Qooi3 de iJeagd- Flinke Bert. Haar het Engelsch van EDITH KENTON. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK XI. Nog niet heelemaal een held. „fyaer is hij heengegaan, Dora?" vroeg ®ert' „lk weet het niet." snikte het arme kind. „Ik weet er niets van. Ik sliep heel vast, toen hij me wakker maakte en zei, dat ik me vlug moest aankleeden en beneden komen om op je te wachten, en dat ik op de 'deur moest letten en zorgen, dat er niemand anders in kwam. En hij zei zij begon nu nog harder te huilen en kon de eerste ©ogenblikken niet verder gaan„hij zei," vervolgde zij na een poosje, „dat hij gestolen had en de politie hem achterna zat en ge vangen wilde nemen, en...." „Kinderen, wat is er toch hoorden zij plotseling hun moeder verbaasd vragen. Zij was in habr ochtendjapon beneden gekomen en stond onder aan de trap. „Waarom zijn jullie niet in bed t' vroeg •ij. Dora keek Bert aan en Bert Dora. Moesten zij alles vertellen „Natuurlijk moeten jullie mij alles vertel len," zei mevrouw Willis els antwoord op hun blik, dien zij heel goed begreep. „Ik hoorde een rijtuig komen en weer weggaan. Van wie was het? En wie kwam er mee?" „Het was van mijnheer Wilmot," ant woordde Bert, „en het bracht mij thuis. Mijnheer zei, dat ik zeggen moest, dat hij u helpen zouhij is één van de directeuren, of zoo goed als directeur van de Bank. Ik moest u zeggen, dat hij zich gelukkig reke nen zou, als hij u helpen mocht." „Maar lieve jongen, heeft mijnheer Wil mot mij die boodschap laten zeggen?" vroeg zijn moeder verbaasd. „Ja; en er was nog iets anders," zei Bert, terwijl hij zijn hand naar zijn hoofd bracht om zich te herinneren, wat het was. „O ja, dat mevrouw Willis haar jongen vol liefde aankeek. HOOFDSTUK XII. Besluit.^ Later op den dag verscheen mijnheer Wilmot Granger in eigen peroson. „Ik ben gekomen," zei hij tegen me vrouw Willis, terwijl hij haar hartelijk de hand drukte, „voor twee doeleinden. Het ééne iste vragen, hoe uw dappere, kleine jongen het maakt na zijn avontuur van gis teravond en het andereu mijn oprecht leedwezen te betuigen met het verlies, dat u door het springen der Bank geleden heeft en u te verzoeken u zooveel dit in mijn vermogen is ter zijde te mogen staan. Hoewel ik geen directeur ben, zooals de jongens dachten, zal ik mij toch gelukkig rekenen, als ik iets voor u doen mag." „Dank u vriendelijk," antwoosdde me vrouw Willis erkentelijk. „Daar mijn man zoo ver weg is, bevind ik mij inderdaad in geldelijke moeilijkheden." Zij hield even op, doch ging spoedig daarna openhartig voort: „Ik heb geen ander geld dat zeggen wil tot mijn beschikking." „Dan hoop ik, dat u mij tot uw bankier wilt benoemen en mij zult toestaan zooveel geld als u wenscht tot uwe beschikking te stellen." „Hoe vriendelijk van u," antwoordde me vrouw Willis, „u zult mij groot genoegen doen door mij een kleine som gelds te lee- nen, totdat mijn man terug komt." „En mij zal het een genoegen zijn het u te leenen," zei mijnheer Wilmot hoffelijk, „ik vraag u geen rente het zal eenvoudig in uwe handen zijn in plaats van In mijn huis te liggen. Deze zaak is dus geregeld. Vertelt u mij nu eens, hoe het met uw zoontje is." „Hij was vanmorgen bijzonder stijf en moe, zoodat ik hem maar in bed houd. Ik kan u niet genoeg bedanken, mijnheer Wil mot, dat u zoo vriendelijk voor hem ge weest zijt. Als hij naar huis geloopen was „Naar huis geloopen f Ik zou de grootste barbaar hebben moeten zijn, als ik dat toe gestaan had. Nog nooit in mijn leven zag Ik weet het al," ging hij voort„hij zei, dat ik *oo'n dapperen^ kleinen baas. Ik felici- hij morgen of overmorgen bij u zou komen." 4 „Mijnheer Wilmot bij mij komen I" riep •ijn moeder uit. „Maar jongen, heb je 't ook gedroomd En wat zie je wit I Ga maar gauw naar bed, dan kom ik bij je, zoodra ik de deur op het nachtslot heb gedaan." „Maar Moeder, sluit alstublieft Leo niet buiten 1" riep Dora verschrikt. „Leo? Is die dan ook al op? En buiten nog wel teer u, mevrouw Willis, met het bezit van zulk een zoon." „Dank u," zei mevrouw Willis, terwijl haar ooge$ zich vulden met tTanen van geluk. „Al is hij ongelukkig, ik geloof toch, dat hij een dappere baas is en zich wel een weg door het leven zal banen." „Daarvan ben ik overtuigd," hernam de oude man. „Nog nooit ontmoette ik zoo'n jongen gevoelig, dapper en verstandig. „Ja Moeder, hij is weggeloopen," snikte Hij zal een groot man worden, niettegen- het kleine meisje. staande zijn ongeluk. Maakt u zich in het „Weggeloopen Waarom Spreek VerteL minst niet bezorgd over hem. Die jongen me alles," en mevrouw Willis greep Bert's komt schitterend terecht. Hij wint aller har- handen en liet den jongen tegen zich aan ten, mevrouw Willis, aller harten wat leunen. „Vertel me alles, Bert. Wat is er ge- kunnen wij van het leven ^maken, als wij beurd Nu vertelde Bert de heele geschiedenis, zoo vlug en duidelijk, als hij kon. Natuur lijk was zijn moeder hoogst verbaasd. „We moeten Leo onmiddellijk gaan zoe- niet hebben liefgehad Ik bén een eenzame oude man allen, die ik liefhad, zijn ge stonken gestorven en heengegaan," her haalde hij met bevende stem, en er kwam een floers vóór zijn oogen. „Ik heb geen ken," zei zij, zoodra zij alles gehoord had. kinderen. U is rijker dan ik ben. En nu, Maar ga jij dan eerst naar bed, Bert, anders word je nog ziek I" Want alles begon weer om Bert heen te draaien de trappen kwamen naar bene den en de gang zonk onder zijn voeten weg. Zijn moeder en Dora legden hem op zijn bed. De dienstboden werden wakker ge maakt en Bert lag er spoedig onder en werd aan de hoede van Dora toevertrouwd, terwijl zijn moeder en de meisjes Leo gin gen zoeken. „Ik wil zelf gaan," zei mevrouw Willis, „want hij heeft geen moeder meer. Arme, arme jongen I Als hij maar zoo flink en moedig was als Bert!" Bert wilde wakker blijven, totdat Leo ge vonden was, maar hij was zóó moe, dat hij spoedig in .slaap viel en niet wakker werd, vóór de zon den volgenden morgen helder in de kamer scheen. Waar was hij In zijn eigen bed. Lang zamerhand begon hij zich alles te herinne ren. Maar was het werkelijkheid of slechts mevrouw, wilde ik u ten slotte nog een groote gunst vragen." „Ik wil niets liever dan u een dienst be wijzen," antwoordde mevrouw Willis, „u is zoo vriendelijk voor Bert geweest." „Ik heb veel met hem op," zei mijnheer Wilmot. „En ik zou hem graag dikwijls bij mij willen zien, ja, ik zou zelfs een aandeel in zijn opleiding willen hebben. Wilt u een ouden man een genoegen doen? Spoort u hem dan aan mij dikwijls op te zoeken. Hij zegt, dat hij schrijver wil worden. Welnu, ik schrijf boeken. Laat ik hem op die manier r^gen helpen I" y,0, u is veel te goed," riep de verheugde moeder uit, die begreep, dat de vriendschap met zulk "en gel°erd en hoog-staand m?n als mijnheer Wilmot Granger was, haar zoontje in aljè opzichten ten goede zou komen. „Bert zal u zoo dikwijls opzoeken, als u maar hebben wilt. Het doet mij onuit- '-enoegen voor hem." -Vanaf dien dag kwam Bert dikwijls bij een droom? Hij draaide zijn hoofdsom en+hun buurman en bracht hij er de gelflkkig- zag Leo naast zich slapen. Het was dus ste uren in diens bibliotheek door, de boe- maar een droom geweest I Maar wat was hij ken lezende, welke mijnheer Wilmot voor stijf en moe f Hij kon zich nauwelijks in hem uitzocht of met dezen over zijn toe zijn bed omkeeren. Wat was* er toch met hem gebeurd De deur ging zachtjes open en zijn moe der kwam binnen met een kopje thee in de hand. „Bert," zei zij, toen zij zag, dat hij wak ker was, „drink eens en zeg me dan, hoe je je voelt. Maar praat vooral zachtjes, an ders wordt Leo wakker." „Alles doet me pijn," fluisterde Bert, na dat hij rijn thee had opgedronken. „Maar Moeder, waar hebt u hem gevonden komstplanr.en spreker-1 Eindelijk, na een afwezigheid van negen maanden, keerde mijnheer Willis uit Ame rika terug. Hij zog er ouder en meer verbrand uit dan hij gedaan had, maar was nog dezelfde lieve Vader van altijd. Wat was iedereen blij, da*t Vader weer thuis was, en Vader zelf niet minder I Hij had van allerlei te vertellen, avontu- ren, die hij te land en op zee beleefd had. „Wel," zei zij, terwijl zij met moeite een En hij had een massa geschenken meege- glimlach onderdrukte, „hij din-fde niet heel bracht voor Moeder en de kinderen na- ver wegloopen. Toen Mina en ik bij Black tuurlijk ook voor Leo. Hij had in zaken kwamen en hem wakker maakten om hem j bijzonder veel succes gehad en was daar- onzen angst mee te deelen, kwam deze op j voor ruimschoots beloond gewrorden, zoo- het goede denkbeeld zijn zoon Tom eens dat hij alle geldzorgen vooreerst aan den te vragen, of die ook er iets van wist. En kant kon zetten. hij vond Leo in Toms bed, terwijl Tom er Nu vertelde mevrouw Willis hem van het vóór op den grond lag. Het scheen wel, dat springen der Bank, van de vriendschap, Leo wist, welk raam van Tom washet welke tusschen Bert en mijnheer Wilmot kleine venster op den begonen grond. Hij ontstaan was, en hoe deze laatste haar geld ging naar Tom, die heel vriendelijk voor geleend had tot *den terugkomst van haar hem was en hem overhaalde door het raam man. Deze had nu zóóveel verdiend, dat Tiaar binnen te klimmen en tot den volgen- het verlies hem niet drukte en hij was den morgen te blijven, hetgeen Leo maar dankbaar, dat zijn vrouw zoo vriendelijk was al te graag deed. Daarop stond Tom hem voortgeholpep. Door haar zacht, moederlijk •ijn bed af." gevoel voor haar pleegkind verzweeg zij „Moeder," begon Bert, „Ik ben bang echter Leo's vergissing, door welke „Ja lieveling," zei mevrouw Willis aan moedigend. Jk ben bang, dat...." „Waarvoor ben je bang, Bert?" gebeurtenis Bert bij mijnheer Wilmot was gekomen. Leo stelde dit op prijs, doch wilde voor haar in edelmoedigheid niet onderdoen. Bo- f „Dat Leo nog niet heelemaal een held Is," vendien zag hij, dat zijn oom verlegen was woor^en- zvergoelijkend waren eq met Bert's vrijmoedigheid zooals hij het tegenovergestelde zóó verbloervden, meende zoodat hij plotseling met een kleur zei: „O, maar nu moet ik Oom nog vertellen, waarom Bert naar hem toe ging." Hij bekende zijn vergissing en zijn gebrek aan moed, en vertelde, hoe Bert de geheele zaak weer in orde had gebracht. En terwijl hij zoo eerlijk en edelmoedig 'alles opbiechtte om Bert de eer te geven, die hem toekwaim begreep hij niet, dat hij zelf daar- door oo!che.el Hink handelde. I Hij was daït ook heel verbaasd, toen zijn oom zijn hand in de zijne nam, die hartelijk schudde en zei„Goed zoo, Leo I Als je indertijd te kort schoot aan moed door niet naar mijnheer Wilmot te gaan, heb je het nu j weer goed gemaakt, want het was dubbel moeilijk voor je de volle waarheid te vertel len." Toen Bert zijn vader dien avond goeden nacht wenschte, fluisterde mijnheer Willis hem in het oor„Ik ben blij, dat ik Moeder aan je zorgen toevertrouwde. bent mijn flinke Bert f" In den loop der tijden hechtte mijnheer Wilmot Granger zich hoe langer hoe meer aan Bert. De goede, oude man stond er op een groot deel der opvoeding van den jon gen te bekostigenen toen eindelijk, na jaren van geduldig werken en studeeren, Bert's eerste boek het licht zag, genoot zijn vriend daarvan in hooge mate. Bert's toekomstplannen zijn nu verwezen-- lijkt, want hij is een beroemd schrijver en zijn boeken worden-wijd en zijd gelezen. Mijnheer Wilmot, die nu heel oud is, stelt nog altiijd veel belang in alles wat hem be treft. Ter wille van Bert heeft hij ook Leo voort geholpen. Hij slaagde er in hem als com mandant op een groot schip geplaatst te krijgen. Eenige jaren* later leed dit vaartuig schipbreuk en in de angstige uren, waarin het leven van honderden, die aan hem toe vertrouwd waren, aan het grootste gevaar blootstonden, had hij de gelegenheid te too- nen, dat er geen greintje lafheid meer in hem was overgebleven. Dora is getrouwd en kleine Edu, die nu Eduard wordt genoemd en allesbehalve „klein" meer is, volgt zijns vaders voetspo ren en studeert in de rechten, terwijl Dolly de rechterhand van haar moeder is. Bert en Leo zijn intieme vrienden gewor den, die elkanders gezelschap zooveel mo gelijk zoekenen als zij over him jeugd spreken, zegt Leo dikwijls „O Bert, wat hadden^ wij toch 'n vreemde denkbeelden over het doen en laten van een held. Het leven heeft ons echter beter ge leerd en we begrijpen nu, dat de grootste helden zijnzij, die onder alle omstandighe den den plicht doen, welke hun door God is °Pgfilegd. w EINDE. Een merkwaardige redding. I De locomotief No. 450 van den Pensyl- vanischen spoorweg is een locomotief als 1 elke andere, doch als zij spreken kon, zou zij een geschiedenis kunnen vertellen, die al weer bewijst, hoe het leven van een groot aantal menschen soms van een schijnbare kleinigheid afhangt. Het was een donkere, stormachtige nacht, en de regen viel bij stroomen neer. De snel trein, die zich een weinig vertraagd had, trachtte in weerwil van den hevigen tegen wind het verlorene in te halen. De machinist keek bezorgd voor zich uit in de duisternis. Zouden alle wisselwachters op hun post zijn? Als slechts één van hen een schuilplaats tegen het gure weer had ge zocht en daardoor zijn plicht vergat, dan De man, anders geen lafaard, huiverde, doch durfde de snelheid niét matigen. Hé, I wat liep de trein I Hij stoof voorbij dorpen en nederzettingen, snelde langs wegen en over bruggen, telkens op de seinlichten af, die in een oogenblik weer Verdwenen. De sterke electrische reflector voor de lo comotief wierp een helderen lichtbundel in de duisternis, en teekende scherp den weg af, dien de trein in de naaste seconden t rijden zou. Doch, wat wns dat? In dezen lichtbundel verscheen eensklaps een groote, donkere 1 vrouwengestalte, die vóór den trein uitzweef de en wier kleederen in den wind fladder den. Tusschenbeide hief zij de armen om- i hoog, als om den machinist te waarschu- j wen toch niet nader te komen. Wat moest hij er van denken? Zouden zijn vermoeide oogen hem een droombeeld voorspiegelen? Daar zag hij, hoe ook de stoker, die naast hem stond, met een verbleekt gelaat de ver schijning aanstaarde. Ja, daar was zij nog steeds en weder wenkte zij waarschuwend met haar armen f „Frans 1" riep de verschrikte stoker, „rem toch f Binnen weinige oogenblikken moeten wij over de brug bij Davy-Creek. Daar is zeker iets niet in orde. Rem toch, en laat ons eerst onderzoeken." En Frans, aan een beangstigend gevoel gehoor gevend, haalde de rem aan, en bin nen enkele seconden stond de trein stil. „Wat is er te doen, Frans?" vToeg de conducteur, terwijl hij verschrikt kwam aan- loopen, en de machinist schaamde zich nu wel wat, dat hij den trein tot stilstand had gebracht, daar de verschijning nu verdwe nen was. „Wel," verklaarde hij eindelijk, „ik weet niet goed, wat ik gezien heb. Een donkere gestalte zweefde voor de locomotief uitzij wenkte met haar lange armen, dat ik niet verder zou gaan." „Je bent toch wel goed bij het hoofd?" vroeg de conducteur en keek den machinist onderzoekend aan. Toch begaf hij zich met het overige treinpersoneel naar de brug en wat zagen zij daar bij het licht hunner lan taarns De donkere golven der rivier stroomden in onstuimige vaart verder, maar de brug was weggeslagen. Eenige afgesplinterde balken aan den oever alleen wezen de plek aan, waar zij eenmaal gelegen had over den donkeren en diepen afgrond Daar verscheen weer in den lichtbundel, dien de reflector voor zich uitwierp, dezelfde donkere gestalte en wenkte nog eenmaal af werend met lange armen, waarna zij ver dween. I Ieder had hoogst verbaasd de verschijning aangestaard, maar de conducteur zei 1 „Frans f Wat het ook zijn moge, we zijn op wonderbare wijze voor een verschrikke- lijken dood gered," en allen gingen, in diep nadenken verzonken, naar den trein terug. Ondertusschen hadden ook verscheiden pas sagiers de wagons verlaten, maar niemand j wist de verschijning te verklaren. Een 16- jarige jongen kwam echter achter het ge heim. „Hier is uw zwarte geest!" riep hij en hield een fladderenden, grooten nachtvlin- der in de hand. Door het helle licht aange- I lokt was dit insect, toen de reflector op het laatste station geopend was geworden, naar binnen gevlogen en had zich daar neergezet. Van tijd tot lijd had hij in het licht rondge fladderd en zijn vergroot beeld was in den lichtbundel zichtbaar geworden, waarbij zijn vleugels de waarschuwende teekens gegeven hadden, die den machinist hadden overge- j haald den trein te stoppen. De machinist nam den vlinder, die hem en zooveel anderen het leven had gered, mee naar huis, waar hij hem onder glas be waarde en nog dikwijls zijn geschiedenis aan jong en oud verhaalde. Maar oude, lieve warme zon Bestraald' Kun zachte blaan, En toen was het met Isegrim Zijn heerschappij gedaan. TRUUS SALOMONS. £cii eigenaardig^ gast. J. v. B. schrijft aan d« Van Lentefee's korm&. De oude koning Isegrim Bekeek zijn witten baard, Hu, zei hij, en hij kromp inéén. Warempel, 't is al Maart. Vier lange maanden is 't al weer, Dat ik heb baas gespeeld Eri^'k zeg je, het bevalt mij wel, I k heb mij niets verveeld. Mijn sneeuwen mantel deed ik om Met zwier en overmoed De bloemen heb ik aangekleed. Zooals een koning doet. r De grachten prachtig glad gemaakt, Alsof het marmer was Met bloemen van echt fijn kristal Bedekt' ik ieder glas. F Wat willen al de menschen nu? Ik heb geen kwaad gedaan. Maar wat is dat? Wat zie ik daar? i Vol schrik blijf d'oude staan. Want tusschen 't sneeuwen winterkleed Kijkt vroolijk van zijn steel Een sneeuwklokj' op van uit het gras, Een klokje van fluweel. En 't wiegt heel zachtjes, bimmebim. Met zoet en zacht geluid. Pas op hoor, koning Isegim, Jouw rijk is heel gauw uit. Daar uit het verre zuiderland Komt straks de Lentefee, Die jaagt je lachend van je plaats En brengt ons bloemen mee. Zij doet je witten mantel af. En stuurt de vogels hier, Ga dus maar heel gauw op den loop, Jij houdt niet van plezier. En nauwelijks had Isegrim Dat alles aangehoord. Of hij streek woedend langs zijn uaard En ijlde pijlsnel voort. De wind kwam buld'rend achter hem Met sissend, woest gebrom, Toen lachten al de klokjes blij Nu komt hij niet weerom. En toen hij nu vertrokken was, Kwam zoetjes Lentefee Zij bracht den zonneschijn in 't land En al de vogels mee. De bloemen kwamen uit den grond, Eerst zachtjes en bedeesd, Want na zoo'n strengen, harden tijd Voelt elk zich nog bevreesd. De heer J. Nieuwe Crt.: t Was zoo n echt dik, vet en rond mor< mei. Hoe ik wel aan haar kwam? Ja, dal was op een voor haar minder aangename wijze. Op een warmen zomeravond wilde ik in t donker de deur van een tuinkamei sluiten, toen ik daarbij eenigen tegenstand voelde, doordat er blijkbaar iets zat tus schen deur en drempel. Ik gaf nog een Hink rukje, maar 't ging niet. Daar ik ver moedde, dat 't wel een punt van het vloer kleedje kon zijn, wilde ik dit op den tasÉ recht trekken, maar jawel, daar voelde ik opeens iets kouds en glibberigs tegen mijn hand aan, welke ik daarop behoorlijk snel terugtrok. Toen 't licht was aangestoken bleek 't voorwerp in quaestie een pad te zijn. Uiterlijk had t gepleegde ruwe geweld niet veel sporen bij haar achtergelaten. Zij had anders leelijk in de knel gezeten, on geveer als een amandel tusschen een no tenkraker en 't verwonderde mij dan ook, dat zij eigenlijk niet half verpletterd was* Wel bleef ze voor eerst volkomen lijdelijk en bewoog zij zich in 't geheel niet, knip te alleen maar een paar maal met haar groote uitpuilende oogen tegen het schel le lamplicht. Overigens was 't een flinlrdier van zoo ongeveer een centimeter of 8 a 9. Maar wat moet ik er nu mee beginnen? Weer in den tuin zetten, waar zij in haar hulpbehoevenden toestand zeker van ge brek zou omkomen, vond ik laf want was zij niet ook gedeeltelijk door mijn hande ling zoo in den knoei geraakt? In huis on der -mijn hoede nemen. Maar een mijner huisgenooten had een aan 't ongeloofelij- ke grenzendin aineer van alles wat reptièl was, zoodat hiertegen ook ernstige bezwa ren rezen. Evenwel, ik voelde, dat ik tocH iets aan mijn ongenoode gast verplicht was. Dus werd een groote ongebruikte goudvis- schenkom met wat vochtige aarde en en kele frissche bladeren gevuld en de pad er in gezet, terwijl 't geheel bij eventueel on- gewenscht bezoek in een muurkast kon ver dwijnen. Den volgenden morgen zat de pad nog vrijwel op dezelfde manier beweging loos voor zich uit te staren. Doch ziet, eert levende worm bracht reeds een gunstig© verandering. Ik hield mij doodstil en na verloop van eenige minuten had de worm haar geheele aandacht In beslag genomen. Langzaam en log draaide ze toen bij, zód dat zij den wurm juist in haar front kreeg. Toen werd de kop iets voorovergebogen, nog even gewacht en toen„floep"....., weg was de worm. Dat blijft toch altijd eert vermakelijk gezicht, die bliksemsnelle bei weging, waarmee zoo'n prooi verdwijnt Da van voren vastzittende tong werd zóó snel uitgeslagen en met de aanklevende prooi weer naar binnen geklapt, dat 't openen en sluiten van den bek bijna niet waarge» nomen wordt, terwijl 't lichaam zelf daaiw bij niet beweegt En dan even daarna dit kleine slikbeweging met draaiing der oogen. Daar zit zooiets komïeksch laconieks in. Enfin andere insecten volgden met meer of minder regelmatige tusschenpoozen ert na drie dagen was mejuffrouw pad blijkbaar volkomen in orde. Ik hlb haar toen maar weer in den tuin losgelaten, om daar haar nuttigen arbeid vooral 't verdelgen \an slakken te hervatten. Een chirurgisch wonder. Een chirurgisch wonder is, naar de N. R. Crt. in de Engelsche pers leest, het geval van den zoon van het Engelsche parle mentslid O'Grady, voofzitter van het alge meen verbond van vakvereenigingen, die eenige maanden geleden ernstig gewond werd. Het bleek noodig een van zijn armen af te zetten. De chirurg die de operatie uitvoerde, verwijderde eenig (blijkbaar ver splinterd) been uit den afijezetten arm, zet te den arm weer aan den romp en naaide de peezen en spieren aan elkaar. Thans ra de arm zoo goed dat de jonge man hem kan gebruiken en in staat is, om een kop thee langzaam naar zijn mond toe te bren gen. Alleen is de geopereerde arm onge veer 7Yt c.M. korter dan de andere. Om na te teekenen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8