Qooi3 de |Jeo§d.
Flinke Bort.
Jfe&r het Engelsch van EDITH KEN/ON.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK X.
Bert's bemiddeling.
„Zoo vent, wat wou jo graag?''
„Leo had gehooid, dat u één der direc- „Nou, dan krijg je lust om ook eens te
teuren was cn hij dacht, dat u Moeder's gaan zwerven, hè
geld gestolen hadt. Toen hij dus hier kwam Chris en Jan staken de hoofden bij elkaar
en }-,ij terw»jl hij moest wachten uw en er v/erd zóó lang en zóó geheimzinnig
beurs op tafel zag liggen, dacht hij werke- door de jongens gefluisterd, dat Moeder wel
lijk, dat het Moeder's geld was en wilde hij driemaal onder aan de trap moest roepen
.het voor haar meenemen. Hij stak de beurs of ze wel wisten, dat het nog maar tien
daarom in zijn zak." 1 minuten vóór twee was
„Nooit van mijn leven heb ik zoo iets ge- Fluks weraen de boeken gegrepen en
hoord I" riep mijnheer Wilmot Granger nu de jongens naar school. Zij waren
1 uit, terwijl hij schudde van het lachen. „Dat echter niet ™et hart en ziel bij hun werk,
vroeg was het JuSf WQt hij meende? Ik was een en toen de onderwijzer, bij het behandelen
wijnbeer Wilmot Granger verbaasd, toen hij dieJ en hij v;ilde het geld weer in handen van den tachtigjarigen oorlog, aan Jan
li at Jn den avond Bert vóór zich zag, die stej|en van de rechtmatige eigenares?" (vroeg: wie de Vader des Vaderlands
kern te spreken had gevraagd. j gerf VCmd het niet prettig, dat hij zoo w8Sr dc droomer zonder zich te beden-
fleemt u mij niet kwalijk mijnheer, ik jachte om een geval, dat hem zooveel angst ken r/Gustaaf Aimard
ken Bert Willis." I veroorzar.kt had. Ziin kleine figuurtje leunde Wat lachte de hecle klas uitbundig, toen
„Zool En kom jij ook op mijn beurs af? vermoeid tegen den stoel. De kamer scheen dwaasheid er uit was. Jan kreeg straf,
Bert keek verlegen. „Nee mijnheer," zei iang2arnerhand donker te worden en alles want de onderwijzer meende, dat hij dit
hij ontsteld. I begon te draaien. i antwoord met opzet gaf.
„Omdat een andere jongen, die ook Willis j Plotseling werd hij voorzichtig opgetild Toen de jongens 's middags aan tafel
heette, hier vandaag is geweest, en Maar <ioor mijnheer Wilmot en op een rustbank zaten, keken zij elkander telkens zóó veel-
jnissdven weet je daar niets van. Ga zitten, geleed. Zijn voorhoofd werd besprenkeld beteekenend aan, dat mijnheer van Meteren
ging hij voort, toen hij zag, hoe bleek Bert en hij snoof iets op. begon te vermoeden, dat zij wat in hun
*fis. I „Zoo, 't gaat al over," zei de oude heer.schild voerden. Doch toen de beide ben-
De jongen was erg moe, maar hij wilde 1 „Blijf nog maar rustig liggen. Je bent dood- gels, nadat zij hun huiswerk gemaakt had-
ïiiet gaan zitten, vóór alles opgehelderd en moe doodmoe," herhaalde hij, terwijl hij den, in den grooten tuin gingen spelen en
vergeven was. Leo had heel^ verkeerd ge- den ongelukkigen jongen vol medelijden ravotten, dacht hij er niet verder over na.
handeld en hij stond daar op*Vijn plaats om aankeek. j "Aan het einde van den tuin, achter het
vergiffenis te vragen. Daarna belde hij en zei tegen den knecht, ouderlijk huis, stond een priëeltje, dat ge-
„Nee dank u, mijnheer, antwoordde hij, dje binnen kwam heel met klimop en wilden wingerd begroeid
„als ik dezen stoel maar mag vasthouden. ^Qa 2oo vlug mogelijk naar mevrouw was. Dikwijls leerden de jongens hier hun
Ik heb nooit meer zoo goed kunnen staan Willis en zeg haar, dat haar zoontje hier lessen. Ook nu liepen zij er in, na eerst een
sis vroger, nadat de arme Leo in mijn been vannacht moet blijven. Hij is ziek." poos geknikkerd te hebben, en toen zij daar
«ciïoot. i „O nee, alsjeblieft niet," zei Bert, terwijl naast elkaar op de groene bank zaten, zei
De ander keek verschrikt. „Wat? riep hij bij zich oprichtte. „Ik ben al weer beter en Chris tegen Jan:
urt. „Schiet hij ook^al in beenen Wat een ban best naar huis gaan. Moeder is van- „Hier zullen we onze ledematen harden I
vreeselïjke jongen I En hij keok Bert ont- avond vroeg en half-ziek naar bed gegaan Hoe flauw en meisjesachtig hè, om in je
eield over zijn bril aan. en iedereen is in de rust. Alleen Leo wacht zachte bedje in de kamer te liggenl"
„Alleen maar van mij, antwoordde 0p mjj om me binnen te laten. Heusch, ik f/Ja, heel flauw I" stemde Jan in, en even
Bert. „Ziet u, mijnheer, de arme Leo is de rn o e t gaan." later, aarzelend, begon hij weer„Maar zal
Beste jongen van de heele wereld, maar hij „Nu, dan zul je in mijn rijtuig thuis ge- 't niet erg koud zijn En.... als er muizen
vergist zich wel eens. U en ik lijden beiden bracht worden. Praat er met niemand over, en oorwurmen of misschien spinnen in het
onder zijn vergissingen, ging hij dapper Alfred, en leg wat dekens in het rijtuig. Zeg priëeltje zijn
voort, „maar vergeet u alstublieft niet, dat verder aan Burns, dat hij inspant." „Akelige, flauwe jongen f jongejuffrouw I
bet vergissingen zijn, groote ver
gissingen!"
„Ja mijnheer." Ben je daar soms bang voor? Nee, als er
„Wat vriendelijk van u," zei Bert. „Het beren in aantocht waren, zooals in die
„Wet ~/o<' ik zeggen I Ik lijd er echter niet j Was zoo moeilijk hier heen te komen. U zult dichte bosschen, dut zou nog wat anders
onder, dank zij de waakzaamheid van mijn <ïat misschien dwaas van mii vinden, maar zijn"....
trouwen hond. Ik merk, dat je er alles van met één...." „Maar hoe krijgen we ons beddegoed
weet. Maar met jou is het een ander geval, J /rjQf ja, jb begrijp het best. Maar ben je hier?" vroeg Jan, die blijkbaar nog niet ge-
ging hij vriendelijk voort. „Kom, ga nu zit- don heelemaal alleen gekomen, Bert j heel voor het plan gewonnen was.
ten en vertel rnij eens, hoe het gekomen is. j ,jrQ mijnheer." „Laat dot maar aan mij over. Daar heb ik
„Nee mijnheer, liever niet. Ik kan niet J „Nadat iedereen thuis naar bed was ge- een leuk plannetje mee."
gaan zitten vóór ik weet, dat u Leo verge- gaan, terwijl alleen die jongen, die zich wel Toen het 's avonds negen uur sloeg en
!*en nebtik heb het u nog niet uitgelegd, eens vergist, op was?' I de jongens als naar gewoonte Vader en
„Vertel mijdan eerst eens, hoe hij je zoo! „Ja mijnheer." I Moeder goeden nacht wenschten en naar
getroffen heeft. „Was je dan heelemaal niet bang, bij hun bovenachterkamertje gingen, waren zij
„Het was bij ongeluk, antwoordde Bertvoorbeeld voor den hond?" nog nauwelijks over den drempel van hun
„en els we weten, dat iets zonder opzet ge-„Een klein beetje wel," gaf Bert toe. „En slaapvertrekje, of Chris fluisterde tegen Jan:
'beurcl :s, kunnen we t veel gemakkelijker de knecht wilde mij eerst niet binnenlaten." I „Dat is een bof, hoorf Vader en Moeder
vergeven, vindt u ook niet, mijnheer? I „Hij was toch niet barsch tegen je?" gaan straks naar Oom Piet en Tante Jeanne.
„Zeker, zeker. Maar hoe kwam het den „Nee, niet erg," antwoordde Bert vergoe- Antje is zóó doof, dat ze niets hooren zal,
bij ongeluk lijkend, „maar hij begreep me niet goed." en we kunnen dus lekker stil naar beneden
„H.j wilde een held zijn. We wilden dat „Voel je je nu wat beter, Bert?" sluipen..."
alk bei graag, antwoordde Bert flink, „we „Ja mijnheer, dank u," zei Bert, terwijl hij "En de dekens, en ons bed?"
dachten ,dat je dan in dienst moest gaan met behulp van mijnheer Wilmot opstond, „Wou jij op een zacht bedje slapen
maar we hadden geen wapens. Toen vond daar zjj het rijtuig hoorden. „Mag ik Leo Deden de helden van Aimard dat soms ook?
Leo een geweer het geweer van uw jacht- zeggen, dat u hem vergeven hebt en hij nu Kan-je begrijpen I Je neemt je kussen op
Opziener en hij was daar zóó mee in zijn niet meer bang hoeft te zijn voor de gevan- je hoofd en een wollen deken onder den
nopjes, dat het niet in hf*m opkwam, of het genis of de politie i arm, en zoo gaan we op onze teenen het
misschien ook geladen was. Hij legde op„Zeker, zeg hem dat gerust. Onder ons huis door. Dan maken we bivouak in 't
ean- I gezegd maar dat mag je hem niet vertel- prieeltje, en zullen we eens een leuk nachtje
„Tvïaar dat had hij toch moeten bedenken, len zei ik dat alleen maar om hem schrik hebben?"
V' ut een slechte jongen aan te jagen en hem op die manier te straf- 1 De jongens kleedden zich niet uit Chris
„O nee, mijnheer, haastte Bert zich te fen. En Bert, zeg maar aan je moeder, als je hield de deur op een kier, en zoodra hij
eeggen, „Leo is heel goedhartig, alleen ver- haar morgenochtend ziet, dat mijnheer Wil- de huisdeur beneden hoorde opengaan en
gist hij zich wel eens. mot Granger zich gelukkig zal rekenen ziin vader en moeder pratende er uit stap-
„Maarriep mijnheer Wilmot uit, „dan is zich gelukkig zal rekenen als hij haar bij pen, wenkte hij Jan, en begonnen zij in
hij heel gevaarlijkIk zou voor geen geld deze finuntiëele moeilijkheid ter zijde mag allerijl den tocht naar beneden,
vjn de wereld zoon jongen in roijn huis staan alsof hij één der directeuren ware.1 Als dieven slopen zij de trap af, die meer
J^bben. Maar jij hoe heet jij ook Zij moet er dus volstrekt niet meer over kraakte dan ooit, alsof zij de jongens ver
weer V'
„Bert, mijnheer; Bert Willis."
„Zoo, Bert Willis, verte» mij dan eens, heb
je dien jongen werkelijk vergeven
„Natuurlijk," antwoordde Bert glimla-
tobben. Wacht, zeg haar, dat ik morgen of klappen wilde. Toen zij op de onderste fre-
overmorgen bij haar hoop te komen." den stonden, gluurde Chris voorzichtig naar
„O heel graag, mijnheer en Bert's oogen de keuken, waar doove Antje zat te naaien,
schitterden, terwijl zijn gezicht straalde van Er was geen sterveling in de gang te zien
vTeugde. „Ik dank u wel voor alles, wat u en alles was doodstil. Het moest nu ge-
O"-. "v w fU'Ji UIICJ, noi u V" ..V» 5V.
kj "want uas een vergissing. U zei voor mij gedaan hebt," zei hij nog. „Wel te woagd worden en de jongens, die zich niet
zei», dat we vergeven konden, als we wisten, rusten, mijnheer." i uitgekleed hadden, schoven op hun teenen,
ii"».een was' "Wel te rusten, flinke Bert," zei mijnheer met uitgerekten hals rondspiedende, naar
Mijnheer Wilmot moest nu toch even Wilmot en hij droeg zijn jeugdigen bezoe- de tuindeur. Deze was niet op slot, en Chris
.achen. Hij had plezier in den jongen, die ker zelf in het rijtuig, hem verder aan de opende die zoo stil mogelijk, om er eerst
hem zoo handig wist te vangen. Al mocht goede zorgen van den koetsier overlatend. Jon met zijn kussen en deken door te laten
Leo Willis zich dan vergissen, zijn neefje „Breng hem naar mevrouw Willis," zei hij, daarop zelf belast en beladen te
„en praat niet tegen hemhij is doodmoe." volgen.
Zoo kwam Bert thuis en werd hij voor-1 Zoo kwamen zij aan het priëeltje, dat ge-
zichtig op de stoep gezet. 1 lukkig een houten vloer had. Het was een
„Zal ik bellen, jongenheer?" vroeg de vr'j donkere Juni-avond, maar toch konden
koetsier. zij nog wel een en ander onderscheiden.
o— „Nee, dank je. Moeder zou eens wakker! „Ziezoo," fluisterde Chris, wiens hart on-
em< achtergelaten. Nu hoorden we van- kunnen worden en zij Is niet goed in orde. danks al den saamgeraapten moed toch heel
n*or®ei}' f Bank gesprongen was Dank je wel en goeden nacht." I snel klopte „nu 2ullen we eens een aardi-
WÖS i we^ en 'k ÉPn.£ Moe- j „Goeden nacht, jongenheer." I gen nacht hebben. Ik heb een pistool bij me,
r mee naaf- de stad om inlichtingen er, De man keerde zich om en Bert duwde de en als de een of andere struikroover het in
over m te winnen. Leo vond het erg jam- zware deur open, die voor hem was blijven z'Jn bart mocht krijgen hier te komen, dan....
m€r' u- k J1? met ed°r meemocht aanstaan. I dan jaag ik hem een kogel door t' lijf."
want hij houdt dolveel van Moeder en hij „Leo?" vroeg hij, „waar ben je?" Zó<f had hij het in Aimard gelezen en
8C t er over na, hoe hij iets voor haar zou Toen kwam Dora half aangekleed en in z°ó zou hij 't hier ook leveren,
turmendoen. In de krant stond, dat de fout een sjaal gewikkeld te voorschijn. ,,St!' "Hoe gaan we nu slapen?" vroeg Jan.
©ïl Je dirertPMTPn Tnor on 1 .if Jorkf J -.i- Jrt_ j -. J
Ben was verstandig voor twee.
,En wearmee vergiste hij zich dar., toen
hij mijn beurs wegnam?" vroeg hij.
„Vader is voor zaken naar Amerika ge
gaan, begon Bert uit te leggen, „en hij
heeft voor Hoeder een som geld op de
er erg ont-
die alles heel mooi vond, maar ergen slaap
kreeg.
Slapen f Slapen 1 We gaan nog niet sla-
fcij Je directeuren lag en hij dacht, dat deze fluisterde zij, „h ij is weg f"
Moeder s g-eld gestolen hadden. Nu stuurde „Weg I" riep Bert uit.
mijnheer Megson hem met een briefje naar „Ja," antwoordde Dora, die
u toe en terwijl hij op u wachtte, dacht hij daan uitzag, „hij was zoo bang, dat het ie PerlMaar als het zoover is, rol-je je in je
tT?" V Mojci;r s had- niet gelukken zou cn de politie hem zou deken en slaap je als een koning."
Y mijnheer Wilmot hem ver- komen halen; daarom is hij v.e«"*eloopen." Chris gluurde in de duisternis, hoorde
méTd Bi' k t V. r ter were'd hak ik „Lc weggeloopenriep Bert bedroefd allerlei vreemde geluiden, die hem griezelig
aÜ. ïrii -i ui< „Waarom stelde hij niét wat meer ver- voorkwamen en angstig maakten, maar hij
r verschrikt. Als mijnheer trouwen in mijvermande zich en besefte, dat hij zich als
i mo irnncrer geen directeur wus, werd (Vervolg en slot in het volgende nummer), een moedige jongen gedragen moest.
jS gewi nog erger. J.in rolde zich in zijn deken, stopte het
".viear erit u dan geen directeur? riep jj «im hoofd in het kussen en deed ziin best om
kfj uit, terwijl nij zich krampachtig aan der,1 --eSce» VSO Aimard. 1 2;ch u belden, dat h.j in zijn bed lag.
"p Jaslgrccp.\ elfjarige Jan en de twaalfjarige Chria Haar de harde houten planken, waartegen
r egon mijnheer Wilmot een licht op ,a:i jvleteren hadden gelezen van Aimard en de dunne v. :.tl deken weinig vermocht,
te gaan en hoewel hij lieel boos kon zijn, von Cooper, avontuurlijke tochten en over- hinderde hem geweldig, en al stopte hij zijn
sis hij daartoe reden had, was hij toch zeer vollen, en zii waren er zóó van vervuld, dat O ren ook nog zoo dicht, toch hotten ook
goedhartig. Hij begreep, dat de dappere, "S niets liever wenschten dan zelt een hem allerlei zonderlinge geluiden,
iteine jongen die zoo edelmoedig voor zijn avontuur te beleven. I Zijn broer dacht nog niet aan slapen,
neefje m de bres sprong, erg ontdaan zou „Ik vind het echt flauw," zei Jan tegen maar tuurde in de duisternis, alsof hij ik
»ijn, als hij hoorde, dat hij geen directeur *ijn broertje, „om 's avonds in je bed te i eet niet welke vreeselijke dir. en dacht te
was. Daarom antwoordde hij„Laat eens kruipen als een juffershondje. Vin jij dat zien. Het was in 't hartje van Juni en buiten-
j en, en ik directeur van die bank? Ik ook niet? gewoon zacht weer, zoodat de nachtkoude
eb ^zooveel dingen. Ik zal het eens nakij- „Ik?* riep Chris uit, „wel, ik schaam me in het begin wel te dragen was. Toch begon
pver zelf. Als je leest over die ferme hij te rillen. Het was net, alsof hij in de
j.. baalde verruimd adem. Wat voelde jongens en mannen, die s nachts hun hoofd verte iets wits zag naderen. Zijn blik trachtte
jr'iM. 'tL J?;oïse^n» verlich Nu vertelde hij tegen een boomstam legden, met een pistool door de duisternis heen te boren, maar hij
S idkkelijk verder naast zich, dan....?'' kon niet ontdekken, wat het was. BrrI wat
werd het koud! Jan's oogleden waren in-,
tusschen dicht gevallenhij was ingedut. De j
nachtelijke stilte en de eenzaamheid joegen
Chris nu meer angst aan, dan hij ooit gehad
had. Zou hii maar niet liever stil weer in
huis sluipen? Maar Antje had de tuindeur
al op slot gedraaid en dan zou de heele
geschied'-:s uitkomen!
BrrI Het werd hoe langer hoe kouder!
Die helden van Aimard moesten toch ste
vige kerels zijn, als zij daar nooit over klaag
den. Kom I hij moest maar even onder de
deken kruipen, een uurtje gaan liggen. Eerst
tuurde hij nog een poos naar de bladeren
boven hem, en sperde telkens de oogen
open, om zeker te zijn, dat zij. niet dicht
vielen. Doch ten slotte vielen ook zijn oogen
dicht...,
„Chris, Chris!" fluisterde Jan, die wakker
geworden was door een zond£|ing geritsel
in zijn nabijheid. Hoe lang hST hij wel ge
slapen? De jongen wist het niet, maar het
wakker worden was allesbehalve prettig; al
zijn ledematen deden hem pijnhij was zoo
stijf als een plank en had een gevoel, alsof
hij bevroren was.
Wat hoorde hij toch? Zoo'n vreemd, zon
derling geluid, alsof iemand met een scherp
werktuig in de aarde wroette. Voorzichtig
stak hij even zijn hoofd boven de deken uit,
en keek behoedzaam in het rond. De zwarte
nacht was niet meer zoo ondoordringbaar,
en Jan kon met inspanning hier en daar de
boomen onderscheiden.
Hij luisterde scherp, met ingehouden
adem.
Ja, hij hoorde werkelijk beweging, vreemd
geritsel en gefluister. Lieve help! Wat zou
hem overkomen? Dadelijk Chris wakker ge
maakt!
„ChrisChris I...."
Maar Chris was niet wakker te krijgen
Hij lag rustig te slapen, en Jan durfde niet
roepen, uit vrees dat.... dat.... de roovers....
die....
„Chris I Chris I" en hij trok zijn broer aan
de mouwen.
Deze werd met een diepen zucht wakker,
keek verschrikt en met groote oogen rond
en kon zich in de eerste oogenblikken geen
rekenschap geven van de plaats, waar hij
was. Plotseling sprong hij op.
„Hou je stilfluisterde Jan, „hou je stil
Er zijn dieven!"...
„Waar?" vroeg Chris plotseling helder
wakker wordend.
„Stniet zoo hard Luister maar I"
Beiden luisterden met ingehouden adem.
Het geritsel was in hun nabijheid. Het
was, alsof er een scherp voorwerp op een
ander geslepen werd. Zij hoorden een ge
dempte stem mompelen
„Ik zal ze wel krijgen, wacht maar
„Is je mes scherp genoeg vroeg de
ander.
„En öff Wacht maar!"
Jan slaakte een doordringenden gil. Ver
moord te worden, vlak bij hun eigen huis,
das was el te vrecselijk
Wat er nu gebeurde, ging zóó verbazend
snel in zijn werk, dat de jongens het later
bijna voor onmogelijk hielden. Op den gil
van Jan schoten plotseling twee mannen
met een lantaarntje naar het priëel toe. En
toen het licht van 't lantaarntje op de twee
mannen en de beide jongens viel, waren de
eersten niet minder verbaasd en ontsteld
dan de loatsten. Het waren Kees, de tuin
man, en zijn zoon, die verlof hadden gekre
gen wurmen in den tuin te steken, omdat ze
heel vroeg uit visschen wilden gaan. Juist
toen zij druk aan het zoeken waren en met
hun mes den grond uitgroeven, om de krui
pende dieren te vangen, was Jan wakker ge
worden.
Nu volgde er een uitlegging van weers
zijden, en Jan en Chris, die rillend en be
vend voor Kees en zijn zoon stonden, ver
telden hun heele wedervaren.
„Het gekste is," zei Kees, „dat jullie
ouders zoo zullen schrikken, als ik nu in
den nacht aanbel om je thuis te brengen...."
Toch zat er niets anders op. Jan en Chris
wendden nog een zwakke poging aan om
Kees te bewegen, hen mee naar zijn huis te
nemen, vanwaar ze dan 's morgens vroeg
weer stil in hun eigen huis zouden sluipen,
maar daar wilde Kees niet van hooren.
„Nee jongeheeren, daar doe ik niet aan
mee f Je vader zou nog denken, dat ik ook
in 't complot was. Het is nu drie uur, 't be
gint te schemeren; we zullen maar aanbel
len."
i De vader der beide jongens kon zijn
oo?en niet gelooven, toen hij zijn zoontjes,
rillend en bevend, en daarnaast Kees vóór
zich zag staan. Er viel heel wat voor, en al
lagen de jongens ook een half uur later in
hun eigen warme bedden en dekle hun
moeder hen met een flinke deken toe dc
straf, die op dit eerste avontuur volgde was
van dien aard, dat Jan en Chris niet spoedig
lust gevoelden een tweede op touw te zet
ten.
Vader noemde hen nog langen tijd „de
helden van Aimard" en plaagde hen er dik
wijls mee. maar Jan en Chris "hadden onder
vonden, dat jongens van elf en twaalf jaar
beter doen stil in hun eigen bed den nacht
door te brengen, dan met een pistool in een
priëeltje te overnachten I
I
„Hoe long is het nog naar het meerT1
„Anderhalve mijl."
Zij kwamen voor de derde maal femanil
tegen. De leider, die zich nu het zweet van
het voorhoofd veegde, vroeg alweer;
„Hoe lang is het nog naar het meer?"
En weer was het antwoord: „anderhalve
mijl".
De leider ging op een rotsblok zittere.
Toen hij even uitgerust had, riep hij tevre*
den
„Nu, wij zijn ten minste niet achteruitga
gaan."
Niet spaedig verlegen*
Een gezant van keizer Karei V was eens
op audiëntie bij den Turkschen sultan Soïw
man. Nu waren Karei en Soliman allesbe<
halve dikke vrienden en de gezant kon dal
ook zeer goed merken aan de wijze, waarop
hij ontvangen werd. Inplaats van hem een
zetel te laten aanbieden, liet de sultan hem
eenvoudig staan. Zoodra de gezant dit be
merkte, spreidde hij heel bedaard zijn man
tel op den grond uit en ging er kalmpjes
op zitten. Vervolgens had zijn onderhoud
met den sultan plaats, en hij deed dit zoo
flink dat Soliman zich over hem verwonder
de. Toen de audiëntie afgeloopen was, stond
de gezant op en verliet do zaal, zonder zijn
mantel mee te nemen. Een der hovelingen
maakte hem hier opmerkzaam op. „De ge
zanten van den keizer zijn niet gewoon hun
zetels mee te nemen," was het fiere ant
woord. (Jong Vaderland).
Sierentrouv;.
De trouw van honden is spreekwoorde
lijk. Talrijke gevallen zijn bekend, waarbij
de hond na den dood van zijn meester zelf
wegkwijnde. Ook zeehonden schijnen
zich aan bepaalde personen te kunnen hech
ten. In de „Folies Bergères" te Puiijs, v/erd
een troep zeehonden vertoond, die zeer aan
hun meester gehecht waren. Toen deze plot
seling stierf, misten de dieren hem zoo, dat
ze alle voedsel weigerden en hun wanhopig
gehuil niet aan te hooren was. Pas toen de
vader van den eigenaar, in wiens tegen
woordigheid ze gédresseerd waren, bij zo
kwam, werden ze rustiger.
Ook paarden onderscheiden zich dikwijls
door hun onwankelbare trouw. Wie kent niet
het verhaal van het paard van den Fran-
schen trompetter, die na den slag bij Jena,
uit wanhoop over den dood van zijn mees
ter, zich in een rivier stortte én verdronk.
Het dier had langen tijd het lijk bewaakt,
opdat niemand het aanraakte. Pas toen het
merkte, dat zijn meester dood was, vol
voerde het zijn wanhoopsdaad.
Een ander voorbeeld van paardentrouw
wordt uit dezen oorlog gemeld. In de ge
vechten bij Loos weid een paard opge
merkt, dp* als vastgenageld op één plek
bleef staan. Een paar soldaten, die gingen
zien, wat het dier scheelde, vonden het ge
bogen over het lijk van zijn berijder. Allo
moeite het van de plek weg te krijgen was
vergcefsch. Pas toen men hét de oogen had
dichtgebonden, liet het zich meevoeren.
CptiwiBtisciie opvatting
In Jong Vaderland lezen wij:
Een partijtje toeristen volgde een leider
langs een zeer moeilijken, steilen weg naar
een meer, aan welke oever zij zouden pic-
nicen. Na een kwartier kwamen zij een
man tegen.
„Hoe lang is het naar het meer?" vroeg
de leider.
„Anderhalve mijl," was het antwoord.
Weer een kwartier later ontmoetten rij
w^er ee^ voeü/»*^rer.
Zeg Ben, als jij eens kiezen mocht,
wat nam je dan vraagt Liesje
Ben is gauw jarig,en zijn zui>
o, dat is zoo'n preciesje.
Ze heeft haar spaarpot r.ogeteld
en nu ze samen loopen,
wil z'ongemerkt eens polsen gaan,
vóór z'een present zal koopén»
Ben doet of hij het niet begrijpt
en noemt de gekste dingen
een emmertje en schopje. Lies,
dot 's goed voor Scheveningen.
Hè nee, roept Lies, dat meen je niet,
dat's immers voor de kleintjes
Ben zegteen poppenkamcr dan,
en lacht daarbij zoo fijntjes.
Lies lacht nu ookoch Ben, schei ült,
je houdt me voor het lapje
toe, zeg nu 's eerlijk wat je wilt,
maar broer, nu zonder grapje.
Ten laatste wordt Lies 't tóch gewaar;
Ben zou een zakmes kiezen
Lies hoopt, als zij het voor hem koOJ^
dat hij 't niet zal verliezen.
HERMANN A.