Qoop de Deagd-
I
Flinke Bert.
Naar het Engelsch van EDITH KEN/ON.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VU.
Vad^r's afwezigheid.
„O Moeder," zei Bert, terwijl hij een vuur-
ijoode kleur kreeg, „ik zou Tom liever niet
f willen spreken".
Mevrouw Willis sloot de deur achter zich
jon ging naast haar zoontje zitten.
„Ik geloof, dat Tom gekomen is om je
vergiffenis te vragen. Hij scheen oprecht
berouw te hebben," zei zij.
„Maar Moeder, weet u het dan Ik heb
't u toch niet verteld, 'k Heb het met opzet
oor u en Black en ledereen verzwegen I"
ep Bert verbaasd uit.
„Dat weet ik, Bert, maar ik kwam er toe
vallig achter. Je verraadde het in je droom,
ifl'oen ben ik op een dag zelf naar Tom
toegegaan en nu heeft hij erge spijt."
„O, maar weet zijn vader het ook Heeft
hij er een pak slaag voor gehad? En denkt
Ihij, dat ik het verteld heb?"
„Zijn vader weet er niets vanik dacht,
dat jij liever niet zou willen, dat ik het hem
vertelde. Ik zei tegen Tom, dat jij aan nie
mand zeggen wou, wie je in de sloot had
gegooid. Hij scheen erg verbaasd en zelfs
geroerd. Als je hem nu vriendelijk ontvangt,
Bert, draag je er allicht een steentje toe bij
een beteren jongen van hem te maken."
„Ik zal 't projjeeren, Moeder," was alles
wat Bert zeggen kon.
Mevrouw Willis ging de kamer uit en
kort daarna werd er zacht aan de deur ge
klopt. Op Bert's vlug „Binnen I" kwam Tom
de kamer in. Hij zag er erg verlegen uit en
hield zijn pet met beide handen vast.
„Zoo Tom, hoe gaat het er mee?" vroeg
Bert, terwijl hij hem met uitgestoken hand
tegemoet tradde ander scheen dit echter
niet te zien.
.Jongenheer Bert," bracht hij er met veel
moeite uit. „het spijt mij zoo, dat ik u zoo
leelijk behandeld heb. Ik ben er zelf ellen
dig van geweest.
„O, praat er maar niet meer over," zei
Bert vriendelijk, terwijl hij Tom's hand in de
zijne nam en die hartelijk schudde. Ik ben
weer heelemaal beterkijk maar 1 Boven
dien wist je niet, dat het water in die akelige
sloot zoo koud was, wel Nee, daar heb je
natuurlijk niet aan gedacht en ook niet, dat
lk er niet meer uit kon komen."
Bert begreep niet in zijn edelmoedigheid
om verzachtende omstandigheden voor Tim
aan te voeren, dat hij door het noemen daar
van de verlegenheid van den ander nog
grooter maakte.
„Als u 't Vader verteld had," barstte Tom
plotseling los, „zou hij me half dood gesla
gen hebben. Toen hij dien avond thuis
kwam en zei, dat hij u naar huis gedragen
had. en dat de ellendeling die u in de sloot
gegooid had, niet onder zijn oogen moest
komen, scheelde het maar heel weinig, of ik
was uit angst weggeloopen. Ik kon maar niet
begrijpen, jongenheer Bert, dat u 't hem niet
verteld hadt. Waarom deed u dat eigenlijk
niet?
'„Zou je het aardig van me gevonden heb
ben, Tom?" vroeg Bert glimlachend.
„I k zou niet gevraagd hebben, of 't aar
dig was of niet,"'antwoordde Tom; „en u
hebt het uw moeder ook niet verteld. Ze zei,
dat u 't niet gedaan had, ten minste niet,
dat u 't zelf wist."
„Be kan geen onrecht zien, daarom was
ik zoo boos op je, Tom, dat je je kleine
zusje sloeg."
„Ik zal het nooit weer doen," zei Tom
fluisterend.
„Goed, en dan wou ik graag, dat je mij
nog iets beloofde."
„Als je weer een een ongelukkige ziet,
zul je hem niet bespotten, wel Tom?" en Bert
keek Tom doordringend aan.
„Nooit meer, zoo lang als ik leef I" riep
Tom met flinke stem uit.
„Zie je," begon Bert, „je begreep het niet
en det deed ik ook niet, óór Moeder 't mij
uitlegde, maar God heeft mij dit kruis op
gelegd, opdat ik eenmaal één zijner groot
ste helden zal worden."
Tom keek hem verbaasd aan, mahr kwam
toch onder den indruk van zijn ernstig ge
zicht.
Op dit oogenblik kwam mevrouw Willis
weer binnen.
„Nu moet je maar weer eens naar huls
gaan, Tim," zei zij vriendelijk. Zij was bang,
dat zijn bezoek Bert te veel opwinden zou.
„Maar laat ik hem eerst iets van mezelf
geven," zei Bert, „om hem zijn belofte ge
makkelijk te helpen onthouden. Wat mag
lk hem geven, Moeder Dit Prachtig I" En
hij drukte Tom een boek in de handen.
„Nu Tom," zei hij op zijn oude, vriende
lijke manier, ,,als je hiernaar kijkt, zul je er
aan denken."
Alsof Tom ooit Bert's woorden en zijn
edelmoedige vergiffenis zou kunnen verge
ten! Vanaf dien dag werd hij een andere
jongen jar hij sloeg om als een blad aan
een boom, zoodat de menschen er dikwijls
verwonderd over waren. Zij wisten dan ook
niet, hoe Tom niets liever wilde dan het ge
beurde goed maken en welk een groote irv
tloed de vriendelijke woorden van Bert op
hem hadden.
Eindelijk werd het toch mooi weer;-en
loen Bert weer naar mijnheer Megson
mocht gaan, was deze verbaasd over den
Ijver, waarmee de jongen gewerkt had.
Gedurende het geheele" voorjaar, toen de
Hagen steeds langer werden, legde Bert zich
friet gTOoten ernst op zijn lessen toe en daar
fdj vlug van natuur was, waren zijn vorde
ringen werkelijk verrassend. Hij leerde zelfs
Bikwijls in het speeluur tusschen de lessen
ft en op vrije middagen, als Leo en Dora
in den tuin speelden. Op die manier kwam Bert mocht haar bijstaan en over hem, Leo,
hij zijn neefje weldra vóór en hielp zijn die zooveel grooter en sterker was, werd
kruis hem op den weg naar zijn doel. (.eenvoudig niet gesproken.
Er zou echter een groote verandering in j Hij hield zielsveel van Tante Mary en
het huishouden komen. zou voor haar door het vuur loopen. Wat
„Bert, jongen," zei zijn vader op zekeren kon Bert doen, dat hij niet veel beter zou
dag tegen hem, toen hij met een geschie- kunnen
denisboek in de handen op een laag stoel-1 Langzamerhand maakte zijn gevoel van
tje op het grasveld zat. „Hoe oud ben je jaloezie echter plaats voor betere gedach-
nu?" ten. Hij herinnerde zich Tante's goedheid,
„Bijna elf en een half, Vader," luidde het toen hij pas bij hen was, en hoe deze nog
antwoord. 1 eerder toegenomen dan verminderd was na
„Al zoo oud," zei zijn vader met een het vreeselijke ongeluk. Hij vond, dat er
vriendelijken glimlach, terwijl hij naast hem niemand op de wereld was als Tante Mary,
ging zitten„en je bent verstandig genoeg Zij was zoo vriendelijk en geduldig. Wat
voor je leeftijd. Bert, jongen, denk je, dat hield hij veel van haarf
je, voor Moeder zou kunnen zorgen, als ik Nadat hij zijn boodschap aan mijnheer
I eens eenigen tijd van huis ging Megson gezegd had en op zijn plaats zat,
I Bert keek zijn vader verbaasd aan en be- begon hij met verontwaardiging te denken
merkte, dat de luchtige toon, waarop hij aan degenen, die Tante's geld gestolen had-
I sprak, grooten ernst verborg, een ernst, den. Als zij eens onder zijn oogen kwamen,
I dien hij duidelijk op het gezicht van zijn zou hij het hun betaald zetten I"
vader las. „Directeuren." Dit woojd wilde hem niet
I „Ja Vader," antwoordde de jongen ge- uit de gedachte, terwijl hij zijn thema zat te
wichtig. „Ik zal mijn best doen goed voor maken.
Moeder te zorgen .Maar waar gaat u naar
toe. Vader
Nu legde mijnheer Willis hem uit, dat
[een rijke diént van hem, Lord Norton hem
„Leo Willis, heb je je thema af?" vroeg
mijnheer Megson. „Wat duurt het vandaag
lang
Lt% beet op zijn lip en boog zich over
gevraagd had naar Amerika te gaan om zijn zijn schrift heen.
zaken te behartigen. Lord Norton wilde Na schooltijd vroeg mijnheer Megson
hem daarvoor zoo n prachtig honorarium hem„Leo, wil je dit briefje voor mij aan
geven, dat hij het zijn plicht rekende te je buurman, mijnheer Wilmot Granger, ge
gaan. ven Ik weet, dat het maar een paar stappen
„Het ergste is, Bert," eindigde hij met te om voor je is en je zoudt er mij een groot
zeggen, „dat ik heel lang, misschien zelfs genoegen mee doen."
wel meer dan zes maanden, zal moeten
wegblijven."
Bert keek nu ook ernstig. Zou hij zóó lang
zijn vader kunnen missen
„Het is het ergste voor Moeder," zei hij,
,Zij heeft dan niemand om mee te praten,
Zeker mijnheer."
„En Leo, wacht dan even op antwoord,
dan kun je mij dat morgenochtend mee
brengen." t
„Zeker mijnheer," zei Leo weer. Hij was
een beleefde jongen en wilde mijnheer
als wij naar bed zijn en ook niemand om Megson gaarne een dienst bewijzen
haar geld te geven." „Is mijnheer Wilmot niet één der direc-
„O, ik zal veel geld op de Bank voor haar teuren van de Bank?" vroeg één der oudste
achter laten en zij zal mij dikwijls schrijven.jongens, die al iets van het springen der
Jij moet ook veel sohrijven, Bert. Het is Bank gehoord had, even later.
meteen een goede oefening voor je."
„Ja," zei Bert flink. „Ik zal u dikwijls
schrijven en goed voor Moeder zorgen.
Weet zij het al
„Ja.
„En Dora en Leo?"
Leo's ooren spitsten zich. Gretig luisterde
hij naar het antwoord.
„Ja, ik weet het zeker," antwoordde
Green, een andere jongen, die altijd gaarne
deed^alsof hij van alles op de hoogte was,
doch in werkelijkheid er niet veel van wist.
„Nee, van de kinderen heb lk het 't eerst Leo gaf zich daar echter geen rekenschap
aan jou verteld, Bert." I van de eenige gedachte, die hem bezig
Bert voelde zich zeer gevleid door dit hield, was„Mijnheer Wilmot Granger één
blijk van vertrouwen. I der directeuren I"
„Vader," zei hij, „u kunt op mij rekenen, i Toen hij met het briefje in de hand naar
Ik zal alles doen, wat ik kan voor Moeder. huis ging, vroeg hij zich af, of hij bij dien
En toen na een paar drukke dagen het slechten directeur, welke zich mede schul-
oogenblik aanbrak, waarop mijnheer Willis dig had gemaakt aan het bestelen zijner
vertrekken zoii, fluisterde Bert hem in 't tante, toegelaten zou worden. En zoo ja, wet
oor„Dag, lieve Vaderik zal goed voor zou hij dan doen Wat zou hij zeggen
Moeder zorgen. Ik ben al bijna een man
Bij deze laatste woorden richtte hij.zioh in
zijn volle lengte op.
I „God zegen je, mijn jongen," zei zijn
vader.
Toen volgde het afscheid.
HOOFDSTUK VUL
De Bank.
„Och, och, wat moet ik doen Zuchtte
fWordt vervolgd.)
De volle waarheid.
Door C. H.
Jan Timmers woonde met zijn moeder en
drie kleine zusjes in de Zilvcrstraat. Zij had
den een aardig huisje, dat er altijd even
netjes en helder uitzag. Jan's Vader was
eenige jaren geleden gestorven er. nu moest
Moeder met wasschen den kos' voor. het
gezin verdienen. Gelukkig was zij sterk en
mevrouw Willis, terwijl zij de krant, die zij kon zij het goed volhouden
las, uit haar hand liet glijden
„Wat is er. Moeder?" vroeg Bert, die Baar zoontje:
Op een middag zei vrouw Timmers tegen
juist op het punt was naar mijnheer MegSon
te gaan op een mooien herfstmorgen.
„Och Bert, ik lees hier, dat de Bonk, waar
Vader een groote som gelds voor ons ach
terliet, gesprongen is."
„En is Vader s geld nu weg?" v
„Ja jongen, ik ben er erg bang voor,"
antwoordde zijn moeder zenuwachtig. „Ik
moet er dadelijk heen."
..Mag is meegaan. Moeder?
„Nee lieveling; mijnheer Megson wacht
op je."
„O, maar Leo kan mijnheer wel vertellen,
„Jan, kom je vanmiddag dadelijk uit
school thuis Ik moet de wasch bij mevrouw
ven Overeem vóór 't donker bezorgen én
vóór vier uur terwijl' de kinderen nog op
school zijn, ben ik er niet mee klaar. Kan
ik dus op je rekenen, zoodat je niet gaat
schaatsen rijden
„Ja Moeder," antwoordde Jan zonder
Vich ook maar één oogenblik te bedenken,
„rekent u daar maar gerust op."
Jan was er niet weinig trotsch op, dat zijn
moeder sprak van „op hem rekenen". Moe
der begon hem meer en meer als een groot
dat u mij noodig hebt. Moeder. Ik heb Va- mensch te beschouwen en dat beviel onzen
der beloofd goed voor u te zorgen." I Jan wét best.
„Wat is er?" vroeg Leo, die zijn schoe-Vlug liep hij nu naar school. Jongens,
nen in de gang had aangetrokken en nu wat was het koud 1 't Was net, alsof je
binnen kwarp en twee onstelde gezichten Banden in je zak nog njet warm wilden wor-
zag. den. 't Vroor dan ook geducht en den vori-
„De Bank, waar Vader geld voor ons §en middag had Jan wit fijn schaatsen ge-
achter liet, is gesprongen," legde Bert uit. reden, maar nu had hij beloofd om vier uur
„Moeder heeft het zooeven in de krant ge- dadelijk thuis te komen en zijn schaatsen
lezen. AJ ons geld is wegf" dus maar thuis gelaten. Wel jammer, och
„Wat een schande 1" riep Leo veront- maar morgen kwam er weer een dag en
waardigd uit. „Tante Mary, wiens schuld Moeder rekende immers op hemf
's Bet? I Vóór scBooltijd waren de jongens al op-
„Dat weet ik niet precies. De krant zin- gewonden van de ijspret, die hun om vier
speelt er op, dat de directeuren schuld heb- uur wachtte. Jan keek nog even een les na
ben, maar ik heb het nog niet goed kunnen
lezen. O jongens, wat moeten we doen, als
al ons geld weg is
„Oom om ander geld vragen," antwoord
de Leo, wiens vertrouwen in den rijkdom
van zijn oom onbegrensd was.
„Nee, Leo, Oom heeft al genoeg aan zijn
hoofd en ik wil er hem niet lastig om val
len. Ik vertel het hem niet, vóór hij weer
('huis is. Ik zal mij wel zien te redden," en
er kwam een vastberaden trek op haar ge
zicht.
„Toe Moeder, laat mij met u meegaan,"
smeekte Bert. „Ik heb Vader immers be
loofd voor u te zorgen. Hij heeft u toch aan
mij toevertrouwd 1"
Mevrouw Willis glimlachte, terwijl zij
haar tengeren jongen aankeek, die al zoo'n
flink karakter begon te krijgen.
„Nu," zei zij eindelijk, „ga dan maar mee.
Leo, zeg jij dan aan mijnheer Megson, dat
ik hem wel een briefje zal schrijven, waar
om Bert vandaag niet komt."
Leo holde, zonder een woord te zeggen,
maar met een kleur en een boos gezicht,
weg. In zijn hart laaide de jaloezie hoog op.
Oom had den kleinen, hulpbehoevenden uit 'Té hoeken kwamen kind'ren
Bert gevraagd voorrijn moeder te zorgen en dieren, poppen bovendien,
en h e m niets van dien aard verzocht. En
Tante nam zijn neefje mee naar de stad om Zij vonden allemaal een plaatsje
inlichtingen omtrent Baar geld in te winnen, op moeders oude canaoee
en nam zich vóA" om vier uur op een hol
letje naar huis te loopen, dat was meteen
goed voor de kou.
Den rpeesten jongens duurde de middag
veel te lang, doch eindelijk, daar luidde de
bel, die hun de volle -vrijheid gaf, een vrij
heid, die zoodra er ijs in de gracht lag,
dubbel op prijs werd gesteld.
Piet van Dam, Jan's vriend, vroeg heel
verbaasd„Maar Jan, heb jij geen schaat
sen bij je Gisteren heb je toch wel gere
den." En Jan antwoordde kalm„Nee, 'k
moet gauw naar huis, Moeder rekent op
me."
Ziezoo, nu vlug naar de Zilverstraat. Hoe
zou hij loopen, het Achterom door of langs
de gracht? 't Laatste was hoogstens een
paar minuten om en els hij hard liep,
maakte het heelemaal geen verschil, 't Was
wel leuk al die beweging op de gracht, in
't Achterom zag je ook heelemaal niets. Hé,
was dat loopen I Daar had je de gracht al I
Kijk eens wat een menschenklein en
groot krioelde door elkaar. Daar ontdekte
hij Piet van Dam'al, die zijn schaatsen aan
bond en Dorus en Koos kwamen ook al
buiten adem aanhollen. Toch wel jammer,
maar hij kon morgen, Zaterdag, immers
best zijn scha inhalen. Moeder had al ge
zegd, dat zij heel weinig boodschappen voor
hem had. Jan dacht nu niet meer aan de
kou, zóó verdiept was hij weldra in het
schouwspel. Daar kwam een heer aan, die
keurig zwierde; jongens, wat heerlijk zóó
te kunnen rijden. Bom, daar botsten er twee
in volle vaart tegen elkaar aan. 't Liep ge
lukkig nog goed af. Daar reden Piet van
Dam en Koos om 't hardst. Wie zou 't win
nen Piet natuurlijk I Kijk maar, hij was al
een heel eind vóór. Jan vergat heelemaal
wat hij Moeder beloofd had, zoodat hij niet
weinig schrikte, toen de klok vijf doffe sla
gen liet hooren. Half vijf al f Jan op een
holletje naar huis, waar hij weldra buiten
adem aankwam.
Gelukkig, Moeder was nog niet thuis en
de zusjes zaten zoet te spelen. Dat viel mee I
En toen vrouw Timmers een kwartiertje
later thuis kwam en zij haar viertal zoo rus
tig bij elkaar vond, zei ze, terwijl zij haar
oudste liefdevol aankeek
„lk moest toch zoo lang bij den overweg
wachten. Jan, maar ik maakte me niets on
gerust, want ik wist, dat jij niet was gaan
schaatsen rijden."
Maar Jan was niets op zijn gemak, hij
voelde, dat hij onwaar tegen Moeder ge
weest was. Dat nare gevoel kon hij maar
niet tot zwijgen brengen. Hij trachtte zich
zelf wijs te maken, dat hij geen onwaarheid
gezegd had, hij h a d immers niet schaatsen
gereden. Ja, maar Moeder meende, dat hij
onmiddelijk om vier uur thuis was gekomen
en dat was hij toch niet. Als Moeder hem
dat gevraagd had, zou hij natuurlijk gezegd
hebben„Nee moeder, 't was al even over
half vijf." Maar nu? En Moeder had hem
nog wel geprezen, dat maakte het nog ake
liger
Binnen-in Jan was het verre van rustig
en hoe hij ook met zich zelf praatte, hij kon
die stem, die hem zei alles eerlijk aan Móe
der op te biechten maar niet tot zwijgen
brengen.
Hé, wat was het benauwd In de kamer.
Hij kón het niet langer uithouden en moést
het Moeder vertellen. Vlug liep hij naar het
kleine keukentje en zei met een kleur als
vuur„Moeder, ik moet u even wat zeggen
ik liep langs de gracht en heb toen
naar het schaatsenrijden gekeken. Ik vergat
heelemaal, dat ik gauw naar huis moest, tot
dat ik het op eens half vijf hoorde slaan.
Is u er erg boos om?"
Moeder keek eerst even heel verbaasd,
't Viel haar wel tegen, dat Jan geen woord
had gehouïen, maar zij begreep, wat deze
bekentenis jhaar jongen kostte. Vriendelijk,
maar ernstig zei zij
„Nee jongen, boos ben ik niet. 't Was
verkeerd dat je niet dadelijk thuis kwam,
maar 't zou nog veel verkeerder geweest
zijp, als je mij in dien waan gelaten had.
Dan zou je onwaar zijn geweest, want de
waarheid verzwijgen is even erg als on
waarheid spreken. Ik weet nu echter, dat
mijn Jan de volle waaiheid ze^t en dat ik
hem geheel kan vertrouwen. Alles is weer
in orde, vent."
Wat was Jan opgelucht! Lieve Moeder,
dat zij heelemaal niet boos was. Wét er ook
gebeurde, hij zou haar altijd alles vertellen
en in 't vervolg wel zorgen, dat hij niet meer
zijn belofte vergat.
Van deze gedachten vervuld ging Jan
dien avond naar bed.
Oe hekken verhangen.
Een heer stapte in een spoorweg,,
waarvan reeds alle plaatsen lngenr[
waren. Hij vroeg beleefd„Hebben d»
ren er ook iets op tegen, als ik hier -
blijf staan
„Ja zeker wel, mijnheer I" riep iemand
in een hoekje bij het portier zat. „Het is
schande, zooals ze tegenwoordig de tre
vol stoppen."
„Daar gij de eenige rijt, die iets I
mijn aanwezigheid hebt in te brengen,
ik maar blijven, waar lk ben," ant
de reiziger, die eigenlijk te veel was,
„Dan roep ik den conducteur, mijj
opdat hij u verwijdere." De daad bi'
woord voegende, stond de beleedlgde
ger op, stak zijn hoofd door het rat
en beeon luid om een conducteur tf
pen. - De laatstaangekomen reiziger rr.t,
van deze gelegenheid gebruik door
kalm de opengevallen zitplaats in te ner
„Wat Is er te doen?" vroeg de corr
teur, terwijl hij het portier opende.
„Een passagier te veel," was het bed;
antwoord van den laatsten reiziger.
„Dadelijk uitstappen dan als 't u bel
mijnheerde trein vertrekt" en zo
verdere uitlegging af te wachten, trol
conducteur den verongelijkten passagic
den wagon, die nu In machtelooze w
op het perron achterbleef.
Tui-kache rechtvaardigheid.
Een Turksch koopman had zijn geldi
waarin tweehonderd geldstukken
verloren. Hij liet door deft omroeper
maken, dat hij dengene, die hem ze
bracht, de helft er van zou geven. Een
lijke matroos vond de beurs, ging naai
koopman, deelde hem zijn vondst me
verklaarde zich bereid de beurs tei
geven, wanneer hij de helft van den ii
bekwam. Daar de koopman echter al
geld voor zich alleen wilde houden,
hij zijn toevlucht tot een leugen en
weerde, dat bij de tweehonderd gouu
ken ook nog een kostbare smaragd wa<|
hij tevens van den matroos wilde hebt
Deze riep de Profeet tot getuige aan,|
hij geen smaragd gevonden had. De
werd nu voor den kadi (rechter) geb;
De rechter, misschien omgekocht door
koopman, sprak de matroos weliswaar
diefstal vrij, maar verweet hem toch,
door zijn slordigheid een kostbare
verloren gegaan was en beval hem de
stukken, zonder iets als belooning te
houden, aan den koopman terug te ge
Zulk een harde en onrechtvaardige
spraak vernietigde opeens de hoop e»
eer van den armen matroos. Hij bp
daarom zijn klacht voor den vizier Char
Ali, die wegens zijn scherpzinnigheid t
meen bekend was, zoo lezen we ia
Dagblad v. Z. H. Beide partijen werden i
hem geroepen. Nadat hij ze gehoord
vroeg hij den omroeper, wat hij bekend
moeten maken.
Deze bekende oprecht, dat de koov
hem slechts van 200 goudstukken en
van een edelen steen had gesproken,
delijk sprak de vizier het volgende vi
uit„Daar de koopman een smaragd
loren heeft, zoo is het duidelijk, dat de 1
met geld, die door den matroos gevo
is, niet die is, welke de koopman verli
het is dus een ander, die dit verlies
den heeft. De koopman kan dus zijn s
'ragd en zijn goud opnieuw laten uitroe
tot zij hem door iemand teruggebracht
den. De matroos zal het gevonden
veertig dagen lang bewaren en wam
zich binnen dien tijd geen eigenaar mi
het als zijn eigendom behouden."
Niet spoedig verlegen,
Een gezant van keizer Karei V was;
op audiëntie bij-den Turkschen sultan:
marv. Nu waren Karei en Soliman all
halve dikke vrienden en de gezant kor
ook zeer goed merken aan de wijze, we:
hij ontvangen werd. Inplaats van hem
zetel te laten aanbieden, liet de sultan I
eenvoudig staan. Zoodra de gezant dit
merkte, spreidde hij heel bedaard zijn n
tel op den grond uit en ging er kaïn
op zitten. Vervolgens had zijn onderh
met den sultan plaats, en hij deed dit
flink dat Soliman zich over hem verwon
de. Toen de audiëntie afgeloopen was, st
de gezant op en verliet de zaal, zonder
mantel mee te nemen. Een der hovellri
maakte hem hier opmerkzaam op. „De
zanten van den keizer zijn niet gewoon
zetels mée te nemen," was het fiere
woord. (Jong Vaderlar.c'
De „kinderkamer" ging verhuizen
nog nooit heb je zoo iets gezien
De verhuizing.
I behalve Klaas Paljas, die wou niet
1 in 't opgepropte voertuig mee.
j De olifant, bekend bij leder
door zijn geduchte lichaamskracht,
j wou graag bij de verhuizing helpen,
I maar 't viel niet mee—het was zoo'n vrachtl
Toch kwam vóór 't vallen van den flï
de tocht tot een gelukkig end
en was na goede nachtrust ieder
al gauw in 't nieuw verblijf gewend.
HERMAN^!