r f^loop <k D«u$d. Flinke Bert. Naar hat Engelse* EDITH KBNYON. Vrij bewerkt door C. HOOFDSTUK VI. a het is mij slecht bekomen." En hij schudde het hoofd. „Ziet ur Vader, een man moet twee beenen hebben, als hij een stootje wil kunnen velen. O, ik weet wat! Ik zal boe ken schrijvendan kan ik stil blijven zitten en mijn boeken kunnen rondgaan bij de menschen en hun er op wijzen, wat zij doen en laten moeten. Ik zou dan veilig buiten hun bereik in een gemakkelijken stoel bij de kachel kunnen zitten." Zijn vader lachte. „Waar denk je dan niet, dat als je op die manier de'menschen met de pen bestrijdt, zelfs al is het om hun het goede onder het oog te brengen, som- toch ter verantwoording zullen De sneeuwstorm. De arme Bert kreeg een hevigen aanval mi8en ▼an rheumatische koorts, hetgeen niet te r<>ePen verwonderen viel, nadat hij zoo lang in de „Maar zij zullen mij toch niet in een sloot ;|coude sloot gelegen had. En toen hl| einde- kunnen gooien," zei Bert, die nog te jong lijk beter werd, had hij buien van groote was om te begrijpen, hoe het geschreven jwikkelbaarheid, waartegen hij te vergeefs woord een fijn besnaarde ziel kan wonden, •treed. Soms was hij zelfs gemelijk tegen „Welnu, je moet dus ijverig leerenden fijn moeder, van wie hij meer den ooit hield heel knap worden, als je eenmaal schrijver hoe vol liefde had zij hem opnieuw ver- wilt zijn," rei zijn vader, „want dan kun je pleegd en dan vroeg hij haar ernstig om natuurlijk geen taalfouten meer maken." Vergiffenis. Mevrouw Willis begreep, dat dit „Ja. ik zal mijn best doen. Vader, ant- •lles een gevolg was van zijn ziekte en bleef woordde Bert ernstig. •ltijd even geduldig. Toen hij beter werd, „Goed zoo, jongen» Maar nu moét ik naar las zij hem dikwijls voor of speelde plano en het kantoor." «ong voor hem. Nog long nadat mijnheer Willis hem al- Bert vond, dat er geen tweede was als leen gelaten had, zat Bert in het glinsterend Moeder en hij dacht meermalen op een dag: vuur te staren en te peinzen over zijn toe- „Als ik groot ben, zal ik altijd alles doen-komst. Hij had nog maar een vrij vaag be- om het haar naar den zin te maken en zal grip over het werk van een schrijver, maar ik hard werken om allerlei dingen, die zij graag heeft, voor haar te koopen." Hij was namelijk tot de ontdekking gekomen, dat zelfs zijn moeder zich niet alles kon ver schaffen. Soms, als zijn ouders dachten, dat hij sliep, praatten zij over verschillende din gen, waaruit hij begreep, dat zij zuinig moesten leven Mijnheer Willes was advocaat, de eenige Jn den naasten omtrek, maar in de laatste jaren hadden veel aanzienlijke families om verschillende redenen de omgeving verla ten. Soms dacht hij, dat het beter zou zijn, als hij zich in de een of andere groote stad vestigde maar zijn vrouw en hij hielden zóóveel van het buitenleven en hun kinde ren waren er zóó gezond, dat zij daar nog niet toe konden overgaan. „Vader," zei Bert op zekeren dog, toen hij wat mocht opzitten en zijn vader hem gezelschap hield, „ik ben zoo bang, dat mijn gebrekkigheid mij in den weg zal staan een betrekking te bekleeden. En ik zou zoo graag vooruit willen luimen en veel geld verdienen voor Moeder ik weet wel, dat u genoeg verdient, Vader," voegde hij er haastig aan toe uit angst, dat zijn woorden zijn vader zouden kwetsen, „maar denkt u hiet, dat Moeder nog wel wat meer kon gebruiken Zij heeft onlangs nog bedankt voor het leesgezelschap en verleden zomer het hittewagentje afgeschaft." Plotseling zweeg hij echter verschrikt door de pijn lijke uitdrukking op het gezicht van zijn vader. Zijn woorden moesten hem onaange naam aandoen. „Vader, u is toch niet boos vroeg hij smeekend. „Het spijt me zoo, dat ik dat zei." „Nee mijn jongen, jk ben volstrekt niet boos," antwoordde zijn vader, doch hij zuchtte. „Ik zei het alleen maar," ging Bert ver ontschuldigend voort, „om u duidelijk te maken, dat ik vooruit moet in de wereld en dat zal zoo heel moeilijk gaan met mijn ongelukkig been," stamelde hij. „O, dat behoeft je geen beletsel te zijn," haastte zijn yader zich te zeggen, ernstig wilt." „Ja Vader, ik wil." in ieder geval wilde hij de pen hanteeren En wat zou Moeder trotsch zijn, als hij haar zijn eerste bock gaf I Toen Leo en Dora wat bij hem kwamen zitten, verbaasde hij hen niet weinig door hun zijn toekomstplannen te ontvouwen. „Ik zou alleen verhalen schrijven, als ik jou was," merkte Dora op, „niet van die akelige, droge boeken." „En er moeten veel avonturen in voorko men," van Leo. „En ze moeten heel tTeurig zijn," zei Dora. „Waarom?" riepen de jongens tegelijk uit. „De menschen moeten er bij huilen. Ik vind een verhaal pas echt mooi. als ik er hij moet huilen," lichtte het. kleine meisje nader toe. „Nee, lk houd heelemaal niet van treurige verhalen," zei Leo, „je moet vroolijke var halen schrijven, Bert, of die ten minste goed afloopen." „En ze niét te lang maken," merkte Dora op. „Lange verhalen zijn meestal verve lend." „Ik vind juist, dat je ze lang moet maken," zei Leo. ,,'t Eerste waarnaar ik kijk, als ik een boek begin te lezen, is hoeveel bladzijden het heeft." „Ja, ik kan jullie niet allebei tevreden stellen," antwoordde Bert. „Ik kan een ver haal niet tegelijk treurig en vroolijk maken, kort en lang. Maar," ging hij ernstig voort, „ik wou, dat ik weer naar mijnheer Megson mocht, want ik wilhard werken." En hij vertelde Leo alles, wat zijn vader tegen hem gezegd had. Er zouden echter nog weken verloopen, eer Bert in staat was zijn lessen te hervat ten, want toen hij voldoende hersteld was om den afstand naar mijnheer Megson af te leggen, begon het te sneeuwen en nog eens te sneeuwen, dagen a^^en stuk, ja zelfs een heele week achter elkaar. De sneeuw bleef minstens drie weken liggen, vóór het begon te dooien en het was erg als je-J^at en onaangenaam buiten. De sneeuw was nog niet heelemaal verdwenen, of het begon weer opnieuw. Het scheen wel, alsof „Er zijn menschen geweest, die nog on- er nooit een einde aan den sneeuwstorm gelukkiger verminkt waren dan jij," ging hij zou komen. voort. „Heb je, nooit gehoord van mijnheer Dag aan dag keek Bert met bedroefde Fawcett, onzen vorigen Directeur-Generaal blikken uit het raam, vurig verlangend weer der Posterijen Hij was een dapper man. naar mijnheer Megson te kunnen gaan. Hij Weet je wel, dat hij geheel blind was? Toen kreeg wel huiswerk op, maar het was toch hij nog een jonge man was, had een onge- niet dèt. Het was een dagelijksche kwelling Kik hem van zijn oogen beroofd. Op zekeren Leo met zijn dikke jas en stevige schoenen dag ging hij op de jacht en trof hij zich aan, naar school te zien gaan, terwijl hi} dan lelf in het gelaat, waardoor hij zóó verwond thuis kwam met opgewonden verhalen over werd, dat hij zijn beide oogen moest mis- sneeuwbalwedstrijden, die hij met de andere sen. Hij nam zich echter voor een zoo nut- jongens gehouden had. En als het niet tig mogelijk leven te leiden en is daarin sneeuwde, en er alleen maar sneeuw op den prachtig geslaagd. Eén voor één overwon grond lag, gingen Leo en zelfs Dora op den hij alle moeilijkheden, totdat hij eindelijk grooten vijver, waar zij allen den vorigen tot Directeur-Generaal der Posterijen be- winter zooveel plezier hadden gehad, roemd werd. Hij was een held, Bert, een schaatsen rijden. Bert was nu van dit alles *chte held. Zijn voorbeeld is een ernstige buitengesloten en moest steeds thuis blij- öönsporing geweest voor andere blinden, ven. het moedigde duizenden aan. i De arme jongen deed al zijn best zich Bert's oogen schitterden. '„En kon hij, dapper te houden en de anderen met zijn vóór hij dien dag op de jacht ging, werke- geknies niet te vervelen, maar soms, als hij lijk even goed zien als ieder ander?" vroeg een tijdje alleen was, kon hij zijn verdriet Mj. i niet langer verkroppen. Zou hij dan nooit /Ja-meer plezier hebben zooals andere jongens „En kon hij daarna heelemaal niet meer Zijn huiswerk, lezen en zelfs schaken met I zijn moeder, begon hem te vervelen; hij „Neen." vond de kleintjes kinderachtig en verlangde „En. heeft hij werkelijk gezegd, dat hij nergens meer naar dan buiten hard rond te *°en een nutt*É> leven wilde lei- kunren loopen en schaatsen te rijden zoo* den als de andere jongens. „Ik geloof wel, dat bij het zei, maar in Op zekeren dag, toen hij een deuntje zat leder geval heeft hij het zich ernstig voor- te huilen, kwam zijn moeder onopgemerkt genomen. de kamer binnen en legde haar zachte hand Bert keek aandachtig naar zijn kunstbeen, op zijn verhit 'voorhoofd. Toen zei hij vost besloten „Dat neem ik „Is het kruis zóó zwaar fluisterde zij. #ne ook voor. Mijn gebrek zal mij niet be- Bert verborg zijn gezicht. „Ja," snikte hij. letten een nuttig mensch te worden. Ik zal „Ik geloof," zei zijiv moeder, terwijl zij trachten^ evenveel vah mijn leven te maken, naast hem ging zitten, „dat God wist wien ®ls°lbier aarzelde hij even. Hij het oplegde om het moedig te dragen. „Zeg, met God's hulp', mijn jongen. Daar Hij wist, Bert, dat je een held wilde wor- kunnen wij niet buiten. den, één van Zijn allergrootste helden en „Met God s hulp," -herhaalde Bert eer biedig. „Vader, •ven later. „Wat zou je het liefste willen?" wat zal ik worden vroeg hij nu stelt Hij je daartoe in de gelegenheid." i „Als het maar wat anders was," zuchtte Bert, even opkijkend. „Ik zou zoo dolgraag hard kunnen loopen en schaatsenrijden. Moeder I O, ik geloof, dat er niets ergere „Ik. kan nii niet in het leger gaan," en bestaat Mj deed zijn best niet te zuchten; „en ik „Arme BertT zei mevrouw Willis en zij «en ook geen dokter worden, want ik kan had zoo'n medelijden met hem, dat zij niets ge*n rijtuig in- en uitstappen. Ook kan ik meer kon zeggen. Haar stem werd door g«en predikant worden, want dan moet ik tranen verstikt. •egger, wat de menschen doen en laten Bert voelde zich diep ellendig. Nu had •U/»t*n. Dat heb ik eens geprobeerd; maar hij zijn moeder ook nog ongelukkig ge maakt Dat zou een held nooit gedaan hebben I „Moeder, huilt u maor niet," zei hij, ter wijl hij zijn armen om haar heen sloeg en hoar lieve gezicht naar zich toe trok. „Huilt u maar niet om mij. Mevrouw Willis droogde haar tranen af. „Herinner je je nog," vroeg zij, „dat toen Jezus Zijn kruis droeg, Hij er bijna onder bezweek en een zekere Simon van Cyrene, die toevallig langs kwam, het kruis voor Hem droeg Bert, je hebt mij vroeger eens gezegd, dat jij het graag had willen dragen. Welnu, deze harde beproeving, die je te dragen h.bt, is een kruis, je door God op gelegd." Bert keek op, zijn oogen schitterden en er kwam een gelukkige uitdrukking Op zijn gezicht. „Moeder, ik zal het kruisjnoedig dragen," zei hij. „Een groot man heeft eens gezegd," ging zijn moeder voort„Als gij het kruis moedig draagt, zal het u eenmaal dragen I Begrijp je dat, Bert Als je moedig ]e kruis draagt, zal het te zijner tijd een steun voor je worden in plaats van een belemmering, zooals het nu is." Mevrouw Willis werd even geroepen en Bert dacht ernstig over haar woorden na, vervuld als hij was van allerlei groote plan nen. Hij had gedacht, dat zijn ongeluk hem vernederd had, want nooit zou hij de uit drukking van Tom Black's gezicht vergeten, toen deze hem op den grond gegooid had, noch den raedelijdenden blik van den jacht opziener. Hij zou door slechte menschen veracht en door goede beklaagd worden. Maar nu had den de woorden van zijn moeder hem an ders geleerd zijn gebrek zou hem in de o'ogen van anderen doen rijzen. O wat was dat heerlijk I Hij mocht het kruis dragen. Nu geen tranen meer, geen neerslachtige buien I Hij moest het kruis moedig dragen. „Bert," zei zijn moeder, toen zij even later weer binnenkwam, „Tom Black zou je zoo graag willen spreken." Ontsnapping van cjen Hertog I van Albany. Koning Jacobus ID van Schotland was jloor een sterrenwichelaar voorspeld gewor den, dat er een leeuw in Schotland was, die door jongere leeuwen gedood zou worden. In de meening verkeerende, dat met dien leeuw hij zelf, en met de jongere leeuwen zijn broeders bedoeld werden, trachtte hij zich van dezen te ontdoen en deed één hunner, den graaf van Mar, in een bad ver drinken, terwijl hij den anderen, den hertog van Albany, in het kasteel van Edinburg liet opsluiten. De beroemde schrijver Walter Scott, die in zijn geschiedenis van Schotland ook dit voorval mededeelt, verhaalt het op de vol gende wijze Albany liep groot gevaar hetzelfde lot te ondergaan als zijn broeder maar eenige zijner vrienden hadden het voornemen op-, gevat hem te bevrijden. Een kleine sloep kwam op de reede van Leith, met wijn uit Gascogne als lading, en twee halve oks hoofden ervan werden naar den gevangen prins gezonden. Zijn bewakers hadden toe stemming gegeven, dat zij naar Albany's kamer zouden worden gebracht en de prins, die ze daar toen hij alleen was onder zocht, vond in één der vaten een van was gedraaiden bol, waarin een briefje verbor gen was. Hij las daarin, dat het schuitje, dat den wijn gebracht had, gereed lag om hem op te nemen, als hij eenmaal op den oeve' was. Men raadde hem verder aan merdienaar liet den derden hetzelfde lot alles te wagen, daar hij den volgenden dag ontho. fd zou worden. Een groot, in elkaar gerold eind touw vond hij in hetzelfde vat, en met behulp daarvan zou het hem mis schien gelukken, langs de hooge en stei'a muren var. het kasteel af te dalen. Zijn kamerdienaar, een trouw man, die de gevangenis met hem deelde, beloofde hem in de gevaarlijke onderneming bij te staan. Het voornaamste was zich meester te-ma ken van den officier der wacht. Met dit voornemen noodigde Albany hem uit bij hem te komen soupeeren, onder voorwend sel hem van den goeden wijn te willen laten proeven, dien men hem ten jjeschenke had gegeven. De officier begaf zich, na wachten te hebben geplaatst, waar hij gevaar kon duchten, raar de kamer van den prins, vergezeld door drie soldaten, en zette zich met zijn gevangene aan tafel. Na het souper i noodigde de prins hem uit een partij tric- lac te spelen, en de officier in een hoek bij het vuur gezeten fen onder den invloed van den wijn,dien de kamerdienaar hem herhaal delijk inschonk, begon slaperig te worden, evenals de soldaten, die niet minder gul ont haald waren. De hertog van Albany, een krachtig man, wien de wanhoop nog krach tiger maakte, meende,dat het gunstig oogen- blik nu gekomen was en opstaande, trok hij zijrr ponjaard, waarmee hij den officier zoo danig trof, dat deze dood neerviel. Op de zelfde wijze doodde hij twee der soldaten, die machteloos waren van schrik en de ka- ondergaan. Na de sleutels uit den zak des officier gekregen te hebben, kwamen zij op den buitenmuur en zochten daar een plekje uit, waar zij buiten het gezicht der schild wachten, zich konden laten afzakken. De kamerdienaar zou het eerst langs het touw naar beneden klimmen, maar hij be merkte, dat het te kort was en viel van een vrij aanzienlijke hoogte, zoodat hij zijn been verwondde. Toch kon hij zijn meester nog toeroepen, dat deze het touw langer moest maken. Albany ging naar zijn kamer terug, nam zijn beddelakens, scheurde die in ree- pen en maakte daarmee het touw zooveel langer als noodlg was. Behouden op den grond gekomen, nam hij zijn kamerdienaar op de schouders bracht hem naar een veilige plaats, waar hij ver borgen kon blijven, tot zijn been genezen was, en begaf zich naar den oever, waar op het afgesproken signaal de sloep hem kwam opnemen en dadelijk koers naar Frankrijk zette. Des nachts hadden de wachten, die wis ten, dat de officier met drie man in de kamer van den prins was, nog geen argwaan, maar toen zij bij het aanbreken van den dag het touw bemerkten, dat langs den muur. hing, vreesden zij het ergste en stormden de kemer van den hertog binnen, waar zij de lijken hunner makkers vonden. Koning Jacobus was zeer verbaasd over deze stoute ontsnapping en wilde er geen geloof aan slaan vóór hij de plaats zelve bezocht had. Hoe de ziel van Tlsna Wati In de bergrijst is gekomen. (Een Javaansche sage). Tisna Wati, de dochter van Batara Goe roe, een <jer goden, woonde bij haar vader in den goden-hemel. Nu was Tisna Wati wel een heel mooi, maar ook een heel lastig godinnetje, dat het in den goden-hemel lang niet prettig vond Als ie soms neer keek op de aarde en daar beneden haar de menschen-wriemeling xag, zuchtte zij vaak „Ach, was ik toch maar een gewoon ster veling I" En was Batara Goeroe uitgegaan, om oorlog te voeren tegen de b o e t as en d a e m o n e n die de lucht onveilig maakten, dan morde Tisna Wati, omdat zij maar een godinnetje was en niet met vader mee ten strijde kon trekken. Heel lastie en danig uit haar humeur was dan Tisna Wati, als haar vader uit den oorlog terugkwam. Ze was stug en onvriendelijk, et} eens, toen ze zelfs niet wilde spreken, begon dit Batara Goeroe te vervelen. „Kom jij eens hier," sprak hij streng, „je gemor en je kuren be ginnen me te vervelen. En graag zou ik je naar de aarde zenden en een gewoon ster veling van je maken, maar dat kan nu niet meer, omdat je van het levenswater hebt gedronken en dus onsterfelijk bent Daarom heb ik er eens over nagedacht, en ik vind het 't beste, dat je met een der jonge goden gaat trouwen. Morgen ga ik er zelf op uit en zoek een bruigom, die mij flink en streng genoeg lijkt om jou je malle kuren af te Ieeren." ,/k Weet al een bruigom, vader," riep het godinnetje vroolijk. „Wie is 't?" vroeg Batara Goeroe ver- bcasd. „Toch geen jongo boeta, hoop ik. Want ik wil beslist niet, dat je trouwt met den zoon van een mijner grootste vijan den..;." „O, neen, vader, 't is heelemaal geen boeta, en hij woont niet in de lucht en opk niet in den goden-hemelhij woont hier beneden op de aarde. Kijk, nu kunt u hem juist zien. 't Is de knappe jonge man, die het rijstveld omploegt, dat daar tegen den heuvel ligt...." „Maar dat Is een menschen-kind f" riep Batara Goeroe boos uit. „Dat is een gewoon sterveling, daar kan jij, ais goden-dochter nooit mee trouwen." „Maar ik w i 1 hem trouwen," schreeuwde Tisna Wati stampvoetend, ,/k Wil niemand anders trouwen dan hem. Hij zal mijn man worden, al moest ik voor altijd den goden hemel verlaten en een mensch worden, zoo als hij." „En ik zeg je, dat je hem niet trouwen ruit," stoof Batara Goeroe op„liever ver ander ik je in een rijsthalm. Maar je zult zoo spoedig mogelijk een zoon der goden trouwen, zoowaar ik Batara Goeroe heetl" Toen ze haar vader, die anders zoo toe gefelijk was. nu op eens zoo heel boos zag, werd Tisna Wati bang. Ze vreesde dat het met haar zou gaan, als met de vrouw van Ery Wisnoe, de lieve Déwi Sri, die, omdat ze ongehoorzaam was geweest, door Wis noe, haar man, gedood was. En die, toen ze onsterfelijk bleek te zijn, In de se»^ rijst was gestopt: en daarin zat nu u tijd de lieve godin, Déwi Sri. Maar Tisr,. Wati Vas niet zoo gedwee als de lieve r» din. Neen, nooit wilde zij een goden-zoo, trouwen, want ze hield alleen van den ;or, gen. man, die het rijstveld daar benei;;! omploegde. Reeds den volgenden dag zou Batar, Goeroe heengaan om een bruigom te zoj ken, maar ziet, daar kwam, juist toen h op weg wilde gaan. de tijding, dat boeta sendaemonen weer de luci, onveilig maakten, en weer moest Batar, Goeroe ten strijde. „Als ik terugkom, brei, ik je bruigom mee," zei hij tot zijn doet» tertje. Tisna Watt sprak: ,,'t Is goed, vader' Maar ze wachtte zijn thuiskomst niet d want nauwelijks was hij heengegaan, of dragen op de vleugelen van den wind, dai. de Tisna Wati op de aarde neer. De winj bracht haar tot bij den heuvel,waar de jonri man het rijstveld omploegde. Nu kan i hem eerst goed zien, dacht ze, en tot wachtte zij, geduldig op de heuvelhellin gezeten, totdat de jonge man haar zou merken. Nu, dat gebeurde al spoedig, niet wetende, dat het een goden-docW was, ging hij naar Tisna Wati en vroeg, v ze hier op het omgeploegde veld zocht, toen nu het meisje zei"mijn bruigom toen begonnen zij beiden heel hard lachen. En dat lachen was Tisna Wadi ongeluk, omdat haar vroolijke stem do* drong tot de plek, waar Batara Goeroe tega de b o e t a's streed. Hoewel in het heelt van den strijd, luisterde hij met beide oom en keek daama van uit de lucht op de aari! neer, waar hij zijn dochtertje zag en nsu haar de jonge man, terwijl beiden nog 1 der lachten dan straks. Razend van woede werd Batara Goeu toen hij dit zag. Plotseling gaf hij den strijd tegen de b o e t a's op en ook hij daalde oi de aarde neèr. „Vooruit, mee terug naar da goden-hemel," snauwde hij zijn dochter tot Maar dat deed Tisna Wati niet. Ze hit!! van den jongen man, en haar liefde sterker dan Batara Goeroe's wil. Naar dtj goden-hemel zou ze nooit terugkee'ren, ze beslist, liever bleef ze op de aarde. „Dan zal je er ook blijven," sprak Betsr Goeroe woedend, maar niet als goden-doe! ter en ook niet als mensch. Je zult ri|st-aar worden en je ziel zal voortaan éh zijn met deze Fegal M.En toen veranderd hij haar 'in een rijst-aar. „Juist als de arme Déwi-Sri," zuchtte na even, vóórdat ze een rijst-aar was, het den-dochtertje. En toen ze daar weldra e! een slanke hel» In de versch omgeploegd aarde stond, boog ze zich naar den jonct' man en deze liefkoosde den halm met I nen In zijn oogen. Toen Batara Goeroe 4 zag, kreeg hij berouw,/k Had ze toe eigenlijk wel bij elkaar kunnen laten," pelde hij, „maar nu is er niets meer aan 9 veranderen, een rijst-aar moet ze blijven want haar ziel zit nu in deze Fegal. Dod die jongen zou ik ook wei In een rljst-w» kunnen veranderen.. Dit deed Batara Goeroe nu ook, er m zag hij hoe de twee halmen zich naar eiken der toe bogen, als wilden zlf vertellen, ha lief de een den ander had. „Zoo Is het goed," sprak Batara Goe en hij vloog terug naar den goden-hemel. „En sinds dien dag," zeggen de Javanen „zit nog altijd de ziel van Tisna Wati In dl! bergrijst, zooals de ziel van Déwf Sri, Wit; noe's echtgenoote, in de s a w a h -ri(st ril.'j Maar waar de ziel is heengegaan tan del jongen man, die óók in een rijst-aar is va anderd, dat kunnen zij niet vertellen. TANTB JOH. reuzen der lucht duivelen. rijstveld tegen de heuvels, waar da bergiij<; wordt verbouwd. Een verrassing. Mina kwam m» 't theegoed aan, - maar bleef bij de deur al staan "t blaadje trilde in haar Jiand, de gelei schoof naar den kant. Wat toch had die goede Miën voor schrikwekkends wel gezier zoo vnn streek al 's ochtends vro?g kreeg ze soms geen slaap genoeg I Kind'ren, neen, spot er niet mee heel de kamer leek een zee alles lag of dreef in 't nat, niets was zonder drup of spat Had het dan gelekt dien nacht "k kan begrijpen, dat je 't dacht - was de waterkraan soms stuk neen, het was geen ongeluk. - Maar Cato en Betsy Groen v waren saSm aan „'t kamerdoen als „verrassinkje" voor Mien op het plaatje kan je 't zien- HERMANN*!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8