0OOI3 de dJeü^d. Om te kleuren. Troüwe Vrienden. Naar het Engelsch van C. A. Merc^r. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK III. - £eodra het den volgenden morgen licht Hverd, ontwaakten de reizigers cn herinnerden 2ij zich, hoe het kwam, dat zij onder den blooten hemel sliepen, bij een beekje, dat zij 'den geheelen nacht in hun droomen hadden hooren kabbelen. Jack vcrfrischte zich door in het water kop petje te duikelen en Timmy vond dit zoo n prachtig denkbeeld, dat hij hetzelfde deed. Het .water was zóó koud, dat zij na hun bad eens flink moesten draven om weer warm te wor- 'der.; daarna aten zij het overblijfsel van het fcrood op, dat de vriendelijke bakkersvrouw hun gegeven had, en vervolgden zij hun weg. Timmy wilde eigenlijk nog maar liever niet Jack zag, dat hulp hier hoog noodig was en wist ook, dat hij die kon verschaffen. Hij snelde te hulp en slaagde er eindelijk in de schapen in het veld te drijven. Een eindje van den v\eg af lag een boerderij. Timmy vroeg zich af, of bij daar misschien werk zou vinden, toen de schaapherder zich omkeerde en vroeg, wat zijn vak was '1 immy begreep, dat dit de bewoner der boerderij moest zijn. „We zoeken werk," antwoordde hij. „Kunt u ons misschien gebruiken?" De herder begon te lachen. „Ik heb geen jongens noodig en denk, dat een tuchtschool de plaats is, waar je eigenlijk thuis hoort. Maar je hond kan ik wel gebrui ken. Voor hoeveel wil je hem mij verkoopen, als hij ten minste je eigendom is? Ik zal je er goed voor betalen." Timmy trok Jack onwillekeurig naar zich toe en keek, alsof hem gevraagd was, zijn broer te verkoopen. Voor geen geld ter wereld wilde hij zijn ecnige vriend afslaan, evenmin als Jack hem ooit vrij'willig zou ver laten. Het trouwe dier zou liever met hem ge- naar werk zoeken. Eerst moest hij verder weg ibrek iijden> dan het beste tehuis zonder hem zijn en geen angst meej* behoeven te hebben, 'dat men hem nog achterhalen en van zijn hond scheiden zou. Wat beteekenden voedsel en een bed in vergelijking hiermee? Zijn gul den zou hem In de eerste dagen van brood voorzien. Op den derden dag van hun reis hadden zij nog niet ver geloopen, toen zij aan een laag, jwit huis kwamen, dat met kamperfoelie be groeid was. Hel huis stond een eindje van den weg af, midden in den mooisten tuin, dien Timmy ooit nog gezien had. Ilij hoorde «en eigenaardig gefluit en zag allerlei vogels duiven, roodborstjes, mus- schcn, merels en lijsters. Het wemelde er van gevleugelde gasten. Timmy bleef bij het hek slaan om naar dit alles te kijken. Een oude, gebogen heer met een vriendelijk jgezicht," «dat onmiddellijk aller vertrouwen -wekte, stond op het grnsvcULroet ceulrak vol graan, dat hij in het rond strooide. Dit was .voor de vogels met harde snavels; voor de anderen had hij voedsel, dat hun bijzonder lievelingsgerecht was. Ilct eigenaardige fluiten kwam van zijn lip pen; van de duiventil cn ieder struikje in de buurt antwoordden de vogels, want dit was de bel voor hun ontbijt. Zij gingen op zijn hoofd en zijn schouders zitten en één, die wat brutaler dan de rest was, streek op den rand "der mand neer en bediende zich zelf. De jongen keek zijn oogen uit. Plotseling echter verstoorde Jack tot Timmy's groote ontsteltenis dit vredige toonecl. „Jack! Jack! Hier komen!" riep Timmy mgstig. Nauwelijks had hij dit echter geroe pen, of hij zag, dat Jack reden had voor zijn geblaf. Zijn oogen waren scherper dan die I \an zijn meester en hij had ontdekt, wat Timmy nog niet gezien had een groote, grijze kat, die op het punt was midden tus- schen de vogels te springen. Jack had den vijand genoodzaakt te vluch ten, vóórdat deze zijn slag had kunnen slaan. Hij stond nu te kwispelstaarten cn sloeg de dieren zóó rustig gade, dat deze hun maal Weer voortzetten en de reden -van zijn optre den schenen te begrijpen. De aandacht van den ouden heer werd hier door op den jongen en zijn hond gevestigd. (Vriendelijk wenkte hij Timmy naderbij te komen. „Je hebt een braven hond," zei hij. „Hij heeft het leven gered van minstens één mijner ge vleugelde vrienden en daarvoor ben ik hem 'dankbaar. Kom eens hier en vertel me wat .van hem en jezelf, als je eerst iets gegeten en gedronken hebt." Hij liet Timmy op een bank vóór het huis plaats nemen cn vroeg zijn huishoudster wat tnclk, brood en honig te bretfgen, want hij lende genoeg jongens om te welen, dat dit Altijd aftrek vindt Bovendien giste hij, dat de Jongen weinig of niet ontbeten had. Hij liet Timmy rustig eten en ging zelf zijn bloemen verzorgen. Hij knikte goedkeurend, koen hii van achter een struik zag, dat de jonger, zijn hond een flink stuk meegaf. Jullie bent reizigers, zie Ik aan je bundel- g", 'hMr vingerqe"in"de''n mond"- Ije re, h.j toen h.j weer bij de bank kwam.en op hct k]ein€ meisje passen„ te hebben. De man lachte opnieuw. Hij scheen te he grijpen, hoe de vork in den steel zat. „Nou,"als je^je nog eens bedenken mocht, dan weet je, waar je me vinflen kunt. Alleen kan ik je nog zeggen, dat je, als je werk zoekt, veel beter zult slagen, als je den hond kwijt bent. Samen zullen ze je niet licht noodig heb ben." Timmy maakte zich nu haastig uit de voe ten, hij was zóó verlicht, dat hij en Jack nog bij elkaar waren, dat hij op niets om zich heen lette. Langzamerhand begon hij echter zijn moe heid te voelen; zijn voeten waren zóó door- geloopen, dat hij bijna niet meer voort kon. Ook was h£t al lang geleden, dat Jack en hij gegeten hadden en toen hij aan Jack's hon ger dacht, was het net, alsof de zijne nog groote? werd. Er was echter niets aan te doen en hij sleepte zich'dus maar weer voort. Tegen den middag kwamen zij aan een boer derij, die er zóó welvarend uitzag, dat Timmy dacht, dat dit nu juist iets was, zooals Ipj het zich in zijn droomen voor Jack en ïich zelf had voorgesteld. De boomen in den boomgaard prijkten met bloesems, er loerden koeien en er blaatten schapert, terwijl uit de melkerij het'zingen der boerenmeisjes klonk. Hoe trouw zou Jack op de schapen en lam meren passen, als dit ambt hem toevertrouwd werd en hoe heerlijk zou Timmy het vinden op één 'dier groote boerenpaarden te zitten, zooals hij nu een jongen zag doen, die een vroolijk wijsje floot. De jongen, die niet veel ouder dan hij zelf was, klapte met de zweep om den stoffigen, kleinen zwerver een goed denkbeeld van zijn gewichtigheid te geven. Deze had op zij van den weg moeten gaan staan om den ruiter de ruimte te geven. Toen zij dichter bij het huis kwamen, begon een hond verwoed te blaffen. Jack bromde half-luid om te toonen, dat als het noodig was hij ook een hond was, waarmee niet le spotten viel. Zelfs al had Timmy niet gewe ten, dat het dier aan een stevigen ketting lag, dan nog had hij niet moediger het erf kunnen oploopen dan bij nu deed, hoewel zijn hart luid klopte. De boerin kwam juist uit de keuken. Een klein meisje, met groote blauwe oogen en een flinken zonnehoed op, liep naast haar. Zij stak haar handje uit om Jack aan te halen. „Hebt u alstublieft werk voor ons juf frouw?" vroeg Timmy beleefd. De boerin zog een kleinen jongen vóór zich staan met zijn pet in de ééne hand, terwijl de andere op den kop van den hond rustte om te toonen, wife hij bedoelde met „wij". Twee paar bruine oogen keken haar sraee- kend aan. „Wat kan zoo'n kleine jongen, als jij bent, doen?" vroeg zij. „We zullen alles doen, wat u ons zegt," luidde het antwoord. „Jack zou op de scha pen kunnen passen en jk zou de dieren kun nen voederen, en wieden, en water aanbren gen en hout, en het kleine meisje keek „Maar je reist toch zeker niet alleen? Daar ben je nog te jong voor." „We zijn maar met ons beiden, mijnheer, en we zoeken werk. Denkt u, dat we dat zul- ,Dat is alles goed en wel, wat jezelf betreft en ik zou het wel eens met je willen probee- ren, maar ik kan er geen hond igeer bij ge- Aruiken. jCesar zou geen vreemden hond naast fen v.rdcn,-ergens, mei de schapen dultlED m MitÜLa c.venmin. Hel 20u Hou hunnen uitgaan? Doel er met toe. wat d5m „echlen ReTen.' voor werk ik doen moet, als we maar bij sBraar kunnen blijven." Dit antwoord scheen den ouden lieer te be vallen. Je weet een vriend op prijs te stellen en verdient hel een trouwen kameraad te hebben, «oordc ik begrijp, dat dit dier is. Als ik Icon zon ik je graag willen helpen, maar de ion gen die ik aan het werk zet, doen dit met behulp van boeken en leien. Hal daar komen mijn leerlingen 1" riep hij uit, terwijl een iroepje jongens den tuin van den-achterkant in kwam hollen. „Nu, 't ga je goed, beste longen, cn als je weer dezen kant uitkomt, fncet je* mij stellig met je vriend komen op- toeken." De goede man stopte hem hij deze {woorden een geldstuk in de hand. Timmy aarzelde, of hij dit zou aannemen, daar hij niets gedaan had om het te verdienen. „Neem dat tér wille van je kameraad; hij heeft het verdiend," zei de schoolmeester. lïij keek den jongen en den hond nog ria, zich afvragend, hoe het toch kwam, dat .hij in div i' twee zooveel meer belang stelde dan in 'ii-rc zwervers, die zijn huis en tuin voorbij kwamen, HOOFDSTUK IV. Zoo gingen er nog cenige dagen voorbij, jronder dal Timmy een middel gevonden had om Iets te verdienen. Zijn laatste geld was nu ver leerd, doch hij liet alle hoop nog niet varen. Gelukkig regende het in die dagen heel wei nig, zoodat de beide reizigers 's nachts onge deerd buiten konden slapen. I Op zekeren dag kwamen zij een kudde Schapen tegen, die door een herder en een jongen hond te -\ergcefs in een veld werden gedreven. De hond verstond deze kunst blijk baar nog niet en maakte de verwarring nog fcrooler; de schapen liepen allen door elkaar ka joegen hcele stofwolken od. v „Jack vecht heusch nooit.' „Ik kan hem toch niet gebruiken. Als je alleen wilt blijven en den hond verkoopen je zult gemakkelijk een kooper voor hem kun nen vinden mag je blijven." „Nee, dank u, juffrouw?» we zijn maar met ons beiden en blijven bij elkaar." Hoe vreemd toch, dat de menschen dachten, dat trouwe vrienden zich zoo gemakkelijk lieten scheiden! (Wordt vervolgd.) ■stérk als een eik, terwijl zijn edel gelaal van een trotschen geest en grootcn heldenmoed getuigde. In volle wapenrusting maakte hij vooral een schitterend figuur. Bij zoovéél voorrechten was 't niet le ver wonderen, dat Sigismund van Nostic ook vele benijders had, die door jalouziè zelfs tot vijandschap jegens hem werden gedreven. „Dal is een goede raad, Nostic," antwoordde de vorst. „Laten we naar de leeuwen gaan. 't Is juist 't uur, dat zij hun voedsel krijgen. Dat zal mij afleiding geven!" De hovelingen volgden den koning. Matthias Corvinus bleef cenigen tijd voor een kooi staan, waarin drie leeuwen, die tot ééne familie behoordert, bij elkaar lagen. „Leeuwen zijn toch edele dieren vol trots en moed! Ik zou ze wel eens in hun ongebrei delde kracht willen zien dat moet een grootsch tafereel wezen. Maar bij leeuwen in een kooi zou men dit alleen ten naastenbij kunnen bereiken door ze te tergen."* Halfluid had de koning dit gesproken. Heinrich von Melzrad, Nostic's grootste vijand, die in de nabijheid van den vorst had geslaan, trad cenige schreden terug en wenkte den oppasser, die met de bewaking der dieren belast was. Hij fluisterde hem wat in, waarop de man zich verwijderde. Weldra verscheen hij weer en hield een stuk vleesch op een groote ijzeren vork tot vlak bij de kooi, zoodat de leeuwen dadelijk, geprikkeld door de lucht van het voedsel, uit liun rustige rust opsprongen. 't Had den schijn, of 't onhandigheid van den oppasser was, <loch in waarheid volgde de man slechts de hem zooeven gegeven op dracht, toen hij nu den grootsten leeuw, die 't dichts tegen de tralies drong, gelegenheid liet 't stuk vleesch plotseling met één slag van zijn klauwen te bemachtigen, 't Dier brul de daarbij zoo geweldig, dat dc kooi er van schudde. Melzrad wendde zich tot de edellieden en «eide, terwijl er een valsche glimlach om zijn lippen speelde: ,!k zou wel eens willen zien, of iemand van dït gezclsctoap 't zou durven wagen den leeuw zijn prooi te ontnemen. In de oudheid hebben we voorbeelden te over van Grieksche en Romeinsche helden, voor wie zoo iets speelwerk was. Hoe denkt gij lieden er over?" „Dat is geen slecht idee," sprak koning Matthias Corvinus. „Wel mijn dappere Nostic, hoe slaat 't er mee? Ge hebt zoovele edelen verslagen, dat een strijd als deze voor u slechts een onbe duidende schermutseling moet wezen." „Ja, ja", riepen allen uit, „wal is er, dat Nostic niet doen kan?" „Ik twijfel er evenmin aan, dat Nostic 't doen kan", zei Melzrad hoouend, „maar 't is hier dc vraag of hij 't doen wil!" „Ik wed, dat -hij er toe bereid is," sprak de koning. „Ik ken mijn dappercit Nostic lo goed. Dit genoegen zal hij mij niet weigeren!" Trots en kalm trok Nostic zijn zwaard uit de scheede, greep zijn schild en ging de kooi binnen, waar de leeuwen reeds bezig waren 't vleesch te verslinden. „Geeft hier, beesten," riep hij den door zijn optreden overbluften dieren met donderende stem toe, „geeft hier die half opgevreten Jcarkas. Een vorst zal je dit vergoeden met het bloed van zijn getrouwstcn dienaar!" Met een dof gebrom stonden de leeuwen op. Nostic kwam tusschen hen in staap'en hief het overblijvend stuk vleesch bedaard om hoog. De dieren schenen geheel overweldigd te zijn door zijn vermetelheid; zij hielden zich onbewegelijk, alsof zij gebiologeerd waren en zoo kon hij ongedeerd de kooi met zijn buit verlaten. Toen Nostic weer bij 't gezelschap terug kwam, bogen allen zich diep voor hem ter -aarde, maar hij sloeg er geen acht op en ging direct naar den koning. Zijn buit legde hij aan diens voeten neer en sprak: „Nrajosteit, uw bevel heb ik opgevolgd. Dat ik moed bezit, heb ik indertijd getoond bij 't tournooi .te Brcslau en in de vele gevechten, waarin ik bewezen heb een dapper ridder le zijn. Doch nu moet ik u dit zeggen: hij, die dappere dienaren werkelijk op prijs stelt, waagt hun leven niet bij een weddenschap. Gesteld, dat dc leeuwen mij verscheurd hadden, wat dan? De zaak was te ernstig voor een grap. Doe zoo iets in 't vervolg maar met anderen, wat mij betreft, ik beschouw mij als uit uw dienst ontslagen. Na dit gezegd te hebben, verwijderde hij aaeh met afgemeten Ired in waardige houding, «I gansche "hof da*n van verbazing-achter latende. Matthias Corvinus zag hem niet meer terug. Nostic trad in dienst-van koning Alexander van Polen. Dit voorval, dat spoedig in Weenen rucht baar werd, gaf aanleiding, dat een huis in dc Karntherstraat den naam kreeg van ,,'t huis met de drie leeuwen." Als ik goed inge licht ben, bestaat dit huis nog. "Wie in Weenen komt, moet er maar eens naar zoeken. Chatterbox naverteld door H. Nostic, de leeuwenbedwinger. Men schreef Maart 1490. De beroemde Matthias Corvinus, koning van Hongarije, liep rusteloos door zijn paleis te Weenen, vergezeld van zijn edellieden cn ministers. De koning zag er slecht uit; sedert eenigen tijd was hij zeer ziek en leed veel pijn, zoodat de lijfartsen vreesden, dat hij niet lang meer zou leven, wanneer hij zich niet meer ontzag. Matthias Corvinus wilde hiervan echter niets weten; al was zijn lichaam verzwakt, zijn geestkracht was groot. „Ik wil niet te bed blijven", zei hij tot zijn lijfarts, den vermaarden Julius Milius, en zijn secretaris Martius Galcotti, die tevens sterren wichelaar was en stiet beide ruw van zich af. „Bezorgt gijliedeiu mij liever wat afleiding, vertelt wat of bedenkt wat nieuws!" „Gaat u de wilde dieren eens bezoeken, Majesteit, u is er in lang niet geweest," sprak zijn veldmaarschalk Sigismund van Nostic, die in hooge gunst bij zijn gebieder stond.-Ilij was geboortig uit Lausitz cn werd gewoonlijk „de sterke Nostic" genoemd, daar niemand hem in kracht evenaarde. Deze edelman was Nu wil ik jullie vertellen van dat bezoek. De zon .scheen buiten op bosch en bloe men en Ben wist het wel, maar hij was nog te klein om te gaan kijken. Toch droomde hij heel stilletjes van een wandelingetje met Moeder in het groote plantsoen. Maar de engeltjes, die Benny bewaakten, vonden dat hij ook werken moest, want iedereen moet iets doen in de wereld I En daarom gingen zij het hem vertellen, dat hij iets te doen had. ,Zoo mooi schijnt de zon/' zeiden de engelen, „weet je dat?" Benny wist het heel goed. .En die zon maakt alle menschen heel blij en goed, weet je dat ook?" Dat begreep Benny wel, want als hij met Moeder in 't zonnige park had gewandeld, had Moeder hem allerlei prettige dingen verteld, dus dat vond hij gewoon. „Kun je nu net als het zonnetje altijd heel veel goede dingen doen?" vroegen de enge len aan alle menschen. Benny was maar klein en schreide, want dat was zoo'n moeilijke vraag. „Ik ben maar een klein kindje," zei "hij met zijn groote oogen, „ik kan nog niet veel doen." „Jawel, beste, kleine baas," zeiden de engelen, „je moet maar zoet zijn en lachen tegen de menschen; dat kan ieder kindje, en dan lachen al de groote menschen met je mee." Ze gingen toen weer naar den Hemel om onzen Lieven Heer te vertellen, dat zij het kleine meizoentje hun boodschap hadden gedaan. En Benny lag in zijn wiegje en keek met zijn blauwe oogen de groote kamer in en zag heel veel, wat hij niet begreep. „WaL«en vreemde dingen zijn dat!" dacht hij in zijn onschuld. Op eens stond er bij zijn wieg een reus, ten minste dat dacht Benny, een grijzen baard had de reus en hij keek heel boos. „Moet ik daar nu tegen lachen?" dacht Ben angstig. „Als hij maar niet kwaad op mij ishij kijkt zoo boos." Maar hij dacht aan de engelen, die hem hadden gezegd te lachen, en hij vond, dat hij het wel eens kon probe eren. En hij keek naar den grijzen reus en lachte heel stilletjes en heel zacht, zooals alle kleine kindertjes lachen. vDe reus was Benny's grootvader, een oude- man, die veel verdriet gehad had en heel wantrouwend was geworden en dacht, dat iedereen boos op hem was, maar toen hij het kindje zag lachen, zoo zachtjes en stil, voel de hij, dat er een heel klein zonnestraaltje .naar zijn hart was gegaan en dat zonne straaltje koesterde hem zóó lekker, dat hij ook lachte. En toen er niemand in de kamer wes, ook Benny's moeder niet, toen gaf hij een klein zoentje op het handje van Benny en zei heel zacht: „Van jou houdt Groot vader, omdat je lacht!" Benny vertelde aan zijn moeder, wat Grootvader gezegd had en Moeder dacht „Zoo kan je met een lach en een vriende- lijkheidje zooveel doen; dat wil ik eens aan kindertjes, die ons kinderblad lezen, vertel len." Nu Is er natuurlijk nog heel veel meer te vertellen van kleinen Benny, maar hij is nog te klein om lang achter elkaar te praten en daarom wacht ik maar, tot hij me weer wat te vertellen heeft en dan hooren jullie het ook. Hoeveel de moderne oorlogs wapenen kosten* -i In de „Economiste Francais" geeft niël Bellet eenige interessante bijzonderhe» den omtrent de prijzen-der Fransche wapeg nen. Het Fransche geweer kost 50 frs. per stuk, terwijl particuliere fabrieken dit wa< pen niet onder de 72 tot 75 fr». zouden kunnen leveren. Daar echter de erbeidstij.' den nog vóór den oorlog wettelijk geregeld d. w. z. verkort zijn, is ook de prijs van da geweren belangrijk gestegen, zoodat die nu wel op"75 frs. te staan komt. Bij kanonnen is natuurlijk van heel an dere sommen sprake. Zoo kost het ben roemde 75 m.m.-kanbn de „soixantp quinze" 15.000 frs. Rekent men echter het rollend materiaal daarbij, dan komt menj tot een nog veel hooger bedrag, zoodat een batterij van vier stukken met toebehoorep op ongeveer frs. 120.000 komt te staan. Daar de Fransche regeering thans de grondstoffen bij particuliere fabrieken moet bestellen, bedragen de kosten van zulk eei\ batterij nu wel frs. 150.000. De zware soheepskanonnen zijn nog veel duurder. Bellet deelt mede, dat een moderns Engelsche slagkruiser van 20.000 ton, van het Neptun-type, ongeveer 20.000.000 gulden kost. Vóór een jaar of drie bereken, den vaklieden, dat een slagvloot van een! millioen ton ongeveer anderhalf milliard gulden waarde vertegenwoordigt. Intus.' schen zijn de productiekosten nog belang.' rijk gestegen. De slagkruiser „Lion", die in dezen oorlog meermalen werd vermeld,' kostte „slechts" 25.000.000 gulden, maar de later gebouwde „Australia" zal n-"" 6.500.000 gulden duurder wordqn. De gevangen walrus. „Pallas", de eenige in gevangenschap levende walrus, is den 23en November 1915 gestorven. Op 10 September 1908 was het dier in den dierentuin van Hagen/ beek aangekomen en daar door zijn bewon. derenswaardige dressuur spoedig de alge- meene lieveling geworden. In zijn boek Von Tieren und Menschen, Erlebnissen and Erfahrungen" beschrijft Hagenbeek de moeilijkheden, gepaard aan het vangen van jonge walrussen en de nog grooter moeilijk, heid om ze in gevangenschap in het leven te houden. In vrijen staat voedt de walfus zich met mosselen, die hij met zijn lange slagtanden 'van de rotsen losmaakt, waar. mee hij ze openmaakt en de mossel rr uil slurpt. Het was echter een onmogelijkheid zulke reusachtige hoeveelheden mosselen bij elkaar te krijgen en daar levende oesters wel iets te duur waren, moest Pallas zich! aan visschen gewennen. In de laatste jaren gebruikte het dier dagelijks 30—50 pond schelvischstaarten of kleine haringen. In tegenstelling met andere robbensoorten mpakt hij de visschen niet klein, doch slikt ze geheel in, slechts de kop werd iederen keer weer. uitgespuwd. „Palias" gezondheid heeft nooit iets te wenschen overgelaten. Hij woog op het laatst nog 850 pond. Twee doctoren, verbonden aan het natuurhisto rische museum te Hamburg, verrichtten de lijkopening. De oorzaak van den dood,kon niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel vond men abnormale symptonen, zooali een verhard gezwel aan den hals en groote hoeveelheid bloed In de maag, maar geen spoor van een maaggezwel. Ook de schild, klier was niet opgezwollen, hoewel het diez vroeger eens met succes behandeld wa» voor een zwelling van de schildklier. Poes-Hengelaar. zoq lang en slank als een oünhnom. en zoo hem opzoeken. Benny. door TRUUS SALOMONS. Nu ga ik jullie vertellen van kleinen Ben ny. Weet je wie dat is? Natuurlijk niet, hè? Nu hoor maar, 't is1 het meizoentje van Va der en Moeder en 't is zoo n mooi bloemetje, als je nog' nooit gezien hebt, een echte menschenbloem. Zoo'n bloemetje als Benny is, zijn er heel veel, maar Moeder houdt natuurlijk het meest van kleinen. Benny en als die haar wat influistert (met zijn mooie blauwe oogen fluistert hij, want hij praat nog niet met zijn mond), dan luistert de heele kamer, waar hij eet en slaapt en alle dingen begrijpen hem. Moeder natuurlijk het allerbest. Nu zal ik juliie alle dingen niet kunnen vertellen, die Benny Moeder te zeggen heeft, maar toch heel veel en je moet dus maar hooren. Ben heeft een woning in een groote witte wieg van ijzerdraad, daar slaapt hij den heelen dag in en daar komen -alle engelen

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8