste opgeroepen.
„Geweren-Hannesl"
Diepe stilte. Daar komt een oude serge
ant uit de rij, salueert en zegt op plechtigen
toon:
„Gevallen op het veld van eer."
Nadat deze compagnie van grijze snorre-
baarden weggemarcheerd was, zocht mijn
overgrootvader, wien dit laatste bericht ge
troffen had, het oudje op, dat voor den ge
vallene het antwoord gegeven had, en vroeg
hem, wat er toch met dien geweren-Hannes
was voorgevallen.
Met geweren-Hannes? Wel, daar kan ik
ren en het geweervuur van den éénigen ver
dediger.
Nauwelijks was het geschut behoorlijk ge
richt, of Hannes begon zóó flink en raak
te schieten, dat de vijanden zich met verlies
van vijf man terug moesten tTekken.
De belegeraars waren echter dappere lie
den; nögr eenmaal stormden zij onder aan
voering van hun overste den hollen- weg in,
doch Hannes was zóó snel en zóó zeker in
het schieten, dat spoedig vijftien man ge
kwetst en dood op den grond lagen en de
overige troep naar den ingang van het dal
terugvluchtte.
Een derde aanval had dezelfde uitkomst.
Een verlies van vijf en veertig man was er
't gevolg van en een uur later zond de over
ste weer een afgezant
Den armen Hannes kwam de dag schier
eindeloos voor, en het scheelde weinig, of
hij was door die groote krachtsinspanning
u alles haarfijn yan .vertellen, Die is hier ge- i bezweken. Doch wat bekommerde hij zich
Van alles wat.
Olifant en-wraak.
Aan een schrijven uit Koeta Radja aan
de „Sum. Post" is 't volgende ontleend:
„Een heel onaangenaam avontuur be
leefde hier onlangs een van de opvoeders
onzer jeugd. De militaire „trein" houdt er
,pls lastdieren een stuk of zes olifanten op
na, die ergens op Penajong gestald worden;
's middags vertreden de diertjes zich meestal
een poos op een terrein, dat grenst aan 't
achtererf van bedoelden onderwijzer, en
deze was sinds lang gewoon, ze dan op wat
pisangs of ander lekkers te onthalen. Toen
hij daar kort geleden weer bezig was raakte
de voorraad op, voor en aleer de grootste
olifant, een echte reus, aan de beurt was
geweest; deze kwam zich wel aanmelden,
maar de onderwijzer gaf hem met de gewo
ne Indische handbeweging te kennen, dat
alles op was. Hoe 't beest dat opnam, is
moeilijk te beslissen, maar zeker is 't, dat de
kolos op den dierenvriend kwam to'edraven,
hem plotseling onderstboven duwde en hem
toen met beide slagtanden bij wijze van
voetbal vooruit begon te rollen. Op 't niet
malsche geschreeuw van 't slachtoffer der
oluantensport kwamen een paar oppassers
toesnellen, en door zichzelf nog harder voort
te rollen dan de olifant bedoelde, wist de
bedreigde zich' nog bijtijds uit zijn allefS
behalve benijdenswaardige positie te bevrijJ
den. 't Had een haartje gescheeld, of kijn
laatste uurtje had geslagen."
Hoe snel groeit turf aan?
Op de vraag, hoe snel turf aangroeit,
geeft „Prometheus" ten antwoord, dat m
1000 jaren de turf met één meter toeneemt.]
Het blad steunt deze opgaaf op het feit, dat*
in alle venen in Noord-Duitschland binneiv
den tijd waarin zich de gezamenlijke turf-'
lagen van de jongste tot de oudste vormen
een tijd van stilstand merkbaar is, die eeiijj
scherpe grens achterlaat tusschen de ouda*
en jonge turf. De ooraak is ongetwijfeld te]
zoeken in een verandering van Jret klimaat]
Nu werd 10 jaar geleden in de diepte van'
een 18 K. M. ten Noorden van Hamburgl
liggend veen een houten straatweg blootge-j
legd, die met behulp van de sondeernaald
door het heele veen gevolgd kon worden.3
Een stuk van dezen weg is met groote moei-]
te, geheel behouden, naar het Museum te AI-'
tona overgebracht. De weg is gemaakt van
eiken stammen en getuigt van de groote
handigheid zijner aanleggers. De eiken bal
ken zijn gespleten, de ingeheide palen zijn
door dwarsbalken met elkaar verbonden en'
de 370 M. lange weg is buitengewoon goed
begaanbaar. Nu ligt de weg echter op de
hoogte van de grensturf, daaronder ligt de
oudere turf en daarboven een bijna 2 M.
dikke laag van de nieuwe turf.
De weg leidde, zocals met zekerheid aan
te nemen is naar een begraafplaats, waar
in men voorwerpen gevonden heeft, die
naar het ijzeren tijdperk verwijzen, speciaal
naar het begin daarvan, daar ook nog bron
zen. voorwerpen aanwezig waren. Die weg
zou dus ongeveer 2000 jaar geleden aan
gelegd zijn. Hieruit volgt nu, dat de twee
meter dikke turffaag in die tweeduizend jaar
gegroeid moet zijn, dat dus 1000 jaar noo-
dig is geweest om 'n meter dikke laag van
de losse veenturf te doen ontstaan.
Dat kan niemand.
1. Leg iemand een stokje voor de voeten
en verzoek hem er over te springen, doch
hij moet daarbij zijn lichaam zoo recht als
een kaars houden en hoofd noch knie bui
gen, het is hem onmogelijk.
2. Plaats iemand met den rug en de hie
len tégen deft muur en verzoek hem een
geldstukje op te rapen, dat je voor hem op
den grond hebt gelegd. Zijn knieën mag hij
niet buigen, en het is hem onmogelijk.
3. Plaats iemand met de linkerzijde stijf
tegen den jnuur en verzoek hem den rechter
voet op te lichten, het is hem onmogelijk.
4. Verzoek iemand op een stoel te gaan
zitten, zoodat zijn beenen in het kniege
wricht een rechten hoek vormen. Vraag
hem om op te staan zonder zijn rug te bui
gen, en het is hem onmogelijk.
Allerlei.
Filippus VI, Koning van Frankrijk, ont
ving, toen hij den troon besteeg, van zijn
onderdanen den bijnaam van den Geluk
kigen. Geen vorst heeft misschien ooit
een bijnaam gekregen, die hem minder pas
te. Een Fransch geschiedschrijver getuigt
althans van hem„Deze vorst heeft geen
ander geluk gehad dan de overwinning bij
Cassel. Het was alsof de fortuin er altijd op
uit was zijn plannen te dwarsboomen. Het
scheen, dat zij de onbelangrijkste plaatsen,
die hij belegerde, onneembaar maakte en
zijn sterkste vestingen verzwakte. Zijn meest
verborgen plannen werden ontdekt, zoodra
hij ze maar ontworpen had; die van vijan
den ontdekte hij pas, als ze reeds ten uit
voer waren gebracht. Als Filippus slag wil
de leveren, dan wilde de zijnen het niet;
als de vorst oordeelde, dat het nog niet hef
rechte tijdstip daartoe was, waren zijn troe
pen reeds handgemeen met den vijand. Ter
zee en te land vond de Koning de fortuin
altijd vijandig tegen zich, door de meesten
der zijnen verraden, door de overigen niet
bemind". Bij al dien tegenspoed werd
zijn land nog geteisterd door een ziekte, die
volgens de beschrijving nog al overeen
komst heeft met de vreeselijke cholera mor
bus, zoodat, alles bijeengenomen, hem veel
eer de bijnaam van „den ongelukkigen" zou
gepast hebben. Hij overleed in 1350.
Havermout.
's Morgens eet ik havermout
soms met suiker, soms met zout
nu gekookt, heel dik als brij,
dan weer dun met melk er bij
maar ik vind het steeds een straf
was Tc maar yan dat kostje all
Zusje vindt het ook zoo naar,
vraagt of 'k ruilen wil met haar j
zij neemt hapjes, o zoo klein;
neen Zus, 'k zal zoo mal niet zijn
Zus knoeit met haar eten om,
schept 't yan 't bordje in de komt
Moeder zucht en zegtfoei kind,
dat je dat niet lekker vindt I
't is zoo voedzaam en gezond,
echt wat voor een kindermond r
is 't te warm soms, of te koud?
Neen, maar het is h a v e r m o u t
HERMANNS