Qoof dc H«a§d- Speelkameraadjes. Kaar het Engclsch van Jennie ChappcIL Vrij bewerkt door C. II. HOOFDSTUK V. Zoo verliepen er dagen en nog altijd was a niets bekend van den kapitein van het tergane schip. De buren kwamen en spraken op fluiste renden toon tegen nicht Lize. Zij keken /•Hen even ernstig en zagen Benny met me- «ÜeHidende, vriendelijke oogen aan, terwijl V nacht tegen hem praatten. Eindelijk zei hij: „Waarom komt Vader toen niet thuis? Zóó lang is zijn schip nog nooit uitgebleven?" „Ik weet het niet. Niemand weet het," antwoordde nicht Lize. „Misschien komt hij wei nooit meer thuis." „Nooit meer thuis?" riep Benny met ver- Wonderde oogen uit. „Wat bedoeld u? Hij moet toch thuis komen?" „Heel best. Geloof dat maar zoo lang mo gelijk. Ik wou, dat i k 't ook kon." Maar hij komt vast thuis," zei Benny weer. „Dat doet hij immers altijd." Hij dacht er nog niet over, dat zijn vader misschien een ongeluk overkomen was. Zoo lang hij zich herinneren kon, was zijn vader eens in de twee of drie maanden thuis ge komen, nu eens wat eerder dan zij hem ver wachtten, dan weer wat later, maar hij kwam altijd en Benny dacht niet anders, of dit zou nu ook weer gebeuren. Toen Benny den volgenden Zondag uit de Zondagsschool kwam, zei hij tegen nicht Lize: „We mogen vanmiddag allemaal wat in de Kinderkerk brengen van ons speelgoed of onze prentenboeken, hoe meer hoe lie ver, heeft de juffrouw gezegd en het is voor de kinderen in het ziekenhuis." Speelgoed voor de kinderen in het zie kenhuis? Do was daar immers en zou er ook wat van krijgen. Hoe heerlijk wat te kunnen geven? Onder de koffie was Ben stil en in gedach ten verzonken. Wat zou hij van zijn eigen bezittingen en die waren niet vele af- Itaan? Hij had een bal, waarmee hij niet mocht Spelen, uit angst dat hij er een ruit mee zou ingooien. Maar aan een bal had je niet veel, als je in bed lag. En hij had knikkers, gewone glazen en met een „netje" er in. Maar Do had nooit veel om knikkers ge geven. Zijn oud houten paard was niet mooi genoeg meer, daar het zijn beide ooren en zijn staart verloren had. Verder had hij niets, behalve een trein, maar dat was ook al niets voor een meisje. Als hij dat mooie fluitje nog maar had, dat Vader eens voor hem meegebracht had, maar nicht Lize had het weggestopt, omdat zij het geluid niet verdragen kon. Maar wachtf Zijn teekenboek, dat hij van zijn Grootvader gekregen had en waarin hij zelf van alles geteekend had. Dat zou hij haar geven? Dat was nog het beste, wat hij had. Dadelijk na de koffie ging Ben zijn tee kenboek halen. Nog nooit had hij zijn tee- keningen zóó mooi gevonden. Wat zou Do er blij mee zijn? Hij was zóó vol van zijn nieuwe plan, dat hij bijna den tijd niet kon afwachten, waar op hij het naar de Kinderkerk brengen mocht. Al wachtende schreef hij er in: Dit is voor Do Smits. Lieve Do, het spijt mij zoo, dat je overreden bent en ik hoop, dat je gauw weer beter bent. Dag live Do, Je vriendje Benny Warren. Dit schreef hij op de eerste bladzijde. Toen ging hij met het boek onder zijn arm het huis uit. Toen hij in 't gebouw der Kinderkerk kwam, keek hij wel wat bedremmeld naar al het mooie, «nieuwe speelgoed, dat de ande re kinderen brachten; maar de dame, die alles in ontvangst nam, glimlachte vriende lijk tegen hem en hij dacht: „Ik weet zeker, dat Do er blij mee zal zijn, omdat ik het haar stuur. Wat zal ze opkijken!" Wordt vet'vcljd. De omwonden klepel. Naar het Engelsch van WALTER POSTER. Vrij naverteld door C. U. Frank's vader was in den efgeloopen fomer gestorven. Hij had een sleepende ziekte gehad en zijn vrouw en kinderen zielsbedroefd achtergelaten. Frank was de oudste al dertien jaar - en wèt 'n flinke steun voor zijn moeder. Hij begreep, dat hij Moeder zooveel mogelijk het gemis van Vader moest vergoeden en haar helpen, waar hij kon. Gelukkig was hij in 't najaar juist beginnen te verdienenwat voelde hij zioh trotsoh en gelukkig, als hij 's Zaterdags zijn geld thuis bracht. Daar verheugde hij zich al de geheele week op. Op Frank volgde Hannie, een blond meisje van acht, dan kwam Wim, die was vier, en eindelijk Ben, het kleine broertje, dat nog in de wieg lag. 't Was een heel overleggen voor Moeder om aan den kost te Icomen voor zich zelf en haar vier kinderen, maar gelukkig had zij een klein pensioen •n kon zij er met naaien nog wat bijverdie nen. 't Was Oudejaar, een sombere dag, want f*rank begreep, dat er veel In zijn moeder fnoest omgaan juist op dezen dag. De laat- }to jaren zaten dj het Oudejaar atyljd uit, Vader, Moeder en Frankd* kleintjei i dan al lang naar bed. Dit jaar, bad er gezegd, souden ze allen maar s naar bed gaan. Het opblijven zou te «tel droevige gedachten opwekken- Moeder zag zoo tegen dat wisselen van Oud en Nieuw op; zij kon zoo moeilijk afscheid nemen van het oude jaar, dat haar zooveel ontnomen had. „Zorg maar, dat je bijtijds in bed ligt en de klokken niet hoort luiden," had een buurvrouw gezegd. Het was nl. de gewoonte in de streek, waar Frank woonde, dat het oude jaar u i t - er. het nieuv. e jaar i n geluid werd. Van half twaalf tot half één luidde de dorpsklok. „Ja, als Moeder dat maar niet hoort," dacht Prank; „Moeder slaapt zoo slecht en dat zal vannacht zeker wel niet beter zijn. Als die klok maar niet luidde Daar viel echter niets aan te veranderen, 't Gebeurde elk jaar en 't zou dit jaar wel weer hetzelfde zijn. Maar kon hij dan niets bedenken om het te verhinderen? - Met deze gedachte had Frank de laatste dagen rondgeloopen. Telkens onder zijn werk door en 's avonds in bed schoot het hem weer te binnen. In den nacht vóór Oudejaar droomde hij, dat de koster uit alle macht aan het touw trok, maar dat de klok geen geluid gaf, en toen de man eens naar boven klauterde om te zien wat er aan ha perde, zag hij, dat de klepel omwonden was. Wie zou dat gedaan hebben? Plotseling was Frank met een schok wak ker geworden. N u wist hij hetHij zou den klepel omwoelen Dan zou de klok niet lui den en Moeder niets bemerken van het wis selen van Oud en Nieuw. Gelukkig hadden ze thuis ook geen klok, die het verraden kon. Ze hadden er maar één, die Vader en Moeder bij hun huwelijk cadeau hadden gekregen. Wat 'n bof, dat die niet sloeg. Met een blij gevoel stond Frank den vol genden mo.gen op. Hij had 'n middel ge vonden, dacht hij met trots. Nu was het Oudejaar en vandaag moest hij dus zijn plan ten uitvoer brengen, maar niet te vroeg, want dan zou het nog wel eens kunnen uit komen en zijn mooi overlegd plan geheel in duigen vallen. In den namiddag ging Frank op weg. Hij had een oud stuk karpet onder zijn arm en een flink stuk touw bij zich. Behoedzaam beklom hij den klokketoren. Gelukkig? Hij zag niemand en hij kon zijn plan dus onge stoord ten uitvoer brengen. Hij wikkelde het stuk karpet om den klepel en bond het touw er stevig omheen. Ziezoo, nu zou de klok geen geluid geven en zou Moeder niets be merken. Frank zag kans weer ongezien naar bene den te komen en liep met de handen in zijn zakken, al fluitende naar huis. Dat had hij 'm nu eens netjes geleverd Ja, ja, wie niet sterk is,t moet maar slim zijn. Maar nu niet al te vroolijk doen, anders zou Moeder hem vragen, waar hij geweest was en dan zou hij zichzelf nog verraden. Gelukkig was het al donker, toen Frank hun huisje binnenkwam en kon Moeder zijn gezicht niet zien. Dat gevaar was dus ook weer voorbij. Dien avond gingen zij allen vroeg naar bed en Frank sliep weldra als een roos. We laten hem rustig slapen en zullen eens zien, wat er In dien nacht gebeurde. Nu moet ik echter eerst iets anders vertellen: Sinds October had in het dorp een zigeu nerfamilie haar winterkwartier opgeslagen. Het gezin bestond uit Jim Boston, zijn vrouw en een paar kinderen. Jim had zich niet bemind gemaakt bij de bevolking, inte gendeel men wantrouwde hem. Telkens wer den er kleinere of grootere voorwerpen, soms ook geld, vermist en men dacht alge meen, dat Jim hieraan schuld had. Hoe hij aan den kost kwam, wist eigenlijk niemand, maar dat het zaak was voor het zigeunerge zin op zijn hoede te zijn, begreep al gauw iedereen. Nu kende Smith, de huisknecht van het kasteel, waar mijnheer Lorimer woonde, Jim al vóór hij een voet in het dorp had gezet, en vanaf het bogenblik, dat de zigeu ners gekomen waren, was Smith dikke vrien den met hen. Zoo dikwijls als hij vrij had, ging hij 's avonds in donker naar hun hutje en bij één van die gelegenheden, een paar dagen na Kerstmis, zaten Boston en Smith fluisterend bij elkaar en was hun hutje zorg vuldig gesloten. „Niemand kan ons hier hooren," zei Jim, de zigeuner„spreek maar op." „Nou/' begon Smith, „mijn meester heeft een prachtige verzameling kostbare munten, die hij in een kistje bewaart. Als we die in handen konden krijgen, zouden we er er gens anders goed geld voor kunnen maken!" „Ga verder," zei Jim. „Ik heb een middel bedacht," ging Smith voort. „Mijnheer Lorimer heeft de gewoonte op Oudejaarsavond eenige vrienden bij zich te soupeeren te vragen. Ik bedien dan aan tafel. Nu is er niets gemakkelijker dan b. v. tegen half twaalf even weg te sluipen, het kistje te grijpen, het uit het raam te gooien bij den Westertoren dien weet je wel (de Zigeuner knikte bevestigend) „en als jij daar dan staat, kun je het in ontvangst ne men. Zorg echter onder het raam te staan, juist als de klok begint te luiden, want als je te vToeg bent, loop je kans ontdekt te wor den en als je te laat komt, kan een ander het vinden. Wacht, ik weet nog beter: je verstopt je in het kreupelhout en komt, als de klok luidt, te voorschijn. Begrepen?" „Zeker, je kunt op me rekenen F' ant woordde Jim en de belde schavuiten gaven elkaar de hand. Het liep tegen half twaalf en de gasten zaten aan tafel. Alleen dokter Kirton ont brak nog, doch daar hij een drukke praktijk had, begreep men, dat hij opgehouoden was. Mijnheer Lorimer vertelde juist een aar- dlg voorval uit zijn jeugd en merkte niet op, dat zijn knecht verdwenen was. Deze snelde naar een andere kamer, greep het kistje en &bwl «en raam op. Daar hoorde hll voet stappen en zag hij iemand het was een donkere nacht het raam naderen. „Hier Jim, ver^ het," fluisterde Smith. Daarop sloot hij het raam, verscheen weer in de kamer, waar de heeren raten te sou peeren en deed alsof er niets gebeurd was. Degeen, die het kistje in ontvangst had genomen, en dit was niemand anders dan dokter Kirton stond een oogenblik verbluft te kijken. Het woord, Jim deed hem de zaak plotseling begrijpen. Hij was blij, dat hij het kistje had opgevangen en daar door de kostbare muntenverzameling van zijn vriend gered had. Hij was echter nog niet tevreden en keek om zich heen om den medeplichtigen Jim te grijpen. Hij zag ech ter niemand. Daar luidde de klok. Dokter Kirton werd ongeduldig. Hij keek op zijn horloge en zag, dat het al kwart voor twaalf was. Maar wat was dat? Daar kwam plotseling iemand uit het kreupelhout te voorschijn. Het was Jim. Hem te grijpen was het werk van een oogenblik. Hoe het kwam, dat Jim te laat was Wel, als de klok luidde, zou hij te voor schijn komen en dat had hij ook gedaan. Hij wist echter niet, dat de koster die maar niet begreep, waarom de klepel geen geluid gaf wel een kwartier noodig had gehad om het stuk karpet los te maken, zoo dat hij pas om kwart voor twaalf kon begin nen te luiden. Dat kwartiertje had het booze plan doen mislukken. Dokter Kirton, die een sterk-gespierd man was, hield Jim stevig vast, hoe deze ook worstelde om los te komen. Hij werd in den kelder opgesloten en ontliep zijn welver diende straf evenmin als Smith. Do Vriendjes. door HERMANNA. Jupke van den molenaar was Hennemans beste vrind. Henneman woonde schuins over den mo len. Als je het vondertje overging en dan nog een laantja door, dan was je bij het me estershuis en dóér woonde Henneman. Alleen 's winters, als de boomen kaal waren, kon Jupke het raam van Hennemans kamertje zien, maar Henneman kon altijd Jupke's venster zien, óók midden in den zomer, als de boomen vol bladeren waren, want de molenkap stak hoog boven de boomen uit en daar bovenin was Jupke's kamertje. Toen de jongens nog te klein waren om naar school te gaan, speelden ze al met elkaar. Ze waren ook al eens samen wegge- loopen, toen ze zulke kleine dribbels waren. Verbeeld je, weggeloopen, heel naar Hen nemans grootmoeder, aan 't andere eind van het dorp? Dat kwam doordat ze allebei zoo graag bij grootmoeder waren. Hennemans grootmoeder had vroeger, toen grootvader nog leefde, op een boerde rij gewoond. Nu ze alleen was overgeble ven, had ze zoo'n boerderij, met alles wat er bij komt kijken, een veel te groot gedoe gevonden en was in een klein huisje getrok ken, dat geheel met klimop begroeid was. Toch kon je nog- wel zien, dat Henenmans grootmoeder eigenlijk een boerin was, aan de muts, weet je. Ze droeg een muts met „oortjes" en daar kwam haar gezicht toch zoo aardig uitkijken. Hagelwit was die muts altijd en zoo precies in de plooi I Hoe groot moeder die toch zoo kreeg? Henneman vond zijn grootmoeder erg knap. Als schooljongens ze zaten nu al in de vierde klas gingen Henneman en Jupke ook nog graag in 't klimophuisje op visite. Grootmoeder kon zoo mooi vertellen en zulke lekkere koekjes bakken, vooral haar knijpkoekjes die bakte ze met Nieuwjaar waren beroemd. Grootmoeder vond't ook prettig, als de jongens haar wat verteldenvan school, van thuis, van wat ze speelden - grootmoeder kon er altijd echt inkomenzoo stilletjes zat zij onder wijl een steekje te breien in haar rustig hoekje. Bij Jupke in den molen was 't zoo'n druk bedrijf en in 't meestershuis waren zooveel kleintjes; daar was overdag nooit gelegenheid voor een rustig babbeltje. Prettige dingen vertelden ze aan groot moeder, maarde minder prettige ook. Dat ging niet altijd van harte. Als ze bij voorbeeld ondeugend waren geweest en er straf voor hadden gehad, ofwel als ze stil letjes iets verkeerds hadden uitgevoerd, kijk, dan wilden ze zoo iets wel liever voor grootmoeder verzwijgen, maar dit gelukte toch nooit. Grootmoeder zag 't dadelijk, als er wat aan haperde. Zij zei dan niet veel, maar ze kon de jongens aanzien, zoo ern- stig-vriendelijkdan moesten ze't wel zeggen en daarna waren ze tooh zoo opge lucht f Behalve Jupke had Henneman nog een anderen vriend Frans van Kampen I Frans woonde niet op 't dorp, maar kwam op vrije middagen dikwijls mee, als zijn vader, die dokter in de naburige stad was, er iemand bezoeken moest. De vader van Frans en die van Henneman kenden elkaar nog van vroeger. Zoo stapte de dokter, ook zonder dat er daar iemand ziek was, wel eens in 's meestershuis af en dan speelden Frans en Henneman met elkaar. rrJe moet ook 's bij mij komen", had Frans op een keer gezegd. Nu, in 't begin van de Kerstvacontie, was er een brief van Frans gekomen. „Beste vriend" stond er boven. Dit vond Henneman wèt gewichtig. En dan volgde er: „Moeder zegt, nu 't vacantie is, mag ik je een paar dagen vragen; dat is nog leuker dan enkel een middag spelen. Vraag maar gauw aan je vader en je moeder, of je mag. Hoe langer je blijft, des te beter, zegt moe der. Ik vind 't erg leuk en jij Groeten voor allemaal van Frans." Vader bracht Henneman den volgenden dag zelf weg,.Jupke liep mee tot aan den trein. Hij vond 't saai* dat kon je wal »en, maar Henenman zei, dat hij met Nieuwjaar terugkwamdan zouden ze grootmoeder samen helpen knijpkoekjes te bakken. En hij beloofde hem ook een prentbriefkaart uit de stad te zullen sturen. Toen keek Jupke vroolijker; hij riep Hen neman op 't laatst nog toe, dat hij er een moest sturen met den Dom er op. Nu was Henneman al een week bij Frans. Hij had een mooien Kerstboom gezien en cadeautjes gekregen en ook was hij nog met Frans en zijn zusje naar de Kerstfeest viering van hun Zondagschool geweest. Henneman vond 't heerlijk bij Frans thuis hij wou er nog wel een week blijven, zei hij. De vader en de moeder van Frans vonden dit best, de vader en moeder van Henne man ook,maar Jupke vond het niet best, toen hij er van hoorde. Dan zou- Hen neman er immers met Nieuwjaar niet zijn, zooals hij hem toch beloofd had, om samen bij grootmoeder van die lekkere Nieuw jaarskoekjes te bakken en op te eten. Neen, daar was Jupke heel over uit zijn humeur. Ook was hij een beetje boos, omdat Hen neman vergat hem een prentbriefkaart te sturen en dat had hij hem toch óók beloofd? Grootmoeder en hij konden er samen wat goed over pratengrootmoeder vond 't ook niet mooi, dat Henneman zijn vrindje ver gat. „Weet je wat", zei grootmoeder, „morgen is het marktdag dan ga ik voor bood schappen even naar stad en stuur je een prentbriefkaart, hoor „Met den Dom er op?" vroeg Jupke. „Ja, met den Dom er op." Maar toen Jupke weg zou gaan, riep grootmoeder hem terugze wist toch nog een beter plan. Neen, ik stuur je geen prentbriefkaart; als je vader en je moeder 't goedvinden, neem ik je mee om er zelf een uit te zoekendan doen wij samen boodschappen en bekijken de mooie win kels." Toen sprong Jupke hoog in de lucht en gaf grootmoeder zoo'n onstuimige omhel zing, dat de keurige muts er scheef van kwam te zitten. „Gaan we dan ook naar Henneman en Frans „Nu, 'k denk, dat we daar wel geen tijd voor zullen hebben, maar weet je wat, we zullen een prentbriefkaart in de stad koo- pen voor Henneman en als we dan weer hier terug zijn, sturen we hem die. Wat zal hij dan opkijken „O ja, o ja," juichte Jupke „dan be grijpt hij er heelemaal niets van F' Henneman kende nu al de vriendjes van Frans. Hij werd druk mee uitgevraagd, 't Leukst van alles vond hij het trammen door de stad, omdat dit een nieuwtje voor hem was. Dit koos hij dan ook, toen Frans en hij samen op Oudejaarsdag bij Karei op visite waren en Kareis moeder hem vroeg, wat hij 's middags graag eens wou doen. Frans bleef liever op den zolder gym nastiek doen met Kareis grooten broer en zijn zusje, maar Karei en zijn jonger broer tje Wim gingen mee trammen. Oudejaar viel op Zaterdag, marktdag. Juist prettig vonden de jongens het, zoo door de drukte te komen. 't Was een mooie, nieuwe tram met klap- banken. Henneman moest dadelijk 's pro- beeren, hoe dat ging met zoo'n bank. Karei en Wim wezen 't hem: die wisten het na tuurlijk al lang zij woonden in de stad en kwamen dus vaak in de tram. 't Werd vol. Bij elke halte stonden o zoo veel menschen en dan hadden de jongens den grootsten schik om te kijken, of die er wel allemaal in zouden kunnen. Ja warem- pei, 't ging en nög was er plaats overl Wat zoo'n tram toch groot wos Bij 't Vreeburg gekomen, drukten ze hun neuzen plat tegen 't glas. „Er staan er wel honderd I" riep Henne man opgetogen uit, maar meteen trok hij zijn hoofd gauw terug. „Wat is er, beste jongen?" vroeg Kareis moeder verbaasd. „Niks", zei Henneman, die een erge kleur kreeg. Hij had grootmoeder en Jupke onder de wachtenden aan de halte ontdektJupke in zijn Zondagsche pakje, dat Henneman had er vroeger nooit erg in gehad hem toch 200 mal, ouwemannetjesachtig stond, en grootmoeder daarbij met haar muts met „oortjes" Die muts vond Henneman ook op eens zoo gek. Wie had er nu nog een muts op Niemand van de menschen, die hij hier kende, droeg een muts Hij hoopte maar, dat grootmoeder en Jupke niet in de tram zouden stappen en zat met een hoogroode kleur strak voor zich uit te staren. Karei en Wim hipten op en neer van de bank. Hun moeder beduidde hun, dat ze rustig moesten zijn, de menschen niet mochten hinderen. Henneman had geen vermaning noodig, hij was zoo stil als een muis van hem hadden de andere passa giers stellig geen last. Gedwee schikte hij wat op; een oude heer kwam naast hem zitten. Nog meer menschen stapten in. Heel eventjes keek Henenman omhij kón 't niet lateneen muts zag hij, de muts met „oortjes" van grootmoeder. Een oogenblik herademde Henneman; er was geen plaats meer binnenin, dus zouden grootmoeder en Jupke op 't balkon moeten blijvenMaör neen, een jonge man, die dicht bij de deur zat, stond op en gaf groot moeder zijn plaats; men schikte ginds wat op en zoo kwam ook Jupke te zitten, tegen over grootmoeder. Henneman maakte zich zoo klein moge lijk aan 't andere eind der volle from en vond het „gelukkig", dat hij „zoo vèl" van grootmoeder af zat I Zoo'n rare Henneman toch I En thuis, als grootmoeder 's Zondags zou komen elen< kibbelde hij met zijn broei* tja om 't plaatsje aan tafel n a as t groofy moeder Henneman bleef in elkaar gedoken zitten en zei niets meer tot aan de halte, dicht bij 't huis, waar hij vandaag op visite was. Kareis moeder stond op, Karei en Wins ook. „Kom Henneman, we zijn er I" Gauw keek Henneman grootmoeders kar* op 'r grootmoeder en Jupke bleven zitten dus moé?t hij hen voorbij I Klein maken hielp nietsze zouden hem stellig zien. Met neergeslagen oogen sloop Hennai man als de laatste van de vier de tram doori tot aan den uitgang, telkens verwachtend zijn naam te zullen hooren. Bijna was hij bij de deur, de anderen waren al buiten déór hadt je het „Dag Henneman I" klonk 't blij verrast, mei een hooge jongensstem. Henneman struikelde haast over den drempel naar buiten hij keek niet om, maar zag toch nog in 't voorbijgaan groot* moeders geizicht in een glimpverwonderd, teleurgesteld, droevigMet één sprong was hij het balkon afhij zuchtte diep van verlichting en drong gauw door de wach tende menschen heen. „Wat f\eb jij een haast?" riep Wim uit, Henneman had nu eigenlijk blij moeten wezen, dat hij er zoo goed was afgekomen, maar hij was niet blij, neen hoor, hij had juist een allerakeligst gevoel over zich en dat maakte, dat hij den heelen verderen dag geen prettig oogenblik meer had Toen er aan tafel gebeden zou worden, kreeg Henneman weer een vreeselijke kleurhij schaamde zich zoo erg voor God, Die alles wel gezien had, vanmiddag in da tram. Nu kon Henneman toch maar niet doen, of er niets gebeurd was en gewoon zijn gebedje opzeggen Hij vouwde zijn handen wel net als de anderen, maar hield zijn oogen open. Karei keek even verwonderd naar hem en deed toen gauw zijn oogen dicht. Nu hadden ze allen de oogen geslotenKareis vader, rijn moeder, Jan, Truus, Wim, Karei en Frans die spraken nu met God en hij hij d u r f d e 't niet. Henneman bleef de week niet uit, zooeto 't plan was geweest. Den volgenden morgen bracht de vader van Frans hem al naar huis, omdat hij zoo erg naar grootmoeder verlangde Onder tranen had hij dit 's avonds ge zegd, toen hij met Frans van Karei waa teruggekomen. En onder het-uitkleeden had hij nog meer gezegd, ja hij had het niet kunnen uiN houden, hij had het m o e te n vertellen aaB de moeder van Frans, omdat hij nu zijn eigen moeder niet hier had, hoe rn nare jon gen hij geweest ws, 's middags in de tranv O, hij had zich zoo geschaamd onder i vertellen, maar 't had hem toch óók opgr"* lucht. Toen had hij God om vergiffenis ge vraagd en had daarna ook weer zijn gewon® avondgebedje kunnen doen. Dit had Hen neman zoo kalm en rustig gemaakt. Gain* was hij daarop in slaap gevallen. Jupke stond op 't molenerf, toen dokter van Kampen er met Henneman In zij*, Utrechtsohe wagentje voorbijreed. Henneman dacht aan den vorigen middag en was niets op zijn gemakJupke keek ook verlegen. Dèt was een rare ontmoeti^ tusschen de twee vrindjes, maar de dektet wist raad. Hij hield stil en riep Jupke toe, dat hij maar gauw in 't rijtuig zou klimmen om zijn kameraadje Nieuwjaar te wenschen. Déér zaten ze nu, Henneman en Jupke, lekker warm ingestopt onder één reisdeken, maar ze hadden elkaar eerst niets te vertel- len. Eindelijk zei Jupke„ik heb een prent briefkaart van den Domkijk maar", en hij diepte de al een beetje gekreukte kaai* uit zijn zak op. „Ik heb den Dom zelf gezien", ze! Henneman nu vol trots. „Ik óók", riep Jupke, „gisteren, met groot moeder en Toen hield hij zich in eens weer stil en keek Henneman van terzijde een beetje schuw aan. Jupke vond't was net of Henneman sedert gisteren Henne man niet meer was, maar een vreemd jon getje, dat eigenlijk in de stad thuis be hoorde. Henneman zei ook niets meer; on rustig draaide hij op de bank heen en weer. Voor grootmoeders klimophuisje stonden ze stil. Met een zwaai zette dokter van Kam pen Henneman op den grond. Toen reed hij gauw weg met Jupke nog in 't rijtuig. Grootmoeder en Henneman praatten niet veel over gisteren, 't was niet noodig; z# verstonden elkaar ook zóó wel. Grootmoeder nam Henneman op haar schoot, verbeeld je zoo'n grooten jongen.. en grootmoeders muts werd vericreukekL maar 't lieve, oude gezicht, dat uit die muts kwam kijken, stond toch zóó gelukkig en Henneman keek ook al zoo blij. Hand aan hand ginge zij toen later naar Hennemans huis en namen de knijpkoekjes die grou moeder, omdat Nieuwjaar dezer* keer op Zondag viel, den vorigen dag al gebakken had, in een overdekt mandje mee. Henneman kon grootmoeder dus nu niet meer helpen bakken, maar dat was niets, hij zou ze helpen opeten en Jupke ook. Zij haalden hem onderweg af. Nü was 't weer als vroegergrootmoederj met Henneman en Jupke samen f Zóó moest 't nu ook maar bi'Ven, dacht Henneman tevreden, en hij dr 'rte zijn gezicht, even, Üefkoozend tegen grootmoeders arm aan. Grootmoeder glimlachte en zei, dat Hen neman nu net als een poesje deed f Toen schoten de jongens allebei in de* lach't vreemde dat ze zooeven nog him| derlijk tusschen hen beidjes gevoeld hadf den, wos nu ook meteen verdwenen* »-*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8