*«L 0OOP de dJeagd. Sohip In nood. Chatterbox naveiteM door C. H. Jack Penrhyn had een uitnoodiging ge kregen om de Kerstvacantie door te bren gen bij een kostschoolvriend, George Sher borne, die met zijn vader aan een inham van de kust van Cornwall woonde. Het oude, grijs-steenen huis lag daar op een klip en ver van de menschen, doch 6r was een prachtige gelegenheid om te zwemmen en te roeien, als het 's zomers mooi weer was. In den winter kon het er echter bar koud en guur sijn, daar het aan alle kanten aan den •torm was blootgesteld. George's vader wa3 een oud-scheepska pitein, die een paar jaar vóór de jongen naar kostschool ging, gepensionneerd was. Op school had George kennis gemaakt met Jack Penrhyn en deze beiden waren spoe dig dikke vrienden geworden. Nadat George's moeder gestorven was, liad kapitein Sherborne besloten «Ijn ver dere levensdagen te slijten in de onmidde- lijke nabijheid der zee, waarvan hij zooveel lueld. Toen nu het oude grijs-steenen huis tegen billijken prijs te huur stond, was hij daar met zijn eenigen zoon en een boots man van het laatste schip, waarmede hij gevaren had, gaan wonen. Talrijk waren de verhalen, die de oude Ben den beiden jon gens gedurende de lange winteravonden der Kerstvacantie in het hoekje van den baard vertelde, terwijl de wind in den schoorsteen bulderde en zij gretig luister den. Op zekeren avond nadat Ben zijn pijp gestopt had en zich op zijn gemak zette om een avontuur te vertellen, dat hij op de kust van Valparaiso beleefd had juist op het oogenblik, dat hij een lucifer boven zijn pijp hield vroeg hij plotseling ver schrikt „Wat is dat?" De wind bulderde en blies door den keulenschoorsteen, de regen kletterde tegen de ruiten en men kon nauwelijks eenig geluid onderscheiden boven het loeien van den storm uit. Het geoefende oor van den ouden zeeman had echter een geluid opgevangen, dat hij niet aan den storm toeschreef. Hij le?de zijn pijp neer, liep haastig near de deur, greep zijn geo- 1 is en zuidwester en zei tegen de jon- ga even naar buiten om te kijken wat het is. Dat geluid leek veel op een schot." Onmiddelijk sprongen de jongens op. „Nee, neehet weer is veel te ruw. Jullie suit beiden nat worden en wat zal de kapi tein wel zeggen, als ik jul'ie meeneem begon Ben, maar hij begreep, dat zijn woor den door de beide koene zestien-jarige jon gens in den wind zouden worden geslagen. Zij waren vast besloten mee te gaan, wik kelden zich in hun jassen en trokken er met den ouden bootsman op uit, kampende met den storm, terwijl het zotte water hun in het gezicht sloeg, zoodra zij den rand der klip bereikten. „Ik denk, dat het schot komt van een 6chip in nood. Hoordaar klinkt het weer I" De jongens hoorden het nu ook. Het was werkelijk een schip in nood, want nu hun oogen wat aan de duisternis gewend waren, ontdekten zij een schip, dat met groote snelheid dreef in de richting van de klip. „Kunnen we niets doen om te helpen, Ben vroeg George Sherborne angstig. „Ik ben bang van niet, zij schijnen niet tegen den storm op te kunnen en drijven willoos in de lichting van de klip; ik vrees „Wat, Ben vroeg George. „Gaan jullie maar naar binnen, het is niet elles die arme menschen om hulp te hooren roepen, als zij verdrinken en niemand hen redden kan, want als er geen wonder ge beurt, zal het schip tegen de rotsen ver pletterd worden en met man en muis ver gaan George beefde over al zijn ledematen en klemde de hand van zijn vriend in de zijne. De laatste drukte die zwijgend. Hij dacht i\a. Eindelijk zei of beter gezegd riep hij, om zich boven den storm uit verstaan baar te maken „Ben, op welke plaats zoowat zal het schip tegen de klippen aankomen?" „Precies hier, onder tegen de klip, waar wij op staan, denk ik. Maar waarom wil je dat weten ,Js er geen reddingstoestel in de buurt?" „Helaas niet dichter bij dan acht mijlen." Weer verviel Jack in een diep stilzwijgen. Allen keken angstig toe en bereidden zich Op het ergste voor. Ben zei nu tegen Jack„Het zal maar al te gauw gebeuren." Maar hij sprak tegen den wind; Jack Penrhyn was verdwenen. Vijf minuten later kwam hij met moeite opworstelend tegen den storm het huls uit. Over zijn schouder droeg hij een dik ken bos touw en met één hand sleepte hij een groote mand achter zich aan. „We zullen het zoo probeerenl" riep hij tegen Ben. „Het helpt toch niet," begon de oude man, maar George viel zijn vriend bij„We kunnen het in ieder geval probeeren, Ben," en terwijl Jack zijn touw los wikkelde, ging Ben naar huis om een stormlantaarn te halen, terwijl kapitein Sherborne nu ook kwam aanloopen. Al meer en meer naderde het ongeluk kige schip de klip. Ben zwaaide met zijn lantaarn om de arme bemanning te toonen, jdat er menschen waren, d-e gereed stonden hulp te verleenen, indien dit maar eenigs- irtna mogelijk was. En hoewel zij vlak bij .••reiv wei het Ia dei\ onuetteftdift êtom onmogelijk rich verstaanbaar te maken of ook maar eenig teeken te geven. Jack had het geluk gehad een grooten voorraad touw van verschillende lengte in de 9chuur te vinden en Ben bond vlug eenige 9tukken aan elkaar, die sterk genoeg waren om den zwaarsten man op te halen. Onderaan maakte hij een lus en met inge houden adem wachtten allen af, wat er gebeuren zou. Plotseling een oorverdoovend gekraak de golven lichtten het schip hoog op én wierpen het gedeeltelijk op het zand onder aan de rotsen. In den bulderenden storm onderscheidde men nu toch het hulpgeroep dergenen, die overboord waren geslagen en van hen, die door de vallende masten gewond waren. „Nu geprobeerd I" riep Ben. De geest drift der jongens had den ouden zeeman meegesleept en hij begon een flauwe hoop te koesteren, dat er nog menschenslevens gered konden worden. Langzaam liet Jack het touw zakken, ge duldig wachtend, of het 't wrak bereikt had. Ben zwaaide nog harder met zijn -lantaarn en plotseling klonk er een vreugdekreet van Jack's lippen. Hij had duidelijk gevoeld, dat aan het touw getrokken werd. Zonder ook maar één oogenblik te ver liezen werd het touw door eenigen aan boord stevig vast gemaakt De redders lie ten nu de mand er langs afzakken, die eveneens aan een stevig touw bevestigd was. Na ongeveer tien minuten werd er heftig aan het touw gerukt, de mannen en jongens op de klip tTokken met inspanning van al hun krachten, en de mand kwam boven met het half-bewuslelooze lichaam I van een jongen man. Zoo snel dit mogelijk was, ging Jack's, reddingstoestel nu op en neer, totdat niet minder dan zeven arme schipbreukelingen op die manier aan de woedende zee betwist waren. Toen met een vreeselijk gekraak brak het schip door midden, de eene helft zonk in het water en de andere bleef tegen de rotsen aanliggen. De overlevenden werden spoedig naar het huis van kapitein Sherborne gebracht, waar warme kruiken, dekens en gloeiende thee weldra weer leven bracht in de arme menschen. Na hen met voldoening gadege slagen te hebben, wendde Ben zich tot Jack en zei „De kapitein heeft dikwijls tegen me ge zegd, dat ik een oude dwaas wasn u weet ik, dat hij gelijk had, want ik zou nooit aan dit middel gedacht hebben, waarmede we ten minste nog zeven menschen gered heb ben. We zijn nooit te oud om te leeren, en zoolang een menschelijk lichaam in gevaar is, is het altijd de moeite waard te probee ren het te redden, zelfs al denk je geen leans van slagen te hebben." Heft Haarlint, door C. H. Beppie, Bè-èp, kom eens gauw beneden. Er Jigt een invitatie voor jef" „Voor mij. Moeder? Echt waar? En van wie?" „Dat zeg ik nog niet 't Moet een verras sing blijven, tot je beneden komt. Maak maar gauw voort." I „Ja Moes, 't ben zoo klaar." I Beppie was al bijna aangekleed, alleen haar blouse en rok nog. Gauw de blouse aan, om den anderen knoop dicht, ziezoo nu de rok over 't hoofd. Die was ook zoo wat dicht. Eerst nog 't raam openzetten, o ja, 't bed nog afhalen. Hé, vervelend, de twee lakens had 2e tegelijk te pakken. Even netjes overdoen; ziezoo dat was ook klaar. Nu naar beneden. In de eenvoudige, doch gezellige huiska mer zat mevrouw Dorenbos aan de ontbijt tafel op haar dochtertje te wachten. Na een haastigen morgenzoen nam Bep 't couvert in de hand. Vlug de kaart er uit gehaald. „O Moederl" was alles wat Beppie zeggen kon en even later: j „Moeder, een invitatie voor het bal van mijnheer en mevrouw Verbeek. Nee maar, wat dol!" En Bep was één en al opwinding, dat zij, Bep Dorenbos, op het bal van Jean ne Verbeek, een meisje uit haar klas, uitge- I noodigd was. Plotseling betrok het gezichtje echter. „Zeg Moeder, 't mag toch?" vroeg ze. j „Hè toe, zegt u ja. 't Zou zoo vreeselijk zijn, als ik niet mocht. Toe Moeder, u zegt niets, 't Mag toch?" Glimlachend boog mevrouw Dorenbos zich i over haar dochtertje en zei, terwijl zij haar een kus gaf: „Ja, lieveling, je mag!" O, dat stralende gezichtje van Beppie, wat zag zij er gelukkig uit! Zij had niet veel genoegens in haar jeugd en hoe gaarne gunde Moeder haar dit pretje. „Maar nu vlug je boterham eten, kindje, want het is al laat." „Ja Moes, maar kijkt u eens: ,,'t Staat er heusch: De Heer en Mevrouw Verbeek hebben het genoegen Beppie Dorenbos uit te noodigen voor het kinderbal, dat zij zich voorstellen, op Zaterdag 8 Maart te acht uur ten hunnen huize te geven." j Eerbiedig streelr Beppie met haar vinger- I tjes over de gladde kaart, 't Was ook bijna al te heerlijk om waar te rijn! j Onder het ontbijt moest rij telkens nog eens vol bewondering kijken naar de kaart, doch eindelijk was haar boterham toch er in en zei ze Moeder goedendag om naar school te gaan. In gedachten verzonken ruimde mevrouw Dorenbos de ontbijttafel op. Arme Beppie, rij had zoo weinig in haar leventje en zou I zelfs deze vreugde onvermengd voor haar rijn? Ruim anderhalf jaar geleden was dok ter Dorenbos overleden, een bekwaamd arts met een mooie toekomst vóór rich, die ech ter in énkel* dagen geheel vernietigd werdL 1 1 u Hij had een infectie opgeloopen en was bin nen drie dagen gestorven, een ontzettende leegte achterlatend in zijn gezin: Moeder en Beppie, die beiden zielsveel van hem gehou den hadden. O, die moeilijke tijden, die nu volgden: 't groote gemis, dat bijna ondrage lijk werd en het verhuizen uit het vroolljke, ruime huis naar een kleinere woning aan één der singels Doch ook deze bleek wel dra te kostbaar te zijn. Op alles werd bezui nigd, alleen niet op het schoolgeld, want mevrouw Dorenbos kon er niet toe komen haar dochtertje van de meisjesschool van juffrouw Boon weg te nemen. Het onder wijs was er 200 bijzonder goed en de kinde ren leerden er op zoo'n prettige manier, dat zij daar niet toe overgaan kon. Na veel overpeinzingen besloot mevrouw Dorenbos haar bovensuite te verhuren. Zij had dan im mers toch de benedensuite en kon best op een kabinet slapen, het grootste, dat boven de keuken uitgebouwd was; Beppie sliep vóórv Nu het besluit eenmaal genomen was, en mevrouw Dorenbos een dame met haar dochtertje mevrouw en Dora Akkermans ontmoette, die gaarne bij haar in kwamen wonen, was de suite spoedig voor hen inge richt. Mijnheer Akkermans was als zeeoffi cier naar Indië en mevrouw wilde zich voor dien korten tijd niet inrichten, doch liever bij een dame en pension zijn. Dora en Bep pie ongeveer even oud waren al gauw goede maatjes en hoewel Dora mooier klee- ren droeg dan Beppie, was de laatste nooit jaloersch. Och nee, jaloersch was ze niet, ze gunde den anderen kinderen best wat moois, als ze haar maar niet zoo plaagden en vernederden. Dat ze wel nette, maar toch oude jurken droeg, kon haar niet schelen, Moeder kon immers geen nieuwe, dure beta len, maar dat de meisjes op school elkaar aanstootten en lachten om haar, dat was iets, wat het arme, gevoelige kinderhartje dikwijls deed ineenkrimpen. Dora was echter altijd haar bondgenoot* en Jeanne Verbeek trok ook steeds haar partij om van de lieve Annie Wijs nog niet eens te spreken. Ze had vriendinnetjes ge noeg en aan de anderen moest zij zich ei genlijk ook niet storen. Dit nam zij zich tel kens weer voor, maar 't waS soms zoo moei lijk de beleedigingen te moeten verdragen. Vanmorgen echter liep Beppie opgewekt babbelend naast Dora voort. Leuk hé, dat bal er. wat eenig, dat zij ook een uitnoodi ging had, 'n echt bal! Ze moest Dora telkens wat vragen, want Dora was al meer op een bal geweert en zij nog nooit. Wat je daar voor moest aantrekken? Hoe lang 't duurde? En dan den heelen avond dansen? Er waar werd je op getracteerd? Al pratende, hadden de beide kinderen de school bereikt, zich van hoeden en mantels ontdaan en een groepje meisjes genaderd, dat om Jeanne Verbeek heen stond. „Wie komen er allemaal?" vroegen ze. „Annie en Marietje, Liesje en Mimi, Lou- kie natuurlijk ook, Dora en Beppie...." „Beppie!? Och, laat die maar thuis. Za heeft geeneens een jurk om aan te trekken," klonk het liefdeloos, „d'r moe houdt pen- sionl" „Nee, zeker niet, Beppie vragen we ook en ik hoop, dat ze komt!" Doch Beppie had zich al afgewend met tranen in haar anders zoo heldere kijkers. Die akelige Jet van Dam, die begon ook al tijd met hatelijkheden. Zij kon het toch niet helpen, dat Moeder een gedeelte van haar huis verhuurd had en dat was toch geen schande! Geen jurk?! Moe der had gezegd, dat ze gaan mocht en zou dus ook wel voor een jurk zorgen. Misschien die blauwe, al was die een beetje verscho ten, dat was toch zoo erg niet! Zoo erg niet? Voor Dora en Jeanne kon 't haar niet sche len, maar als Jet van Dam haar zoo van 't hoofd tot de voeten opnam, ja, dan zou ze wel weer een aanmerking hebben en niet schromen die luid rond te bazuinen, zoodat iedereen naar haar kijken zou. Vervelende Jet, wat hoefde zij zich altijd met haar fe bemoeien! Zij Beppie hinderde haar toch ook niet. De les begon, doch telkens schoten Jet's ondoordachte woorden haar weer te binnen. Het plezier was er eigenlijk al weer af. Toen Beppie kwart na twaalf thuis kwam, was het niet meer de opgewekte Bep van 's morgens. Moeder zag dadelijk, det er wat aan haperde en al heel gauw vertelde haar dochtertje haar dan ook, wat er gebeurd was. Liefkoozend trok Moeder haar naar zich toe en troostte haar. Zouden zij vanmiddag het was Woensdag er samen eens op uit gaan om een nieuwe jurk te koopen?" Weg was alle verdriet. Een nieuwe jurk, hoeral Doch plotseling bedacht rij zich: „Maar Moeder, die zal zoo duur zijn. Zou 't misschien toch nog met mijn blauwe kun- nen?" vroeg zij weifelend. „Nee kindje, je krijgt een nieuwe. Ik ben venmorgen eens aan het rekenen gegaan en tot de ontdekking gekomen, dat we den laat- sten tijd nogal zuinig zijn geweest. We zul len eens iets aardigs uitzoeken en dan zal ik Anna vragen, of zij van de week een dag kan komen naaien; ik maak de jurk dan wel verder af." „O Moeder, wat heerlijkl En gaan we dan dadelijk na de koffie?" I „Ja Beppie, dat is goed." I En zoo gingen mevrouw Dorenbos en haar dochtertje dien middag er samen op uit. Regelrecht stapten zij naar den winkel van Meyer, waar altijd zulke aardige dingen voor de ramen lagen. Na veel overleggen, I koos mevrouw wit neteldoek, dat els bezaaid was met rose roosjes. Beppie vond het „dod dig, snoezig!" en putte zich uit in het beden ken van allerlei bijvoeglijke naamwoorden om haar bewondering te kennen te geven. Nu nog even naar Anna. Deze had nog juist den volgenden Zaterdag vrij, een week vóór het bal en beloofde te tullen komen. Qf Beppia naar dien dag verlangde! Ze wat Zaterdag morgen al bijtijds op, want Anna moest haar nog even de maat ne men, vóór rij naar school ging. Ruim twaalf uur was zij al weer thuis en gauw naar Anna toegeloopen. De jurk was al een heel eind. O, wat beelderig! Voor zichtig streek Beppie over het soepele netel doek en bijna eerbiedig paste zij de nieuwe jurk aan. Zij voelde zich den koning of moet ik eigenlijk zeggen „de koningin?" te rijk en bleef dien heelen middag thuis om naar het naaien van Moeder en Anna te kijken. En natuurlijk hielp zij ook met rijgen enz. Ze schoten al heerlijk op en toen Anna 's avonds wegging, zat de jurk zóó keurig, dat Moeder er niets meer aan hoefde te doen dan haar van binnen af te werken. Maar met de jurk alleen waren zij er nog niet Beppie moest nog schoentjes hebben, kousen, een haarlint en handschoenen. Er kwam dus nog heel wat kijken. Dunne zwar te kousen had ze nog, en Moeder besloot dus zwarte schoentjes te koopen, die kon ze in den zomer afdragen. Moeder zocht eens in een doos en vond daar nog een nieuw zwart haarlint. Nu dus enkel nog een paar witte handschoenen. Zoo was Beppie dan heelenvaal klaar voor het bal, want mevrouw Akkermans verrastte haar met een beelderige, witte cape, die lekker warm was. Wat duurde het lang, vóór het Zaterdag 8 Maart was! Op school was het bal natuur lijk het gesprek en hoewel de meisjes haar verder met rust hadden gelaten, had zij Jet van Dam toch éénmaal duidelijk hooren zeggen: „Ze zal natuurlijk wel een zwart haarlint hebben!" Beppie voelde weer even iets van een steek. Maar ze wilde flink zijn en Moeder niets zeggen of vragen. Moeder die toch al zooveel onkosten had. 'n Zwart lint was toch ook netjes! Maar telkens klonk 't haar weer in de ooren: „Ze zal natuurlijk wel een zwart haarlint hebben!" hoe Beppie die stem dan ook trachte tot zwijgen te brengen. Zoo was het Vrijdag avond geworden en ging Beppie wat vroeger dan gewoonlijk naar bed om vast „vooruit te slapen", 't Haar lint wilde haar maar niet uit de gedachte. Maar v.*at was dat? Zag ze goed, toen ze naar haar kamertje ging? Daar lag een rose lint voor de slaapkamerdeur van mevrouw en Dora Akkermans. Hé, wat een mooie kleur, precies de tint van de roosjes in haar jurk. Even voelen. Wat zacht en zijig. Dora had linten genoeg, zou dit zeker niet aan doen bij haar nieuwe blauwe jurk. Als zij 't eens nam leende natuurlijk en na 't bal daar weer neerlegde. Ze kon 't best meenemen in 't aardige taschje van netel doek, dat Moeder bij haar jurk gemaakt had en 't dan in de vestibule als niemand keek verwisselen. Ze kon toch niet vragen, of Moeder het om haar haar wilde strikken, Moeder kon 't eens nee, zou 't zeker niet goedvinden. Maar mocht ze 't wel aan doen? Och, wat zou dat nu? Wat zou Jet van Dam kijken, als ze toch eens geen zwart hoarlint had. Lekker! En zich verder geen rekenschap gevend van hetgeen zij deed, bergde zij het roze haarlint in haar nieuwe taschje. 's Morgens was Beppie al vroeg wakker. Ze telde de uren, die er nog moesten ver- loopen, eer 't bal begon. Zij was onrustig. Moeder merkte het wel, maar schreef het aan opwinding en voorpret toe. 't Was im mers een heele gebeurtenis voor haar Bep pie, die nu naar een echt kinderbal zou gaan! Wat duurde die dag lang, doch eindelijk werd er toch gegeten en daarna begon zij zich dadelijk aan te kleeden. Moeder deed haar haar en strikte er netjes het zwarte lint omheen. „Ziezoo, het zit netjes en stevig," zei Moeder en Beppie had zich op de tong ge beten om niet in tranen uit te barsten. Was ze wel eerlijk tegen Moeder door net te doen alsof ze met het zwarte haarlint zou gaan dansen? Eindelijk was Beppie klaar, wel een kwar tier voordat het rijtuig kwam, dat Dora en haar naar 't bal zou biengen. Beppie voelde zich o zoo benauwd en tastte telkens onge merkt in het taschje. Het roze lint had zij immers bij zich! Toen zij het huis der fami lie Verbeek bereikten, waren er al meer kinderen, jongens en meisjes en Beppie ver wisselde, wel met bevende vingers, maar toch onopgemerkt, de linten. Door Moeder de cape over haar haar heen had gedaan en daardoor de strik bedekt was, had Dora niets van de verandering opgemerkt. Troto wens haar hartje klopte zóó van blijde vat» wachting, dat tij ar misschien ook niet of gelet zou hebben. Samen stapten zij naar binnen om mijn» heer, mevrouw Verbeek en Jeanne te be groeten en weldra hadden nj rich bij de andere kinderen gevoegd. Beppie keek eene rond en zag allerlei bekende gezichten» Dqar was Annie Wijs ook en Greta van Doorn. „Wat 'n keurige jurk," prees Annie en Greta knikte vriendelijk. Beppie was trotsch op dezen lof, dien Jet van Dam ook scheen te hooren. En ze had lekker geen zwart haarlint, drong zij zich zelve op, want eigen lijk wilde zij niets liever dan dat zij het roze maar stil had laten liggen. N u moest zij telkens aan het haarlint denken en voe len, of ze 't nog wel had. Daar klonken de eerste tonen der mu ziek en vormden de paartjes zich. Eduard Verbeek kwam naar haar toe. Deftig liepen zij samen achter de anderen aan in de polo naise. Wat had zij een pret. Och, als zift maar niet telkens aan dat haarlint denken moest! Het meeste plezier hadden de kinderen met den cotillon, waarbij ze bont-gekleurde mutsen kregen. Deze zetten ze op en dan moesten de jongen en het meisje, die de zelfde muts hadden, samen dansen, 't Wa» bepaald eenig! Om twaalf uur gingen de kinderen, nog vol van de pret, naar huis. In de vestibule zou Beppie de haarlinten weer verwisselen. Dora was al klaar en hun rijtuig werd afge roepen. Gauw stad zij op de stoep muts en lint In haar taschje. Onder 't naar huis rijden spraken de kinderen nog van de pret, tot Bep plotseling weer aan 't haarlint dacht en even in 't taschje voelde. Maar wat was dat? Ze had het niet meer! 't Was in de haast zeker naast haar taschje gegleden. Hoe vree selijk! Daar stond het rijtuig op den singel stil en stapten Dora en Bep eruit, ieder dade lijk naar haar moeder gaande. Bep keek ver drietig. Al vertelde zij ook nog zoo opge wonden van de pret, Moeder zag maar al te goed, dat er wat aan scheelde, maar daar zij bang was, dat iemand onaardig tegen haar dochtertje was geweest, deed zij maar, of zij niets bemerkte en hielp rij Bep gauw uit- kleeden. Den volgenden morgen was haar besluit genomen; eerlijk zou zij Moeder alles vertel len. Moeder vond het heel erg van het haar lint en zei, dat zij 't zelf aan mevrouw Akker mans moest gaan zeggen. Wou Beppie dan op het eendje lijken, dat pronkte met ge leende veeren? 't Was of Beppie lood in haar schoenen had, toen zij na 't ontbijt naar mevrouw Ak kermans ging. Zacht klopte zij aan en ging op een vriendelijk „binnen!" naar mevrouw toe. Onder tranen biechtte Bep alles eerlijk op en zei, dat 't haar zoo speet van het lint en toen mevrouw Akkermans niet boos op haar was, maar haar ook „het eendje met de geleende veeren" noemde, moest zij tus- schen haar tranen door toch even lachen. Zij beloofde Moeder en mevrouw Akker mans, dat zij in 't vervolg nooit meer iet* „leenen" zou om zich mee te tooien. Een zachte wenk. Op zekeren mor en verscheen de keize» van Duitschland om zes uur aan één der kazernes te Berlijn, waar op dat uur geëxer ceerd moest worden. Maar de officier, die commandeeren moest, was nog nergens te zien. De keizer wachtte, geduldig vóór de kazerne heen en weer loopend, totdat do officier eindelijk opdaagde. Diens gewaar wordingen, toen hij den keizer in 't oog kreeg, laten zich raden. Op verlangen van den keizer werd met exerceeren begonnen. Toen dit was afgeloopen, meldde de officier den kolonel, wat er gebeurd was en begaf zich toen naar zijn kamer, in afwachting van de gevolgen. De geheele dag verliep echter, zonder dat hij er iets verders van hoorde. Daar een straf anders nooit zoo lang op zich liet wachten, begreep hij er niets van en ging eindelijk naar bed, met de overtuiging, dat het vonnis nog veel zwaar der zou zijn dan hij zich had voorgesteld. Den volgden morgen jawel, daar meldde zich des keizers kamerheer bij hem aan, en gaf hem uit naam van Zijne Majesteit een pakje. De officier opende het en vond..., een wekkerklokje f 't Hazenvolkje houdt een wedstrijd op dp spiegelgladde baan; •wie het wint, krijgt een medalje, 'n mooie, met een lint er aan. Wat een deftig haasje staat daarr keurig in zijn zwarte pak! ja, dat is de jury, kind'ren, die al menig oordeel sprak, Aan den kant, met groote strikken uitgedost, kijkt het publiek hoe de wedstrijd af zal loopen; achter 't boschje klinkt muziek. 'k Kan niet op den uitslag wachteiy want het wordt me veel te laat; Tc lees vanavond in de krant wel wat er van geschreven^staat. o Hermann* i

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8