Qoop de Deagd- I Flinke Bert. Naar het Engelsch van EDITH KEN/ON. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VU. Vad^r's afwezigheid. „O Moeder," zei Bert, terwijl hij een vuur- ijoode kleur kreeg, „ik zou Tom liever niet f willen spreken". Mevrouw Willis sloot de deur achter zich jon ging naast haar zoontje zitten. „Ik geloof, dat Tom gekomen is om je vergiffenis te vragen. Hij scheen oprecht berouw te hebben," zei zij. „Maar Moeder, weet u het dan Ik heb 't u toch niet verteld, 'k Heb het met opzet oor u en Black en ledereen verzwegen I" ep Bert verbaasd uit. „Dat weet ik, Bert, maar ik kwam er toe vallig achter. Je verraadde het in je droom, ifl'oen ben ik op een dag zelf naar Tom toegegaan en nu heeft hij erge spijt." „O, maar weet zijn vader het ook Heeft hij er een pak slaag voor gehad? En denkt Ihij, dat ik het verteld heb?" „Zijn vader weet er niets vanik dacht, dat jij liever niet zou willen, dat ik het hem vertelde. Ik zei tegen Tom, dat jij aan nie mand zeggen wou, wie je in de sloot had gegooid. Hij scheen erg verbaasd en zelfs geroerd. Als je hem nu vriendelijk ontvangt, Bert, draag je er allicht een steentje toe bij een beteren jongen van hem te maken." „Ik zal 't projjeeren, Moeder," was alles wat Bert zeggen kon. Mevrouw Willis ging de kamer uit en kort daarna werd er zacht aan de deur ge klopt. Op Bert's vlug „Binnen I" kwam Tom de kamer in. Hij zag er erg verlegen uit en hield zijn pet met beide handen vast. „Zoo Tom, hoe gaat het er mee?" vroeg Bert, terwijl hij hem met uitgestoken hand tegemoet tradde ander scheen dit echter niet te zien. .Jongenheer Bert," bracht hij er met veel moeite uit. „het spijt mij zoo, dat ik u zoo leelijk behandeld heb. Ik ben er zelf ellen dig van geweest. „O, praat er maar niet meer over," zei Bert vriendelijk, terwijl hij Tom's hand in de zijne nam en die hartelijk schudde. Ik ben weer heelemaal beterkijk maar 1 Boven dien wist je niet, dat het water in die akelige sloot zoo koud was, wel Nee, daar heb je natuurlijk niet aan gedacht en ook niet, dat lk er niet meer uit kon komen." Bert begreep niet in zijn edelmoedigheid om verzachtende omstandigheden voor Tim aan te voeren, dat hij door het noemen daar van de verlegenheid van den ander nog grooter maakte. „Als u 't Vader verteld had," barstte Tom plotseling los, „zou hij me half dood gesla gen hebben. Toen hij dien avond thuis kwam en zei, dat hij u naar huis gedragen had. en dat de ellendeling die u in de sloot gegooid had, niet onder zijn oogen moest komen, scheelde het maar heel weinig, of ik was uit angst weggeloopen. Ik kon maar niet begrijpen, jongenheer Bert, dat u 't hem niet verteld hadt. Waarom deed u dat eigenlijk niet? '„Zou je het aardig van me gevonden heb ben, Tom?" vroeg Bert glimlachend. „I k zou niet gevraagd hebben, of 't aar dig was of niet,"'antwoordde Tom; „en u hebt het uw moeder ook niet verteld. Ze zei, dat u 't niet gedaan had, ten minste niet, dat u 't zelf wist." „Be kan geen onrecht zien, daarom was ik zoo boos op je, Tom, dat je je kleine zusje sloeg." „Ik zal het nooit weer doen," zei Tom fluisterend. „Goed, en dan wou ik graag, dat je mij nog iets beloofde." „Als je weer een een ongelukkige ziet, zul je hem niet bespotten, wel Tom?" en Bert keek Tom doordringend aan. „Nooit meer, zoo lang als ik leef I" riep Tom met flinke stem uit. „Zie je," begon Bert, „je begreep het niet en det deed ik ook niet, óór Moeder 't mij uitlegde, maar God heeft mij dit kruis op gelegd, opdat ik eenmaal één zijner groot ste helden zal worden." Tom keek hem verbaasd aan, mahr kwam toch onder den indruk van zijn ernstig ge zicht. Op dit oogenblik kwam mevrouw Willis weer binnen. „Nu moet je maar weer eens naar huls gaan, Tim," zei zij vriendelijk. Zij was bang, dat zijn bezoek Bert te veel opwinden zou. „Maar laat ik hem eerst iets van mezelf geven," zei Bert, „om hem zijn belofte ge makkelijk te helpen onthouden. Wat mag lk hem geven, Moeder Dit Prachtig I" En hij drukte Tom een boek in de handen. „Nu Tom," zei hij op zijn oude, vriende lijke manier, ,,als je hiernaar kijkt, zul je er aan denken." Alsof Tom ooit Bert's woorden en zijn edelmoedige vergiffenis zou kunnen verge ten! Vanaf dien dag werd hij een andere jongen jar hij sloeg om als een blad aan een boom, zoodat de menschen er dikwijls verwonderd over waren. Zij wisten dan ook niet, hoe Tom niets liever wilde dan het ge beurde goed maken en welk een groote irv tloed de vriendelijke woorden van Bert op hem hadden. Eindelijk werd het toch mooi weer;-en loen Bert weer naar mijnheer Megson mocht gaan, was deze verbaasd over den Ijver, waarmee de jongen gewerkt had. Gedurende het geheele" voorjaar, toen de Hagen steeds langer werden, legde Bert zich friet gTOoten ernst op zijn lessen toe en daar fdj vlug van natuur was, waren zijn vorde ringen werkelijk verrassend. Hij leerde zelfs Bikwijls in het speeluur tusschen de lessen ft en op vrije middagen, als Leo en Dora in den tuin speelden. Op die manier kwam Bert mocht haar bijstaan en over hem, Leo, hij zijn neefje weldra vóór en hielp zijn die zooveel grooter en sterker was, werd kruis hem op den weg naar zijn doel. (.eenvoudig niet gesproken. Er zou echter een groote verandering in j Hij hield zielsveel van Tante Mary en het huishouden komen. zou voor haar door het vuur loopen. Wat „Bert, jongen," zei zijn vader op zekeren kon Bert doen, dat hij niet veel beter zou dag tegen hem, toen hij met een geschie- kunnen denisboek in de handen op een laag stoel-1 Langzamerhand maakte zijn gevoel van tje op het grasveld zat. „Hoe oud ben je jaloezie echter plaats voor betere gedach- nu?" ten. Hij herinnerde zich Tante's goedheid, „Bijna elf en een half, Vader," luidde het toen hij pas bij hen was, en hoe deze nog antwoord. 1 eerder toegenomen dan verminderd was na „Al zoo oud," zei zijn vader met een het vreeselijke ongeluk. Hij vond, dat er vriendelijken glimlach, terwijl hij naast hem niemand op de wereld was als Tante Mary, ging zitten„en je bent verstandig genoeg Zij was zoo vriendelijk en geduldig. Wat voor je leeftijd. Bert, jongen, denk je, dat hield hij veel van haarf je, voor Moeder zou kunnen zorgen, als ik Nadat hij zijn boodschap aan mijnheer I eens eenigen tijd van huis ging Megson gezegd had en op zijn plaats zat, I Bert keek zijn vader verbaasd aan en be- begon hij met verontwaardiging te denken merkte, dat de luchtige toon, waarop hij aan degenen, die Tante's geld gestolen had- I sprak, grooten ernst verborg, een ernst, den. Als zij eens onder zijn oogen kwamen, I dien hij duidelijk op het gezicht van zijn zou hij het hun betaald zetten I" vader las. „Directeuren." Dit woojd wilde hem niet I „Ja Vader," antwoordde de jongen ge- uit de gedachte, terwijl hij zijn thema zat te wichtig. „Ik zal mijn best doen goed voor maken. Moeder te zorgen .Maar waar gaat u naar toe. Vader Nu legde mijnheer Willis hem uit, dat [een rijke diént van hem, Lord Norton hem „Leo Willis, heb je je thema af?" vroeg mijnheer Megson. „Wat duurt het vandaag lang Lt% beet op zijn lip en boog zich over gevraagd had naar Amerika te gaan om zijn zijn schrift heen. zaken te behartigen. Lord Norton wilde Na schooltijd vroeg mijnheer Megson hem daarvoor zoo n prachtig honorarium hem„Leo, wil je dit briefje voor mij aan geven, dat hij het zijn plicht rekende te je buurman, mijnheer Wilmot Granger, ge gaan. ven Ik weet, dat het maar een paar stappen „Het ergste is, Bert," eindigde hij met te om voor je is en je zoudt er mij een groot zeggen, „dat ik heel lang, misschien zelfs genoegen mee doen." wel meer dan zes maanden, zal moeten wegblijven." Bert keek nu ook ernstig. Zou hij zóó lang zijn vader kunnen missen „Het is het ergste voor Moeder," zei hij, ,Zij heeft dan niemand om mee te praten, Zeker mijnheer." „En Leo, wacht dan even op antwoord, dan kun je mij dat morgenochtend mee brengen." t „Zeker mijnheer," zei Leo weer. Hij was een beleefde jongen en wilde mijnheer als wij naar bed zijn en ook niemand om Megson gaarne een dienst bewijzen haar geld te geven." „Is mijnheer Wilmot niet één der direc- „O, ik zal veel geld op de Bank voor haar teuren van de Bank?" vroeg één der oudste achter laten en zij zal mij dikwijls schrijven.jongens, die al iets van het springen der Jij moet ook veel sohrijven, Bert. Het is Bank gehoord had, even later. meteen een goede oefening voor je." „Ja," zei Bert flink. „Ik zal u dikwijls schrijven en goed voor Moeder zorgen. Weet zij het al „Ja. „En Dora en Leo?" Leo's ooren spitsten zich. Gretig luisterde hij naar het antwoord. „Ja, ik weet het zeker," antwoordde Green, een andere jongen, die altijd gaarne deed^alsof hij van alles op de hoogte was, doch in werkelijkheid er niet veel van wist. „Nee, van de kinderen heb lk het 't eerst Leo gaf zich daar echter geen rekenschap aan jou verteld, Bert." I van de eenige gedachte, die hem bezig Bert voelde zich zeer gevleid door dit hield, was„Mijnheer Wilmot Granger één blijk van vertrouwen. I der directeuren I" „Vader," zei hij, „u kunt op mij rekenen, i Toen hij met het briefje in de hand naar Ik zal alles doen, wat ik kan voor Moeder. huis ging, vroeg hij zich af, of hij bij dien En toen na een paar drukke dagen het slechten directeur, welke zich mede schul- oogenblik aanbrak, waarop mijnheer Willis dig had gemaakt aan het bestelen zijner vertrekken zoii, fluisterde Bert hem in 't tante, toegelaten zou worden. En zoo ja, wet oor„Dag, lieve Vaderik zal goed voor zou hij dan doen Wat zou hij zeggen Moeder zorgen. Ik ben al bijna een man Bij deze laatste woorden richtte hij.zioh in zijn volle lengte op. I „God zegen je, mijn jongen," zei zijn vader. Toen volgde het afscheid. HOOFDSTUK VUL De Bank. „Och, och, wat moet ik doen Zuchtte fWordt vervolgd.) De volle waarheid. Door C. H. Jan Timmers woonde met zijn moeder en drie kleine zusjes in de Zilvcrstraat. Zij had den een aardig huisje, dat er altijd even netjes en helder uitzag. Jan's Vader was eenige jaren geleden gestorven er. nu moest Moeder met wasschen den kos' voor. het gezin verdienen. Gelukkig was zij sterk en mevrouw Willis, terwijl zij de krant, die zij kon zij het goed volhouden las, uit haar hand liet glijden „Wat is er. Moeder?" vroeg Bert, die Baar zoontje: Op een middag zei vrouw Timmers tegen juist op het punt was naar mijnheer MegSon te gaan op een mooien herfstmorgen. „Och Bert, ik lees hier, dat de Bonk, waar Vader een groote som gelds voor ons ach terliet, gesprongen is." „En is Vader s geld nu weg?" v „Ja jongen, ik ben er erg bang voor," antwoordde zijn moeder zenuwachtig. „Ik moet er dadelijk heen." ..Mag is meegaan. Moeder? „Nee lieveling; mijnheer Megson wacht op je." „O, maar Leo kan mijnheer wel vertellen, „Jan, kom je vanmiddag dadelijk uit school thuis Ik moet de wasch bij mevrouw ven Overeem vóór 't donker bezorgen én vóór vier uur terwijl' de kinderen nog op school zijn, ben ik er niet mee klaar. Kan ik dus op je rekenen, zoodat je niet gaat schaatsen rijden „Ja Moeder," antwoordde Jan zonder Vich ook maar één oogenblik te bedenken, „rekent u daar maar gerust op." Jan was er niet weinig trotsch op, dat zijn moeder sprak van „op hem rekenen". Moe der begon hem meer en meer als een groot dat u mij noodig hebt. Moeder. Ik heb Va- mensch te beschouwen en dat beviel onzen der beloofd goed voor u te zorgen." I Jan wét best. „Wat is er?" vroeg Leo, die zijn schoe-Vlug liep hij nu naar school. Jongens, nen in de gang had aangetrokken en nu wat was het koud 1 't Was net, alsof je binnen kwarp en twee onstelde gezichten Banden in je zak nog njet warm wilden wor- zag. den. 't Vroor dan ook geducht en den vori- „De Bank, waar Vader geld voor ons §en middag had Jan wit fijn schaatsen ge- achter liet, is gesprongen," legde Bert uit. reden, maar nu had hij beloofd om vier uur „Moeder heeft het zooeven in de krant ge- dadelijk thuis te komen en zijn schaatsen lezen. AJ ons geld is wegf" dus maar thuis gelaten. Wel jammer, och „Wat een schande 1" riep Leo veront- maar morgen kwam er weer een dag en waardigd uit. „Tante Mary, wiens schuld Moeder rekende immers op hemf 's Bet? I Vóór scBooltijd waren de jongens al op- „Dat weet ik niet precies. De krant zin- gewonden van de ijspret, die hun om vier speelt er op, dat de directeuren schuld heb- uur wachtte. Jan keek nog even een les na ben, maar ik heb het nog niet goed kunnen lezen. O jongens, wat moeten we doen, als al ons geld weg is „Oom om ander geld vragen," antwoord de Leo, wiens vertrouwen in den rijkdom van zijn oom onbegrensd was. „Nee, Leo, Oom heeft al genoeg aan zijn hoofd en ik wil er hem niet lastig om val len. Ik vertel het hem niet, vóór hij weer ('huis is. Ik zal mij wel zien te redden," en er kwam een vastberaden trek op haar ge zicht. „Toe Moeder, laat mij met u meegaan," smeekte Bert. „Ik heb Vader immers be loofd voor u te zorgen. Hij heeft u toch aan mij toevertrouwd 1" Mevrouw Willis glimlachte, terwijl zij haar tengeren jongen aankeek, die al zoo'n flink karakter begon te krijgen. „Nu," zei zij eindelijk, „ga dan maar mee. Leo, zeg jij dan aan mijnheer Megson, dat ik hem wel een briefje zal schrijven, waar om Bert vandaag niet komt." Leo holde, zonder een woord te zeggen, maar met een kleur en een boos gezicht, weg. In zijn hart laaide de jaloezie hoog op. Oom had den kleinen, hulpbehoevenden uit 'Té hoeken kwamen kind'ren Bert gevraagd voorrijn moeder te zorgen en dieren, poppen bovendien, en h e m niets van dien aard verzocht. En Tante nam zijn neefje mee naar de stad om Zij vonden allemaal een plaatsje inlichtingen omtrent Baar geld in te winnen, op moeders oude canaoee en nam zich vóA" om vier uur op een hol letje naar huis te loopen, dat was meteen goed voor de kou. Den rpeesten jongens duurde de middag veel te lang, doch eindelijk, daar luidde de bel, die hun de volle -vrijheid gaf, een vrij heid, die zoodra er ijs in de gracht lag, dubbel op prijs werd gesteld. Piet van Dam, Jan's vriend, vroeg heel verbaasd„Maar Jan, heb jij geen schaat sen bij je Gisteren heb je toch wel gere den." En Jan antwoordde kalm„Nee, 'k moet gauw naar huis, Moeder rekent op me." Ziezoo, nu vlug naar de Zilverstraat. Hoe zou hij loopen, het Achterom door of langs de gracht? 't Laatste was hoogstens een paar minuten om en els hij hard liep, maakte het heelemaal geen verschil, 't Was wel leuk al die beweging op de gracht, in 't Achterom zag je ook heelemaal niets. Hé, was dat loopen I Daar had je de gracht al I Kijk eens wat een menschenklein en groot krioelde door elkaar. Daar ontdekte hij Piet van Dam'al, die zijn schaatsen aan bond en Dorus en Koos kwamen ook al buiten adem aanhollen. Toch wel jammer, maar hij kon morgen, Zaterdag, immers best zijn scha inhalen. Moeder had al ge zegd, dat zij heel weinig boodschappen voor hem had. Jan dacht nu niet meer aan de kou, zóó verdiept was hij weldra in het schouwspel. Daar kwam een heer aan, die keurig zwierde; jongens, wat heerlijk zóó te kunnen rijden. Bom, daar botsten er twee in volle vaart tegen elkaar aan. 't Liep ge lukkig nog goed af. Daar reden Piet van Dam en Koos om 't hardst. Wie zou 't win nen Piet natuurlijk I Kijk maar, hij was al een heel eind vóór. Jan vergat heelemaal wat hij Moeder beloofd had, zoodat hij niet weinig schrikte, toen de klok vijf doffe sla gen liet hooren. Half vijf al f Jan op een holletje naar huis, waar hij weldra buiten adem aankwam. Gelukkig, Moeder was nog niet thuis en de zusjes zaten zoet te spelen. Dat viel mee I En toen vrouw Timmers een kwartiertje later thuis kwam en zij haar viertal zoo rus tig bij elkaar vond, zei ze, terwijl zij haar oudste liefdevol aankeek „lk moest toch zoo lang bij den overweg wachten. Jan, maar ik maakte me niets on gerust, want ik wist, dat jij niet was gaan schaatsen rijden." Maar Jan was niets op zijn gemak, hij voelde, dat hij onwaar tegen Moeder ge weest was. Dat nare gevoel kon hij maar niet tot zwijgen brengen. Hij trachtte zich zelf wijs te maken, dat hij geen onwaarheid gezegd had, hij h a d immers niet schaatsen gereden. Ja, maar Moeder meende, dat hij onmiddelijk om vier uur thuis was gekomen en dat was hij toch niet. Als Moeder hem dat gevraagd had, zou hij natuurlijk gezegd hebben„Nee moeder, 't was al even over half vijf." Maar nu? En Moeder had hem nog wel geprezen, dat maakte het nog ake liger Binnen-in Jan was het verre van rustig en hoe hij ook met zich zelf praatte, hij kon die stem, die hem zei alles eerlijk aan Móe der op te biechten maar niet tot zwijgen brengen. Hé, wat was het benauwd In de kamer. Hij kón het niet langer uithouden en moést het Moeder vertellen. Vlug liep hij naar het kleine keukentje en zei met een kleur als vuur„Moeder, ik moet u even wat zeggen ik liep langs de gracht en heb toen naar het schaatsenrijden gekeken. Ik vergat heelemaal, dat ik gauw naar huis moest, tot dat ik het op eens half vijf hoorde slaan. Is u er erg boos om?" Moeder keek eerst even heel verbaasd, 't Viel haar wel tegen, dat Jan geen woord had gehouïen, maar zij begreep, wat deze bekentenis jhaar jongen kostte. Vriendelijk, maar ernstig zei zij „Nee jongen, boos ben ik niet. 't Was verkeerd dat je niet dadelijk thuis kwam, maar 't zou nog veel verkeerder geweest zijp, als je mij in dien waan gelaten had. Dan zou je onwaar zijn geweest, want de waarheid verzwijgen is even erg als on waarheid spreken. Ik weet nu echter, dat mijn Jan de volle waaiheid ze^t en dat ik hem geheel kan vertrouwen. Alles is weer in orde, vent." Wat was Jan opgelucht! Lieve Moeder, dat zij heelemaal niet boos was. Wét er ook gebeurde, hij zou haar altijd alles vertellen en in 't vervolg wel zorgen, dat hij niet meer zijn belofte vergat. Van deze gedachten vervuld ging Jan dien avond naar bed. Oe hekken verhangen. Een heer stapte in een spoorweg,, waarvan reeds alle plaatsen lngenr[ waren. Hij vroeg beleefd„Hebben d» ren er ook iets op tegen, als ik hier - blijf staan „Ja zeker wel, mijnheer I" riep iemand in een hoekje bij het portier zat. „Het is schande, zooals ze tegenwoordig de tre vol stoppen." „Daar gij de eenige rijt, die iets I mijn aanwezigheid hebt in te brengen, ik maar blijven, waar lk ben," ant de reiziger, die eigenlijk te veel was, „Dan roep ik den conducteur, mijj opdat hij u verwijdere." De daad bi' woord voegende, stond de beleedlgde ger op, stak zijn hoofd door het rat en beeon luid om een conducteur tf pen. - De laatstaangekomen reiziger rr.t, van deze gelegenheid gebruik door kalm de opengevallen zitplaats in te ner „Wat Is er te doen?" vroeg de corr teur, terwijl hij het portier opende. „Een passagier te veel," was het bed; antwoord van den laatsten reiziger. „Dadelijk uitstappen dan als 't u bel mijnheerde trein vertrekt" en zo verdere uitlegging af te wachten, trol conducteur den verongelijkten passagic den wagon, die nu In machtelooze w op het perron achterbleef. Tui-kache rechtvaardigheid. Een Turksch koopman had zijn geldi waarin tweehonderd geldstukken verloren. Hij liet door deft omroeper maken, dat hij dengene, die hem ze bracht, de helft er van zou geven. Een lijke matroos vond de beurs, ging naai koopman, deelde hem zijn vondst me verklaarde zich bereid de beurs tei geven, wanneer hij de helft van den ii bekwam. Daar de koopman echter al geld voor zich alleen wilde houden, hij zijn toevlucht tot een leugen en weerde, dat bij de tweehonderd gouu ken ook nog een kostbare smaragd wa<| hij tevens van den matroos wilde hebt Deze riep de Profeet tot getuige aan,| hij geen smaragd gevonden had. De werd nu voor den kadi (rechter) geb; De rechter, misschien omgekocht door koopman, sprak de matroos weliswaar diefstal vrij, maar verweet hem toch, door zijn slordigheid een kostbare verloren gegaan was en beval hem de stukken, zonder iets als belooning te houden, aan den koopman terug te ge Zulk een harde en onrechtvaardige spraak vernietigde opeens de hoop e» eer van den armen matroos. Hij bp daarom zijn klacht voor den vizier Char Ali, die wegens zijn scherpzinnigheid t meen bekend was, zoo lezen we ia Dagblad v. Z. H. Beide partijen werden i hem geroepen. Nadat hij ze gehoord vroeg hij den omroeper, wat hij bekend moeten maken. Deze bekende oprecht, dat de koov hem slechts van 200 goudstukken en van een edelen steen had gesproken, delijk sprak de vizier het volgende vi uit„Daar de koopman een smaragd loren heeft, zoo is het duidelijk, dat de 1 met geld, die door den matroos gevo is, niet die is, welke de koopman verli het is dus een ander, die dit verlies den heeft. De koopman kan dus zijn s 'ragd en zijn goud opnieuw laten uitroe tot zij hem door iemand teruggebracht den. De matroos zal het gevonden veertig dagen lang bewaren en wam zich binnen dien tijd geen eigenaar mi het als zijn eigendom behouden." Niet spoedig verlegen, Een gezant van keizer Karei V was; op audiëntie bij-den Turkschen sultan: marv. Nu waren Karei en Soliman all halve dikke vrienden en de gezant kor ook zeer goed merken aan de wijze, we: hij ontvangen werd. Inplaats van hem zetel te laten aanbieden, liet de sultan I eenvoudig staan. Zoodra de gezant dit merkte, spreidde hij heel bedaard zijn n tel op den grond uit en ging er kaïn op zitten. Vervolgens had zijn onderh met den sultan plaats, en hij deed dit flink dat Soliman zich over hem verwon de. Toen de audiëntie afgeloopen was, st de gezant op en verliet de zaal, zonder mantel mee te nemen. Een der hovellri maakte hem hier opmerkzaam op. „De zanten van den keizer zijn niet gewoon zetels mée te nemen," was het fiere woord. (Jong Vaderlar.c' De „kinderkamer" ging verhuizen nog nooit heb je zoo iets gezien De verhuizing. I behalve Klaas Paljas, die wou niet 1 in 't opgepropte voertuig mee. j De olifant, bekend bij leder door zijn geduchte lichaamskracht, j wou graag bij de verhuizing helpen, I maar 't viel niet mee—het was zoo'n vrachtl Toch kwam vóór 't vallen van den flï de tocht tot een gelukkig end en was na goede nachtrust ieder al gauw in 't nieuw verblijf gewend. HERMAN^!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8