Ooop de Ueügd.
Trouwe Vrienden.
Naar het Engelsch van C. A. MERCIr.R.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK XI.
Dick trachtte zich zelf wijs te-maken dat
hij heel blij was over Timmy's vertrek. Hij
kon nu weer zijn eigen gang gaan en voel
de zich niet meer achteruitgezet.
Het was marktdag. De boer zou den ge-
'hcelen dag naar de stad gaan en Dick be
sloot van die gelegenheid gebruik te ma
ken door eens precies te doen, waar hij lust
in had.
Er was een jong paard op de plaats, dat
rTimmy's lieveling geweest was en hem al
tijd tegemoet liep om aangehaald te worden.
Dit kon Dick niet velen. Hij plaagde den
kleineren jongen door het dier met een
Steen te gooien of hem met een zweep te
slaan en op hem weg te draven. Natuurlijk
gebeurden zulke dingen alleen, als de baas
en Dick's vader niet in de buurt weren.
Dick had zich voorgenomen dien middag
eens flink met Puck te draven.
Puck was juist in den stal, toen Dick eens
rondkeek, wat voor kattekwaad hij kon uit
halen. Als het paard los in de wei geloopen
had, zou Dick het nooit opgevangen heb
ben, daar het diér, als Dick het riep, altijd
rechtsomkeert maakte, zoodra hij de stem
van den jongen maar hoorde. Dick kon hem
nu echter zonder veel moeite grijpen; hij
sprong op zijn rug, reed den stal uit, knalde
met de zweep en liet Puck voelen, dat hij
zijn meester gevonden had.
Het dier wist natuurlijk, wie zijn berijder
was en trachtte uit alle macht zich te be
vrijden. Hij maakte het Dick werkelijk moei
lijk te blijven zitten. Hij rende maar voort
en deed zijn uiterste best zijn berijder af te
werpen.
Zoo kwamen zij bij een scherpe bocht
aan een steenen muur. Dick zag het nade
rend gevaar en had niets liever gedaan dan
op den grond te springen, doch hij begreep,
dat dit in hun snelle vaart noodlottig kon
worden. Het eenige, wat hem te doen stond,
was zich met beide handen krampachtig
aan den nek van het paard vast te hou
den.
Toen sloot hij de oogen in afwachting van
hetgeen er gebeuren zou. In het volgend
oogenbilk lag hij bewusteloos op den grond,
met Puck bijna bovenop hem.
„Wil de baas eens even bij Dick komen?
Hij heeft iets op zijn gemoed,- dat hem erg
schijnt bezig te houden."
De boer had juist zijn laarzen uitgetrok
ken en was op het punt zijn avondbrood te
nuttigen, toen deze boodschap hem ge
bracht werd. Hij was dien middag laat van
de markt thuis gekomen, waar een treurige
stand van zaken hem wachtte een uit
stekend jong paard, dat ernstig gekwetst was
en Dick, die met een gebroken arm te bed
lag en er eigenlijk wonder boven won
der nog goed was afgekomen.
1 erwijl Dick onrustig in zijn bed lag te
kreunen, werd hij door de vreeselijkste
droomen gekweld. Neei;, wat hem vervolg
de, was -nog veel erger dan een booze
droom. Hij kon geen rust vinden, zoolang
zijn geweten hem alerlei verwijten deed.
Wat zou er gebeuren, als hij eens stierf
voor hij het kwaad, dat hij bedreven had,
bekend had?"
„Nd, wat heb je mij te zeggen?" vroeg de
boer, toen hij Dick's vader naar diens huis
je gevolgd was.
„Ik heb geen rust vóór ik hel bekend heb,
baas. Het was van het begin tot einde een
leugen, wat ik van Jack vertelde. De hond
gin. nooit uit zich zelf naar het bosch; hij
werd er heen gebracht. Ik maakte hem in
de schuuf vast op dieri avond, dat hij ver
mist werd. Daar vond Timmy hem en in
plaats van mij te verraden, toen hij wist, dat
ik het gedaan had, zei hij: „Ik zal zelf pro
beren je af te ranselen," en gooide hij zijn
jas weg.Zoo is het gebeurd. En wat dien
vogel betreft, dien ik u liet zien, dien heb
ik zelf buiten gevonden ik weet niet, wie
hem dood gebeten heeft, maar Jack niet."
De boer had moeite zijn opkomenden
ioorn te bedwingen, doch hij beheerschte
zich bij de gedachte, dat Dick berouw had
en zijn euveldaden nu eerlijk bekende.
„Wat had Timmy je gedaan, dat je hem
en zijn hond zoo leelijk behandelde?"
„Niets baas. Dat is juist het ergste. lk
was jaloersch op hem. U en de vrouw
vertrouwden hem altijd van alles toe en mij
nooit, en ik wist, dat als de hond weg moest,
hij ook zou gaan."
,J\ had heter gedaan, als ik hem geloofd
hacl in i -uns van jou. Nu, je bent er in ge
slaagd hem hie eg te werkenl" je hebt je
doel dus bereik
„ik zou er alles voo: overhebben, als hij
maar weer terug was, baas, cn ik geef u
mijn woord van eer, dat ik nooit meer zoo-
iets leelijks doen zal. Ik denk wel, dat hij
het mij vergeven zal, want hij is niet
iemand, die wrok blijft koesteren. Wilt u
hem terug laten halen, baas?"
„Ja, ik geloof ook wel, dat de jongen het
je vergeven zou, als hij weer hier was. Nie
mand van ons weet echter, waar hij op het
oogenblik is, hoewel wij natuurlijk alle mo
gelijke moeite zullen doen om hem te vin
den."
Toen de boer weer thuis was, vertelde hij
het gebeurde aan zijn vrouw en zei hij, hoe
het hem speet die twee zoo verkeerd be
oordeeld te hebben.
„We moeten den jongen zoeken en
hem hier terugbrengen," was ook haar mee-
hing. Fietje heeft sinds hij weg is, niets
■nders gedaan dan naar hem gevraagd. Het
kind staat bijna den geheelen dag aan het
hek naar hem uit te kijken. Zij wil maar niet
gelooven, dat hij werkelijk weg is."
„Ik vrees, dat het gemakkelijker gezegd
dan gedaan is hem te zoeken," zei de boer.
„Hij zal al wel een eind weg zijn, doch dat
neemt niet weg, dat ik al het mogelijke doen
zal."
Hij slaagde er echtet niet in den jongen
op het spoor te komen. Eenmaal had hij
zich zelf venveten, dat hij een jongen in
zijn huis opgenomen had, van wien hij niets
wist, en nu scheen die jonger weer naar
hetzelfde onbekende oord teruggekeerd te
zijn.
Slechts na verloop van verscheiden
meander, gelukte het hem iets naders van
Timmy te vernemen, doch toen was het te
laat voor hem om naar Appelhoeve terug
te keeren.
HOOFDSTUK XII.
(Slot.)
Timmy had nu al zijn geld uitgegeven en
nog niemand gevonden, die werk en eten
wilde geven aan een zwervenden jongen en
zijn hond.
Als hij naar één of andere stad was ge
gaan, zou hij zeker gemakkelijk werk heb
ben gevonden als boodschapjongen, maar
hij noch Jack hielden van drukke straten.
Zij zouden zich daar dubbel eenzaam heb
ben gevoeld.
Op zekeren dag leidde hun weg door een
groote stad, doch de drukte en beweging
overweldigde de beide zwervers. Het leek
hun, alsoF zij zich in een andere wereld be
vonden. En Jack zou zich daar zeker het
allerminst "thuis voelen. Beiden verlangden
terug naar de velden en heggen als naar
bekende gezichten.
Toen zij de stad bijna weer uit waren,
kwamen zij langs een groot huis. Timmy
zag er verscheiden kinderen binnengaan.
Dit was het weeshuis, misschien wel hetzelf
de waarheen hij eens gebracht had zullen
worden, als het hem niet gelukt was zich
nog bijtijds met zijn hond uit de voeten te
maken. In het weeshuis immers zou Jack
niet toegelaten worden, en waar geen plaats
was voor zijn trouwen vriend wilde Timmy
ook niet zijn.
Hij liep dus haastig door, totdat hij weer
in het vrije veld was, waar hij naar een rust
plaats voor den nacht uitkeek.
„Hé, jongen!" riep een stem van den an
deren kan* der heg. „Ga je hier overnach
ten? Dan kom ik bij je. Gezelschap kost geen
geld."
Timmy keek op om te zien, wie de eige
naar van die stem was. Dit was blijkbaar
eveneens een zwerver, één, die er al niet
veel beter aan toe was dan hij zelf. Hij droeg
ook een bundeltje aan een stok. Jack brom
de juist hard genoeg om den vreemde aan
het verstand te brengen, dat als het noo-
dig was hij zijn meester beschermen zou.
„Heb je wat gegeten?" vroeg de man.
Timmy schudde bedroefd het hoofd.
„Dan zullen we samen deelen", zei de
ander, „met ons drieën deelen", liet hij er
op volgen en hij haalde uit een papier eeni
ge boterhammen, waarvan hij Timmy en
zijn hond ruimschoots hun aandeel gaf. Wat
smaakte dit maal den zwervers goed!
De man was maaier, vertelde hij Timmy;
hij zocht werk.
Timmy sliep zooals gewoonlijk met zijn
bundeltje onder het hoofd dh* Jack nestelde
zich tegen hem aan om hem warm te hou
den, terwijl de maaier bij hen bleef slapen.
Toen Timmy wakker werd, was hij weer al
leen met Jack. De ander 'was bij het aan
breken van den dag reeds vertrokken; hij
had den jongen, die vast in slaap was, niet
willen storen en voorzichtig zijn jas wegge
nomen waarmee hij hem had toegedekt,
daar de nachten al frisch begonnen te wor
den.
Timmy kreunde, toen hij probeerde op te
slaan. Zijn voeten waren pijnlijker dan ooit.
Wat moest er nu van Jack en hem worden!
Hij moest echter opstaan, hoeveel moeite
en pijn het hem ook kostte. Jack keek zijn
meester aan met een blik, waaruit diep me-
triev.oelen sprak en Timmy legde zijn hand
op den rug van het dier om zoo gemakke
lijker te kunnen opstaan.
Timmy volgde dien dag den weg, dien
Jack hem aangaf; hij liet zich geheel leiden
door zijn vriend.
Langzamerhand kwam de weg hem meer
en meer bekend voor. Was het een droom,
dien hij zich herinnerde, of had hij dien weg
werkelijk meer geloopen, dat bruggetje in
derdaad meer gezien? Ja, daar waren de
huisjes met de vroolijke tuintjes er vóór, die
hij kende.
Timmy keek om zich heen om nog meer
in zich op te nemen en luisterde, of hij ook
bekende geluiden vernam, o! daar hoorde
hij het kirren van duiven en zag hij een
laag, wit huis, dat met kamperfoelie be
groeid wasr
Jack was nu stil blijven staan voor het
hek van den tuin,"waar zij in het begin van
hun zwerftocht den ouden schoolmeester,
omringd van zijn vogels, gezien hadden.
Het duizelde Timmy voor de' oogen. Hij
deed een stap naar voren de grond
scheen onder zijn voeten weg te zinken.
Daarna wist hij gedurende eenigen tijd
niets van hetgeen er om hem heen gebeur
de.
Hij verbeeldde zich, dat hij heel in de
verte stemmen hoorde. Zij kwamen nader
bij, zoodat hij ze duidelijk onderscheiden
kon.
„Ik geloof zeker, dat dit de jongen is,
dien ik overal zoek, sinds ik in de schepers-
hut vernam, dat de oude man gestorven en
de jongen vertrokken was, niemand wist
waarheen." Timmy herkende de stem van
den schilder, die in de duinen verdwaald
was geweest en op Vader's licht was afge
komen. „Ik hoopte," ging hij voort, „dat ik
iets voor hem doen kon, en dat schijnt me
inderdaad het geval te zijn."
„Ik heb hem ook meer gezien," zei de
andere stem, die van den ouden school
meester. „Herinner je je niet, dat ik je van
den kleinen jongen vertelde, wiens hond
één mijner gevleugelde vrienden redde
voor de kat? Hij zocht, werk, zei hij. Arme
jongen! Er zit wat in hem en wij moeten
trachten hem te helpen,"
„Welk een gelukkig toeval heeft hem
hierheen gevoerd," zei nu de jonge man.
„Iets beters dan toeval. Hij zal hier een
tehuis vinden en je zult eens zien, hoe
trotsch ik op mijn nieuwen leerling zal zijn."
„Ja Vader, dat denk ik ook. Hallo baasje!
Eindelijk wakker? Heb je ons verstaan?"
Timmy sloeg de oogen op. Nee, het was
geen droom. Hij lag in de huiskamer van
den schoolmeester en naast hem stonden
Jack, de meester zelf, de schilder en de
huishoudster, die hem iets tusschen de lip
pen goot.
Hij was wakker geworden om over zijn
lot te hooren beslissen en dat op een wijze,
die hem innig dankbaar stemde.
„O mijnheer, meent u dat werkelijk? Mag
ik werkelijk hier blijven", stamelde hij, „en
Jack ook?"
„Wie zou het over zijn hart kunnen ver
krijgen zulke trouwe vrienden te scheiden?"
vroeg de oude schoolmeester.
De Spin.
Dat Triënt in het Zuiden van Tyrol ligt,
weet je denk ik wel, doch van de schilder
school van meester Bacizo, die daar een
maal gevestigd was, heb je zeker nooit ge
hoord!
Het is dan ook meer dan twee honderd
jaar geleden, dat meester Bacizo leefde,
maar zijn school, de school van Giovanni
Battista Bacizo is niet vergeten, en menige
schilderij van den grooten meester prijkt
in kerken en paleizen.
Het was op een mooien zomermorgen
van het jaar 1666. De leerlingen waren in
de ruime zaal vereenigd, waar zij zich als
naar gewoonte in de schilderkunst oefen
den. Zooals het bij jongelui gewoonlijk gaat,
had ieder een bijnaam. Zoo waren er: de
lange Constantijn, de korte Benjamin, de
dikke Balthazar en de magere Eginhard.
De korte Benjamin, die eigenlijk Benja
min Bardi heette, was wel de woeligste van
alle leerlingen. Zijn mond stond geen
oogenblik stil; hij hield er van anecdoten te
vertellen en raadsels op te geven. Heden
was hij echter op den inval gekomen, eens
voor meester te spelen.
Met een ernstig gezicht maakte hij zijn
kameraden bekend, dat hij twijfelde aan
hun geleerdheid en dat hij daarom eens
wilde onderzoeken, of zij wel studeerden en
of zij wel goed op de hoogte waren der
kunstgeschiedenis.
Hij had zich juist tot den langen Constan
tijn gewend, die voor den besten leerling
van meester Bacizo doorging, en vroeg
hem, wie de grootste schilder van Italië was.
Het antwoord was niet moeilijk te vinden,
en volgde dan ook al heel vlug: „Rafaël
Santi, geboren te Urbino in Italië, anno
1483, gestorven te Rome in 1520".
De korte Benjamin knikte goedkeurend
en zei: „Goed geantwoord, Constantijn!
Noem mij nu ook eens een groot Neder-
landsch schilder."
„Pieter Paul Rubens!" zoo klonk het ant
woord. „Deze schilder heeft geleefd van
15771640 en vele prachtige schilderstuk
ken nagelaten. In de keizerlijke kunstver
zameling te We enen worden groote altaar
stukken van hem gevonden."
Wederom knikte de korte Benjamin goed
keurend en vroeg, wie de grootste schilder
van Spanje was. Als uit één mond riepen
toen alle leerlingen: „Barlholaméo Estéban
Murillo!"
Murillo, de schepper der onvergelijkelijk
schoone Madonnabeelden en engelen
kopjes, die wij op zijn schilderijen bewon
deren, stond toenmaals op het toppunt van
zijn roem, en werd met recht de „grootste
kunstenaar van Spanje" genoemd.
De leerlingen van Bacizo bleven nog
eenigen tijd samen praten, en luisterden
naar hetgeen Constantijn hun van den'
grooten meester vertelde: Hij was een arme,
behoeftige Moor geweest, de kleurenmen-
ger van een groot schilder, doch door zijn
genie en noeste vlijt had hij het tot zulk
een hoogte weten te brengen, dat vorsten
en kunstenaars als om strijd naar zijn
vriendschap dongen.
Plotseling hield de jonge verteller stil en
zijn gelaat drukte den grootsten afschuw
uit. Tegelijkertijd wees hij naar een groote
spin, die zich aan haar dunne draad van de
zoldering naar beneden liet zakken.
In het volgend oogenblik stampte hij
toornig met den voet op den grond. „Waar
is Martijn toch?" riep hij. „Waarom heeft
hij vanmorgen geen stof afgenomen en de
spinraggen weggevaagd, zooals zijn plicht
is?"
Ook de anderen keken zoekend in het
rond, en in hun overmoed haalden de kna
pen allerlei grappen uit. „Krentenbol!" riep
de een, omdat de vader van Martijn bakker-
was; „Bergkobold!" riep de ander, omdat
Martijn in de Tyroler bergen thuis hoorde;
„Spinnekop!" riep de derde, omdat de jon
gen, behalvp met het wrijven der verven,
ook belast was met het schoonhouden van
het atelier en het wegvegen der spinraggen,
want, het gebeurde dikwijls, dat er een spin
door het venster, dat op den tuin uitzag,
naar binnen kwam.
„Spinnekop!" riepen nog een paar ande
ren en lachten daarbij spottend. Constantijn
lachte echter niet mee, want de spin liep
juist over het doek, waarop hij bezig was
een copie te maken van een van Murillo's
schilderijen. Nog driftiger dan te voren riep
hij om Martijn.
Deze hoorde of zag echter niets; hij stond
in een hoek der zaal en keek met zooveel
aandacht naar een schilderij van Murillo,
dat de meester zich voor een hoogen prijs
had aangeschaft en hier had opgehangen
om zijn leerlingen tot voorbeeld te dienen,
dat hij niets zag of hoorde van hetgeen er
om hem heen g'ebeurde.
„Domme jongen!" riep Constantijn, ter
wijl hij hem heftig aan zijn arm schudde,
„sta daar toch niet zoo te kijken; je moet de
zaal hier schoonhouden, en als je dat niet
beter doet, zullen wij het den meester zeg
gen en die moet je dan maar naar je ouders
terugsturen, dan kun je in de bakkerij hel
pen!"
Een luid gelach volgde op deze woorden,
maar dit werd een oogenblik later door een
diepe stilte gevolgd, want meester Bacizo
was de zaal binnengetreden.
„Is dat de vlijt, waarmee gij beloofd hebt
de schilderij van Murillo te bestudeeren?"
klonk het verwijtend en zich daarop tot den
kleinen Martijn wendend, ging hij voort:
„Gij zijt een goede jongen en doet trouw je
plicht", maar zoo voegde hij er lachend
aan toe, „de studeerzaal is geen plaats om
te slapen. De oude Thomas heeft mij ver
teld, dat hij je vanmorgen hier slapende ge
vonden heeft. Nu, schrik maar niet, als je
slaap hebt, mag je hier wel eens een dutje
doenl"
Martijn'9 gelaat, waarop bij de eerste
woorden een hevige schrik te lezen stond,
helderde nu op en teekende groote blijd
schap. Zou dat alleen zijn, omdat hij verlof
kreeg nu en dan eén dutje in de zaal te mo
gen doen?
„Ik heb jullie een goede tijding mee te
deelen," zoo ging de meester voort, terwijl
hij zich tot de leerlingen wendde, en hij leg
de daarbij de hand op den schouder van
Constantijn, zijn besten en meest gelief
den leerling. Daarbij wierp hij een blik op
de schilderij, waaraan de jonge kunstenaar
bezig was en zei half luid: „Dat is mooi ge
daan!" Constantijn hoorde deze woorden en
hief trotsch het hoofd op.
De meester keek nu alle schetsen eens
na en zei daarop:
„Nu, wij kunnen den grooten Spaan-
schen koning gerust ontvangen."
„Komt de koning van Spanje hier?" rie
pen alle leerlingen als uit één mond.
„Ja, maar niet Filips IV, die nu in Spanje
regeert", zei Bacizo lachend. „Ik bedoel
den Spaanschen schilderkoning, Bardholo-
méo Estéban Murillo!"
„Murillo?" herhaalden alle leerlingen
verbaasd en Martijn liet van verwondering
den stoffer vallen, waarmee hij de zaal wil
de gaan schoonmaken. „Ja, Martijn!" zei
Bacizo lachend, toen hij de verwarring van
den knaap bespeurde, „nu moogt gij de zaal
wel eens een goede beurt geven, opdat wij
den meester naar behooren kunnen ont
vangen." En tot zijn leerlingen ging hij
voort: „Murillo is op reis, en heeft mij ge
schreven, dat hij eerstdaags mijn atelier
wenscht te bezoeken en dat hij mijn besten
en vlijtigsten leerling een aandenken wil
schenken."
De uitwerking, die deze woorden op de
leerlingen had, is niet te beschrijven. Zij
grepen dadelijk naar hun penseelen en er
werd zóó vlijtig gewerkt in de volgende
dagen, dat alle schilderstukken goede vor
deringen maakten. Martijn. scheen het ook
druk te hebben. Hij zocht maar zelden
's nachts zijn zolderkamertje op, maar bleef
meestal in het atelier. Wat hij daar uit
voerde, begreep niemand, doch daar de jon
gen zoo hoog bij den meester stond aange
schreven, vonden de leerlingen het maar
beter hem met rust te laten. Op zekeren
morgen vond de oude Thomas hem met een
penseel in de hand en riep uit: „Zeg eens!
Sinds wanneer veeg jij hier stof af met zul
ke kostbare penseelen?"
Martijn schrikte en legde dadelijk het
penseel neer in den hoek, waar alle schil-
dersbenoodigdheden werden geborgen en
die men aan het oog had onttrokken, door
-er een gordijn voor te hangen. Die hoek,
waar ook Martijn zijn stoffer placht te ber
gen, werd door de leerlingen wel eens
spottend „Martijn's atelier" genoemd.
„Vergeet niet om ook dien hoek goed
schoon te houden", voegde de oude Tho
mas den knaap brommend toe, terwijl hij
weeT wegging.
Eindlijk brak de dag aan, waarop de lang
verwachte het huis van den schilder be
zocht. Ruim een uur vertoefde de groote
meester in het atelier van Bacizo zelf, waar
hij tal van schetsen en schilderijen in olie
verf vond, die hij ten zeerste prees. Daarna
trad Bacizo met den grooten schilder de
leerzaal binnen, waar de jongelieden hem
in eerbiedige houding afwachtten.
Als een jong overwinnaar stond Con
stantijn daar onder zijn kameraden. Hij
twijfelde er geen oogenblik aan, of het ge
schenk, dat Murillo voor den besten leer
ling had uitgeloofd, zou hem ten deel vallen.
Iedereen zei immers, dat hij Bacizo s beste
leerling was.
Het had allen schijn, alsof zijn hoop ver
vuld zou worden. Murillo bleef, na een
vluchtige beschouwing van het werk der
overige leerlingen, het langst voor den ezel
van Constantijn staanhij glimlachte, toen
hij de welgeslaagde copie van zijn eigen
schilderij zag, en prees den knaap om zijn
talent.
Daar werd plotseling door een wind
vlaag, die door het open raam naar binnen
kwam, het gordijn weggerukt, dat voor het
rommelhoekje hing. Het gordijn bleef haken
aan een spijker en daardoor kon iedereen
zien, wat de hoek bevatte. Zoodra Murillo
er een blik op had geworpen, gaf hij een
gil van afschuw. Daar in den hoek zat een
groote spin in haar web. Murillo "was bang
voor spinnen en Bacizo, die dit wist, had
daarom zoo uitdrukkelijk bevel gegeven, dat
Martijn de leertaal van al dat ongedierte,
dat uit den tuin naar binnen kwam, moest
zuiveren.
„Waar is Martijn?" riep Bacizo driftig uit,
en toen de jongen niet spoedig genoeg
kwam, n§m hij een stok om daarmee de
spin te verjagen; doch de stok gleed ovei
het web heen en de spin bleef stil zitten
Nu trad ook Murillo naderbij en wreef mei
de hand over het web. Glimlachend keek de
groote schilder toen de zaal rondhij wilde
weten, wie met zooveel talent de spin met
haar web daar in dien hoek had geschilderd,
want het was geen werkelijke spin. Een
kunstenaarshand had haar zoo natuurlijk op
den muur gezet.
Op de gezichten der leerlingen stonj
echter zoowel verwondering te lezen, dat
Murillo dadelijk zag, dat de kunstenaar niet
onder hen was te vinden. Daar viel zijn oog
op den kleinen Martijn, die in een hoek d<ir
leerzaal stond, als was hij in aanbidding ver
zonken bij het zien van den grooten schil
der. Murillo trad op den knaap toe en zei
vriendelijk„Gij hebt dit kunstwerk ge
maakt, nietwaar? Hoe heet gij, mijn jon
gen
De leerlingen uitten een kreet van ver*
bazing, toen Martijn fluisterend antwoord
de „Ik heet Martijn Hohenberg en ik
heb die spin geschilderd I" Murillo legdf
zijn hand op den schouder van den jonge*}
en ging voort„Dat dacht ik welik la*
het dadelijk op je gezicht. Ook ik ben een
arme kleine jongen geweest en zooals gij,
de kleurenwrijver van een groot schilder.
Ook ik moest het plagen zijner leerlingen
verdragen, maar in mij drong het en woelde
het tot ik het waagde om zelf wat te schil
deren. Mijn talent werd op dergelijke wijze
ontdekt als het uwe, en door vlijt en vol
harding ben ik geworden, wat ik nu ben.
Doe uw best, mijn jongen I en gij zult een
maal een groot man worden. Hier, dit aan
denken aan mijn bezoek schenk ik u."
Zoo sprekende schoof hij een kostbaren
ring van den vinger en gaf dien den klei»
nen Martijn, doch dit was nog niet alles.
Bij zijn vertrek stelde hij Bacizo een groom
som gelds ter hand, ten einde daarmede
de opleiding van zijn beschermeling te be
kostigen.
Martijn werd door Bacizo als leerling aan
genomen en ging later naar Rome om daar
zijn studiën te voltooien. Hij werd een be
roemd schilder, maar is meer bekend onder
den naam van Martin Altomonte, dan on
der dien van Martijn Hohenberg. Hij wérd
de leermeester van den Poolschen koning
Johan Sobiesky en tal van schilderstukken
van zijn hand worden in de voornaamste
musea van Europa aangetroffen.
Door allen geacht en geëerd stierf hij op
hoogen leeftijd.
ABIeen ust.
Roosje is zoo deftig
met haar parasol
en haar fijne taschje
Roosje vindt het dol,
zoo alleen te loopen;
'n-pakje heeft ze mee,
dat is een presentje
voor haar nichtje Bé,
die zoo lang moet liggen
tot haar groot verdriet;
heerlijk zal ze 't vinden;
als ze Roos straks ziet!
Hermanna.
o -V
„An Bon Marclié".
Het bekende Porijsche modemagarijrti
„Au Bon Marché" is in andere handen over
gegaan. Dat ondanks den oorlog do zaak nog
goed gaat, blijkt uit de som die er voor be
taald is. Madame Boucicaut, de erfgename;
van de eenige jaren geleden gestorven op
richtster van de firma, heeft haar aandeel^
voor 75 millioen francs verkocht aan mada
me Gerber, eigenares van de Parijsche mo
deateliers van Callot Soeurs. Volgens Ame-
rikaansche berichten is daarvan 50 millioen
francs in contant geld betaald, 10 milli*
oen in obligaties van de Fransche oorlogs».
leening en de rest in Turksche waarden.