*«L
0OOP de dJeagd.
Sohip In nood.
Chatterbox naveiteM door C. H.
Jack Penrhyn had een uitnoodiging ge
kregen om de Kerstvacantie door te bren
gen bij een kostschoolvriend, George Sher
borne, die met zijn vader aan een inham
van de kust van Cornwall woonde. Het
oude, grijs-steenen huis lag daar op een klip
en ver van de menschen, doch 6r was een
prachtige gelegenheid om te zwemmen en
te roeien, als het 's zomers mooi weer was.
In den winter kon het er echter bar koud en
guur sijn, daar het aan alle kanten aan den
•torm was blootgesteld.
George's vader wa3 een oud-scheepska
pitein, die een paar jaar vóór de jongen
naar kostschool ging, gepensionneerd was.
Op school had George kennis gemaakt met
Jack Penrhyn en deze beiden waren spoe
dig dikke vrienden geworden.
Nadat George's moeder gestorven was,
liad kapitein Sherborne besloten «Ijn ver
dere levensdagen te slijten in de onmidde-
lijke nabijheid der zee, waarvan hij zooveel
lueld. Toen nu het oude grijs-steenen huis
tegen billijken prijs te huur stond, was hij
daar met zijn eenigen zoon en een boots
man van het laatste schip, waarmede hij
gevaren had, gaan wonen. Talrijk waren de
verhalen, die de oude Ben den beiden jon
gens gedurende de lange winteravonden
der Kerstvacantie in het hoekje van den
baard vertelde, terwijl de wind in den
schoorsteen bulderde en zij gretig luister
den.
Op zekeren avond nadat Ben zijn pijp
gestopt had en zich op zijn gemak zette om
een avontuur te vertellen, dat hij op de
kust van Valparaiso beleefd had juist
op het oogenblik, dat hij een lucifer boven
zijn pijp hield vroeg hij plotseling ver
schrikt
„Wat is dat?"
De wind bulderde en blies door den
keulenschoorsteen, de regen kletterde
tegen de ruiten en men kon nauwelijks
eenig geluid onderscheiden boven het
loeien van den storm uit. Het geoefende
oor van den ouden zeeman had echter een
geluid opgevangen, dat hij niet aan den
storm toeschreef. Hij le?de zijn pijp neer,
liep haastig near de deur, greep zijn geo-
1 is en zuidwester en zei tegen de jon-
ga even naar buiten om te kijken wat
het is. Dat geluid leek veel op een schot."
Onmiddelijk sprongen de jongens op.
„Nee, neehet weer is veel te ruw. Jullie
suit beiden nat worden en wat zal de kapi
tein wel zeggen, als ik jul'ie meeneem
begon Ben, maar hij begreep, dat zijn woor
den door de beide koene zestien-jarige jon
gens in den wind zouden worden geslagen.
Zij waren vast besloten mee te gaan, wik
kelden zich in hun jassen en trokken er met
den ouden bootsman op uit, kampende met
den storm, terwijl het zotte water hun in
het gezicht sloeg, zoodra zij den rand der
klip bereikten.
„Ik denk, dat het schot komt van een
6chip in nood. Hoordaar klinkt het weer I"
De jongens hoorden het nu ook. Het was
werkelijk een schip in nood, want nu hun
oogen wat aan de duisternis gewend waren,
ontdekten zij een schip, dat met groote
snelheid dreef in de richting van de klip.
„Kunnen we niets doen om te helpen,
Ben vroeg George Sherborne angstig.
„Ik ben bang van niet, zij schijnen niet
tegen den storm op te kunnen en drijven
willoos in de lichting van de klip; ik
vrees
„Wat, Ben vroeg George.
„Gaan jullie maar naar binnen, het is niet
elles die arme menschen om hulp te hooren
roepen, als zij verdrinken en niemand hen
redden kan, want als er geen wonder ge
beurt, zal het schip tegen de rotsen ver
pletterd worden en met man en muis ver
gaan
George beefde over al zijn ledematen en
klemde de hand van zijn vriend in de zijne.
De laatste drukte die zwijgend. Hij dacht
i\a. Eindelijk zei of beter gezegd riep
hij, om zich boven den storm uit verstaan
baar te maken
„Ben, op welke plaats zoowat zal het schip
tegen de klippen aankomen?"
„Precies hier, onder tegen de klip, waar
wij op staan, denk ik. Maar waarom wil je
dat weten
,Js er geen reddingstoestel in de buurt?"
„Helaas niet dichter bij dan acht mijlen."
Weer verviel Jack in een diep stilzwijgen.
Allen keken angstig toe en bereidden zich
Op het ergste voor.
Ben zei nu tegen Jack„Het zal maar al
te gauw gebeuren."
Maar hij sprak tegen den wind; Jack
Penrhyn was verdwenen.
Vijf minuten later kwam hij met moeite
opworstelend tegen den storm het huls
uit. Over zijn schouder droeg hij een dik
ken bos touw en met één hand sleepte hij
een groote mand achter zich aan.
„We zullen het zoo probeerenl" riep hij
tegen Ben.
„Het helpt toch niet," begon de oude
man, maar George viel zijn vriend bij„We
kunnen het in ieder geval probeeren, Ben,"
en terwijl Jack zijn touw los wikkelde, ging
Ben naar huis om een stormlantaarn te
halen, terwijl kapitein Sherborne nu ook
kwam aanloopen.
Al meer en meer naderde het ongeluk
kige schip de klip. Ben zwaaide met zijn
lantaarn om de arme bemanning te toonen,
jdat er menschen waren, d-e gereed stonden
hulp te verleenen, indien dit maar eenigs-
irtna mogelijk was. En hoewel zij vlak bij
.••reiv wei het Ia dei\ onuetteftdift êtom
onmogelijk rich verstaanbaar te maken of
ook maar eenig teeken te geven.
Jack had het geluk gehad een grooten
voorraad touw van verschillende lengte in
de 9chuur te vinden en Ben bond vlug
eenige 9tukken aan elkaar, die sterk genoeg
waren om den zwaarsten man op te halen.
Onderaan maakte hij een lus en met inge
houden adem wachtten allen af, wat er
gebeuren zou.
Plotseling een oorverdoovend gekraak
de golven lichtten het schip hoog op én
wierpen het gedeeltelijk op het zand onder
aan de rotsen.
In den bulderenden storm onderscheidde
men nu toch het hulpgeroep dergenen, die
overboord waren geslagen en van hen, die
door de vallende masten gewond waren.
„Nu geprobeerd I" riep Ben. De geest
drift der jongens had den ouden zeeman
meegesleept en hij begon een flauwe hoop
te koesteren, dat er nog menschenslevens
gered konden worden.
Langzaam liet Jack het touw zakken, ge
duldig wachtend, of het 't wrak bereikt had.
Ben zwaaide nog harder met zijn -lantaarn
en plotseling klonk er een vreugdekreet
van Jack's lippen. Hij had duidelijk gevoeld,
dat aan het touw getrokken werd.
Zonder ook maar één oogenblik te ver
liezen werd het touw door eenigen aan
boord stevig vast gemaakt De redders lie
ten nu de mand er langs afzakken, die
eveneens aan een stevig touw bevestigd
was. Na ongeveer tien minuten werd er
heftig aan het touw gerukt, de mannen en
jongens op de klip tTokken met inspanning
van al hun krachten, en de mand kwam
boven met het half-bewuslelooze lichaam
I van een jongen man.
Zoo snel dit mogelijk was, ging Jack's,
reddingstoestel nu op en neer, totdat niet
minder dan zeven arme schipbreukelingen
op die manier aan de woedende zee betwist
waren. Toen met een vreeselijk gekraak
brak het schip door midden, de eene
helft zonk in het water en de andere bleef
tegen de rotsen aanliggen.
De overlevenden werden spoedig naar
het huis van kapitein Sherborne gebracht,
waar warme kruiken, dekens en gloeiende
thee weldra weer leven bracht in de arme
menschen. Na hen met voldoening gadege
slagen te hebben, wendde Ben zich tot Jack
en zei
„De kapitein heeft dikwijls tegen me ge
zegd, dat ik een oude dwaas wasn u weet
ik, dat hij gelijk had, want ik zou nooit aan
dit middel gedacht hebben, waarmede we
ten minste nog zeven menschen gered heb
ben. We zijn nooit te oud om te leeren, en
zoolang een menschelijk lichaam in gevaar
is, is het altijd de moeite waard te probee
ren het te redden, zelfs al denk je geen leans
van slagen te hebben."
Heft Haarlint,
door C. H.
Beppie, Bè-èp, kom eens gauw beneden.
Er Jigt een invitatie voor jef"
„Voor mij. Moeder? Echt waar? En van
wie?"
„Dat zeg ik nog niet 't Moet een verras
sing blijven, tot je beneden komt. Maak
maar gauw voort."
I „Ja Moes, 't ben zoo klaar."
I Beppie was al bijna aangekleed, alleen
haar blouse en rok nog. Gauw de blouse
aan, om den anderen knoop dicht, ziezoo
nu de rok over 't hoofd. Die was ook zoo
wat dicht. Eerst nog 't raam openzetten, o
ja, 't bed nog afhalen. Hé, vervelend, de
twee lakens had 2e tegelijk te pakken. Even
netjes overdoen; ziezoo dat was ook klaar.
Nu naar beneden.
In de eenvoudige, doch gezellige huiska
mer zat mevrouw Dorenbos aan de ontbijt
tafel op haar dochtertje te wachten. Na een
haastigen morgenzoen nam Bep 't couvert
in de hand. Vlug de kaart er uit gehaald.
„O Moederl" was alles wat Beppie zeggen
kon en even later:
j „Moeder, een invitatie voor het bal van
mijnheer en mevrouw Verbeek. Nee maar,
wat dol!" En Bep was één en al opwinding,
dat zij, Bep Dorenbos, op het bal van Jean
ne Verbeek, een meisje uit haar klas, uitge-
I noodigd was. Plotseling betrok het gezichtje
echter.
„Zeg Moeder, 't mag toch?" vroeg ze.
j „Hè toe, zegt u ja. 't Zou zoo vreeselijk zijn,
als ik niet mocht. Toe Moeder, u zegt niets,
't Mag toch?"
Glimlachend boog mevrouw Dorenbos zich
i over haar dochtertje en zei, terwijl zij haar
een kus gaf: „Ja, lieveling, je mag!" O, dat
stralende gezichtje van Beppie, wat zag zij
er gelukkig uit! Zij had niet veel genoegens
in haar jeugd en hoe gaarne gunde Moeder
haar dit pretje.
„Maar nu vlug je boterham eten, kindje,
want het is al laat."
„Ja Moes, maar kijkt u eens: ,,'t Staat er
heusch:
De Heer en Mevrouw Verbeek hebben het
genoegen Beppie Dorenbos uit te noodigen
voor het kinderbal, dat zij zich voorstellen,
op Zaterdag 8 Maart te acht uur ten hunnen
huize te geven."
j Eerbiedig streelr Beppie met haar vinger-
I tjes over de gladde kaart, 't Was ook bijna
al te heerlijk om waar te rijn!
j Onder het ontbijt moest rij telkens nog
eens vol bewondering kijken naar de kaart,
doch eindelijk was haar boterham toch er in
en zei ze Moeder goedendag om naar
school te gaan.
In gedachten verzonken ruimde mevrouw
Dorenbos de ontbijttafel op. Arme Beppie,
rij had zoo weinig in haar leventje en zou
I zelfs deze vreugde onvermengd voor haar
rijn? Ruim anderhalf jaar geleden was dok
ter Dorenbos overleden, een bekwaamd arts
met een mooie toekomst vóór rich, die ech
ter in énkel* dagen geheel vernietigd werdL
1 1 u
Hij had een infectie opgeloopen en was bin
nen drie dagen gestorven, een ontzettende
leegte achterlatend in zijn gezin: Moeder en
Beppie, die beiden zielsveel van hem gehou
den hadden. O, die moeilijke tijden, die nu
volgden: 't groote gemis, dat bijna ondrage
lijk werd en het verhuizen uit het vroolljke,
ruime huis naar een kleinere woning aan
één der singels Doch ook deze bleek wel
dra te kostbaar te zijn. Op alles werd bezui
nigd, alleen niet op het schoolgeld, want
mevrouw Dorenbos kon er niet toe komen
haar dochtertje van de meisjesschool van
juffrouw Boon weg te nemen. Het onder
wijs was er 200 bijzonder goed en de kinde
ren leerden er op zoo'n prettige manier, dat
zij daar niet toe overgaan kon. Na veel
overpeinzingen besloot mevrouw Dorenbos
haar bovensuite te verhuren. Zij had dan im
mers toch de benedensuite en kon best op
een kabinet slapen, het grootste, dat boven
de keuken uitgebouwd was; Beppie sliep
vóórv
Nu het besluit eenmaal genomen was, en
mevrouw Dorenbos een dame met haar
dochtertje mevrouw en Dora Akkermans
ontmoette, die gaarne bij haar in kwamen
wonen, was de suite spoedig voor hen inge
richt. Mijnheer Akkermans was als zeeoffi
cier naar Indië en mevrouw wilde zich voor
dien korten tijd niet inrichten, doch liever
bij een dame en pension zijn. Dora en Bep
pie ongeveer even oud waren al gauw
goede maatjes en hoewel Dora mooier klee-
ren droeg dan Beppie, was de laatste nooit
jaloersch. Och nee, jaloersch was ze niet,
ze gunde den anderen kinderen best wat
moois, als ze haar maar niet zoo plaagden
en vernederden. Dat ze wel nette, maar toch
oude jurken droeg, kon haar niet schelen,
Moeder kon immers geen nieuwe, dure beta
len, maar dat de meisjes op school elkaar
aanstootten en lachten om haar, dat was
iets, wat het arme, gevoelige kinderhartje
dikwijls deed ineenkrimpen.
Dora was echter altijd haar bondgenoot*
en Jeanne Verbeek trok ook steeds haar
partij om van de lieve Annie Wijs nog niet
eens te spreken. Ze had vriendinnetjes ge
noeg en aan de anderen moest zij zich ei
genlijk ook niet storen. Dit nam zij zich tel
kens weer voor, maar 't waS soms zoo moei
lijk de beleedigingen te moeten verdragen.
Vanmorgen echter liep Beppie opgewekt
babbelend naast Dora voort. Leuk hé, dat
bal er. wat eenig, dat zij ook een uitnoodi
ging had, 'n echt bal! Ze moest Dora telkens
wat vragen, want Dora was al meer op een
bal geweert en zij nog nooit. Wat je daar
voor moest aantrekken? Hoe lang 't duurde?
En dan den heelen avond dansen? Er waar
werd je op getracteerd?
Al pratende, hadden de beide kinderen de
school bereikt, zich van hoeden en mantels
ontdaan en een groepje meisjes genaderd,
dat om Jeanne Verbeek heen stond.
„Wie komen er allemaal?" vroegen ze.
„Annie en Marietje, Liesje en Mimi, Lou-
kie natuurlijk ook, Dora en Beppie...."
„Beppie!? Och, laat die maar thuis. Za
heeft geeneens een jurk om aan te trekken,"
klonk het liefdeloos, „d'r moe houdt pen-
sionl"
„Nee, zeker niet, Beppie vragen we ook
en ik hoop, dat ze komt!"
Doch Beppie had zich al afgewend met
tranen in haar anders zoo heldere kijkers.
Die akelige Jet van Dam, die begon ook al
tijd met hatelijkheden.
Zij kon het toch niet helpen, dat Moeder
een gedeelte van haar huis verhuurd had en
dat was toch geen schande! Geen jurk?! Moe
der had gezegd, dat ze gaan mocht en zou
dus ook wel voor een jurk zorgen. Misschien
die blauwe, al was die een beetje verscho
ten, dat was toch zoo erg niet! Zoo erg niet?
Voor Dora en Jeanne kon 't haar niet sche
len, maar als Jet van Dam haar zoo van 't
hoofd tot de voeten opnam, ja, dan zou ze
wel weer een aanmerking hebben en niet
schromen die luid rond te bazuinen, zoodat
iedereen naar haar kijken zou. Vervelende
Jet, wat hoefde zij zich altijd met haar fe
bemoeien! Zij Beppie hinderde haar
toch ook niet.
De les begon, doch telkens schoten Jet's
ondoordachte woorden haar weer te binnen.
Het plezier was er eigenlijk al weer af.
Toen Beppie kwart na twaalf thuis kwam,
was het niet meer de opgewekte Bep van
's morgens. Moeder zag dadelijk, det er wat
aan haperde en al heel gauw vertelde haar
dochtertje haar dan ook, wat er gebeurd was.
Liefkoozend trok Moeder haar naar zich toe
en troostte haar. Zouden zij vanmiddag
het was Woensdag er samen eens op uit
gaan om een nieuwe jurk te koopen?"
Weg was alle verdriet. Een nieuwe jurk,
hoeral Doch plotseling bedacht rij zich:
„Maar Moeder, die zal zoo duur zijn. Zou 't
misschien toch nog met mijn blauwe kun-
nen?" vroeg zij weifelend.
„Nee kindje, je krijgt een nieuwe. Ik ben
venmorgen eens aan het rekenen gegaan en
tot de ontdekking gekomen, dat we den laat-
sten tijd nogal zuinig zijn geweest. We zul
len eens iets aardigs uitzoeken en dan zal ik
Anna vragen, of zij van de week een dag
kan komen naaien; ik maak de jurk dan wel
verder af."
„O Moeder, wat heerlijkl En gaan we dan
dadelijk na de koffie?"
I „Ja Beppie, dat is goed."
I En zoo gingen mevrouw Dorenbos en
haar dochtertje dien middag er samen op
uit. Regelrecht stapten zij naar den winkel
van Meyer, waar altijd zulke aardige dingen
voor de ramen lagen. Na veel overleggen,
I koos mevrouw wit neteldoek, dat els bezaaid
was met rose roosjes. Beppie vond het „dod
dig, snoezig!" en putte zich uit in het beden
ken van allerlei bijvoeglijke naamwoorden
om haar bewondering te kennen te geven.
Nu nog even naar Anna. Deze had nog
juist den volgenden Zaterdag vrij, een week
vóór het bal en beloofde te tullen komen.
Qf Beppia naar dien dag verlangde! Ze
wat Zaterdag morgen al bijtijds op, want
Anna moest haar nog even de maat ne
men, vóór rij naar school ging.
Ruim twaalf uur was zij al weer thuis en
gauw naar Anna toegeloopen. De jurk was
al een heel eind. O, wat beelderig! Voor
zichtig streek Beppie over het soepele netel
doek en bijna eerbiedig paste zij de nieuwe
jurk aan. Zij voelde zich den koning of
moet ik eigenlijk zeggen „de koningin?"
te rijk en bleef dien heelen middag thuis
om naar het naaien van Moeder en Anna
te kijken. En natuurlijk hielp zij ook met
rijgen enz. Ze schoten al heerlijk op en toen
Anna 's avonds wegging, zat de jurk zóó
keurig, dat Moeder er niets meer aan hoefde
te doen dan haar van binnen af te werken.
Maar met de jurk alleen waren zij er nog
niet Beppie moest nog schoentjes hebben,
kousen, een haarlint en handschoenen. Er
kwam dus nog heel wat kijken. Dunne zwar
te kousen had ze nog, en Moeder besloot
dus zwarte schoentjes te koopen, die kon
ze in den zomer afdragen. Moeder zocht
eens in een doos en vond daar nog een
nieuw zwart haarlint. Nu dus enkel nog een
paar witte handschoenen.
Zoo was Beppie dan heelenvaal klaar voor
het bal, want mevrouw Akkermans verrastte
haar met een beelderige, witte cape, die
lekker warm was.
Wat duurde het lang, vóór het Zaterdag
8 Maart was! Op school was het bal natuur
lijk het gesprek en hoewel de meisjes haar
verder met rust hadden gelaten, had zij Jet
van Dam toch éénmaal duidelijk hooren
zeggen: „Ze zal natuurlijk wel een zwart
haarlint hebben!" Beppie voelde weer even
iets van een steek. Maar ze wilde flink zijn
en Moeder niets zeggen of vragen. Moeder
die toch al zooveel onkosten had. 'n Zwart
lint was toch ook netjes!
Maar telkens klonk 't haar weer in de
ooren: „Ze zal natuurlijk wel een zwart
haarlint hebben!" hoe Beppie die stem
dan ook trachte tot zwijgen te brengen.
Zoo was het Vrijdag avond geworden en
ging Beppie wat vroeger dan gewoonlijk
naar bed om vast „vooruit te slapen", 't Haar
lint wilde haar maar niet uit de gedachte.
Maar v.*at was dat? Zag ze goed, toen ze
naar haar kamertje ging? Daar lag een rose
lint voor de slaapkamerdeur van mevrouw
en Dora Akkermans. Hé, wat een mooie
kleur, precies de tint van de roosjes in haar
jurk. Even voelen. Wat zacht en zijig. Dora
had linten genoeg, zou dit zeker niet aan
doen bij haar nieuwe blauwe jurk. Als zij
't eens nam leende natuurlijk en
na 't bal daar weer neerlegde. Ze kon 't best
meenemen in 't aardige taschje van netel
doek, dat Moeder bij haar jurk gemaakt had
en 't dan in de vestibule als niemand keek
verwisselen. Ze kon toch niet vragen, of
Moeder het om haar haar wilde strikken,
Moeder kon 't eens nee, zou 't zeker
niet goedvinden. Maar mocht ze 't wel aan
doen? Och, wat zou dat nu? Wat zou Jet van
Dam kijken, als ze toch eens geen zwart
hoarlint had. Lekker! En zich verder geen
rekenschap gevend van hetgeen zij deed,
bergde zij het roze haarlint in haar nieuwe
taschje.
's Morgens was Beppie al vroeg wakker.
Ze telde de uren, die er nog moesten ver-
loopen, eer 't bal begon. Zij was onrustig.
Moeder merkte het wel, maar schreef het
aan opwinding en voorpret toe. 't Was im
mers een heele gebeurtenis voor haar Bep
pie, die nu naar een echt kinderbal zou
gaan!
Wat duurde die dag lang, doch eindelijk
werd er toch gegeten en daarna begon zij
zich dadelijk aan te kleeden. Moeder deed
haar haar en strikte er netjes het zwarte
lint omheen.
„Ziezoo, het zit netjes en stevig," zei
Moeder en Beppie had zich op de tong ge
beten om niet in tranen uit te barsten. Was
ze wel eerlijk tegen Moeder door net te doen
alsof ze met het zwarte haarlint zou gaan
dansen?
Eindelijk was Beppie klaar, wel een kwar
tier voordat het rijtuig kwam, dat Dora en
haar naar 't bal zou biengen. Beppie voelde
zich o zoo benauwd en tastte telkens onge
merkt in het taschje. Het roze lint had zij
immers bij zich! Toen zij het huis der fami
lie Verbeek bereikten, waren er al meer
kinderen, jongens en meisjes en Beppie ver
wisselde, wel met bevende vingers, maar
toch onopgemerkt, de linten. Door Moeder
de cape over haar haar heen had gedaan en
daardoor de strik bedekt was, had Dora
niets van de verandering opgemerkt. Troto
wens haar hartje klopte zóó van blijde vat»
wachting, dat tij ar misschien ook niet of
gelet zou hebben.
Samen stapten zij naar binnen om mijn»
heer, mevrouw Verbeek en Jeanne te be
groeten en weldra hadden nj rich bij de
andere kinderen gevoegd. Beppie keek eene
rond en zag allerlei bekende gezichten»
Dqar was Annie Wijs ook en Greta van
Doorn.
„Wat 'n keurige jurk," prees Annie en
Greta knikte vriendelijk. Beppie was trotsch
op dezen lof, dien Jet van Dam ook scheen
te hooren. En ze had lekker geen zwart
haarlint, drong zij zich zelve op, want eigen
lijk wilde zij niets liever dan dat zij het
roze maar stil had laten liggen. N u moest
zij telkens aan het haarlint denken en voe
len, of ze 't nog wel had.
Daar klonken de eerste tonen der mu
ziek en vormden de paartjes zich. Eduard
Verbeek kwam naar haar toe. Deftig liepen
zij samen achter de anderen aan in de polo
naise. Wat had zij een pret. Och, als zift
maar niet telkens aan dat haarlint denken
moest!
Het meeste plezier hadden de kinderen
met den cotillon, waarbij ze bont-gekleurde
mutsen kregen. Deze zetten ze op en dan
moesten de jongen en het meisje, die de
zelfde muts hadden, samen dansen, 't Wa»
bepaald eenig!
Om twaalf uur gingen de kinderen, nog
vol van de pret, naar huis. In de vestibule
zou Beppie de haarlinten weer verwisselen.
Dora was al klaar en hun rijtuig werd afge
roepen. Gauw stad zij op de stoep muts
en lint In haar taschje. Onder 't naar huis
rijden spraken de kinderen nog van de pret,
tot Bep plotseling weer aan 't haarlint dacht
en even in 't taschje voelde. Maar wat was
dat? Ze had het niet meer! 't Was in de haast
zeker naast haar taschje gegleden. Hoe vree
selijk!
Daar stond het rijtuig op den singel stil
en stapten Dora en Bep eruit, ieder dade
lijk naar haar moeder gaande. Bep keek ver
drietig. Al vertelde zij ook nog zoo opge
wonden van de pret, Moeder zag maar al te
goed, dat er wat aan scheelde, maar daar zij
bang was, dat iemand onaardig tegen haar
dochtertje was geweest, deed zij maar, of zij
niets bemerkte en hielp rij Bep gauw uit-
kleeden.
Den volgenden morgen was haar besluit
genomen; eerlijk zou zij Moeder alles vertel
len. Moeder vond het heel erg van het haar
lint en zei, dat zij 't zelf aan mevrouw Akker
mans moest gaan zeggen. Wou Beppie dan
op het eendje lijken, dat pronkte met ge
leende veeren?
't Was of Beppie lood in haar schoenen
had, toen zij na 't ontbijt naar mevrouw Ak
kermans ging. Zacht klopte zij aan en ging
op een vriendelijk „binnen!" naar mevrouw
toe. Onder tranen biechtte Bep alles eerlijk
op en zei, dat 't haar zoo speet van het lint
en toen mevrouw Akkermans niet boos op
haar was, maar haar ook „het eendje met
de geleende veeren" noemde, moest zij tus-
schen haar tranen door toch even lachen.
Zij beloofde Moeder en mevrouw Akker
mans, dat zij in 't vervolg nooit meer iet*
„leenen" zou om zich mee te tooien.
Een zachte wenk.
Op zekeren mor en verscheen de keize»
van Duitschland om zes uur aan één der
kazernes te Berlijn, waar op dat uur geëxer
ceerd moest worden. Maar de officier, die
commandeeren moest, was nog nergens te
zien. De keizer wachtte, geduldig vóór de
kazerne heen en weer loopend, totdat do
officier eindelijk opdaagde. Diens gewaar
wordingen, toen hij den keizer in 't oog
kreeg, laten zich raden. Op verlangen van
den keizer werd met exerceeren begonnen.
Toen dit was afgeloopen, meldde de officier
den kolonel, wat er gebeurd was en begaf
zich toen naar zijn kamer, in afwachting
van de gevolgen. De geheele dag verliep
echter, zonder dat hij er iets verders van
hoorde. Daar een straf anders nooit zoo lang
op zich liet wachten, begreep hij er niets
van en ging eindelijk naar bed, met de
overtuiging, dat het vonnis nog veel zwaar
der zou zijn dan hij zich had voorgesteld.
Den volgden morgen jawel, daar meldde
zich des keizers kamerheer bij hem aan, en
gaf hem uit naam van Zijne Majesteit een
pakje. De officier opende het en vond...,
een wekkerklokje f
't Hazenvolkje houdt een wedstrijd
op dp spiegelgladde baan;
•wie het wint, krijgt een medalje,
'n mooie, met een lint er aan.
Wat een deftig haasje staat daarr
keurig in zijn zwarte pak!
ja, dat is de jury, kind'ren,
die al menig oordeel sprak,
Aan den kant, met groote strikken
uitgedost, kijkt het publiek
hoe de wedstrijd af zal loopen;
achter 't boschje klinkt muziek.
'k Kan niet op den uitslag wachteiy
want het wordt me veel te laat;
Tc lees vanavond in de krant wel
wat er van geschreven^staat.
o Hermann*
i