0001s dé Deogd. f Moeder's Naaidoos. f- door Hermann a. Mick was op 31 Augustus jarig, tegelijk inct de Koningin; verbeeld je eens, hoe leuk! De kinderen in het steegje benijdden er Haar allmaal om. Geen een, die zoo'n fleurigen laardag had als Miek, meenden ze. Dat begon 's morgens vroeg al mei klok gelui cn muziek van den toren en verder op den dag wa§ er feest, overal feest! In de mooie 'stralen met de deftige huizen, langs de grach ten, in de stegen cir sloppen, overal wapper den vroolijk de vlaggen en zag je feestelijk uit gedoste menschcn en kinderen met blijde ge- ïichten. Muziek hoorde je den heelen dag door. Met oranje getooide, druk versierde orgels kwamen zelfs tot in hun achterafsteegje hun klanken uitschetteren, dat de ruiten er .van dreunden, en alle kinderen uit de buurt dansten er lustig bij op de maat, met kleppe rende klompjes. Miek was er dan vooraan bij, natuurlijk in haar beste jurk met een breedc -oranjesjerp, die moeder van een wimpel, uit haar schoon- maakhuis afkomstig, gemaakt had. Haar piek haar, waarin een oranjestrik prijkte, stond naar alle kanten uit en haar oogen schitter- iöfcn. Miek genoot altijd zoo van harte haar ple ziertjes, en die jaardag, „van haar en de Koningin samen", kijk, dat was haar glorie dag. Zij vond zelfs, dat ze hierdoor iets bijzon ders was, al wist ze 't natuurlijk best, dat al Öit feestelijk gedoe er niet was ter eere van haar, maar ter eere van de Koningin. 't Was maar goed, dacht moeder menig maal, dat Miek door dit alles toch zooveel schik op haar jaardag had, want als weduwe kostte het haar al zóóveel moeite met haar yiertal door de wereld te komen, dat er voor fcxtra pretjes al heel weinig kon overschieten. Miek was op één na de oudste van het ïroepje en nog een echt kind. Ze speelde liever dan dat ze thuis wat uit de hand nam. Moeder klaagde er wel 's over, dat er nog zoo weinig ernst bij Miek zat; op dat punt was Dirk toch heel anders. Van ldcin-af al had hij moeder's zorgen meegevocld eri gedaan ,wat hij kon om ze te verlichten. Met Januari zou hij van school komen en dan „echt" voor moeder gaan verdienen, zooals hij vol trots zei. Nu bracht hij toch óók al een paar centen thuis met boodschappen doen in zijn «vrijen, tijd en daar ging geen halfje voor hem zelf af, liQor! O, die Dirk was zoo'n goeie jongen, maar met Miek en hem samen gaf 't nogal eens gekibbel; dat was jammer! Dirk kon zoo wijs tegen Miek doen, alsof hij wie weet hoeveel ouder was, en ze scheel den* toch maar amper twee jaar. Miek, van hnar kant, kon ;niets van haar broertje velen cn werd er dan kribbig en kattig tegen ln. Dirk moest niet mecncn, dat zij minder van moeder hield dan bijl Uitdagend kon Miek 't hem toeschreeuwen, als hij weer zoo wijs uit deó hoek kwam. Zoo gauw ze van school was, zou ze in een.dienstje gaan, cn alles wat ze kreeg zou ze mee naar huis brengen, voor moeder! Als moeder thuis was, liep 't nooit zoo hoog tusschen die twee; moeder wist de gemoede ren wel tijdig tot bedaren te brengen met een woordje op z'n pas, dat insloeg. Dan lachte Miek, in eens ontwapend. Dirk wou nooit zoo dadelijk toegeven en bromde nog zoo'n beetje door; als Miek dan maar niet weer begon, draaide hij vanzelf ook wel bij. 't Liep tegen 31 Augustus. Miek was een cn al actie en zong 's mor gens vroeg in bed* al dc feestliedjes die ze op school geleerd had. Verder besteedde ze ieder vrij oogenbljk om aan haar Floralia-planten te prutsen, die ze met zooveel zorg, van kleine Btekjes af, 't heele jaar door had opgekweekt. Moeder lachte er wel eens om, dat haar wWilde, onbesuisde Miek nu zoo voorzichtig met haar stekjes deed en er zooveel geduld mee had. Met Dirk was dit heel wat anders; die was in alle dingen zeer bedaard en secuur dal hij goed voor zijn plantjes zorgde, was dus niet zoo'n wonder. Ze stonden op een rij in de dakgoot: de lak- roode geranium en dc dubbele fuchsia van Miek, de heliotroop cn de rose geranium van Dirk, veilig, buiten 't bereik van Kees en Doris, de kleine broertjes. De planten zagen er alle vier krachtig uit. Ze stonden zoo frisch, •t moest al erg' tege^loópen als ze er geen prijs mee behaalden, dachten de kinderen. Vooral* met de roode .geranium; die was zoo Vol in bloei cn er zaten nog zooveel knoppen "aan! S - Als je ze naast elkaar zette, viel de rose er beslist bij af, al leek die nu, naast denxhelio- troop nog heel wat. Dirk was er jaloersch op, zoo dikwijls hij er naar keek. Verbeeld je eens, dat Miek een eersten prijs ïou krijgen en hij maar een-tweedenl Dat zou ,wat wezen voor Dirk, die zoo gewend was zijn zusje in alles de baas te zijn. Hoe dichter het bij 29 Augustus, den Flora- liadag, kwam, des te meer nam de leelijke jjaloezie Dirks hart in beslag. Miek was er zich heelemaal niet bewust van én zong 'er maar lustig op los. Al de oranje versjes, die ze kende, kregen oen beurt, en als ze haar repertoire^ door was geweest, begon ze maar weer van voren af aan. Kees en Doris werden er door aangestpken; ze deden dapper mee, en wisten ze soms de woorden niet, dan behielpen ze zich maar met: „la-la, la-la", dat hinderde niets; Miek zong toch zoo hard, die deed 't meteen voor hen mee. Nóg meer was Miek in-haar element^als ze een troepje buurkinderen bij de broertjes op Stoelen en stoven kon zeiten; dan was zij de Juffrouw en stond voor de klas om hun zin gen te leeren. Lustig sloeg ze de maat en kon aan niets anders denken dan aan 't plezier fran het oogenblik. Onnadenkende, vroolijke' Miek, met haaf lock zoo warm, liefhebbend hartje! Moeder zuchtte vaak als ze, moe uit haar grerkhuis komend, de kamer onopgeredderd, kopjes niet omgewasschen vond. Zei ze er Jvat van, dan was Miek dadelijk een en al fcofouw en putte f)ch uit in goede yoornemen*i ze zou dit, zc zou "dót voor moeder doen... herrsch, moeder zou eens zien, hoe Miek voor haar werken zou! 't Kind meende het zóó van harte, dat moe der's zuchten gewoonlijk overging, in glim lachen. De goeie aard zat er toch ook in, net zoo goed als in Dirk, maar ze waren nu een maal anders van aanleg: Miek had eigenlijk ccn jongen moeten zijn, zou je zoo zeggen, zoo'n robbedoes en de bedachtzame Dirk een meisje. Den 29sten Augustus was Miek voor dag cn dauw op het plaatsje met haar bloempotten bezig. Ze boende en schrobde ze duchtig af; flie van Dirk stonden er ook bij: Miek had ze maar meteen meegenomen om ze straks ook een beurt te geven. 'n Kind glunderde onder 't werk. 't Werd nu al zoo echt ^estelijk. Vanmiddag zouden ze de bloemen wegbrengen, Dirk en zij, in de sportkar. Ze moesten heel naar het terrein achter de kazerne. Daar werd een tentoon stelling van al die planten gehouden en de heeren en dames van Floralia gingen er rond om ze te keuren. Twee dagen later, op Koningin's verjaardag, zouden dc prijzen be kend gemaakt worden; die kon je er dan vóór twaalven gaan halen, en als je 't wou, gaven ze je weer nieuwe stekjes óók mee, voor 't vol gende jaar. Miek wist nog best, dat 't verleden jaar zoo gegaan was. Toen had Dirk een tweeden prijs gehad en zij een derden. Dirk had toen ook beter op zijn planten gepast dan zij op de hare, maar nu... Miek keek er haar roode geranium eens op aan. Zoo'n pracht toch! Misschien kreeg ze er wel een eersten prijs voor! Dien mocht je altijd zelf uitzoeken van een tafel vol mooie dingen. Hè, èls zij toch 's een eersten prijs kreeg! Ze wist best wat zij kiezen zou, hoor; zoo maar recht toe, recht aan, zou ze cr op afgaan, niet zoolang treuzelen en zeuren als ze verleden jaar andere kinderen had zien doen. Er stonden toen zulke mooie naaidoozen, die zouden er nu stellig wel weer zijn... nu, de allergrootste, de allermooiste zou zij cr uit nemen, voor moeder! Dan had moeder toch óók eens wat van haar. Wat zou moeder blij wezen wat jou Dirk voor oogen opzetten maat nog twee dagen, dat was wèl een lange tijd de heele Zondag kwam er nog tusschen. Miek klemde de lippen nu al vast op elkaar. Ze was een erge flap-uit, dat wist zc zelf wót goed, maar dit zou ze nu toch eens volhouden. Dat gaf 's middags een bereddering, ^oor- dat de vier bloempotten naar Dirk's en Miek's zin beide, in de sportkar stonden geschikt. Dirk bekeek ze met critischen blik toen 't eindelijk zoover was en bond er nog een touw om voor de stevigheid. „Vooruit nu maar, Miek!" Eerst zou Miek 't karretje duwen en Dirk er vóór loopen om er op te passen, dat niemand er tegenaan botste. Straks' zouden zo dan 's ruilen. 't Was warm. Miek zag al gauw vuurrood en bleef staan óm haar gezicht even af te vegen. Dirk mopperde over 't oponthoud; hij dren telde om de sportkar heen, de bloemen nog eens van alle kanten monsterend. „Er is een knop van mijn geranium ge knakt," riep hij op eens driftig uit. „Dat heb jij natuurlijk gedaan, vanmorgen, toen jc derf pot schoonmaakte; je bent ook altijd zoo ruwl" „Waar? Waar?" Miek vergat de warmte, verschrikt als ze was over die ontdekking. Ze bukte zich en ja, nu zag zij 't ook. Zoo heel erg was de schó «wel niet, maar tocb, 't was waar, een klein takje hing cr slap bij, lieel onderaan, cn aan dat takje zat een schraal, nog groen knopje. „Dat heb jij gedaan," herhaalde Dirk boos. Miek protesteerde heitig. O, neen; ze wist 't vast en zeker, dat er bij het afboenen niets geknakt was, zelfs geen blaadje, en toen de geranium pas op de sportkar stond, was cr ook nog niets aan geweest, neep; maar weet je, Dirk had er toen dat touw om gedaan en 't nog wel zóó hard aangetrokken dat er een bladi van de fuchsia af was gekneld. Wist Dirk dat niet meer? Hij had^wel gauw geroepen: „o, dat 's niets, zoo'n half verdord blad", maar ondertusschen was 't er dan toch maar af en zeker was toen óók dat takje van zijn gera- pium geknakt. Miek redeneerde met 'drukke gebaren. De voorbijgangers keken er naar. Ze wist 't nu toch zoo stellig, dat rt zóó 3ge- weest moest zijn, en die Dirk stond er maar met ccn koppig gezicht bij en haalde zijn schouders^ op, alsof hij dacht, dat 't niets dan uitvluchten waren. ;Hm", deed Dirk knorrig, toen ze eindelijk ophield om adem te scheppen, „hm, 't is toch jouw schuld en nü zal je ze ook niet verder rijden; straks gooi je de heele sportkar nog om je bent altijd zoo wild." „Mij goed", riep Miek, blij dat ze er nu meteen af was, en wou in Dirk's plaats vóór 't karretje gaan loopen. - D^irk scheen evenwel nog niet van plan te zijn het vrachtje over te nemen. Hij peuterde aan het touw. Wou hij 't losmakdh? Miek kwam er nieuwsgierig bij staan. Wat wou.die jongen tocb? Nu 't louw er eenmaal om zal, kon het toch geen kwaad meer! Dirk gaf geen uitlegging; hij mopperde maar wat voor zich heen. Eindelijk was het los. v „Ziezoo", zei Dirk; hij zette Miek's beide potten op den grond. Die kan je er zelf heen brengen, i k rijd ze niet. De takken van jouw geranium schuren net zoo tegen die van de mijne aan; straks breekt cr weer wat af en dan kan 'k wel met 'm naar huis gaan." Hij wikkelde het touw secuur op en stak het in zijn zak. Even. de Handen" vochtig gemaakt dóór ging Dirk met de sportkar, waarin de rose geranium en de heliotroop nu al de ruimte voor zich hadden. Miek was zóó verbijsterd 'door 'den "onver- wachten keer, dien 't geval genomen had, dat ze voor 't oogenblik niets kon doen dan haar broertje sprakeloos nastaren. Hij reed zoo hard als hij 't om de planten durfde, zon der een enkele maal om te kijken, en was gauw utt het gezicht verdwenen. Miek sniktg eysn san machtelooze 'drift; "die Dirk", die nare jongen, haar ü&ór zoo; maar midden op straat te laten staan met haar pottcnl De menschen keken «naar haar; sommigen lachten. Miek meende, dat ze uitgelachen werd en lilde met een boos gezicht haar potten op. Ze nam in iederen arm één, wel een vracht, maar er zat niets anders op, als ze wou dat haar bloemen nog op tijd voor de keuring op het terrein van Floralia zouden zijn. Terwijl Miek voortzwoegde, zwiepte de roode geranium haar langs 't haar en 't ge zicht. Bij al hel ongemak, moest ze toch even I glimlachen. Hè, als ze er nu toch 'S een eersten prijs vóór kreeg, daar zou ze nog heel wat meer moeite voor over hebben, hoor! En als moeder dan op hóór jaardag een mooie naaidoos kreeg, wat zou dót toch leuk wezen. „Asjeblieft, moeder, compliment van de I Koningin", zou Miek zeggen. Dan begreep t moeder cr vast niets van. Miek's boosheid werd verdreven door deze prettige gedachte. Dapper stapte ze voort en I had er heel geen erg in, dat'de voorbijgangers haar glimlachend nakeken: zoo'n klein, mager ding, met twee. zulke—groote pottenl Op 't Plein was 't een gewir-war van trams, auto's, fietsen, rijtuigen. Voordat ze 't over stak, rustte Miek even op het trottoir aan derf kant. Ze bukte zich, liet de potten één voor 'één voorzichtig op haar knie zakken en zette ze toen op het plaveisel. „Hèl" Met een zucht van verlichting leunde zc legen 't kozijn van een winkel. "Wat was ze moe en warml Al gauw kwam een agent Miek waarschu wen'! er mochten geen bloempotten op 't trottoir staan; dat was hinderlijk voor '1 verkeer. Half verbaaad, half verschrikt, nam 't kind haar vrachtje weer op. „Waar moeten die bloemen heen?" vroeg een vrouwtje, dat voorbij ging. „Naar Floralia; 'k heb er al zoo'n eind mee gesjouwd", zuchtte Miek, een beetje ontmoe digd "rfaar de drukte op hel Plein kijkend. - „Je moet maar zachtjes-aan do^n"; ried het bestje en strompelde voort. „Zachtjes aan"...! Met den besten wil zou Miek niet hard hebben kunnen lpopenl Ze had zich nu maar in den stroom gewaagd en schoof voetje voor voetje door het gewoel. Den grootsten toer had zij er mee, haar planten voor stooten te vrijwaren. De men schen schenen allemaal haast te hebben en haar te willen omverloopen. Bons! Daar hadt je 't al! De roode geranium kreeg zoo'n duw, dat .de bloemen cr van tril den. Met groote, angstige oogen Inspecteerde Miek haar plant, voor zoover ze dat hier doen kon. Alles om zich heen vergelend, blec|^ ze staan om haar kostbaren schat te bekijken, of er nu werkelijk niets aan was gekomen. Neen, ze za'g_ niets; gelukjrigl Of zou dóór toch Miek hield haar hoofd op zij en liet den pot, zoo goed en kwaad 't ging, een beetje zak ken op haar heup. Heftig getoeter, geroep, een gil 't Ongeluk was gebeurd, voordat iemand 't had kunnen verhoeden: Miek was door een auto aangereden. Bewusteloos werd ze de naastbijzijnde apotheek binnengedragen. De fuchsia en de geranium lagen geknakt op 't Plein... i..- Slot volgt, ■verschrikkelijk verkouden ben en zelfs niet eens kan ruiken, of Vossientje, mijn vrouw, de soep laat aanbranden," antwoordde de schelm. „Ei, looze guit," riep de Koning uit, „ik zou wel eens willen weten, wie je zoo wijs heeft gemaakt." Glimlachend wees Reintje op de'gedood- de dieren, maakte jnet den staart tusschen de pooten een beleefde buiging en verliet o.ngehinderd het hol van den machtigen vorst. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Koning Leeuw trok zich op zekeren dag in zijn hol terug en liet overal bekend maken, dat hij ernstig ongesteld was. De heerfen van zijn omgeving waren genood zaakt hem een bezoek te brengen, doch de een voor den ander had daarin niet veel zin, daar zij bij ondervinding wisten, dat Zijne Majesteit dan juist in een zeer ongemak kelijke bui was en den minsten misslag streng strafte. Intusschen, het kon niet anders en de Wolf nam zich vast voor, eens goed op zijn tellen te passen, toen hij het hol binnen-* trad. „Hoe riekt het hier?" brulde de leeuw hem tegen, zonder op de ootmoedige buiging van zijn dienaar te letten. „O, Uwe MajesteïTI" antwoordde Wolf, terwijl hij zijn oogen als in verrukking ten hemel sloeg, „het riekt?"hier naar rozen en ook naar amber!" „Hè!" brulde de. Lequw. „Heusch, Koning Leeuwl" „Jou onbeschaamde leugenaar! Denk je mij door vleierij te bedriegen?" riep de Leeuw opspringende en met zijn forsche klauwen sloeg hij den Wolf dood. Nu volgde de Ezel, die juist niet om zijn groote schranderheid bekend is. Met kop en ooren maakte hij de verschuldigde eerbe wijzen enN wachtte nu gelaten, of het Zijne Majesteit behagen zou het gesprek te begin nen. „Hoe riekt het hier?" brulde de Leeuw weer. „Zeg mij de waarheid, of gij zijt een kind des doods." „Ja, als ik de waarheid zeggen moet, Heer Koning! dan moet ik verklaren, dat het hier in één woord letterlijk heel vies riekt! Ik kan niet begrijpen, hoe Uwe Majesteit het hier uithoudt." ^Onbeschaamde lummel!" brulde de Leeuw woedend. „Hoe durf je zoo iets zeg gen Uk zal je leeren." Binnen weinige oogenblikken lag de Ezel dood op den grond, terwijl de^Leeuw met fonkelende oog'en naar den ingang keek om te zien, wie van zijn dienaren nu volgen zou. Intusschen had Reintje cte Vos in duizend angsten het een en ander gehoord. Schoor voetend trad-hij binnen en terwijl hij -een onderdanige buiging maakte, hoestte, kuch» ta en nieste hij zonder ophouden. „Hoe riekt het bier?" vroeg de Leeuw op nieuw en nog grimmiger. „Ja, Uwe Majesteit, dan kan ik onmogelijk •zeggen. JJwg HJ^estejL.QIoel*vyeten, dat ik Van alles wat. Ontsnapping uit de gevangenis. Den 24sten November 1569 stierf te» Bazel de beroemde professor in de letteren Curion. i Enkele zijner werken zijn zelfs in het I-lol- landsch vertaald. Minder bekend is echter, dat hij uit de gevangenis der Inquisitie te I Turijn heeft -weten te ontsnappen, op zulk een onverklaarbare wijze, dat men verze- ketde, dat hij zich met toovenarij ophield. Om aan die praatjes in dien tijd zeer gevaarlijk een einde te maken, besloot hij een Latijnsch werkje uit te geven, waarin hij mededeelde, hoe het hem gelukt was te ont snappen. „Ik was" zoo vertelt .hij —.„acht dagen ln mijn gevangenis en men had mij groote houtblokken aan de beenen bevestigd. Toen., nu de man, die mij bewaakte, mijn cel bin nentrad, smeekte ik hem een mijner beenen los te maken, want zoolang het andere aan zulk een reusachtig blok bevestigd was, be hoefde hij geen ontsnapping te duchten. De man had medelijden met mij en voldeed aan mijn verzoek. Den volgenden dag ging ik aan het werk. Ik trok mijn kous van het bevrijde been, en vulde Tiaar op met mijn hemd, het geheel gaf ik den vorm van een been en trok er ook mijn laars aan. Nu moest ik er nog stevig heid aan geven. Rondziende zag ik «en stok liggen, dien ik met veel moeite in mijn bereik kreeg en in het nagemaakte been stak. Nadat ik*nu mijn echt been zoo goed moge; lijk onder mijn mantel verborgen had, wachtte ik den uitslag van mijn list af. De man keerde terifg cn vroeg mij, hoe het ging. „Het zou vrij goed met mij gaan," antwoordde ik. „als ge nu mijn andere been eens wildet losmaken cn het eerste weer vastbinden, dan kunnen zij om de beurt uitrusten." Hij vol deed wederom aan "mijn verzoek en bond het valsche been stevig vast bij den laars, zon der het bedrog te ontdekken. Zoodra het nacht geworden was en een luid gesnurk in het aangrenzend vertrek mij bewees, dat mijn bewaker in diepen slaap was, begon ik het valscÊe been los te maken. Ik trok mijn hemd weer aan, evenals mijn kous cn laars, zoodat er geen spoor van mijn list overbleef. Daar men overtuigd was, dat ik toch niet kon ontvluchten, had men de deur niet ge sloten. Ik kwam dus vrij gemakkelijk door de kamer van mijn bewaker cn het gelukte mij vervolgens, niet zonder moeite, door overklimming huiten de gevangenis te gera ken!" „Het geluk is met den stoutmoedige," mocht Curion wel zeggén, want als hij het niet zelf vertelde, zou men het bezwaarlijk kunnen gelooven. Hij begaf zich achtereenvolgens naar Pavia, Yenêlië, Fcrraza en Lucca, doch daar hij in Italië nergens veilig was, begaf hij zich naar Zwitserland, waar hij zich eenigen tijd te Lausanne vestigde. Met levensge.vaar haalde hij zijn vrouw en kinderen uit Lucca cn bracht hen'naar Bazel,, waar hij, zooals gezegd is, als ccn geacht professor stierf. - Hoe hij zich or uitredde 1 Graaf de Grammont, aan het Hof voff den grooten „Zonnekoning", vergat rich op! zekeren dag zóózeer schrijft „Jong Vaderl.3, dat hij een koninklijken bediende met stok. slagen uit den hoftuin wilde verjagen. Op eens stond Lodewijk naast hem, en aan de uitdrukking van diens gelaat zag de graaf wel, dat hij het leelijk verbruid had. „Wat beteekent dit, mijnheer?" klonk da!_ strenge vraag. „Och Sire, het zijn slechts twee van urf bedienden, die met elkaar in twist zijn ge raakt." De Koning lachte om deze gevatte noi derigheid, dreigde slechts even met den vüis ger en liet 't daarbij blijven. Een kraal met kunstvleugels. Deze kraai is, aldus schrijft de heef W. Wijlhuizen te Velp in „de Levende Ins tuur" zooals ge wel begrijpen zult, een Jamme kraai, die ik verleden jaar gekregen heb. Op aanraden van „kenners?" knipte il$ Gerrit aan den eenen vleugel een tiental groote slagpennen af tot op 3 c.M. lengte^ Van dien dag af aan stapte hij deftig ovei onze plaats tusschen de kippen door, maai tot mijn groote spijt kreeg mijn vriend Zwartrok geen nieuwe slagpennen terug, want de doode stompjes vielen niei uit, en ze met geweld uittrekken, wilde ik niet Dus moest ik er iets anders op verzinnen. Iederen namiddag kwam er in onze kerse boom een wilde kerkkraai, en toen op een^ zekeren namiddag de smulpaap zich weet aan de kersen vergastte, nam ik mijn Hukf en §choot hem neer. Ik nam mijn tamm'e kraai op den schoot en spreidde de vleu gels van de wilde kraai voor mij op een ta feltje uit. Nu sneed ik telkens een slagpen van de wilde kraai af en stak die op dezelfde plaats op Gerrits ongelukkige stompjes^ v 'Daar de kraaien even groot waren, pasten de slagpennen precies op de stompjes. Nu bond ik ze boven aan den vlerk stevig vast en na een half uur begon mijn kraai waar lijk weer te fladderen en bracht het nog dienzelfden dag tot een hoogte van 1.50 M. om op een dakje te komen. Zij scheen blijk-? baar zelf niet goed te begrijpen, hoe zij op dit hooge standpunt was gekomen. Zij bekeek haar vleugels, draaide in het rond, keek över haar rug naar beneden en daar had zij het gevonden! Zij zag een touwtje boven aan haar vleugel en rukte en-plukte net zoolang, tot al de nieuwe veeren er uit waren! En zoo loopt zij nu weer over d$ plaats en pikt hier en pikt daar, maar vlie gen kan zij niet. i Vijfjarige reis van een scheepskist. Een merkwaardige reis is gemaakt doof een scheepskist, die voor kórt in de Noor- .sche strandplaats Hoaler aandreef. In den herfst van 1909 was de Noorsche bark „Signe" uit Frederikstad in de Noordzee ómgekomen. Als vermoedelijke plaats van ondergang werd de Nederlandsche kust aan gegeven, omdat men daar de lijken van den stuurmén en diens zoon vond. De heele be manning, bestaande uit 15 koppen, verdronk. Tot die bemanning hoorde ook Johan Aren- sen, een 19-jarig lichtmatroos uit Hoaler. De kist nu, die bij Hoaler aan land spoelde, werd met zekerheid herkend als het eigen dom van de?en .lichtmatroos. Niet alleen, dat ze in zijn geboorteplaats kwam aandrij ven, maar bovendien was het zijn eigen broer, die haar vond. Ons „zusje". Wij zijn met ons vieren, wij broertjes, een zusje bezitten we niet, maar wèl een klein nichtje, Marietje, dat j'altijd aan^'t strand met ons ziet. [We wonen, zob moet jullie weten, in 't zelfde pension met .elkaar, of eigenlijk is 't een klein huisje, dat vadertje huurde van 't jaar. Wij hadden ons nichtje, Marietje, een enkelen keei; maar gezien, doch waren al gauw goede maatjes, ja, vriendjes vali haar bovendien. .Wc stoeiden, ravotten en speelden dien eersten dag heerlijk aan 't strand; yyé groeven er kuilen eh gooiden elkaar met het vochtigp zand. Marietje deed mee als een jongen, een wildebras, hoor, van belang; ze durfde, als wij, wel van alles eii was er voor niemendal bang. ^oo'rTz u s j e te Hebben, dót leek ons; we gingen dien avond naar bed, yol over Mórietje, cn dacHten: ,4ót jvojuU m'gea yaciüiUe yan prgt|4 Yroeg waren wé 's ochtends weer buiten cn liepen om 't hardst naar het straüd' .we wilden ons „zusje" verrassen met heuvels en bergen van zand. .Wat leuk zou «e 't vinden te hollen berg op en berg af, tot aan zeel zedfs Bobbie, de kleinste van allen, hielp dapper met zandscheppcn me. Dóór kwam een klein nufje aandrent'len, heel langzaam, een parasol op; •ze droeg in haar armen voorzichtig een groote, dom-kijkende pop. Wij konden het haast niet gelooven, dat 't Rie w^s, ons „zgpje", och nee én gisteren deed z' als een jongen nog/t wildste spel graag met ons meq] Marietje scheen 't niet te begrijpen, Hoe gek we dat vonden van haar neen 'n z li s j e is tóch heel wat 'anderi[ dan broertjes dót is toch maar .waarl Her manna.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8