Qoof de Ijcügd. Wie was de schuldige Naar het Engelsch JENNIE CHAPPELL. Vrij bewerkt door C. Ii. HOOFSTUK XII. (Slot) ioeu Phil weer tot bewustzijn kwam, wist hij in de eerste oogenblikken niet, of hij «droomde of waakte. Het was avond en hij lag bulten op de hei, mei; zijn gezicht naar den hclderblauwen hemel gekeerd, waaraan de sterren begonnen te schitteren. Verschrikt door het vreemde van zijn toestand, ging hij overeind zitten en keek hij om zich heen. Hij was alleen op de groote, sombere hei, nergens zag hij eenig anenschelijk wezen, noch het kleinste hutje. Hij had zijn eigen kleeren weer aan, maar zijn horloge en ketting waren verdwenen! Hij stond met moeite op, zich afvragend, hoe hij zoo stijf en pijnlijk kwam, en keek om zich lieen, of zijn kostbaar kleinood misschien gevallen was. Geen sprake van. Nergens was een horloge te zien en hij kon evenmin een •poor van zijn ketting ontdekken. Doch zijn „knapzak" lag op den grond. Ilij voelde zich diep ongelukkig en wierp zich snikkend op de natte hei. Nog nooit in licht gekomen omtrent Rob's teekening. Ilij heeft het zelf in zijn slaap gedaan." „In zijn slaap?!" herhaalde Phil verwon derd. Mevrouw Holme legde hem nu in het kort uit, hetgeen wij reeds weten en terwijl zij liefdevol een bruin handje in de hare nam, j zei zij zacht: j „Maar PhilHe, lieve jongen, waarom ver- telde je inij niet, wat je in je brief schreef?" „Ik durfde niet. Ik was zoo bang, dat u mij allemaal heel slecht zoudt vinden cn niemand meer van mij houden zou." „We houden allen zielsveel van je, Pklk en Rob heeft mij alles verteld. Je booze gedach ten vergeven wij je graag." Zoo reden mevrouw Holme en Phil naar huis in een karretje, dat iemand zoo vriende lijk was hun te leenen en toen zij Gorsemoor bereikt hadden, was de jongen zóó moe, dat hij dadelijk in bed gestopt werd. Hij moest daar bijna een week in blijven, want niet alleen had hij zware kou gevat, maar hij onderging ook den invloed van den drank, dien de vrouw hem ingegeven had om hem ln zijn bewusteloosheid zijn horloge tc kun nen ontstelen. Iedereen was echter zoo buiten gewoon vriendelijk, dat hij zich niettegen staande zijn ziek zijn heel gelukkig gevoel de en zelf niet begrijpen kon, hoe hij ooit zoo dwaas en ondankbaar geweest was van deze lieve wenschen weg te loopen. Hij en Rob waren beter vrienden dan te voren; vooral Rob voelde zich schuldig en trachtte dit op allerlei manieren goed te maken. Hij had oprecht berouw over zijn driftige woorden. Vic hield Phil gedurende zijn ziekte veel gezelschap en Mabel kwam zijn jonge leven had hij zich zóó ellendig ge voeld Terwijl hij wanhopend op den grond lag cn elken daS met haar hee,e poppenfamilie, die eigenlijk maar het liefst wilde sterven, 1 01? een rij aan het voeteneind van zijn bed schrikte bij plotseling op, doordat iemand zijn j ^et zilten- schouder aanraakte. Toen hij durfde opküken, i slechte vrouw, in wier oneerlijke han- zag hij Jaap's eerlijk gezicht over hem lieen dcn Phil gevallen was, had zeker gedacht, gch.'gen. Nog nooit was hij zóó blij geweest dat zi.i- als z,i den jongen maar weer in zijn een mcnschclijk gelaal te zien. I eigen kleeren stak en hem midden op de hei „O, waar ben ik?" vroeg hij angstig. „"Wijs neerlegde, geen gevaar zou loopen van dief- mij alsjeblieft den weg naar huis! Waar zijn slal verdacht te worden, doch dat men het mijn horloge en mijn ketting? Heeft die vrouw,ging hij voort, zich nu flauw herin nerend. wat er gebeurd was, „ze mij toch afhandig gemaakt?" Jaap schudde het hoofd, knikte en maakte allerlei gebaren, terwijl hij pogingen aan wendde om op zijn manier te antwoorden. Pbil begreep alleen, dat de arme jongen zijn best deed hem te overtuigen, dat hij niet ver antwoordelijk was voor zijn verlies. Daarop beduidde hij Phil, dal deze zich moest omkee- ren cn wees hij hem de lichten, die sinds de jeugdige zwerver het laatst om zich heen ge keken had, zichtbaar waren geworden. Daar op begonnen zij te loopon, doch Phil was zóó moe, dat bij nauwelijks zijn voeten verzetten 1 kon. „Neem mij niet meer mee naar jc huis!" Smeekte hij, toen zij ccnige passen gedaan hadden. „Ik zou liever den gebeelen nacht buiten willen blijven dan met je mee gaan. Ik geloof, dat die vrouw mij heeft willen ver giftigen." Doch Jaap schudde heftig het hoofd cn wees eerst naar de lichten in het dorp cn daarna achteruit naar de verlaten hel, als wilde hij aantoonen, waar liet hutje lag, dat hij zijn thuis noemde. Weldra zagen zij den grooten weg vóór zich. Tien minuten later bereikten zij tot groote verlichting van den ongelukkigen zwerver een slecht verlicht winkeltje, het eenigc in ecu dorpje van ongeveer twintig hulzen. Dc vriendelijke eigenares scheen Jaap te verstaan, hoewel Phil dit niet kon, want nadat hij zijn vreemde klanken had uitgestooten en heele verhaal van den jongen als een verzin sel zou beschouwen. De familie Holme trok het verhaal echter geenszins in twijfel, al vonden zij het heel vreemd, en het mocht hun na eenige moeite gelukken, het kostbare hor loge met den ketting in een pandjeshuis in de naburige stad op het spoor te komen. Ook zorgde dokter Holme er voor, dat Jaap in een inrichting werd opgenomen, waar zijn spraakgebrek veel verbeterd werd en hij een handwerk leerde. En Rob's teekening? Dat jaar won hij den prijs niet, doch op het oogenblik is hij weer met een teekening bezig voor een tweeden wedstrijd en zijn werk is beter dan ooit te voren, zoodat hij vurig hoopt ditmaal den prijs te winnen. lederen avond doet hij zelf de deur der kamer, waar zijn ezel staat, op slot, opdat hij niet weer door misplaatsten ijver in zijn slaap zijn werk verknoeien zal. Hij heeft ook geleerd „een wacht voor zijn lippen te zetten" en niet meer iemand in drift iets toe te voegen, waarover hij later spijt heeft. Wij nemen hier van onze vrienden afscheid, doch willen nog even vertellen, dat tot Phil's onuitsprekelijke vreugde zijn vader het vol gende jaar met verlof ln het land hoopt le komen. Juffertje „Zooals-u-het-wilt". Een sprookje door Tante Joh. Speranza heette zij. De brave vrouw, dte haar op een kouden morgen luid schreiende zijn gebaren gemaakt had vroeg zij: En wie in -t had gevonden, de bloote voetjes heb je dan bij je, Jaap? Een jongen die ver dwaald is?" Phil antwoordde nu zelf: „Ik ben bij dokter Holme in Gorsemoor ln gewond, de handjes en het lieve donker ge kleurde gezichtje afzichtelijk vervuild, en gekleed in een sjofel, veel te dun rood huis. Ik - ik ban weggeloopen en verdwaald ïurkie' had haar dien naam gegeven, omdat en - en nu wou ik toch maar weer liever het toenmaals ongeveer tweejarige kindje terug." niets anders kon uitbrengen dan een paar „Dokter Holme 1" Dien ken ik!" antwoordde vreemde woorden, die niemand begreep en de vrouw vriendelijk. „Maar Gorsemoor Is een die klonken als: „speraranza". En zoo heel eind weg." Phil's gezicht betrok bij deze was zij Speranza gebleven, de kleine von- laalsle woorden weer en hij had moeite zijn delinge, ,/t pleegkind van Trinette", zooals opkomende tranen tc bedwingen. de dorpelingen haar ook wel eens noemden, „Is er hier ln de buurt een station? vroeg omdat het de oude Trinette was, die haar hij. „Ik ben doodmoe. „Het eerste station is Stoneybrook," luidde het antwoord, „maar dat is nog een uur loo pen. Vanavond kun je niet meer naar huis, maar ik zal een bed voor je opmaken en dan blijf jc bij mij. terwijl ik morgenochtend ln de vroegte een boodschap naar dokter Holme zal sturen." Dit vooruitzicht stelde Phil weer jval ge rust. want het zag er gezellig en netjes uit in had meegenomen naar het hutje aan den zoom van het groote woud en haar daar ver zorgde als haar eigen kind. Doch daar de oude vrouw even dom als goed was, vertelde zij Sperawza, die werkelijk tot een bijzonder mooi meisje was opgegroeid, hoe mooi en lief ze toch was; ze vertelde, hoe prachtig zwart en golvend Speranza's haren waren, hoe haar mooie reebruine oogen sclvtter- he! kleine winkeltje, zoodat dit hem sterk aan- den' 1106 beeldig haar dat kleurtje stond, en trok na bet vuile hutje, waar hij eerst ge- b°e schitterend wit de tandjes afstaken bij weest was. het bruingetinte gezichtje en de frische „Heel graag," zei hij dankbaar; „Ik zal het roode lippen. En toen haar dat nu zoo vaak rooit vergeten." was verteld, sloop op zekeren dag de ijdel- „Kom <lan maar mee. jongenheer," zei de heid Speranza's hartje heel ongemerkt bin- vrotiw, hen» voorgaande naar een deur ach- nen. „Ben ik waarlijk zooveel mooier dan de nv" 'en w*n'te'' andere kinderen uit het dorp?" begon ze nu it volgde haar, doch hij vond. dat een denken. Maar daar in het hutje van Trl- glimlach en een handdruk, hoe hartelijk dan nette geen spiegel waSf kon Speranza nim- ook gemeend, een karige belooning voor Jaap's hulpvaardigheid zouden zijn. Daarom verzocht hij de vrouw, vriendelijk Jaap een boterham mol kaas te willen geven, vóór deze weer vertrok. „Dokter Holme," ging hij voort, „zal het u morgen vergoeden ook voor mij." „O, bekommer je daar maar niet om.' mer haar eigen gezichtje bewonderen Eens, toen de oude vrouw haar weer ver telde, hoe mooi ze toch was, zei Speranza op bitsen toon: „Wat geeft het mij, of ik al mooi ben? Tc kan het zelf toch niet zien." „Als je wat dieper het bosch in loopt tot bij de bron, dan kan je je zelf wèl zien1- de vrouw vriendelijk lachend. „Dat komt wel zei lachende de domme pleegmoeder. „Want terecht. Dokter Holme is een oud vriend \an het water uit de bron is zóó helder, dat je n)Ü-" er je zelf in kunt spiegelen, zooals in de Zoo kwam het, dat terwijl de familie Ilolme groote spiegels die de rijke lieden in hun tien volgenden morgen aan het ontbijt zat huizen hebben." het tweede droevige ontbijt zonder Phil. dat i Sinds dien dag liep Speranza, zoo vaak er een boodschapper kwam om te berichten, re kon, het bosch in, spiegelde zich daar yf} de jongenheer in veiligheid was en waar uren ]sng jn het heldere bronwater en ver- ïj zie icjon en ook dat toen Phil na een zoo zejf bekijkende, haar werk, dat Upvp 0 nfn °°"e.n ®PS10CR' h'j in l,et voornamelijk uit het zoeken van kruiden, Holmp S ff f gC T meVF0UW eetbare paddenstoelen en morilles bestond, Hoime keek. Met tranen in de oogen en j. j j jv-.i lachend van blijdschap nam zij hem in haar d,c. da? d°0rJ<,e °"d1 Tr'nel,e "aar de stad «rmen. gebracht en daar verkocht werden. Vroeger ..Ik heb mijn horloge verloren - Mjeder's 1 was Speranza dagelijks met manden vol horloge!" zei Phil. „Het is mij ontstoen." I thuisgekomen, doch nu ze haar tijd verbeu- „Dfl! is het ergste niet." antwoordde zelde met zich in de bron te spiegelen, ge- «nc v Ilolme, „misschien krijgen wij het beurde het menigmaal, dat zij met nog geen oog wel lc-.r Wij waren borg. dat jij ver- half mandje vol bij de oude Trinette kwam. laren was. i,ieve Phil, h t is alles aan hel „Ze zijn tegenwoordig zoo moeieiijk tc vin den", jokte zij dan, doelend op de genees- krachtige kruiden. „Loop dan tot achter dc bron, diiar zult ge ze wèl vinden", zei de oude Trinette op zekeren dag, toen Speranza weer met het zelfde jokkentje aankwam. 1 Nog dienzelfden middag ging het meisje naar de aangeduide plek. Daar vond ze een riikgekleede dame, die aan de bron een paard liet drinken. „Ol" riep Speranza en ze liet van verbazing haar mandjes vallen. De dame, die den uitroep had gehoord, keek op, en het mooie meisje met de zwarte haren ziende, die haar met groote, verbaasde oogen stond aan te staren, vroeg ze: „Waar om kijk je mij zoo verschrikt aan, kind?" I „U hebt zulke prachtige gouden haren", antwoordde het meisje met verlegen stem metje. „O, els ik die had, wat zou ik dén mooi zijn!" i De dame, die werkelijk mooie, goudblon de haren en een fijn, blank gezicht had, be gon te lachen. „Die haren zouden hij jouw mooi, donker gezichtje niet passen", zei ze. I „Dan wil ik er ook een mooi, wit gezichtje i bij hebben", sprak het meisje. „Wensch liever te blijven zooals je né bent, kind", zei de dame ernstig. En toen tot het paard, dat genoeg gedronken had: „Kom, vooruit, mijn beestje, we moeten naar huis." Vriendelijk groette zij Speranza en reed toen op een draf weg. I Vol bewondering oogde Speranza haar na, en toen reeds héél lang de dame niet meer te zien was, stond het meisje nog op dezelfde plek. Ze dacht niet meer aan krui den zoeken, nöch aan haar pleegmoeder, die, zoo zij morgen niet voldoende kruiden naar de stad kon brengen, zeer verdrietig zou zijn: ze dacht aan niets anders dan aan de goudblonde haren der dame. „Ach", zuchtte zij, „wat zou ik toch niet geven om zóó mooi te zijn als zij. Hè, zulke prachtige gouden haren en zoo'n mooi wit gezichtl Wat zouden allen mij mooi vinden, zoo ik dat alles óók hadEn toen liep zij naar de bron en bekeek daarin heel, heel lang haar donker gezichtje, totdat ze op eens opschrikte van een lieve, zachte stem, die haar toefluisterde: „Waarom staat ge daar zoo in gepeins, mijn kind?" I Speranza keek op en zag naast zich een in 't zwart gekleed vrouwtje met een zacht, i vriendelijk gezicht. Vóórdat het meisje nog kon antwoorden, hoorde zij een andere, doch veel minder zachte stem, die spottend zei: „Maar lieve Eenvoud, hoe kan je dat nog vragen? 't Kind denkt toch op dit oogenblik alleen aan de mooie goudblonde haren der boschfee? Is 't niet zoo, meisje?" vroeg ze, toen Speranza zich omkeerde om te zien wie het was, die nü weer sprak. Ver baasd keek ze nu óók de andere vrouw aan, die er lang niet zoo lief uitzag als zij, die het eerst gesproken had. „Zou je zoo heel graag je zwarte haren voor goudblonde wil len verwisselen?" begon ze tegen Speranza. „Kom, IJdelheid, loet het kind toch met rust", sprak het andere vrouwtje weer met haar lieve, zachte stem. „Laat haar toch niet aan de gouden haren der boschfee den ken. Kom, kind vul liever je mandjes met de kruiden, die hier steen, en wensch niet anders te zijn dan je bent „Maar ik wil zoo héél graag zulke mooie, gouden haren hebben en een bleek ge zichtje", zei het meisje met een bedeesd stemmetje. „Tc Wil nóg mooier zijn dan ik reeds ben I „Kom dan maar mee naar mijn hut", zei het vrouwtje, dat IJdelheid heette. „Kom mee, dan zal ik je gouden haren en een blank gezichtje geven." I 't Vrouwtje, dat Eenvoud werd genoemd, ging toen ze dat hoorde zuchtend heen. Zij had niets anders te geven dan lieve, op rechte woorden en daaraan had Speranza niet genoeg. Zoo volgde bet meisje nu vrouw IJdel heid naar haar hut. Eigenlijk was die hut niets dan een afdakje, dat gebouwd was over een kristalhelder meertje. En toen ze nu daar waren aangekomen en het vrouwtje Speranza's hoofdje, gezichtje en handjes met een gouden staf had aangeraakt, sprak ze „Spiegel je nu eens in dit meertje". „O, wat ben ik nu mooi I" riep het meisje opgetogen uit. „Wat Is mijn gezichtje prachtig wit I En o, die mooie, witte handjes f En mijn baar is zoo lang en 't schittert, alsof het werke lijk van goud Is f" „Ja, zeker, nu ben je heel mooi," lachte vrouw IJdelheid. „En als je altijd zoo mooi wilt blijven, dan moet je ook doen juist zoo als ik het wil „Zooals-u-het-wilt", zei Speranza, geheel verdiept in haar spiegelbeeld. „Kijk, dat is waarlijk geen slecht ant woord", lachte weer vrouw IJdelheid. „En daarom zult ge dan ook, vanaf dit oogenblik op alle vragen, die men je doet, geen ander antwoord geven dan„Zooals-u-bet-wilt En weet wel, dat, zoo ge iets anders zegt. je mooie haren en blanke tint oogenblikkelijk zullen verdwijnen. Dan zal je weer het meisje met de zwarte haren en het donkere gezichtje zijn, en als dan later die zwarte haren zullen vergrijzen en je donker ge zichtje tanig en vol rimpels wordt, dan zal je oud zijn en leelijk Speranza rilde, toen zij de laatste woor den hoorde. Oud zijn en leelijk I Neen, dat wilde zij niet. Dan maar liever op alles ant woorden „Zooals-u-het-wilt I En zoo heel moeilijk was dat dan ook niet, alleen moest "ze er goed op letten, dat ze zich bij onge luk niet vergiste. „Wel wat zeg je nu vroeg vrouw IJdel heid, die wel begreep waaraan Sperenza op dit oogenblik dacht. „Zooals-u-het-wilt", zei bet meisje met een zacht stemmetje. „Zoo is het goed", sprak het vrouwtje, „Vul nu je mandjes maar met de kruiden, die bij bron groeier en ga dan naar huis. „Zooals-u-het-wiit ze* Speranza, en met een vriendelijk knikje ging ze heen. Zoo vlug als ze het nog nimmer had gedaan, liep ze nu terug naar de bron, plukte de kruiden, en toen haar mandjes gevuld waren, rende ze op een drafje naar het dorp, denkende hoe verbaasd allen zouden zijn, nu ze plot seling zoo mooi was geworden. En wat zou haar pleegmoeder wel zeggen (Slot volgt.) Het geheugen. Ik heb er al dikwijls over nagedacht, wat ons geheugen toch wel is, maar hoe langer ik peins, zooveel te minder begrijp ik er I van. Als ik iets zeggen wil, geeft mijn ge heugen mij al de woorden aan, die ik noo- dig heb; wil ik het in het Fransch of in een andere taal zeggen, dan geeft mijn geheu gen Fransche of andere woorden. Als ik aan boom denk, schildert mijn geheugen dien voor mij, de herinnering brengt mij het 1 beeld voor den geest van iets, dat ik vroe ger als een boom heb leeren kennen. Denk ik aan mijn vriend Jan of Piet, dadelijk j geeft mijn geheugen zijn portret. Ga ik bood schappen doen, dan weet ik, al wandelende, in welke winkels ik zijn moet en wat en hoeveel ik er moet koopen. Stel je eens j voor, dat we geen geheugen haddenf Wat I zou dan alles in de war loopen. Een Fransch schrijver, Voltaire, h»eft eens een verhaal geschreven, waarvan het onderwerp is, dat op een zekeren dag ieder een zijn geheugen verloren had. Allerlei dwaasheden en ongelukken hadden er 1 plaats, zooals je natuurlijk dadelijk kunt be grijpen. Denk zelf het geval maar eens, dat je op school gekomen, vergeten waart wie de onderwijzer of onderwijzeres was, waar Je je plaats hadt, wat je met inkt en wat met griffels doen moest. Zouden er niet de zonderlingste dingen gebeuren? Ons ge heugen is het eenige middel om ons daar- i voor te behoeden. Let maar eens op bij sommige oude menschen, hoe zij telkens hetzelfde zeggen en moeite hebben om iets te begrijpen, omdat hun geheugen hen niet meer zoo helpt, als dit bij jongeren het go- i val is. Naarmate men ouder wordt, neemt I gewoonlijk het geheugen af. Ik heb eens iemand op leeftijd zijn geheugen hooren 1 vergelijken bij een kast met een menigte schuifjes en hokjes, waarin de groote voor raad van hetgeen hij wist, was opgeborgen. Nu hij ouder werd, begonnen die schuifjes en hokjes te klemmen en gingen zij moei lijker open, en als hij er dan heel hard aan trok, hield hij het knopje of de ringetjes In zijn hand en de schuif bleef voor altijd ge sloten. i Maar al is men nog jong, ook dan speelt ons geheugen ons wel eens parten. Herin ner je maar eens, hoe dikwijls je op school kwaamt en je hadt een boek vergeten of de verkeerde les geleerd, of wel je hadt heelemaal vergeten je les te leeren. En dat was nog het ergste! Om hun geheugen tegemoet te komen, i wenden de menschen allerlei middelen aan, i hoewel het natuurlijk verreweg het verstan digst is het te oefenen en te ontwikkelen zonder hulpmiddelen. Mijnheer A., die sterk snuift, legt altijd een papiertje in zijn snuif- doos. Mijnheer B. steekt een strootje in zijn lorgnet-étui. Ik heb een jongen gekend, die een Inktvlek boven op zijn hand maakte zijn zakdoek verloor hij maar al te vaak. De meeste menschen gebruiken n.l. hun zakdoek om hun geheugen een handje te helpen. Zij leggen er een knoop in, maar het gebeurt wel eens, dat zij, die al te dik wijls gebruik maken van dat herinnerings- teeken, er niet op letten of niet meer weten wat het beteekent. Mijn zuster steekt een speld In haar ceintuur. Mijn tante legt een knoop in haar breikatoen. Ik zelf zet een boek ondersteboven in mijn boekenkast. Maar het voornaamste middel om het ge heugen te helpen is en blijft toch de knoop In den zakdoek. Dit middel is al heel oud en, naar men zegt, van de Peruanen over genomen, die op deze wijze niet alleen zorg den, dat zij Iets niet vergaten, maar ook bepaald uitdrukten, wat zij onthouden moe* ten. De oude Peruanen gebruikten voor htm brieven een sterk koord, waaraatt zij ander# draden van verschillende kleur vastknoop, ten. Uit de keuze dier kleuren, den afstand der draden en de knoopen, die er in wer den gelegd, deelde dit Amerikaansche volk elkaar zijn gedachten mee. Dit klinkt al heel vreemd en toch schre ven alle oude volken op soortgelijke wijz* Wat de Peruanen met knoopen en draden deden, verkregen de Assyriërs door spij kers, de Egyptenaren door afbeeldingen, da> Chineezen door lijnen. Langen tijd na da uitvinding voor het letterschrift maakte mei» nog in ons vaderland. Jullie hebt immers Zelfs in de achttiende eeuw bestonden zij nog in ons vaderland. Jullie hebt immers we! eens van een kerfstok gehoord? Als ln vToegeren tijd een klant een broodje haalde bij den bakker, maakte deze een snede ol kerf in een houten lat, die de klant medn bracht. Na verloop van eenigen tijd werden de sneedjes geteld, de brooden, die zij voor stelden, betaald en de kerfstok weer effen gemaakt. Het spreekt van zelf, dat wannee» men iets anders dan gewoon brood bij den bakker haalde, ook andere teekens gebruik! werden. Zeg nu zelf eens, was die kerfstok eigenlijk wel wat anders dan een middel om het geheugen te helpen, evenals de knoo< pen in een zakdoek of de gekleurde draden bij de Peruanen? Maar die teekens waren toch wel wat las tig. Men had behoefte aan een doelmatiger middel; zelfs de afbeeldingen, zooals da Egyptenaren gebruikten, waren niet vol doende. De behoefte aan zulk een middel heeft het letterschrift doen geboren worden, dat thans alle teekenschrift heeft verdreven, behalve in de wis- en rekenkunde. Ook in de sterrenkunde gebruikt men teekens voor den dierenriem, de zon. de maan, enz. Earlijk duurt het langat. In Djuitschland bestaan in verschillend# steden lokale uitvoerverboden, daar men het onzinnige opkoopen van sommige le vensmiddelen als eieren, vet, kaas en haro wil verhinderen. De contrfile over den loka len uitvoer wordt uitgeoefend door stede lijke politie aan de toegangen tot het per ron. Een heer met een reuzenachtigen hoogen hoed nadert den dienaar van den heiligen Hermandad. „Hebt u levensmiddelen bij u?" lrJa wel, vet." „Waar?" „Op mijn haarf" „Mijnheer", zegt de politie-agent, „de tij den zijn te ernstig voor zulke flauwe aai» digheden." „Maar het is toch waarl" „Dan spijt het mij, dat de wet niet toelaat u te bekeuren wegens zulk een lichtzinnig# verkwisting." De heer met de kachelpijp haalt zijn schouders op en loopt door. In de coupé aangekomen, licht hij het deftige hoofddek. sel voorzichtig van zijn hoofd en haalt daar uit voor de oogen van zijn verbaasde mede passagiers twee kilo kostelijke reuzel, terwijl hij zegt: „Eerlijk duurt het langst." Bij de douane. De beroemde Fransche Egyptoloog, de heer Maspero, vertelt een aardig geval, hem overkomen bij het transporteeren van een koningsmummie naar Europa. Het ga- val speelt bij de douanen. De archaeloog opende de kist, waarin de mummie lag en da douane-beambte riep verwonderd uit; „Wat hebben we hier nu?" „Een Pharao, een echte Phorao van da zesde dynastie", antwoordde de Egyptoloog. „Een Pharao?" vroeg de verbaasde be ambte, „ik ben waarlijk vergeten welk irv voerrecht daarop staat." De man keek zijn boeken na en zeida toen: „Onze tarieven omvatten deze artike len niet en wij zullen dit geval, zooals dat onze gewoonte is, beschouwen als behoo- rende -Ot rubr>k: gedroogde visch." Een zonnestraaltje. Klein meisje, in het kil portaal, wat lig je daar, och arme, geen zonnestraaltje vindt je daar, om, stumperd, je te warmen. Maar stil, daar opent zich een deur, je glimlacht ln je droomen en ziet een pop, zoo mooi en llaf tot jou, verschopp'llng, komen. Straks wordt je wakker; 't Is geen droon^ een pop ligt in je armen, een zonnestraaltje Is 't, dat kwam om jou wat te verwarmen. Voor velen te het donker, koud, wil jullie daaraan denken, en waar Je kunt, met hart en hand wat „jonneztraaltie#" schenken HERMANN*-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8