0ooi* de Ijeogd"
Speelkameraadjes.
Naar het Engelsch
van
JENNIE CHAPPELL
Vri] bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VI.
(Slot).
Br ging bijna een week voorbij, vóór Ben
iets van zijn teekenboek hoorde, maar toen
kwam hij mevrouw Smit» op straat tegen.
Zij sprak hem aan en zei
„Bt kom juist van Do vandaan: zij was
Veel beter vandaag en de zuster zei, dat zij
met twee of drie weken wel weer thuis zal
mogen komen. Is dat niet heerlijk
Ben knikte met sohitterende oogen, maar
kon geen woorden vinden.
„En ze heeft je boek gekregen," ging
mevrouw Smits voort. „Ze kreeg ook nog
een pop, maar met jouw cadeau was zij toch
het meest in haar nopjes. ZIJ vond het zoo
aardig van je en dat vind ik ook, Ben. Je
bent een lieve jongen."
Benny's gezicht straalde en hij kreeg een
kleur bij dit onverwachte prijsje. Niet dik-
wijls hoorde hij zioh een lieve jongen noe
men en hij sprong meer naar huis dan hij
liep, zoo vroolijk was hij nu.
Wat verlangde hij er naar Do in het Zie
kenhuis te mogen bezoeken I Het was maar
goed, dat hij iets had, dat hem van vreugde
vervulde, want nog altijd was er niets be
kend omtrent zijn vader en nicht Lize
loheen met den dag knorriger te worden.
Op een Zaterdagmiddag, terwijl hij op
de stoep in de zon zot te spelen met het
katje der buren, bleef een heer plotseling
stilstaan en naar het nummer van het huis
kijken. Toen zag hij neer op den kleinen
jongen en vroeg „Ben jij Benny Wanen
■Ja mijnheer," antwoordde Ben.
„Is je vader thuis
„Nee mijnheer," zei Ben nu heel ernstig.
„Vader's schip is nog niet binnen. Het
had al twee weken geleden moeten binnen
komen, en we weten niet, waar hij Is."
„Zoo, dat spijt me," antwoordde de heer.
„Maar misschien kan ik je moeder spre
ken
,f">eder stierf al, toen ik nog m-er i
bi ::s, mijnheer."
)oh, och, dat is heel treurig."
Op dit oogemblik verscheen nicht Lize,
die stemmen hoorde, aan de deur.
„Verleden Zondag," begon de vreemde-
"n-r „werd er in de Kinderkerk een inzame-
.ouden ten behoeve der kleintjes in
nhuis en onder de bijdragen be-
vur zioh een" teekenboek, door een kleinen
jongen, Benny Warren, gezonden aan Do
Smits."
Hij hield even stil en keek vriendelijk
naar Ben, die een kleur kreeg tot onder zijn
haar. Nicht Lize keek hem cok aan en dacht,
dat hij weer kattekwaad had uitgevoerd.
„En in het boek," ging de bezoeker voort
„stond de naam van dengene, van wien hij
het gekregen had: Thomas Warren. Al spoe
dig begreep ik. dat dit één mijner oudste
vrienden was, de beste, dien ik vele jaren
geleden had, toen ik een arme jongen was."
„Dat was Benny's Grootvader," zei nicht
Lize, en zij verzocht den heer binnen te
komen.
Zij volgde hem in de voorkamer en de
deur werd geslolen.
Ben hoorde hun stemmen nog geruimen
tijd en vroeg zioh af, wat of zij toch wel te
bepraten zouden hebben en of hij er mis
schien niet goed aan had gedaan Do het
boek te sturen.
Doch eindelijk ging de deur open en
riep de vreemde heer hem.
Toen hij in de kamer kwam, ging nicht
Lize weg en de bezoeker zette Ben op zijn
knie. Hij had zulk een vriendelijk gezicht,
dat de jongens zioh dadelijk op zijn gemak
voelde.
„ik ben dokter Roos," zei hij en kom dik
wijls in het Ziekenhuis, hoewel ik eigenlijk
aan zee woon. Je Grootvader ben ik veei
verschuldigd. Nooit zou ik geworden zijn,
wat 'c nu ben, als hij mij jaren geleden niet
geholpen had. Hij is nu echter al lang dood,
zoodat ik hem mijn schuld niet kan afdoen,
maar ik zou graag iets voor zijn kleinzoontje
willen doen, voor jou, Benny."
Ben's oogen straalden en de jongen vroeg
zich af, wat er verder zou gebeuren. Hij trok
aan zijn kouseband wat zou nicht Lize,
als zij dat gezien had, boos op hem zijn
en zweeg.
„Ik ben blij, dat ik je ontdekt heb, jon
gen," ging de dokter voort. „Mevrouw
Smits vertelde mij, waar je woonde Mijn
vrouw en ik hebben geen kinderen en wij
zouden je graag eenigen tijd te logeeren
hebben."
„Aan zee riep Ben uit.
„Ja.
„Waar de booten zijn en het strand en de
iohelpen en al die heerlijke dingen?"
„Ja. Dat alles zul je zien. Het spijt mij, dat
Je vader hier hield de dokter even op,
„nog niet thuis is, maar je nicht zegt, dat
hij zeker zijn toestemming zou geven, als
hij thuis was."
„Vader komt gauw thuis. Hij moet gauw
thuis komen," zei Benny.
„Ik hoop het, antwoordde de bezoeker
opgewekt, „en jij wilt wei bij ons komen, tot
hij thuis is, hè jongen
„O ja, graag I" riep Ben uit, terwijl hij
In zijn vreugde van de knie van zijn nieu
wen vriend afsprong, „heel graag V'
Plotselng betrok zijn gezicht echter.
„Wat scheelt er aan vroeg dokter Rooi.
ft Do I" barstte Benny uit "ZIJ
•oj zoo vreeseiijk graag de zee tien. Ik
wilde er met haar heen gaan, toen zij <frer-
reden werd. Al» zij thuiskomt en hoort «tot
ik alleen ben gegaan, zal zij dat erg onaar
dig vinden I"
„Nu?" zei de dokter, terwijl Ben's bruine
oogen hem bedroefd aankeken.
„Als als u 't goed vindt, mijnheer, dan
dan blijf sk liever thuis."
Het eind van het liedje was echter, dat,
toen Do Smits uit het Ziekenhuis kwam, zij
met Benny bij dokter Roos aan zee ging
logeeren. Gedurende vele heerlijke weken
speelden de kinderen samen in den zonne
schijn aan het strand.
Zij groeven kuilen en maak ren bergen en
vestingen, ook verzamelden rij massa's
schelpen.
Dikwijls hield Ben plotseling op met spe
len en tuurde hij naar de golven om te zien,
of hij Vader's sohip ook ontdekte, want dok
ter Roos en zijn vriendelijke vrouw zeiden
immers, dat rij hoopten, dat Vader weldra
veilig thuis zou komen. Dit hield er bij Ben
den moed in en hij bracht een heerlijken
tijd met Do aan zee door.
En toen de kinderen op zekeren middag
samen thuis kwamen, en zij bemerkten, dat
er bezoek was, een magere heer met een
grooten baard, die op een stok leunende
moeilijk liep, was Ben heelenmaal niet
verbaasd.
„Vader, Vadertje I" riep hij uit, terwijl hij
zioh in zijn armen wierp. „Ik wist, dat u
komen zou. Heb ik 't niet altijd gezegd, Do
Maar Vader, waarom is uw schip zoo laat
Kapitein Warren kon nauwelijks begrij
pen,dat deze vroolijke jongen met zijn bruine
wangen het bleeke baasje was, dat hij achter
had gelaten, toen hij zijn laatste reis onder'
nam. Hij zei dokter Roos, dat de verandering
wonderen had uitgewerkt.
„O Vader, 't is hier zoo heerlijk, we heb
ben zooveel plezier I" riep Ben uit en de
vriendelijke dokter zei
„Blijf dan met je Vader hier."
Kapitein Warren had na de geleden schip
breuk langen tijd ziek gelegen in een vreem
de stad; te ziek om van zich te laten hooren.
„Het zal maanden duren, vóór je weer
naar zee kunt gaan. Warren. Blijf dus net
zoo lang bij ons, totdat je weer gezond en
sterk bent geworden," ging de dokter voort.
Zoo kwam het, dat Benny gedurende de
rest van den zomer zijn vader bij zich hield
en toen deze weer heelemaal hersteld was,
vroeg de vrojw van dokter Roos, of de jon
gen voor goed bij hen mocht blijven, daar
zij en haar man zóóveel van hem waren
gaan houden, dat zij hem niet meer konden
missen. Do was al weer eenige weken bij
haar moeder.
Benny ging dus niet meer naar nicht
Lize terug. En iederen zomer, in de vacantie,
kwam Do bij dokter Roos logeeren en speel
den de kinderen naar hartelust aan zee. Het
geheele jaar door verheugden zij zich op de
vacantie.
Jantje Durf.
Door: G. J. VISSCHER.
Jantje Durf heette hij eigenlijk niet. Hij
heette JantjeVerlaat.maar omdat hij bij alles
Haantje de Voorste was, werd hij door de
jongens Jantje Durf genoemd. Toen het één
nacht flink gevroren had, liepen de bonte
kraaien over het ijs van de graoht en toen
het daarna nog een nacht vroor, zei Jantje:
I „Nu durf ik er ook wel over."
j Zijn kameraadjes twijfelden er niet aan,
of hij zou het doen ook en ze riepen:
I „Jongensl Ga mee kijken! Jan zal over de
gracht loopen!"
j Dat moesten ze allemaal zien en joelend
en schreeuwend liepen er wel twintig jon
gens naar den waterkant.
„Geef me eens een hand," riep een lange
iongen en toen een ander hem vasthield,
j zette hij één voet op het ijs, om het te pro-
beeren, maar het kraakte ieelijk!
„Ik zou je bedanken," riep hij en met zijn
hak stampte hij er in vier keer doorheen.
I Andeien gooiden er met groote steenen
i op. Er kwamen sterren in van belang.
„Nu, Jantje Durfl Laat zien, wat je kunt!"
werd er geroepen.
„Wacht dan!" zei Jantje. „Niet meer gooi
en, dan zal ik het probeeren."
De jongens begrepen, dat hij het doen
zou. Ze werden er stil van. Zij hadden er
niet eens op gelet, dat er een grijze heer in
i een pelsjas,die juist voorbij kwam, ook even
was blijven staan. Die heer dacht: „De jon
gen zal wel wijzer wezen," maar hij kende
Jantje niet.
„Geef mij een hand", zei Jan.
I Hij zette één voet op het ijs.
„Dat kan ik ook wel," werd er al geroe-
pen.
Jan zette den tweeden voet ook op het ijs.
Het kraakte geducht en de jongens stonden
met de handen in de zakken en open mond
te kijken, of hij verder zou gaan.
„Los!" riep Jan tot den jongen, die hem
vasthield. En daar ging hij.
Krak! krak! krak! deed het ijs. Groote
scheuren waren er te zien, waar hij geloo-
pen had. Was hij teruggegaan, dan zou hij
er vast doorheen gezakt zijn. Doorloopen
was het eenige, wat hij doen kon. Dat deed
hij dan ook, maar gevaarlijk dat het wasl
Want als hij er middenop doorheen gezakt
was, had niemand hem kunnen helpen, en
de gracht was daar knapjes diep.
De jongens begrepen dat ook en ze rie
pen angstig: „Doorloopen, JanI Doorloopen!
Gauw!"
Jantje liep door. De jongens vreesden elk
oogenblik, dat ze hem zouden zien verdwij
nen. Jantje was er zelf ook bang voor. Hij
haastte zich. Hèl Wat kraakte hetfVoor
uit! Nog een paar passenGelukkigf Hij
was aan den overkant.
„Hoeral" riepen de jongens.
„Ondeugende rakkert" mompelde de grij
ze heer en hij vervolgd» zijn weg. De jon
gen» letten er niet pp, dat hij een klein
eindje verder de brug over ging naar den merken. Men wikkelt nu de stukjes der ver
anderen kant van de gracht. Jantje was er scheurde kaart in papier en verbrandt die.
goed overgekomen, maar hij begreep, datNu laat men van de twee op tafel liggende
het een goocheltoer geweest was, die hij appels er één kiezen. Wordt de toebereide
niet voor de tweede maal moest probeeren, gekozen, dan is alles in orde en neemt men
dus: terug durfde hij niet. j die zelf ter hand. Wordt de andere gekozen,
Hij stond op den grasrand van een gToo- dan geeft men die dengene.dle gekozen
ten tuin, die bij een villa behoorde. Die vil- heeft en behoudt men zoodoende de toebe-
la werd bewoond door „den baron", zooals reide. Nu snijdt men den appel door en de
de jongens hem altijd noemden. verscheurde en verbrande kaart schijnt te
Jan wist ook niet, dat de baron hem over voorschijn te komen, maar er ontbreekt een
hei ijs had zien loopen. Ook had hij niet stuk aan. Men zoekt, of liever neemt den
gezien, dat de baron over de brug naar huis schijn aan van te zoeken en vindt eindelijk
gegaan was. j het ontbrekende stuk. Natuurlijk past dit
Toen Jan den tuin doorging, kwam hij bij stuk volkomen bij het deel, dat in den appel
een poortje in een hoogen muur, maar dat was
poortje was gesloten. Hij ging een ander
pad langs. Ginds was een hoog ijzeren hek
met scherpe punten er boven op; dat hek
was ook niet open te krijgen. Toen liep hij
in vredesnaam maar naar het huis. „Voor
uit!" dacht hij. „Ze zullen mij niet opeten'
Hij was nu weer geheel Jantje Durf.
Wat de gevolgen Icnnnen xijn« aio
Koningen grappen maken.
Het Driekoningenfeest werdin het jaar
1521 te Parijs op de in Frankrijk gebruike
lijke wijze gevierd. Ook aan het hof werd de
Daar ging een achterdeur van de villa koningsboek verdeeld en het lot had de ko-
open en wie kwam er naar hem toe? ninklijke waardigheid toegewezen aan den
De baron zelf. Hij had zijn pelsjas nog graaf de St. Pol. Koning Frans 1 zond hem,
aan. Jan voelde zich op dat oogenblik wel volgens het feestgebruik, een oorlogsverkla-
een beetje klein. Hij wist immers, dat hij ring en verscheen weldra met een stoet op-
geen recht had, om daar in den tuin te ko-gewonden hovelingen voor 's-graven hotel
men.
„Hoe heet je?" vroeg de baron.
„Jan Verlaat, mijnheer."
„Zoo," zei de baron en hij keek hem eeni
ge oogenblikken strak aan.
om het te belegeren. Aanvallers en verdedb
gers kweten zich dapper en sneeuwballen,
appelen en eieren vervingen daarbij de ko
gels. In de hitte van den strijd greep één der
verdedigers een brandend blok van den
Toen zei hij: „Ik heb gezien ,dat je zoo haard en wierp het ondoordacht uit het ven
even over het ijs van de gracht hebt geloo- ster, waar het juist den koning op het hoofd
Pen- trol en wel zoo onzacht, dat hij bewusteloos
rrJa, mijnheer, zei Jon, die dacht, dat er neerviel. Terstond wilde men den dader op-
nu wel een standje zou volgen. i sporenmaar de koning, die weer eenlgs-
Maar de baron zei: I zins bekomen was,verbood dit ten strengste.
„De andere jongens durfden niet. Jij „Ik heb," zei hij, „die dwaasheid begonnen
schijnt niet bijzonder bang uitgevallen te en dus is het billik, dat ik er de gevolgen
z'jn. van draag."
Die woorden brachten Jantje weer in zijn De dader bleef niet onbekend. Het was
gewone doen en parmantig zei hij: de graaf de Montgommery, wiens zoon
„Neen, mijnheer! De jongens noemen mij naderhand bij een tornooispel Hendrik IL
daarom altijd Jantje Durf. 2oon van Frans I, doodelijk kwetste.
„Zoo! zei de baron en hij glimlachte Ten gevolge van bovengenoemd voorval,
even. „Jantje Durf. Dat is wel een aardige moest koning Frans zijn haar laten atsche-
naam. Ga eens even mee naar binnen, Jan- ren. Hij vond echter, dat hij, wanneer hij op
tje Durf!"
zijn kale hoofd het mutsje zette zooals in
Jan had liever gezien, dat de baron het dien tijd gedragen werd, veel op een mon-
hek voor hem opengemaakt had, maar hij nik geieek. Om die gelijkenis te voorkomen,
moest natuurlijk gehoorzamen en even verzon hij een hoed te gaan dragen en zijn
daaina bevond hij zich met den baron in een baard te laten groeien, welk laatste sieraad
p.-fchtige kamer. °°k onder zijn opvolgers, tot Hendrik III,
„«.oe oud zou dat jongetje zijn. Jan? 2ijn plaats aan de vorstelijke kinnen heeft
vroeg de baron en hij wees hem op een jon- bewaard.
gensportTet in vergulde lijst, dat boven een
schrijfbureau aan den wand hing.
„Zoo oud als ik, denk ik," zei Jan.
„Dat denk ik ook. Dat jongetje is veel
jaren g-ieden over het ijs geloopen op de
zelfde plaats, waar jij het nu gedaan hebt.
Maar hij is er door gezakt enverdronken.
Toen men zijn lijk thuis bracht, schrikte zijn
moeder zóó hevig, dat ze zwaar ziek werd
endrie weken laterstierf zij.
Zijn moeder.... wq6 mijn vrouw en dat jon
getje was ons eenig kind."
Groote tranen -biggelden den baron langs
de wangen en Jantje's gezicht werd vuur
rood.
„Pas op, mijn jongen, waag niet te veelf
Denk aan je ouders!" zei de baron en daar
op liet hij Jantje door de voordeur uit.
Jan ging regelrecht naar huis en keek on
derweg strak voor zich.
Toen hij thuis kwam, zag zijn moeder da
delijk, dat er iets bijzonders met hem was
voorgevallen.
„Wat is er gebeurd, Jan? Scheelt er iets
aan?" vroeg ze.
Eerst zei Jan niets, maar toen liep hij
eensklaps naar zijn moeder toe; hij sloeg
Voor do Klolntjoo,
O* rektnUi.
door C. H.
gCSi£ W Ngvg..{
Tom ven der Ploeg gaat al naar achooj
Hij is een groote jongen;
In 't eerste uur bij juffrouw Lans
Heeft hij wèt mooi gezongen.
Maar zie j' hem in de rekenles,
Dan kijkt hij heel verlegen.
Want onze Tom vergeet steeds weer,
Dot drie maal drie is negen.
Die les geeft Tommy veel verdriet.
Hij grijpt zelfs naar zijn haren.
Kom Tom, we doen nu samen eens,
Of 't negen knikkers waren.
Hier zijn er drie al vast voor jou
En dan drie voor je zusje.
Drie nog voor Piet. Dat 's negen, vent.
Je ziet, 't sluit als een busje.
Als jij nu weer moet reek'nen, Tom,
Kom 't mij dan vooruit zeggen,
Dan zullen wij heel goed en vlug
De som van knikkers leggen.
zijn arm.'--' om
heen en zei:
Ik heb over het ijs van de gracht geloo
pen, moeder, maar ik zal niet weer zoo on
voorzichtig zijn."
Moeder begreep er natuurlijk niets van.
Toen Jan e'les verteld had, zei ze:
,/t Is gelukkig goed afgeloopen, maar ik
ben toch blij, dat je mij beloofd hebt, dal
je zulke gevaarlijke dingen niet meer doen
zul* Als het eens met jouw mocht gaan, al-
met dat jongetje van den baronik moet
er niet aan denken."
Jsnlje heeft woord gehouden.
De jongens zeiden wel eens: „Jantje durft
niet zooveel meer als vroeger", möar Jan
dacht: „Laat ze maar praten!" en zijn ouders,
d»e vroeger c'ï'jd in angst zaten, als hij
serns wat lang uitbleef, hadden nu een veel
geruster leven.
Van alles wat.
Een uit een spel getrokken kaart op
een flesch c oen vliegen.
Men legt een vooraf gekozen kaart onder
het spel neer. Van eenzelfde kaart uit een
ander spel, doch met denzelfden achter
grond, snijdt men een stukje af en rolt haar
vervolgens op. Nu snijdt men uit een appel
een kegelvormig stuk, snijdt de punt van
den kegel af, zoodat er een holte in den
appel blijft, waarin men de opgerolde kaart
steekt en die men vervolgens weer met het
kegelvormige stuk sluit, dat men desnoods
met een speld bevestigt. Men legt den aldus
toebereiden appel op tafel naast een ande-
ren gaven, zooveel mogelijk van dezelfde
grootte. Het afgesneden stukje kaart be-
waart men.
Daarna vraagt men de hoeveelste kaart in
den appel gebracht moet worden; wordt b.v.
de elfde gekozen, dan legt men de elf on-
derste kaarten bovenop en toont de elfde
(dus de vooraf gekozene en dezelfde, die
zich in den appel bevindt). Nu verzoekt men
één der aanwezigen deze kaart te verscheu
ren. Men verzamelt alle stukjes en legt die
op tafel, maar laat als bij toeval het stuk
van de zich in den appel bevindende kaart
vallen en wel zóó, dat dit niet in het oog
volt ZeU schijnt men er niets van te be-
Wat de maan vertelde.
In de sprookjeswereld
gaat het soms raar toe:
er gebeuren dingen,
je weet zelf niet hoe.
Denk eens wat 'k laatst hoorde
van de oude maan,
die ik meen'gen avond
boven 't bosch zie staan:
Heeft net twaalf geslagen,
dan wordt t druk in 't bosch -
't sprookjesvolk wordt wakker,
speelt en stoeit op 't mos.
Geeft er een partijtje
in den maneschijn;
bij den grooten vijver
pic-nict 'het wat fijn!
Ieder brengt wat lekkers
aan voor de partij,
't visschen in den vijver
•w voor 't volkje vrij.
Handig in hun bootje
kruisen ze daar rond;
alles wat ze vangen,
bakken ze terstond.
Maar op zeek'ren avond
zoo ze? mij de maan
is het met dat visschen
toch wel raar gegaan.
Plots'ling schoot het bootje
met een vaart vooruit
'n reuzenvisch, een karper,
maakten re juist buit.
Weg zwom met den hengel
en de heele boot
toen die sterke karper
o, de schrik was gToot
't Volkje op den oever
zag 't met vreezen aan,
maar i k moest toch lachen,
zei de oude maan.
HERMANNA.4